Boek bespreking

Maandblad Drenthe februari 1940

Boek bespeking

De Olde Jager, door J. J. Uilenberg.

Veenkolonialen, door E. C. M. Frijling-Schreuder.

Uittocht, door M. A. Polman.

 

Redactie en uitgeefster van het maandblad Drente hadden de vriendelijkheid mij uit te noodigen om een bespreking te leveren van De Olde Jager. Sinds dien werden mij ook de twee andere, hier boven genoemde, Van Gorcum uitgaven toegezonden. Dat leidt mij er toe om ze alle drie in één greep te vatten. Weliswaar behooren de twee eerstgenoemde tot de sërie Nieuw Drentsch Mozaïk en Uittocht tot de serie Nieuw Groninger Mozaik, maar alle drie ademen den zelfden geest: zij zijn de uitdrukking van een aandoenlijke liefde voor onze plattelandsbevolking in het noorden. Alle drie ook geven een hoogen dunk van den goeden smaak en het critisch vermogen waarmee Van Gorcum & Comp. N.V. de bestanddeelen kiest voor het vormen van het volledige beeld, dat zij voor oogen mocht hebben gehad, toen zij tot de uitgifte van deze mozaïek series besloot.

De dialecten in deze drie werken loopen uiteen. Het Drentsch in De Olde Jager is dat van Zuidwolde. Het in Veenkolonialen hier en daar voorkomende dialect is niet bepaaldelijk aangegeven, maar de algemeene taal uitdrukking is, zooals de titel reeds leert, die van de veenkoloniën.

Uittocht is zoo goed als geheel in het Nederlandsch geschreven; de gesproken tekst in het Groningsch van de zeekust. Geen dezer dialecten behoeft den buiten Drente en Groningen geborene af te schrikken. Aan De Olde Jager en Uittocht is een lijstje van verklarende woorden toegevoegd gelukkig afzonderlijk! Men wordt dus niet door hinderlijke voetnoten gestoord. Alle drie werken zijn zeldzaam van schoonheid. Mij hebben deze treffende schetsen uit het Leven daar in het noorden diep geroerd. Hoe er daar wordt gezwoegd en geleefd en gedacht het is alles in aangrijpende beelden, vaak uitgedrukt in dialogen, weergegeven. Alle drie auteurs, met hun oprechte genegenheid voor en met hun innige belangstelling in hun landgenooten in den beperkten zin, verstaan den volksaard van de menschen om hen heen, hun spreekwijzen, hun diepere gedachten, hun vreugde en leed, hun liefde en haat, hun deugden en tekortkomingen, hun trotsch, hun nederigheid, hun armoede en hun rijkdom van ziel, hun ruwheid, hun mildheid, hun halsstarrigheid, hun draagkracht en hun zwakte, hun opstandigheid, hun berusting. ..Wie drie prachtig geschreven werken wenscht te lezen, die schaffe zich aan: De Olde Jager, Veenkolonialen en Uittocht.

     De Olde Jager wordt voorafgegaan door een Woord ter Inleiding van professor dr. G. Overdiep. Ik zie niet in waarom een voorwoord buiten bespreking zou blijven, als het boek zelf en zelfs de uiterlijke vorm daarvan aan critiek wordt onderworpen. Volgens den schrijver van het Woord ter Inleiding dan:

"mist de lezer nu de voordracht van den spreker, die op bijeenkomsten op zooveel succes mag bogen; maar de verklarende aanteekeningen vergoeden dit gemis althans ten deele".

Verklarende aanteekeningen hebben zonder twijfel hun nut. Hoe zij echter ooit geheel of ten deele kunnen vergoeden een gemis aan gIoed, stem, gebaar, in één woord: voordrachtskunst, - de "verklaring" daarvan blijve den geleerden schrijver van het Woord ter Inleiding voorbehouden. Maar het zij mij veroorloofd om ongevraagd het boek in kwestie te verdedigen tegen de critiek die in dat woord "gemis" ligt. Dat woord verkleint zonder eenige reden de waarde van het boek voor hen, die niet het voorrecht hebben gehad van naar de bedoelde voordrachten te luisteren. Hadde de professor een van die voordrachten besproken, hij zou gerechtigd zijn geweest, om naast de wijze van voordragen óók den inhoud te bespreken, omdat beide dan een eenheid vormen, aangeboden aan een zeker gehoor. Hier echter richt hij zich tot de lezers van een boek; dus van een op zichzelf staand geheel! Hij had behooren te beseffen, dat vele lezers daarin niets zullen missen tenzij op des professors persoonlijk "gemis" volstrekt overbodig en daarom zinloos de aandacht wordt gevestigd.

In het Woord ter Inleiding worden de schetsen" in De Olde Jager genoemd:

"gezonde, geen gezochte humor; volop volksaardige natuur; niet gecomponeerd, maar gevoeld, gedacht en gesproken, wat den stijl en de taal betreft".

