1889 Olde gebruiken
D. V. A. 1889
"OLDE GEBRUUKEN".
Wat eens zich in het volksleven heeft ingeburgerd, wordt er niet gemakkelijk uit verdreven.
't Heeft daar eene veilige plaats, bovenal als het met godsdienst in betrekking staat of gebracht wordt. Oude gebruiken kunnen eeuwenlang voortbestaan, al is het niet in den ouden bloei dan toch nog herkenbaar. Allengs kent men hunne betekenis niet meer, en tracht men een nieuwen zin er in te leggen, om zoo het voortbestaan te rechtvaardigen, ja ook in 't eerste geval kunnen ze voortleven, juist, omdat het "Olde gebruuken" zijn.
Zeer nadelig voor hun voortduurt is de aanraking met de grote buitenwereld. Zij vinden in isolement de meeste kracht. Van daar, dat in Drenthe, in vroegere tijd zoo afgezonderd, voortleeft, wat in andere, meer en route gelegen streken, verstierf. Daar wordt de naklank van vroegere tijd nog 't beste gehoord, want de tonen van het heden overschreeuwen hem niet.
't Zou een verdienstelijk werk zijn, wanneer een deskundige eens opdiepte wat er uit vroegere tijden nog voortleeft in gewoonten en spreekwijzen in denkbeelden en leerwijze. vóór de stroom van den nieuwere tijd alles meesleept. Hij zou een belangrijke illustratie leveren van 't woord: In het heden ligt 't verleden.
Mocht iemand daartoe lust gevoelen, dan moge het volgende hem dienen als een kleine bijdrage tot dat doel.
Op den 2den kerstdag komen, in Emmen althans, telken jare nog enkele kinderen langs de huizen bedelen, terwijl zij spreken; "Ik steffen jou". Aan hem, die het voorrecht heeft vee te bezitten, wordt, onder 't aanbieden van een topje hooi gezegd: "Ik steffen jouw koe". Ook worden soms op dien dag optochten gehouden van jongens te paard, die, onder den naam van St. steffenrijders, bezoeken brengen aan onderscheidene dorpen. Nog meer. Wil men sommigen geloven, dan heeft er in dien tijd met het vee iets bijzonder geheimzinnigs plaats, dat men dan ook niet kan en mag en durft onderzoeken. Die te middernacht van 25/26 December op den deel komt, zal zien, dat al het vee los in den stal staat, terwijl men het wel vastgebonden had. Het is druk aan 't vreten, terwijl men niet ziet wie het voedert. ’t Loopt soms op de deel. 't Is waar, zij, die den moed hebben te onderzoeken of deze dingen alzo zijn, beweren wel, dat zij niets zagen dan dat het vee, als gewoonlijk, rustig in den stal lag, maar zij, die het er voor houden, dat dit geheimzinnige wel voorvalt (en zoo zijn er) oordelen, dat die brutale gasten een verkeerden tijd gekozen hebben, omdat zij op den juiste tijd niet durfden gaan zien. Van daar, dat de voorstanders van ’t gevoelen, "dat 't wel zoo is", niet volkomen zeker zijn, wanneer het geschiedt, of op den 25sten, of op den 26sten December, terwijl het ook zijn kan, dat het den 30/31 December is.
Nu de laatsten hebben gelijk. Er zal wel geen zekerheid zijn, wanneer ’t geschiedt, doch denkelijk wel moet het gebeuren in de dagen van ongeveer 22 – 31 December. Immers dan vierden onze voorouders, lang vóór zij het christelijke kerstfeest kenden, hun feest van den winterzonnestilstand of midwinterfeest. Heeft de stralende kerstboom zijn ontstaan te danken aan dat feest - eveneens ook menige oude gewoonte. Men wete, dat de tijd van
het feest van den winterzonnestilstand in de mening onzer voorouders de echte spooktijd was. Men vierde op dat feest de overwinning van het licht op de duisternis, maar deze was niet dan na een zwaren strijd met de boze geesten verkregen. Verschillende soorten van offers en offerfeesten vonden daarin hun oorsprong. Ook hadden er optochten plaats, niet onwaarschijnlijk om den tocht der goden, die tot nieuwe macht kwamen en Wodan vergezelden, af te beelden. Wodan reed in die dagen met zijn gevolg door de lucht.
