1953 Waterhoentje

Emmer courant 25 november 1953

Waterhoentje,

gezellig knikkende vogel

 Door E. KARST Jr.

 

 Tot de algemene verschijningen op onze Nederlandse plassen en in kanalen en rivieren behoort ongetwijfeld het waterhoentje, het diertje dat soms alle schuwneid voor de mens schijnt te hebben afgelegd en toch in werkelijkheid zich daar thuis gevoelt, waar het ongestoord kan leven. We mogen dankbaar zijn, dat het waterhoentje, dat zijn naam ten spijt, geen hoen is, zich in de laatste jaren zodanig heeft uitgebreid, dat het bijkans in geen enkele parkvijver ontbreekt. En toch zijn z'n vijanden legio. Om een staalkaart van z'n bellagers te geven: de vraatzuchtige snoeken, de stiekeme waterrat, de brutale bruine rat, die ieder voor zich wel zorgen, hun deel van het waterhoentjes kroost binnen te krijgen, aangenomen tenminste, dat ze het broedproces niet verstoorden.

 “Vliegen" onder water

Wie kent deze gezellige knikkende vogel niet? Geen pasje doet ze of het wordt door een knikkende kopbeweging begeleidt. Zelfs zwemmende kan ze het niet nalaten en juist dit verschijnsel is een feilloos herkeningsteken als men in de verte een watergast het kanaal ziet oversteken.

Een betere Nederlandse benaming had men er niet kunnen uitdenken. De knikkende kopbeweging herinnert aan een kip en overigens is haar bestaan aan water gebonden. Dat wil niet zeggen, dat het waterhoentje zich niet op of bijkans niet op het land kan voortbewegen, want niets is minder waar. Het is veel sneller dan eenden, die al waggelend hun weg gaan. Maar toch is het in het water pas in zijn element en dan bij voorkeur tussen riet en biezen, waar het zich voor roofvogels en voor menselijke belangstelling kan verbergen.

 IN DE JUNGLE

Op het open water voelt ze zich niet thuis. Hoogstens ziet men ze de kanalen en rivieren oversteken, om daarna aan de andere kant weer in de begroeiingsjungle onder te duiken. De waterhoentjes kenmerken zich door het rode “plaatje" dat hun voorhoofd siert en dat met de rode snavel één geheel vormt. De rug, borst en buik zijn meer zwart dan bruin. De flanken vertonen een stuk of zes witte sierstrepen, ook de onderkan van het korte staartje is wit en contrasteert helder tegen de overigens donker gekleurde vogel.

   Het zijn prima zwemmers en niet minder geoefende duikers, die zich dreigend of vermeend gevaar handig aan het oog onttrekken door hun toevlucht onderwater te zoeken. Let men dan bijzonder goed op, dan ziet men na enige tijd een puntig snaveltje boven het wateroppervlak verschijnen om lucht te happen en om uitkijk te houden.

Maar vaak is deze niet uit te voeren, omdat ze bij voorkeur in een begroeide omgeving poolshoogte, gaan nemen.

Heel goed verstaat het waterhoentje de kunst om in een enigszins begroeide plas zo snel over de planten heen te lopen, dat het niet naar beneden zakt.

Och, het handjevol weegt al niet veel en bezit bovendien vrij lange poten en dito tenen, die een behoorlijk draagvermogen garanderen. Vliegen schijnt het moeilijk te doen, slechts in uiterste noodzaak neemt het daartoe z'n toevlucht. Dan klimt het nog liever in een takkenwirwar of in schuin liggende bomen om zich veilig te stellen. Maar deze schijn bedriegt, want op behoorlijke hoogte gekomen, valt er over hun vliegkracht niet te klagen. Hoe zouden ze anders in het najaar de verre afstand naar hun overwinterings gebied moeten afleggen?

VLIEKUNST

Ik heb zojuist niet teveel gezegd, toen ik het over hun vliegkunst had,  want deze eersterangs duiker presteert meer dan men van haar zou verwachten. Ze "vliegt" zelfs onder  water. Nooit van gehoord misschien? Bij haar duikkunst maakt ze namelijk ook gebruik van haar vleugels, hetgeen voor zover mij bekend, bij geen andere zwemvogel is geconstateerd.

