Nieuw Drentsch Mozaik

NIEUW DRENTSCHE MOZAIK

DOOR J.v.d. Veen Azn 1878

De regtsbedeeling in ‘t voormalig landschap Drenthe wordt, als alles in dat gewest, door ‘n bijzonderen eenvoud gekenmerkt. Doch hoewel het dit met vele andere provincies gemeen heeft, heeft Drenthe echter 't langst met hand en tand, aan zijn voorvaderlijke regtsinstellingen zich vastgeklemd, inzonderheid wat de plaats en wijze betrof, waar en hoe het regt in het hoogste ressort werd uitgeoefend. 

Drenthe had drieërlei regtspraak. Zij werd opgedragen:

1e    aan den Schulte van elk "karspel" (gemeente), bijgestaan door Bijzitters of Keurnooten.

 De qualiteit der eersten werd aldus omschreven: "Geen uitheemsch Man magh Schulte   

 of Onderschulte in den Lande van Drenthe wezen, ten ware hij zonderlinge, tot hetzelve

 Ampt ware gequalificeert: maar wort verstaan dat steets en ingezetenen, gelijk bequaam

 zijnde, voor een uitheemsche praeferentie zal genieten." (Zie ‘t Lantrecht van Drenthe

 (uitgaaf 1713) 1ste beek, art 16.)

       De Bijzitters of Keurnoote moesten zijn: "Eijgenerfden en Lofwaarliige Mannen, der

       zaken onpartjdig, en onbesipt (Sibbe,= maagschap, familie.) in dier voegen als van de

       Schulten is gezegd, konnende lezen en schrijven." (Zie ‘t Lantrecht van Drenthe, 1ste  Boek,

  1. 21.)   

        Deze aldus zamengestelde regtbank komt meermalen voor onder den naam van "de

       Lagebank". Hare zittingen hadden plaats "nuchter en met klimmende zon" en heetten

       "Rochten" of “ ’t Rochthegen", ‘t welk zooveel wilde: zeggen als: de vierschaar spannen.

       Zij werden door den Voorzitter geopend met de woorden: "Ik spanne de bank en heff   

       (hege) her regt."

2e    aan den Drost, "wezende Hoofdofficier van de Civiele en Criminele Justitie in den Lande

       van Drenthe." Deze hooggeplaatste ambtenaar, nà den Erfstadhouder d’eerste en

       aanzienlijkste in het ganse Landschap, moest zijn een "Landzaat", d.i. geboren

       Drenthenaar, of een Sallandsche Edelman (Zie Tegenwoordige Staat van Drenthe, .blz. 59.) en

       binnen ‘t Landschap wonen. Tot zijne vele werkzaamheden en verpligtingen hoorde, dat

       hij, of zelf, of van zijnentwege doorden Landschtijver, tweemalen ‘s jaars in elk dingspel

       (Deze waren: Zuidenveld, Beilerdingspel, Dieverderdingspel, Rolderdingspel,

         Noordenveld en Oostermoer.) een regtdag moest doen houden. Deze teregt zittingen

      droegen den naam van “Goorspraken" of zo als het volk ze teregt noemde "Klapbanken".

       Ook zij moesten gehouden worden "nuchter en met klimmende zonne."

3e   aan den Etstoel, ‘t hoogste regterlijk collegie in het toenmalige Landschap. Hij was

      zamengesteld uit den Landdrost, als Voorzitter: uit den Bijzitter of Assessor: uit den

      Landschrijver, als Griffier of, Secretaris en uit vier en twintig regters, die den Naam

      droegen van, Etten en den titel voerden van Edelmogende Heeren.

‘k Wensch, met betrekking tot genoemden Etstoel, ‘t een en ander in herinnering te

       De Etten moesten zijn: "Eerbare, lofweerdige en onbesprokene mannen, ledematen en  

       communicanten van: de ware Gereformeerde Kerk, zonder onderscheid van edel of

      onedel: moetende kunnen lezen en schrijven, en in eigendom hebben een vierendeel

      waardeels, met zijn toebehoor, tenminste vijftien honderd caroliguldens waardig enz." ('t

        Lantrecht van Drenthe, 1ste boek, 9de art.) Zij werden gekozen ten getale van 36, enwel: uit

      elk dingspel zes. De 24, die tegelijk zitting hadden, waren in -, de 12 overigen, tot ze het

      regt van zitting verkregen, buiten den eed.

d’Eed, dien ze moesten afleggen, luidde aldus: "Gij Looft ende Zweert dat Gij een

      vroom en getrouw Ette wilt zijn, over alle Processen en Zaken, die hier zullen dienen,

      rechte oordeelen en Sententiën helpen vinden en wijzen, na Landrehte, en na Uwe beste

      kennisse: altoos Godt ende Justitie voor ogen hebbende, en zulks niet te laten om Lief

      en Leet, Giften of Graven, Vrientschap of Vijantschap, of om eenige andere zaken. Zo

      ware helpe U Godt Almachtig." (Id.11de art.)