Op één dier dagen of liever in één dier nachten werd het vee in den stal losgemaakt en gevoederd, terwijl buren er bij kwamen, om het aan de godheid te wijden en zegen er over te bidden.
Daarin hebben wij den oorsprong te zoeken van de boven bedoelde gebruiken op St. Stefanus, en tevens de mening van het geheimzinnig opstaan van ‘t vee. St. Stefanus toch is geen andere dan de oude Wodan. Toen de Germanen tot de kerk wenden gebracht, kon men hen wel dopen, maar zoo gemakkelijk lieten zij zich hunne feesten niet ontnemen. En de kerk deed dit trouwens ook niet. Zij was op dat punt nog al toegeeflijk. De oude goden waren in de schatting der christen - predikers niet anders dan boze geesten, en die mochten natuurlijk niet vereerd worden - maar in ’t geheim leefden zij verder in het kleed der kerkheiligen.
Het wittepaard, waarop St. Niklaas rijdt, 't liefst door de lucht, en dat door de kinderen op een topje hooi wordt onthaald, om zodoende den heilige gunstig te stemmen, doet denken aan Wodans oorlogspaard, en de kleur herinnert ons het sneeuwkleed van den winter, wanneer Wodan zijn intrede deed. Zoo leefde de eens vereerde in verschillende gestalten verder.
De gebruiken met ‘t paaschfeest, het branden van vuren en eten van eieren, zijn zoo algemeen, dat 't niet nodig is, daaraan te herinneren. Hoe oud zijn ze niet! De Germaansche voorvaderen wijdden aan Ostara, de godin van het opgaand licht, die uit de banden van den winter de lente te voorschijn bracht, hunne vreugdevuren. 't Gebruik van eieren staat ook in verband met 't voorjaar. In het ei sluimert het jeugdig leven, tot de warmte het te voorschijn roept. Zelfs het kleuren der eieren dag tekent uit dien aloude tijd. 't Liefst had men rood - of geelgekleurde eieren en doelde daarbij op de kleur van 't vuur en van de gouden lichtstralen.
Het pinksterfeest heeft ook zijn eeuwenheugende gebruiken. In sommige delen van Drenthe is het nog gewoonte jongens, van top tot teen in groen gehuld, liefst in bloeiende brem, als de tijd van ’t jaar dat toelaat, rond te leiden, onder 't zingen van een liedje ter ere van de "Pinksterbruid". Ook komt het voor, dat de koe, die 's morgens ‘t eerst in de weide was, versierd door het dorp geleid wordt, terwijl de jongen, die het vee ‘t laatst naar de weide gebracht heeft, daarom de "nutskoek" genaamd, met brandnetels gegeseld wordt.
In den Gelderschen achterhoek was het, voor enige jaren althans nog, gewoonte op den pinksterdag het dorp te versieren en erepoorten op te richten.
Zoo hechten die gebruiken zich dus 't meest aan den feest - cyclus vast, waardoor ze niet alleen het langst bewaart blijven, maar ook een godsdienstig gewijd karakter verkrijgen en des te duidelijker daardoor hun oorsprong verraden.
Toch is betrekkelijk slechts weinig overgebleven van de oude gebruiken.
Voor 2 á 2½ eeuw was het aantal feesten in Drenthe vrij wat talrijker dan thans. Er waren destijds vele, nu zoo goed als onbekend, naar wier betekenis men slechts gist.
In de acten van de classis Emmen van 22 April1639 wordt medegedeeld, dat op de vraag, of de predikanten ook bezwaren hebben, die ter behandeling op de eerstkomende synode zouden moeten worden opgegeven, gene andere voorkwamen, dan dat "men tot Covorden vastenavond gehouden, d' gantsz d' kop affgetrocken en het kranske gereden heeft." Nog werd er op eene vergadering in Juni van datzelfde jaar bijgevoegd, dat "die van Coeverden in haere abusen alnoch continueren", terwijl zij ook "dantzen om den meiboom."
Men besluit, dat mededeling daarvan gedaan zal worden "an platze dat 'et behoert" -opdat alles "met ernst moege geremedieert worden."