In zachte winters blijven sommige waterhoentjes - die vrijwel zwijgend door het leven gaan, hoogstens laten ze een geluid horen, dat met het woordje kruk is weer te geven - in hun broedgebied overwinteren. Ook in dit opzicht is het echter nog geen uitgemaakte zaak of we met de zomer vogels of met trekkers uit noordelijke gebieden te doen hebben. Hoe het zij, ook 's winters worden hier wel waterhoentjes aan getroffen. Soms wordt deze omstandigheid hun noodlottig, aangezien ze zich bij strenge winters niet van het nodige voedsel kunnen voorzien en dan de hongerdood zijn prijsgegeven. In dit opzicht delen ze dan wel eens het lot van de meerkoeten, die op binnenwateren overwinteren. Als "levend" voorbeeld daarvan heb ik voor me staan een slachtoffer van de strenge winter 1928 - 1929.

GEKLEURDE KOUSEBAND

Ik verzuimde nog te vermelden, dat de poten van de waterhoentjes groen gekleurd zijn, Dit valt gauw in het oog, omdat de vogels overigens in het stemmig zwart zijn gestoken. Natuurlijk ziet u dit alleen, als ze zich eens op het land hebben begeven en misschien zou ik er in het geheel niet de aandacht op hebben gevestigd als wijlen Dr Thijsse niet ergens de leuke opmerking had gemaakt, dat het roodgekleurde bovenbeen de indruk wekt van een , "opzichtig gekleurde kouseband".

De Latijnse naam herinnert aan de pootkleur, want hij betekent zoveel als groen potig hoentje.

Genoeg hierover, het wordt meer dan tijd, dat we ons met de nest gelegenheid en wat dies meer zij gaan inlaten.

Natuurlijk bestaat het nest uit plantendelen, hoe kan het in deze omgeving anders? Vaak is het op ekstermanier door een kap overdekt, zodat het door vliegende rovers niet kan worden ontdekt. In het Stadspark van Deventer zag ik een waterhoentjesnest op een drijvend houtblik, dat op en neer deinend alle mogelijke aanvallen; in stadsparken aarzelen ze niet om ganzen, die zich in de nabijheid wagen, het leven lastig te maken.

Het voedsel bestaad uit allerlei insecten, ook plantaardige kost wordt niet versmaad. Ja, en dan zullen ze de. Ik heb me afgevraagd, hoe het er niet afgleed. Maar het mooie komt nog. Toen het water zakte, kwam het blok op het "strand" te liggen, waar het paartje zich niets van aantrok en rustig het broed, proces tot een goed einde bracht.

Het aantal eieren is zeer verschillend en bedraagt soms wel meer dan een dozijn. De kleur varieert van bleekgroen met; donkere tot donkerbruin met grijze vlekjes. Het zijn ijverige broeders. Soms brengen ze het wel rot drie broedsels per jaar.

Tijdens de broedduur wordt het hennetje door manlief trouw van voedsel voorzien, maar toch gaat ze ook zelf wel de boer op. De eieren kunnen lang verlaten worden, zonder dat de levenskiemen afsterven.

Bij uitzondering installeren de waterhoentjes de aanstaande kinderwieg wel in bosschages, soms wel metershoog. Sommige deskundigen veronderstellen, dat de oude vogels de jongen dan met hun lange grijptenen vanuit kraaiennesten veilig en met ongebroken ledematen op de begane grond landen, waarom zou dit bij waterhoentjes, evenzeer nestvlieders als jonge eendjes, dan niet het geval zijn?

Ik weet wel dat het ouderpaar de jongen tegen het vallen van de avond graag een veilig onderdak bezorgt, maar uit eigen ervaring is mij bekend, dat zulks niet betekent, dat de jongen in het nest terugkomen, waarin ze geboren werden. He ouderpaar ziet er helemaal niet tegen op, daarvoor een afzonderlijk nest in elkaar te flansen.

Het verdedigt zijn jongen tegen zich bij tijd en wijle ook wel eens aan visbroed en jonge visjes te goed doen.

Om deze gezellige watervogels daarom de oorlog te verklaren, is natuurlijk te gek om over te praten.

 

 

www.oud-schoonebeek.nl