      't Was den Etten strengelijk verboden, om van partijen giften of gaven te ontvangen; wij

      lezen deswege in art. 14, van 't 1ste boek van genoemd Lantrecht: dat bij bevinding en

      overtuiging daarvan, de schuldige “datelijk uit den Etstoel geworpen, ende nimmermeer

      tot denzelven weder geadmitteerd zal worden.

      De Etstoel was, zoals we reeds herinnerden, het hoogste regterlijk collegie in Drenthe.   

      Hij was het Palladium (’t heiligst kleinood) van den Drenthenaar. Deze was prat er op, dat

      hij niet buiten het gebied, liggende tusschen Hulsvoorde (Eene kapel, tusschen Coevorden en

       Dalen, die oudtijds in eenen bijzonderen reuk van heiligheid stond.) en den Bisschopsberg (Een

       heuvel, onder het toenmalige kerspel Havelte, niet ver van Steenwijk gelegen. De Bisschoppen van

       Utrecht lieten zich dáár en te Hulsvoorde als Leenheeren van Drenthe huldigen. Zie, Tegenwoordige

       Staat van Drenthe, blz. 38.) d.i.niet buiten de landpalen van Drenthe, voor eenige vierschaar

      behoefde teregt te staan.

Het bedoelde collegie oordeelde en besliste in 't hoogste ressort over personen en goederen, over leven en, dood. In zekere gevallen kon van zijne uitspraak revisie gevraagd worden. ‘T Hield, op uitschrijving van den Drost, jaarlijks twee zittingen, én wel op den eersten Dinsdag ná den 20sten Mei en op den tweeden Dingsdag in October. Die zittingen, nuchter en met klimmende zon gehouden, noemde men Lottingen en de vonnissen daarin gewezen Ordelen (oordeelen). Zij werden voorafgegaan door drie bij zonderheden als volgt:  

  1. dat des 's avonds vóór 't begin der teregt zitting de kerkklok geklept en de Landvrede
  2. Deze afkondiging geschiedde door den Landschrijver, voor den buitensten

      ingang van 't gebouw, waarin de zittingen werden gehouden. Zij behelsde eenige

      ernstige waarschuwing, dat alle vechterijen, scheldingen en soortgelijke

      onbetamelijkheden, gedurende Lotting voorvallende, met dubbele boeten zullen worden

      gestraft;

  1. dat de leden van den Etstoel, des morgens voor 't aanvangen der eerste zitting, zich

vereenigden in de kerk te Assen "om aldaar eene toepasselîjke Oredicatie, Gebeden en Aanspraken aan te horen."

  1. dat voor en aleer eene zaak mogt voorgedragen en gehoord worden, door den aanlegger

of door den Contradicent, of pandweerder, een Ordel, tot vier guldens en tien stuivers, moet gewonnen, d.i. een oordeelgeld betaald worden." (Tegenwoorgige Staat van Drenthe, blz. 49.)

Waren deze bijzonderheden in acht genomen, dan werd de Lotting geopend. De oordeelen of vonnissen alsdan gewezen, werden alleen in naam van den, Drost afgekondigd, met inlassching echter van de woorden: "na ingewonnen advijs van geconvoceerde Etten." (Id. bladz. 44.)

De instelling van den Loffelijken Etstoel, ook wel genaamd: "de wijsheid van den Lande", dagteekent van eeuwen her. In overoude tijden, tot in het laatst der 17de  eeuw, hield dit collegie zijne teregtzittingen in d 'open lucht. Naar 't oorddeel van velen zal zijne regtspraak aanvankelijk gebaseerd zijn geweest op het gewoonteregt. Later echter, toen eenige trapsgewijze ontwikkeling en beschaving haar invloed ook op de Drentsche regtspleging deden gelden, toen men zich nu en dan op vroeger gewezen Ordels begon te beroepen, zonder zich deze altijd juist meer te herinneren, zal men er op bedacht zijn geworden, om het verhandelde op elke Lotting te notuleren. Dit gaf aanleiding tot het aanleggen van een zoogenoemd Ordel boek, dat later den naam ontving van Lottingsprotocol.

Eeuwen lang werden deze Lottings onder den blooten hemel gehouden, in de zoogenoemde "Ballerkuilen". Deze plaats heeft gelegen in de nabijheid van het gehucht Ballo, in de gemeente Rolde. Naar 't berigt der ooggetuigen waren tot voor korte jaren - en misschien heden nog wel -, de zetels der oude Etten aldaar duidelijk zigtbaar. Zij waren in het zand uitgehold en met heideschalen bedekt en hoogstwaarschijnlijk van hoog, geboomte of kreupelhout omringd.

Dáár, onder ‘t groene loof, in Gods vrije natuur, werd voor ’t oog van hemel en aarde, door ‘t voorgeslacht regt gedaan. Dáár verzamelden zich de geconvoceerde Etten om gerigt te houden: 't zullen, naar ik mij voor stel, althans voor de invoering der eerste beschreven wetten, meerendeels de oudsten des volks geweest zijn; mannen, gedoscht in "want en pij" (zelf geweven wollen stoffen), met den "knapzak" over de brede schouders en gewapend met stevige eikenstokken. Mannen, zonder eenige wetenschappelijke kennis of opleiding, een enkele misschien uitgezonderd die intusschen niet misdeeld van gezond verstand, hunne eigen begrippen over bilijkheid en regt hadden.