Die plaats was de Synode en de volgende Synode droeg dan ook die zaak ter behandeling aan Drost en Gedeputeerden op.
Dat de classis deze zaak met ernst opdroeg aan de heren, wie 't aanging, mag zijn oorzaak hebben in t feit, dat zij reeds enkele jaren vroeger ook aan Ridderschap en Eigenerfden verzocht had een eind te maken aan hetgeen zij oordeelde te zijn “roomsche superstitie” en eene aanleiding tot ongebondenheid. De Synode van 1636 had reeds gevraagd om oude plakkaten te vernieuwen en nieuwe te geven tegen de "suiperien" en andere ongeregeldheden, die in sommige "conventikelen" plaats vonden.
Die gewoonten schijnen nog al vastgenesteld te zijn geweest, en de plakkaten van de machthebbenden gene macht genoeg gehad te hebben om ze weg te nemen.
In 1661 klinkt weer een klaagtoon. Onder de bezwaren, die op de synode zullen worden ter sprake gebracht, heet het: "Alsoo bevonden wort, dat op enige plaetsen dieser landtschap Drenthe op Sunt -.Johanisdach somerboelen toegesongen worden, waer op daetlijx nachtsuiperien en andere ongeregelde abusen volgen", zoo wenscht men, dat daartegen maatregelen genomen worden,
Maar men heeft nog andere bezwaren ad Synodum te brengen; "Op eenige plaetsen bliven die jonge kinderen lange opgedoopt liggen, omme groote kindelbieren te houden", en vindt dit niet goed.
Men had toen dus publieke vermakelijkheden en gebruiken, waaromtrent het oordeel van de kerk en 't volk nog al verschilde. Vasten - avond houden, St. Johannes - boelen of Somer - boelen te zingen op den 8 Juni (men rekende nog ouden stijl), het dansen om den Meiboom, dat alles herinnerde de gereformeerde heeren te zeer aan het katholicisme, en zij ijverden er tegen, zooals zij in de eerste twintig dertig jaar der l7de eeuw alle moeite inspanden, om de kruisen en andere "superstitieuse" teekenen van de kerkhoven en wegen te verwijderen.
Toch hadden zij ‘t mis, als zij meenden, in die gewoonten overblijfselen van de heerschappij der katholieke kerk in ‘t landschap aan te treffen. Het St. Johannes - boelen, waarbij optochten plaats vonden en ook wel "nachtelijke suiperien", was van ouderen datum dan het christendom hier, en een overblijfsel van het feest van den zomerzonnestilstand, gevierd ter eere van Baldur, den god des lichts. Maar in dien zelfden tijd des jaars werd ook aan Freija, de godin van de vruchtbaarheid in de lente en der liefde, een feest gewijd, waarbij natuurlijk een hartige dronk niet gemist kon worden.
Het drinken van de St. Geerten - minne in de middeleeuwen (de oorsprong van onze toasten) herinnerde nog daaraan. Het feit, dat de feestviering in 1661 nog gelijk gesteld werd met "boelen" doet denken, dat behalve het zingen van liederen en het drinken, ook wel minnekozerijen en bij plaats vonden. Nog wordt, beweert men, in de katholieke kerk op den dag van St. Johannes, dezen een beker gewijd.
Overweegt men dat, dan zal men niet ver afdwalen door in het feest, waartegen men toen nog plakkaten verzocht in Drenthe, overblijfselen te zien van 't oude midsommerfeest. De oude Germaansche godheden waren natuurlijk door het volksgeloof weer gestoken in het kleed van Johannes en Maria.
En men kan er op aan, - daarom trok de classis er in dien tijd tegen op.
Toch geheel en al kon het feest niet uitgeroeid worden; de ommegang met de "pinksterbruid" en het zingen er bij; - en het zoogenaamd "dautrappen" op enkele plaatsen, blijven ons nog steeds aan het voorgeslacht herinneren.
