Boekweit een verdwenen cultuur

Nieuwe Drentsche Volksamanak 1925.

EEN VERDWENEN CULTUUR.

Eens zong Winkler Prins, die de veenkoloniale toestanden zoo goed kende:

Wild en woest en ledig,

Lag het ruwe veen,

Slechts de heide vlocht er

Kransen overheen. 

Op dit veen ontstond aanvankelijk de boekweitteelt. Naar we vonden medegedeeld in "Bijdragen tot de Statistiek van Drenthe" door H.Heijs van Zouteveen, pag. 140, is deze teelt uitgevonden door Jan Kruse te Wildervank, of Boleius, pastoor te Holshausen, in 't ambt Aurich, waarschijnlijk evenwel is ze uit het Oosten tot ons overgekomen. Staring zegt in zijn "De Veenrook":

O middeleeuw! De kruistochtrazernij

Voerde u naar 't Heilig Land. Gij gingt er Lazerij

En boekweit halen.

De kruistochten waren het denkelijk niet, die de boekweit naar het westen hebben gebracht, zij stamt naar alle waarschijnlijkheid uit Centraal-Azië en niet voor de 6e eeuw werd zij in Europa tamelijk algemeen verbouwd. Wil men in ruw stuk veen, wild daar liggend, geschikt maken voor boekweit cultuur, dan begint men het voor de afwatering te verdeelen in "groepen" (greppels), waardoor het land wordt verdeeld in (tien) akkers. Deze greppels worden gewoonlijk 2 bol (is 2 voet) diep gegraven, van boven ter breedte van ½ M. Dit graven geschiedt op trippen (is kleine plankjes) Wanneer de gewone werkzaamheden zijn afgelopen, tegen den winter, begint het veenhouwen. Dit houwen, hakken (Vastenow dankt hieraan de naam) geschiedt met de veenhouw, ‘n soort krabber, en moet op stevelklompen, of op klompen, met stroo om 't been gebonden, gebeuren. In 't begin van Mei wordt dezelfde veenbodem nog weer door en omgehakt. In het tweede en de volgende jaren laat de vochtigheid ook ploegen toe. Is de bodem goed droog dan worden de losgehakte heidebelten en mosveen in brand gestoken, welk werk ons den veenrook bezorgt, die bij de stedelingen en buitenlui als afschuwelijk bekend staat, en tot in Holland, volgens Van Zouteveen tot in Weenen, als "deoge mist" merkbaar is.

                                                 "Veenrook in ‘t land,

                                                Alle mooie dagen aan kant!"

Het veenbranden geschiedt op de volgende wijze. In een cylindervormigen, roosterachtigen pot, voorzien van een langen, houten steel en vuurpan of vuurpot genoemd, wordt droge, vlokkige turf gedaan. Wanneer de wind nu gunstig is, wordt deze vlokkige massa aangestoken en steeds met den vuurpot schuddend, loopt men nu over de akkers. Door deze schuddende beweging valt gedurig een weinig gloeiend turfvlok op den drogen veenbodem, die weldra over eene groote uitgestrektheid in brand staat. In den turfgloed, tusschen rook en vlammen, bewegen zich, als donkere schimmen, de arbeiders om met vuurpot en schoffel het veen zoo gelijkmatig mogelijk in brand te steken. Karakteristiek noemt men dit in Oost-Drenthe "bontbranden". De kluit wordt door de gloeiende turfvlok aangetast, maar verbrandt niet helemaal, het is een langzaam verkolingsproces, waardoor stîkstof gebonden blijft aan de kool.

Het veenbranden is niet zonder gevaar. Zonder in nadere bijzonderheden te treden, memoreeren we, dat den 27sten Mei 1880 tengevolge van dit veenbranden de veenkolonie Nieuw-Weerdinge in de asch werde gelegd. In een kort tijdsbestek verbrandden 90 huizen.

In de asch wordt nu de veenboekweit gezaaid, gewoonlijk 15 spint (1 spint 1/20 H.L.) of 3 schat (1 schat = ¼ H.L.) per bunder (H.A.). Vervolgens wordt het zaaizaad ingeëgd, waarna, om de watercapaciteit te bevorderen, de akkers met 'n plank worden dichtgesleept. Het zaaien is gewoonlijk afgeloopen voor den langsten dag. Wanneer de omstandigheden gunstig zijn, mooi, donker weer, zonder storm, vorstvrije nachten, dauw, dan kan na een vierde deel jaars de boekweit in de schuur worden gehaald. Boekweit, zeggen de boekweitboeren, moet na 12 weken uit en in den zak zijn. Het maaien, half September, als 't gewas een bruine kleur heeft over 't geheel, geschiedt in Oost-Drenthe met den sikkel. De boekweit blijft nu, bij gunstige weersgesteldheid, 14 dagen in bollen (garven) liggen, waarna ze in gasten of hokken van 8 garven wordt gezet, bij goed weer kunnen de hokken na een week worden ingehaald. In normale jaren oogst men per bunder 15 H.L. boekweit. Het dorschen geschiedde in de oude boekweit jaren buiten, op 'n groot zeildoek, met dorschstokken. Dorschen met vlegels is van lateren datum. Het dorschen begon 10 uur

