De Boo door Woning
Uit Zwerftocht door Drenthe, Overijsel en Gelderland door Harry Wonink
De Boo
In de Drents-Duitse grensstreek, aan weerskanten van het Schoonebekerdiep, moet het vroeger een drassige ruige wereld zijn geweest. De velden stonden er gedurende het winterhalfjaar onder water en pas ver in het noorden, waarde heide begon, werd dat wat beter. Door de wateroverlast was akkerbouwer niet mogelijk en daar de boeren er dus geen koren konden verbouwen voor hun eerste levensbehoefte, bleven ze er weg. Dat wil zeggen, ze vestigden er zich niet, maar wilden de uitgestrekte grasvelden die gemeenschappelijk bezit waren, niet onbenut laten. Om er toch vee te kunnen laten grazen, zonden de boeren er een koeherder met een kudde jongvee of vetweiders heen en bouwden voor hem en zijn dieren een primitief onderkomen. De kleine hoeve werd boo genoemd en de man die de zorg voor de veestapel had booheer. Zo'n koeherder was altijd een vrijgezel en een melkkoe en wat kippen hielpen hem aan voedsel.
Van Lichtmis - 2 februari - tot Kerstmis verbleef hij alleen met zijn vijftig stuks vee in de ruige wereld van het grensgebied. Tegen de kerstdagen trok de man met zijn kudde naar de moeder-boerderij en verbleef daar totdat sprokkelmaand zich weer aandiende.
In de buurt van Schoonebeek moeten verschillende van die boo's hebben gestaan. Daarvan is er nu nog slechts één over. Wilms boo. Dit boerderijtje met hooischuur staat rechts van de weg Schoonebeek Nieuw-Schoonebeek, achter een grote gasinstallatie van de Nederlandsche Aardoliemaatschappij. Opvallend is het fraaie strovlechtwerk van de buitenwand, zowel van de kleine hoeve als van de hooischuur. Vooral de gevels zijn mooi. Het dak is met riet gedekt. In eerste instantie is Wilms boo een zogenaamd los hoes geweest, waarin vee en mens dus in één ruimte verbleven. Later is er een bakstenen voorhuis aangebouwd, een kleine woonkeuken. Een van de stal afgescheiden verblijf voor de booheer met een bedstee, een stookplaats en wat primitief meubilair. Deze boo is op een lichte verhoging in het weidelandschap gebouwd. De weg erheen leidt via grote houten hekken over een driehoekig stuk weiland, dat is omzoomd met een houtwal afscheiding. Dit is de belt, waar het jongvee, nadat het met de herder op stap was geweest, 's avonds (in eerste instantie) werd opgedreven, om vervolgens te worden gestald. Want dreef de booheer begin februari het vee weer van de moeder boerderij naar de boo, dan bleef het tot mei 's nachts nog op stal. Tegen de avond werd het vanaf de belt één voor één de stal ingeleid door een deur vlak achter het woongedeelte. Het vee werd tussen de 'reppels' geplaatst met de koppen naar de houten wand. Daarlangs bevonden zich de kribben met voer. Ze stonden dus gestald met hun achterwerk naar elkaar toe. Aan weerskanten van het middenpad liep een enkele decimeters diepe grup, waarin mest en gier konden worden opgevangen. Zo'n boo had natuurlijk geen deel. Dat was immers niet nodig, want er werd niet gedorst. Ook behoefde men er de oogstwagens niet binnen te rijden en het hooi werd in een aparte schuur opgeslagen.
Zomers bleef het vee ook 's nachts in de omringende weiden en de booheer had in die tijd zijn handen vol met het winnen van hooi. Om de grasgroei te stimuleren had hij vroeg in het voorjaar kruiwagens vol mest de bovendeur van de boo uitgereden. Dat werd op het hooiland gebracht, een twee hectare groot perceel dat het 'Maogien' werd genoemd. Drie keer werd die weide gemaaid. Tweemaal voor de winning van hooi en de laatste keer, de laatste snede, werd als groenvoer voorgezet.
In oktober, als de staltijd aanbrak en het water uit het Schoonebekerdiep over de oevers spoelde, trok de booheer met zijn kudde elke dag naar de heidevelden in het noorden. Hij gaf het vee dan eerst wat hooi voordat hij het via de bovendeur naar buiten dreef. Ander voer dan wat hooi en wat het vrije veld bood, kreeg het boovee niet. Toch zag het er puik uit. Het ruige bestaan deed de dieren kennelijk goed. Het afwisselende menu dat de vrije natuur de dieren serveert, zal daaraan wel niet vreemd zijn geweest.
Voor bovenomschreven doel schijnt de boo nog tot in deze eeuw in gebruik te zijn geweest.
In Nieuw-Schoonebeek hebben vroeger tal van booën gestaan. Sommige zijn later uitgebouwd tot riantere hoeven. De meeste zijn echter verdwenen. Alleen Wilms boo staat er dus nog. Wel zes eeuwen moet dit boerderij type in dit deel van Drenthe furore hebben gemaakt. Men veronderstelt ook dat veel boeren die zich in dit deel van ons land vestigden, in eerste instantie een boo bouwden voordat ze later aan een steviger bouwsel begonnen. De boo wordt dan ook wel het oertype van de middeleeuwse kolonisatie in Drenthe genoemd.
Wie dit unieke boerderij type eens wil bekijken, kan het beste via Coevorden naar Schoonebeek gaan en daar doorrijden in de richting Nieuw-Schoonebeek. Precies een kilometer voorbij de afslag naar Weiteveen en Klazienaveen en net voor pand no 78 (tegenover winkelier Anbergen) gaat een verharde NAM-weg rechtsaf. Volgt u deze, dan vindt u achter een grote gasinstallatie tussen veel hoogopgaand groen de belt en de boo die nog herinneren aan allang voorbije agrarische bedrijvigheid in dit deel van Drenthe. Nu graast het vee er keurig tussen prikkeldraadafscheidingen. Toen was het hier een biestere wereld, waar de booheer met zijn boovee doorheen trok.