Het plechtige plaatsen van den Meiboom, het dansen er omheen (hetgeen nog plaats vindt op verschillende plaatsen in Zuid - Duitsland), herinnerde niet enkel aan de godsdienstige verering der bomen bij de oude Germanen, maar ook aan een offerfeest, oudtijds in 't begin van Mei aan de lentegodheid gebracht. Natuurlijk werd daaraan in 't midden der 17de eeuw, toen men maatregelen tegen dat dansen onder den Meiboom meende te moeten nemen, niet meer gedacht. Ook den Meiboom had men reeds lang eene andere betekenis gegeven. Toch herinnert het volksfeest uit dien tijd, en ook het "kranske rijden" er nog aan. Niets is daarvan onder ons overgebleven dan het liedje "het was in de Mei" en niet onwaarschijnlijk ook het zoogenaamde "ringrijden".
Dat het ruwe volksfeest "het aftrekken van den kop van de gans" de verontwaardiging van de classis opwekte, is niet te verwonderen, maar ook niet dat zij, ja, wel plakkaten kon vragen, doch er geen eind aan kon maken. 't Was immers zoo eeuwen - oud. Oorspronkelijk had ook dat feest een godsdienstige betekenis en behoorde eigenlijk na den winter gevierd te worden; want in 't afslaan van den kop moest afgebeeld worden het vertrekken van
den winter. Ook die gewoonte is zoo goed als verdwenen, al is het nog zoo lang niet geleden, dat men hier en daar van de overheid verlof trachtte te krijgen, zulk een "feest" te vieren.
’t Vasten - avond", dien "die van Coevorden", tot ergernis der classis, hielden en ook elders in ‘t landschap destijds nog in "gereformeerde" kringen in eere was, bleef in katholieke streken voortbestaan.
Mocht de classis er toen tegen ijveren, in de mening ook in dit opzicht tegen de katholieke gebruiken te moeten opkomen, zij heeft dit met succes gedaan, in zoover, dat die avond weinig meer gevierd wordt, behalve in de katholieke streken, waar velen met groot genoegen vasten – avond - pret maken. Doch zij bestreed daarmede geen kerkelijk, maar een oud Germaansch gebruik. 't Vasten moge door de katholieke kerk zijn ingevoerd, de karnavalsoptochten op dien avond vóór de vasten, waarbij oudtijds een vasten - avondschimmel te pas kwam, werden eens gehouden ter eere van Odhin, of Wodan. 't Is dezelfde schimmel, waarop st. Niklaas rijdt.
Zoo leefden de oude gogen - en godinnen nog voort in de gewoonten van het voorgeslacht en meermalen werden Drost en Gedeputeerden aangezocht om deze te bestrijden, maar ze geheel vernietigen dat konden zij niet.
Behalve, dat die feestgewoonten diep ingeworteld waren in ‘t volksleven, voldeden ze aan de behoefte om eenige afwisseling te hebben, en geen wonder, dat men lang strijden kan, vóór men dat alles overwint. Doch men mag vragen, of zulk een overwinning eene gelukkige zou zijn.
Schuilde er geen poëzie in dien Meiboom, in dat St. Johannes - boelen etc., al was het te begrijpen, dat men tegen de "nacht - suiperien" te velde trok? En al hebben de "kindelbieren" mogelijk wel eens aanleiding gegeven tot kleine excessen, was er niet veel voor te zeggen om zulk een familie en geneuren feest te houden ter eere van den jonggeborene?
De kerk destijds hield er echter niet van, en wilde de volkszeden fatsoeneren naar haar zeer Calvinistisch getint ideaal. In 1773 nog werd ernstig de vraag behandeld, "hoe te moeten handelen met zulke personen die ledematen van de kerke zijnde de phiole tracteerden of immers an hunne huisen op de publique markten met danserijen ze toelieten."
Men had het volk van den Meiboom verjaagd, maar vond het nu op de markten weder; en naar mate ‘t getal der laatsten grooter werd, vermenigvuldigde zich ook weer dat der feesten. Doch de poëzie had er niet bij gewonnen.
De Meiboom noch het St. Johannes - lied, de Vastelavond zoomin als het "Kindel - bier" en de "Phiole" waren in groote eere. Doch niettegenstaande alle plakkaten leeft er van alle oude feesten nog wel iets voort, en de kinderen, die op pjnksteren in hun bloemenkostuum rondloopen of op paschen vuren branden, of op kerstmis hun heilwensch uitspreken, zeggen ons duidelijk; taai is het leven van de "olde gebruuken", die eens het hart van 't volk vervulden.
Dr. P.H. Roessingh.