's morgens en eindigde bij zonsondergang, daar de korrels anders “slof" (vochtig) zouden worden. De breedgeraderde wagens, met stroo omwonden soms, rolden bij "boekweitmaan" over de veerkrachtige veenwegen.

In vroeg're jaren werd het boekweitveen voor den tijd van 7 á 8 jaar gehuurd voor f. 80.-- á f. 100.-- per bunder, of ook wel voor de 4de gast: (deze was voor den eigenaar). 't Waren dus goede boekweit jaren, als men bedenkt, dat, bij 'n opbrengst van 15 H.L. per bunder, de prijs per mud 1 in die jaren f. 7.-- ~a f. 8.-- bedroeg. De boekweitmarkt voor Oost- Drenthe was Koevern (Coevorden). Het boekweitstroo werd veelal voor strooiing van 't veen gebruikt. Het deed f. 2.-- per voer.

Van den aard van 't bovenveen hangt af, hoelang het veenbranden op den zelfden akker kan plaats hebben. Gewoonlijk is na 5 á 6 jaar het veen uitgeput. Veen, begroeid met z.g. siepelgrassen (Siepelveen, Nieuw-Weerdinge IV dankt hieraan de naam), eenige jaren langer. Na 4 á 5 jaar slaat gewoonlijk veel spurrie op.

Er verloopen dan 25 tot 30 jaren, voordat een afgebrand perceel opnieuw geschikt is voor de boekweitteelt.  Boekweitteelt door veenbranden was 'n roofbouw van de ergste soort: men ontnam den grond alles en gaf niets terug. Gebrek aan kanalen, waardoor niet aan verturving was te denken, onbekendheid met kunstmest, kunnen als verzachtende omstandigheden worden aangemerkt. In 1635 kwam voor het eerst de boekweitteelt door veenbranden in ons land voor.

Op het afgebrand hoogveen wordt thans op sommige plaatsen de moderne bovenveen - cultuur uitgeoefend. Zoo bijv. op de zetboerderij te Klazienaveen van de N.V.Veenderijen en Turfstrooiselfabriek voorheen W.A. Scholten te Groningen.

De venen in Oost-Drenthe leken vroeger, als de boekweit in bloei stond, één witte zee. Klein Amerika (de gemeente Emmen) met bijna 18000 H.A. veen in den tijd, toen het Zwarte Meer nog 111 bunder groot was, leverde een groot deel van alle boekweit, in Drenthe verbouwd.

De boekweit is, zooals opgemerkt, 'n zeer risquant gewas. 'T Gelukt maar eens in de zeven jaren, zeggen de boekweitboeren.

Boekweit was goed om varkens vet te mesten. Er werd verder de boekweitpap van gekookt. Van boekweit ook werden de pannekoeken gebakken, die de grasmaaiers en veenhouwers medekregen naar 't veld. De veenboekweitteelt hield in Weerdinge het langste stand: het dorpje werd het pannekoekenland genoemd. Gewoonte was het, dat in de paatsen langs den Hondsrug met veel boekweitteelt elken Maandag pannekoeken werden gegeten: 't was immers taboe op zondagavond aardappelen te schillen.

De betekenis van de boekweitteelt spiegelde zich af in het Drentsche volksleven. Naar den boekweit-oogst werd de uitkomst van het jaar berekend. Wanneer bij 't uitgaan van de kerk, bij jaarmarkten bij "mieningen" (boeldagen) vrienden of bekenden elkaar ontmoetten, vroeg men eerst naar elkanders welstand (hoe hè-j 't in hoes") en dan Hè-j de boekweit al oet 't veen?"

Van 1834 -1836 stond de teelt van veenboekweit op den hoogsten trap. De prijzen per H.L. varieerden toen van f. 2,60 tot f. 4,--. We vonden opgegeven, dat in 1838 bezaaid waren in de gemeente Anloo 45 H.A., Gieten 72, Gasselte 190, Borger 100 Odoorn 440, Emmen 1353 H.A. Emmen had in dat jaar slechts 426 H.A. met aardappels bepoot.

Na 1860 had de veen boekweit teelt in Drenthe zijn grootste betekenis verloren. 

 

Weerdinge 15 November 1923.                                                                   H.T. Buiskool.

 

www.oud-schoonebeek.nl