Agrarisch Drenthe

Maandblad Drenthe januari 1954

Agrarisch Drenthe

 

Nu DE REDACTIE van het maandblad Drenthe de inhoud van het blad ook iets meer wil afstemmen op het huidige Drenthe inplaats van vooral op het historische, zal het toch goed zijn dat wij het Drenthe van nu benaderen vanuit zijn historische achtergrond. Jarenlang heeft de Drentse boer geworsteld op de van nature arme bodem om "deur de tied te kommen" en om zijn kinderen zo goed en zo kwaad als dat ging "an de loop te helpen ". Moeilijk zeer moeilijk was dat soms, want er was in Drenthe geen geld al was er wel grond. Dat is thans sterk veranderd er is nu in doorsnee wel geld, maar groot gebrek aan grond.

     Vroeger kon de Drentse boer niet meer bouwland exploiteren als de voorraad stalmest die hij met zijn veestapel kon produceren mogelijk maakte. Deze veestapel was weer gebonden aan het natuurlijke groenland dat hij ter beschikking had. Het aantal heideschapen waarmee hij met behulp van heideplaggen een belangrijk kwantum mest produceerde, was weer gebonden aan zijn aandeel in het heideveld dat voor 1850 onverdeelde eigendom en nadien gescheiden marke was. De mandelige markegronden stamden uit de tijd van de nederzettingen, uit de tijd dus dat er geen particuliere eigendom was, waarschijnlijk niet eens grondeigendom bestond. Alleen het recht van bewoning en gebruik van de grond en wie had de macht om dat recht te verlenen? Maar in plaats van mij te verdiepen in het grijs verleden zou ik schrijven over het agrarisch Drenthe van nu.

     In 1809 op 16 grasmaand vaardigde koning Lodewijk Napoleon een wet uit van zijn kasteel te Croy en in 1810 op 10 Bloeimaand vanuit het Koninklijk paleis te Amsterdam, welke wetten later nog weer met Koninklijke besluiten werden aangevuld. Deze wetten bevatten dwingende bepalingen voor de rechthebbenden in de markegronden, waardoor ieder die daartoe een verzoek richtte, gelegenheid kon worden gegeven woeste grond in eigendom te verkrijgen, met het oog om dit tot vruchtbaar land te maken. De nieuwe eigenaar verplichte zich op poene van verbeurdverklaring om elk jaar tenminste 1/15 gedeelte te ontginning tot bouw  of weiland of tot bos. "Zullende geen grond tot bos gerekend worden, waar niet om de twintig voeten één hoog opgaande boom staat, of wanneer het hakbos zij, waar niet om de vier, uiterlijk vijf voeten zich een struik bevindt? Iemand die geen erfrecht en had in het gemeenschappelijk bezit moest een verklaring overleggen dat hij was van een braaf en zedelijk gedrag, arbeidzaam en geschikt voor de landbouw, alsook voldoende gegoed om een geschikte woning te bouwen en tenminste één melkkoe aan te schaffen.

     Ook schiepen deze wetten de mogelijkheid om tot verkoop of scheiding en deling van marke-gronden te komen bij meerderheid van stemmen ook al bepaalden plaatselijke keuren dat zulks alleen kon geschieden met algemeen goedvinden.

     Bij staking van stemmen kon de zaak aan de Koning worden voorgelegd. Op 6 Juni 1840 werd door Koning Willem I een wet uitgevaardigd, die de beide wetten van Koning Lodewijk Napoleon verving maar de bepalingen vrijwel volledig overnam en dus de wettelijke situatie bevestigde. De Gouverneur van Drenthe, Graaf van Rechteren, gaf op 24 September 1840 een handleiding tot scheiding en deling van markegronden uit, wensende te voldoen aan het verlangen hem te kennen gegeven door gewaarden en andere bij de markegronden belang hebbende personen. In eerste instantie werd dus door Koning Lodewijk Napoleon en later door Koning Willem I de mogelijkheid geschapen om particuliere grondeigendom te verkrijgen uit het gemeenschapsbezit. Dit was een belangrijke ommekeer in de agrarische verhoudingen.

