Het Boeren binnenhuis
Verdwijnende cultuurwaarden.
HET BOERENBINNENHUIS.
Geneugte uit nijverheid vergaard;
Gezelligheid om eigen haard.
Zij eisen geen vertoning.
En de eenvoud, die ge er grondtrek vond,
Hij hield en beurs en lijf gezond.
(W. J. van Zeggelen.)
Met de aanvang van de twintigste eeuw is in de eenvoud van indeling, aankleding en meubilering van het Drentse boerenbinnenhuis een algehele ommekeer ingetreden.
De zich onweerstaanbaar aandienende maatregelen op hygiënisch gebied; de snelle toename der boerenbevolking, die menig "aanbouwsel" noodzakelijk maakte; de meubelindustrie, die met het massa artikel het degelijke eikenhouten boerenmeubel verdrong; dat alles te zamen, heeft het veranderingsproces in de laatste 50 jaar snel doen verlopen. De oudste toestand in het boerenbinnenhuis is die van het losse hoes, waarbij midden op de lemen heerd het open vuur werd gestookt. Van kleine keitjes had men een vierkante verhoging gemaakt, met een uitholling in het midden, de “raokeldobb", de voorloper van de latere assekolke, waarin men het turf, en houtvuur stookte.
Daarboven bevond zich de "wendezoele" met het haal, het geheel, om er de ketel of pappot mee boven het vuur te zwaaien. Langzaamaan echter ging men deze oorspronkelijke toestand in het losse hoes veranderen. Eerst maakte men een lemen walletje of een laag muurtje in zachte rode baksteen, ter afscheiding van de heerd en daarmede van het gezinsleyen van het bedrijf in het achterhuis. Niet zelden zal men ook dadelijk de afscheiding volledig hebben gemaakt, door een getwijgde wand, met leem bestreken, geheel op te trekken tot de balk van het tweede keuken gebint. Ons zijn gevallen bekend, waar de sporen van zulk een wand in deze balk nog aanwezig zijn in de vorm van smidsspijkers, waarmee de opstaande staken van de wand waren vastgezet. Deze wand is later vrijwel algemeen door een halfsteens muurtje vervangen. Hiermede was een reeks veranderingen ingeleid.
Tegelijk waarschijnlijk werden de sleten waarop het, onuitgedorste koren was gevat, boven de keuken, door een planken zoldering vervangen. De rook, die zich tot dusver maar een uitweg had moeten zoeken tussen de sleten door, om tenslotte door de walm (of moet het zijn wam?) gaten te verdwijnen, werd nu in een grote vierkante, trechtervormige schouw opgevangen en daarna door een schoorsteen naar buiten geleid.
De volgende stap was de verlegging van de centrale vuurplaats, aar de voormuur tussen de beide ramen. Toen verdwenen de kleine keitjes van de heerd. In sommige boerderijen zijn deze keitjes nog aanwezig, weggestopt onder de later aangelegde vloer, die eenvoudig, zonder verdere voorbereiding over leem en vuurplaats werd aangebracht. Zulke voorbeelden zijn ons nog een paar bekend.
Het vuur werd voortaan op de "plate" gestookt. De raokeldobb' was in een assekolke veranderd, waarboven een rooster.
Met het vuur was ook de grote schouw naar de voormuur verhuisd. Zo was in het algemeen de toestand aan het einde der negentiende eeuw. Een open vuur op de plaat met zijn prachtige entourage: de grote monumentale schouw, het haardgerei zoals tangen, treeften, hangijzers; het haal, de grote ijzeren waterketel en pappot met hengsel; en soms een blaasroer. Dat alles, vormde een prachtig geheel, waar omheen zich eertijds het gezellige, intieme gezinsleven afspeelde.
Nu is het open vuur vrijwel overal verdwenen en vervangen door een kookkachel op de plaat en een verwarmingskachel op de meest onmogelijke plaats, die men zich kan denken, tussen de plaat en de tafel. Met het verdwijnen van het open vuur uit de boerenkeuken is een oeroude, kenmerkende periode uit de ontwikkelingsgeschiedenis van het boerenbinnenhuis afgesloten.
Dw. S. C.