"Niet gecomponeerd, maar gevoeld en gedacht"! Alsof het tegenstellingen waren! Alsof niet elk gevoeld en gedacht werk van een schrijver gecomponeerd moest worden! Dat is: saamgesteld, vereenigd, in onderling verband gebracht, in harmonie geweven of bijeen gevoegd. Misschien heeft de schrijver van het Woord ter Inleiding bedoeld, dat er niets bedachts is in die schetsen. Hoe dit zij -- van een Woord ter Inleiding mag men, dunkt mij, verwachten, dat gezegd wordt wat bedoeld wordt. 1)

Ik kan de verzoeking niet weerstaan om althans enkele regels uit De Olde Jager aan te halen:

"En zoo vertelde Harm. Hij droeg zijn geweer nog door 't veld, toen hij al diep in de tachtig was. Hij heeft de 88 op zijn rug gehad en liep met moeite zijn laatste veld.

Toen hij op een late oudejaarsnamiddag zijn laatste haas onder schot kreeg, wees hij die nog even na met zijn geweer, maar trok niet af. Hij liet het geweer zakken. "Schiet ie niet, Harm ?"

"Hoe ak't nou hebbe, det week niet, maar daor kank niet toe komen. Och, wij hebt strakkies 'n genuuglijke aovend. Wij gaot eerst ies nao de karke en dan ète wij 'n euliekrappe, wij drinkt wat lekkers… wij schiet t' ol de jaor uut ...laot hij van aovend ook wat wille hebben. Och, baosien, laop oe maar niet achter de aozem en in 't zwiet ...gao ie oen vrouwe maor ies opzuken en win die strakkies maar ies lekker 't neijaor of ...Och ja, jonges, daor mut ook aord blieven veur 't aandere jaor.'

     Dat was Harms laatste gericht... een vrijspraak."

En tot zijn hond waren de laatste woorden op zijn sterfbed:

     "Juno, jonge, de jachttied is eslèuten, wij koopt gien acte weer. ..".

GevoeId en - als grootste lof aan u, heer schrijver! - harmonisch gecomponeerd!

Met nadruk wensch ik er op te wijzen, dat de volgorde, waarin ik de drie uitgaven hier boven heb opgesomd, geen enkel verband houdt met mijn waardeering van hun onderscheidenlijke verdiensten.

     Het is eenvoudig de volgorde waarin ik ze ontving en waarin ik vermoed, dat ze verschenen zijn.

Hier heeft men van alle drie de hoofdlijnen zooals ik ze zie:

            De Olde Jager: typen, vol humor, wijsheid en waarheid.

            Veenkolonialen: de troosteloosheid van een Gasselternijveensche arbeidersbevolking. Zonder zon Ploeteren, ploeteren, ploeteren. Zonder uitzicht, zonder eind.

            Uittocht: moeiten en zorgen met een heerlijk verlossende gedachte! "Volhouden, jongens!"

            Zonlicht door de wolken.

Daarom is Uittocht mij het liefst van al. Maar dat is iets van strikt persoonlijken smaak.

     Als compositie, dus als van de hoogste kunstwaarde, staat naar mijn inzicht Uittocht bovenaan. En zooals ik, als ik eens hartelijk lachen wil, vaak naar de onsterfelijke Pickwick Papers grijp, zoo zal ik stellig om dezelfde reden wel eens naar De Olde Jager grijpen. Maar gevoeld, gedacht, naar het Leven geteekend, oprecht en wáár, zijn voor mij alle drie werken. Zij behooren te worden gelezen door Drent en Groninger! Het voordeel zal dan zijn aan den kant van Drent of Groninger.

De gevoelvolle bandteekening van De Olde Jager is van E. M. ten Harmsen van der Beek, de niet minder tot het hart sprekende beide anderen van Johannes Mulders.

De druk? De algemeene uitvoering? Van Gorcum & Comp. N. V. Dat antwoord schijnt mij voldoende voor hen, die haar uitgaven in den jongsten tijd de aandacht hebben geschonken.

JAN FABRICIUS.

"Caesar's Camp", Roman

Road, Broadstone (Dorset).

 

1) Het is begrijpelijk, dat een man als Fabricius, temperamentvol en van een groote liefde voor Drente vervuld, in een kritiek als deze op een felle wijze van zijn gevoelen doet blijken. Dat er in een dergelijk geval gevaar voor overdrijving bestaat, zoowel in lof als blaam, is duidelijk en ik meen hier niet onvermeld te moeten laten dat m.i. Fabricius in zijn beoordeeling van het Woord ter Inleiding voor De Olde Jager aan dit gevaar niet is ontkomen en eenige vriendelijke, inleidende woorden aan kritiek onderwerpt met een ijver, een betere zaak waardig. Dit valt te meer te betreuren, wanneer zooals hier, deze naar mijn meening ongerechtvaardigd felle kritiek treft een man als Prof. Overdiep, die juist op het gebied der wetenschappelijke bestudeering der dialecten en volkskunde en van Drente zoo verdienstelijk werkt en leiding geeft.

J. A. BROUWER, Hoofdredacteur,

 

 

www.oud-schoonebeek.nl