Doch 't waren niet alleen de leden van den Etstoel, de verschillende partijen, de beschuldigers en beschuldigden, benevens de getuigen, pro et contra, die daar verschenen, - 't gansche "Volk van Drenthe" had er den vrijen toegang. Van heinde en ver stroomden de belangstellenden en nieuwsgierigen naar de ruime geregtsplaats, zoodat het dikwijls niet weinig moeite in had, om de menigte "in band en rust" te houden.

Het bovenbedoeld verpligt aanleggen van een Ordel boek of Lottingsprotocol ondervond inde uitvoering menig eigenaardig bezwaar. Het voornaamste bestond daarin, dat men de Ordelen niet altijd in de open lucht kon notuleren, 't welk ongetwijfeld de naaste aanleiding zal geweest zijn, voor het houden van een gedeelte der teregtzitting of Lotting in eene schuur, herberg of ander gebouw in de nabijheid der Ballerkuilen.

De geschiedenis gewaagt dan ook er van, dat dit aanvankelijk in den, spijker (herberg) Te Rolde eerst nu en dan, doch later geregeld plaats had. De uitnemende regtsgeleerde en oudkundige mr. Sibrand Gratama wijst er op (Zie Drentsche Volksalmanak, jaargang 1845, blz.130.) en zegt zeer eigenaardig: "de Ballerkuil zal bij de "Drentsche regtspraak de gehoorzaal geweest zijn en de spijker te Rolde de raadkamer en griffie, waar de beraadslagingen werden gehouden en de Ordelen werden geboekt, om voor de toekomst bewaard te blijven." Dat die beraadslagingen binnenshuis gehouden, niet zelden gestoord werden, meen ik te mogen afleiden uit de verbodsbepaling van art. 10, eerste boek van 't Lantrecht van Drenthe (van 1614), inhoudende 't verbod bij geldboete: "om buiten de doere offte venster de Etten te belusteren." (Id. blz. 146.)

Niet altijd echter hadden de Lottingen in de Ballerkuilen plaats; immers vinden we ergens geboekt, dat er zijn gehouden te Anlo, Roden, Peize en Diever en dat er zelfs ten jare 1421, een ordel is gewezen te "Borch" (Westerbork) "in der Karke." (Zie Drentsche volksalmanak jaargang 1845, blz. 131.) .

In overoude tijden werden er jaarlijks drie Lottingen gehouden, als : to Banlo (Ballo) des anderen Maandags na Paeschen; dat andere des Dinxsdages na Pinxteren toe Rolde; dat derde Sunte Magnusdage toe Anloe." (Tegenwoordige Staat van Drenthe, blz. 42 noot.)

Tevens meldt ons de geschiedenis, dat er dikwijls maar ééns in 't jaar in enkele jaren zooals in 1642, 1672 en 1673 geheel geene Lottingen zijn gehouden. (Zie Drentsche volksalmanak, jaargang 1845, blz. 149, 150.)

Deze verwisselingen van plaats en 't nu en dan ongeregeld of in 't geheel niet houden van Lottingen, zijn, in verband met de zich langzaam ontwikkelende beschaving en daaruit voortgevloeide behoeften, als ook door den oorlog - waarschijnlijk niet zonder invloed geweest op het besluit, Om de Lottingen steeds in een en hetzelfde gebouw te doen houden. Zoodanige vergaderplaats werd gevonden, in het door den Souvereinen Staat opgeheven en tot domein verklaarde Nonnenklooster te Assen, genaamd: Maria Kampsconvent,(Id. blz.133.) Hoe gewenscht en doelmatig deze verplaatsing ook ware, toch waren er velen in den Lande, die 't noode zagen. Zij achtten dit een tekort doen aan de voorvaderlijke gewoonten en aan den eenvoud en de vroomheid van eeuwenheugende tijden. Er waren aan die "Ballerkule" zoo vele herinneringen vastgeknoopt, dat die plaats voor hen was geworden, als tot eene heilige stede.

Doch de tijdgeest had gesproken, en de Loffelijke Etstoel verlegde zijnen zetel naar bovengenoemd kloostergebouw in den jare 1688? (1598). Daar hield hij van toen af geregeld twee maal ‘s jaars zijne zittingen doch in 1791 moest hij plaats maken voor een Hof van Justitie. Na een bestaan van een zeven en halve eeuw werd de aloude regtspraak van Drenthe, door dit Hof vervangen. (Etstoel werd ingesteld door den Bisschop Bernoldus in 1040 en bestond dus zeven honderd een en vijftig jaren. Bij de nieuwe wet op 't hooger onderwijs is verpligt onderwijs in ’t oud - Vaderlandsch regt voorgeschreyen. – Dien tengevolge maakt prof. S.J.Fockema Amdreae daarmee reeds een aanvang door de Geschiedenïs van het Drentsche regt te behandelen. Zie bijvoegsel der Prov. Drentsche en Asscher Courant van den 23 September 1878)

 

 

 

www.oud-schoonebeek.nl