Na 1840 werden vele markegronden inderdaad door scheiding en deling particulier bezit. Het "maande-goed is schaandegoed" werd aan iedere deelhebber persoonlijk toegewezen. In de vorm van weide voor de heideschapen werden deze heidevelden echter nog jaren gemeenschappelijk gebruikt. Het steken van brandzoden voor de winter en plaggen voor het schaaphok in 't Drents van de gemeente Anlo ,,'t Schob- bok", geschiedde echter op de eigen slagen. Door uitritsen (het maken van een kleine kielgreppel) waren de grenzen aangegeven. Om deze grenzen te kunnen vinden en bepalen in latere jaren werd echter grondige terreinkennis vereist en bij het niet kunnen vinden werden deze grenzen nogal vaak bewust of onbewust overschreden.

     De es was verdeeld in akkers en akkertjes, het heideveld in slagen.

Pas in de jaren omstreeks 1875 toen de kunstmest zijn intrede deed begon het heideveld een andere bestemming te krijgen en nam de ontginning van heide tot bouw en weiland of tot bos een aanvang. De totaal oppervlakte van Drenthe wordt door Emile Laveleye, Hoogleraar te Luik opgegeven als te zijn in 1832 266.000 ha waarvan nog maar 23.000 geploegd. Het aspect van Drenthe begon zich te wijzigen en oppervlakte bouw en grasland nam geleidelijk toe. De bevolking van Drenthe vermeerderde van 1796 tot 1850 met 131%, terwijl dit percentage voor Nederland in dit tijdvak 42% bedroeg.

In de jaren tussen 1932 en 1940 werkte Ir Westhof een plan uit om eigenaren die niet tot ontginning van het heideveld overgingen te noodzaken dit wel te doen omdat bij de stijgende behoefte aan cultuurgrond het z.i. niet langer verantwoord was deze heidegronden te laten liggen.

Het plan Westhof is niet officieel aanvaard, maar de ontginning ging op volkomen vrijwillige basis door in een tempo dat waarschijnlijk sneller was dan Ir Westhof zich de uitvoering bij gedwongen ontginning had voorgesteld. Vooral in de laatste 25 jaren is agrarisch Drenthe met reuzen schreden vooruitgegaan. Door betere bemestings en bewerkingsmethoden is de vroeger zo arme Drentse bodem tot grote vruchtbaarheid gebracht. Landbouw voorlichting, landbouwonderwijs en ontwakende activiteit der Drentse boeren hebben onze provincie van een land van hei en struiken veranderd in een welvarend en bloeiend landbouwgewest, waar zeer vele handen werk en brood vinden en vele mensen een welvarend leven leiden.

     Waar een landbouwtechniek wordt toegepast, waardoor het bouwland tot vrijwel maximale oogsten is opgevoerd. Waar een paardenstapel is gefokt die de vergelijking met praktisch alle delen van ons land kan doorstaan, waar vooral de laatste jaren, dank zij de Verenigingen voor Kunstmatige inseminatie een snelle vooruitgang van de rundveestapel valt te constateren en waar door eensgezinde samenwerking in coöperatief verband een belangrijke landbouw industrie is ontstaan, die de producten van de akkerbouw en de veehouderij verwerkt tot producten die in alle delen van de wereld hun afzet vinden. Wij bezitten thans dank zij de Gezondheidsdienst voor dieren een t.b.c. vrije veestapel, terwijl nu de strijd tegen de abortus allerwegen wordt aangebonden.

     En toch niettegenstaande deze grote vooruitgang kan er in Drenthe nog veel worden verbeterd met

name kan de opbrengst van onze groenlanden nog zeer sterk worden opgevoerd door betere ontwatering en waterbeheersing, betere verpleging en bemesting enz. Het is dus niet zodat de vooruitgang van Drenthe tot een eind is gekomen. Er liggen nog vele mogelijkheden ook op het gebied van de rundveefokkerij en de coöperatieve instellingen. Wij zijn nog lang niet waar wij met elkaar zouden kunnen komen. Landbouworganisaties en coöperaties en landbouwvoorlichting zijn de gehele winter avond aan avond bezig om de boeren voor te lichten en vooral die boeren die tot nu toe nog buiten deze gemeenschappelijke arbeid staan, duidelijk te maken dat zij er ook bij horen. Er zal nog grote activiteit moeten worden ontplooid om de samenwerking en saamhorigheid te versterken. Wij zijn er nog lang niet. Zo heb ik in dit artikel ook nog slechts een klein begin kunnen maken met wat er over het agrarisch Drenthe te zeggen zou zijn. Ter gelegener tijd zal ik daarom graag deze beschouwing willen vervolgen.

J. HOMAN

 

 

 

www.oud-schoonebeek.nl