Dalen
DALEN
De beide gehuchten Wachtum en Dalerveen behooren daarbij. In 1622 waren er 2 lidmaten en in 1630 met het huisgezin van den pred. 6.
De vorige kerk had een steenen gewelf, rustende op vier zware pilaren, die midden voor de kerk stonden. Bij de visit. in 1624 ontbrak er eene tafel voor "de avondmaalviering en stond de doopvont nog in de kerk; de school die aan de kerk stond was met stroo gedekt; wegens het gevaar van brand werd hierover dikwerf geklaagd en de gemeente meermalen aangeschreven dit te verbeteren, tot dat op de syn. in 1631 besloten werd haar aan te schrijven om tegen 1632 eene bekwame school te timmeren, daar bij gebreke van dien er eene zou getimmerd worden op dubbel de kosten van Dalen. Ridd. en Eigener, gaven tot herstelling der kerk in 1644 f. 200,-- en in 1674 f. 50,--, daar zij door de Munstersche troepen van predikstoel, banken en glazen beroofd was. Gedurende het laatste beleg van Koevorden strekte zij voor de hier gelegerde soldaten tot caserne, en tot eene bergplaats van hooi en stroo; het houtwerk daarin aanwezig werd er uitgebroken en verbrand. De tegenwoordige kerk is gebouwd in 1824, waartoe van Rijkswege f. 6000.-- werd gegeven; zij werd ingewijd den 15 Aug. 1824 door Ds. Lamping met Hebr. X: 25a. Boven de deur aan de oostzijde staat op eenen steen: "Ao.1824 herbouwd.
De eerste steenen gelegd door de kerkvoogden J. Kiers Mz., M. Caspers, H. Kiers en G.J. Volkers."
De toren ten westen aan de kerk verbonden heeft in de vernieuwing niet gedeeld; tot het uurwerk daarin legateerde Wendel Burchorst in 1664 f. 100.--, waarbij de Landdag eene gelijke som voegde. De in den toren hangende klok heeft tot opschrift: "Ao 1639 Bin ick gegoten en tot Godes ehr en voor t cerspel van Dalen. Lovet God boven alles."
Volgens contract van den 18 Sept. 1614 was de pred. verpligt eenen onderwijzer ten genoegen van de gemeente te houden, waarvoor hij zou ontvangen van ieder kind dat ter school ging een ½ daalder en de ½ St. Martens vicarij, de zoon van Roelof Hendriks collator der vicarij was toen student en ontving de andere helft. Na eenigen tijd over die vicarij geprocedeerd te hebben, werd bij onderlinge overeenkomst den 7 Nov. 1623 bepaald, dat Ds. Bolling alle inkomsten van de vicarij zou ontvangen, maar aan Roelof Leving zoon van Lambertus, gewezen priester te Anloo, jaarlijks 10 mudde winter rogge zou leveren: welk accoord Drost en Gedep. den 21 Nov. goedkeurden onder voorwaarde, dat hij jaarlijks een bewijs van eene Hoogleeraar van de voortzetting zijner studie aan hen zou vertoonen.
Bij de visit. in 1624 werd nog geklaagd dat hier twee vicarijen de St. Anna en de St. Sacraments verdonkerd werden, dat aan den pred. onthouden werden de pachten, de 5 getijden genaamd; volgens goede registers en levende getuigen had ieder volle boer jaarlijks op midwinter ½ mudde rogge daarvoor gegeven, alsmede dat de klokrogge, van ieder boer twee spint, werd ondergeslagen: bij die in 1626, dat de catech. preken, die hier eenen tijd lang waren gehouden, opgehouden hadden, omdat zulks in de naburige gemeenten niet geschiedde, en dat er des zondags openlijk gearbeid werd.
Het collatieregt behoort nog even als kort na de Hervorming bij het huis de Scheer, nabij Gramsbergen in de prov. Overijssel.
De laatste priester hier was Albertus Clonde ook Clunder genaamd.
1600 -1602.
Johannes Sutorius was hier al in dienst toen hij op de classis den 30 Sept. 1600 verscheen, en waar hij op vertooning van zijne getuigschriften tot lid werd aangenomen. Het accoord tusschen den gewezen priester Albertus Clunder en de gemeente getroffen over 't gene van de dooden zou betaald worden, werd op zijn verzoek vernieuw den 8 Mei 1601 en bepaald, dat elk boerhuis hem jaarlijks zou betalen ½ mudde rogge en de keuters 10 stuiv. Op de syn. in Nov. 1602 te Assen werd medegedeeld dat Sutorius zijne dienst vrijwillig had neergelegd en zulks van den Stadh. aangenomen was.
1603 -1605.
Udo can Doesburg kwam hier van Zweeloo tusschen den 23 Maart en 12 Aug. 1603 en vertrok naar Oldendorp in Oostfr. in 1605 of 1606 en in 1614 naar Finsterwolde, waar hij in 1625 overl.
Joh. van Asschenbergh te Oosterhesselen heeft gedurende deze vacature de dienst hier eenigen tijd waargenomen.
1608 -1609.
Heramannus Götze kwam hier in den zomer van 1608 en toonde op de syn. te Assen den 5 Sept. 1608 de bewijzen van zijn examen, beroep en bevestiging hier; waarop hij als lid werd aangenomen. Hij werd op de syn. den 4 Sept. 1609 te Beilen om gruwelijke daden afgezet, moest dadelijk de dienst hier verlaten en aan Drost en Gedep. werd. geschreven, om tot voorkoming van meerder onheil. hem uit het Landschap te verdrijven; die hem toen verbannen hebben.
1610 -1658.
Heino Bollinck trad in dienst in 1604 of 1605, waarschijnlijk te Brochterbeeke, graafs. Lingen, althans werd hij van daar hier beroepen den 29 April 1610, hij werd toen nogmaals geëxamineerd en trad hier in dienst voor Aug. Hij werd op zijn herhaald verzoek emeritus verklaard den 23 Febr. 1658, overl. hier in Junij 1664 en is begraven den 2 Julij, oud in ‘t 85e jaar volgens zijn grafsteen, die slechts ten deele meer leesbaar is.
1655 -1672.
Hermannus Bollinck, hier geb. zn. van Heino bovengenoemd, werd hier bevestigd in Aug. 1655 als adjunct en in 1658 tot opvolger van zijnen vader, nadat hij vooraf peremptoir geëxamineerd was. Hij was in 1672 wegens de Munstersche troepen genoodzaakt met vrouwen kinderen te vlugten en begaf zich naar Koevorden, waar hij en zijne vrouw in Oct. 1672 overleden: hunne kinderen, waaronder althans 3 zonen waren, van alle goederen door den oorlog beroofd en daar hunne huismeubelen alle verwoest waren, werden den 11 Mei 1673 volgens besluit van den kerkeraad te Groningen daar in provisioneele alimentatie opgenomen, Jan, (de jongste) geb. den 25 Julij 1661 is tot aan zijne meerderjarigheid in
een weeshu1s daar geweest, Hendrik (de oudste) diende 1n 1677 bij de cavallerie onder den Majoor Sickinga.
1673 -1700.
Lubbert Reiners werd hier volgens besluit van den Landdag van den 20 Febr. 1673, schoon het jaar van gratie nog niet ten einde was, beroepen van Nieuwenhuis en Velthuizen, en kwam hier den 31 Aug. 1673, hij werd emeritus in 1700 en overl. hier den 24 April 1720, oud 96 jaren, zijne zes zonen zijn alle predd. geweest, zie van hen op Eelde.
1700 -1734.
Eilardus Reiners, hier geb. Lubb. zn., zie zijne brs. op Eelde, hij trad hier voor het eerst in dienst in 1700 en overl. den 6 Junij 1734, oud ruim 56 jaren.
1735 -1759.
Alexander Sprungli, te Emmelenkamp geb., zn. van Hermannus Georgius, als emerit. overl. in 1753, trad hier voor het eerst in dienst den 16 Oct. 1735. Hij werd op de syn. in 1748 wegens dronkenschap gestraft en het verbod der classis bij herhaling aan hem gedaan om zijne preken niet voor te lezen, bevestigd en daarop eene boete van f. 5.-- gesteld ten voordeel van de diakonij der gemeente, zoo meenigmaal hij van nu af aan daartegen zoude handelen. Op de syn. in 1751 werd de kerkeraad hier afgezet, omdat die hem niet als pred. wilde erkennen; en beweerde dat hij na zijne schorsing in zijne dienst niet had behooren hersteld, maar afgezet te zijn: hij heeft eindelijk wijselijk zijn ontslag gevraagd en verkregen op de buitengewone classis den 9 Mei 1759.
1760 -1777.
Johannes Luin, hier geb. trad voor het eerst in dienst den 28 Dec. 1738 te Zonnemaire, vertrok naar Neusen in 1745, naar Dirksland in 1748, kwam van daar hier den 18 Mei 1760 en overl. den 21 Febr. 1777, oud ruim 66 jaren. Zijn zoon Johannes overl. te Adolphs of Ooltgensplaat in 1795.
1778 -1785.
Hermannus Proper, te Vorgten geb., zn. van Joh. als emeritus te Zwolle overl. in 1782, trad hier voor het eerst in dienst den 25 April 1778, vertrok naar Vollenhoven den 4 Mei 1783, naar Hien en Dodewaard in 1794, naar Leiderdorp in 1797, en naar Leiden in hetzelfde jaar, hij werd daar emer. den 1 Jan. 1833 en overleed den 3 Febr. 1842, oud 86 jaren en 7 maanden.
Jaques Dozij, te Steenwijk geb., werd hier beroepen den 17 Mei 1783 en door Drost en Gedep. geapprobeerd den 14 Aug.; den 8 Oct. peremptoir geëxamineerd, werd hij afgewezen, doch op voorspraak ging de vergad. tot een nieuwe stemming over en werd hij toen toegelaten. Aan beide stemmingen nam ook deel Ds. Begemann van SIeen naar Middelbert beroepen, die reeds als lid der classis was ontslagen, en eerst tegen, doch later voor de toelating stemde. Drost en Gedep. disapprobeerden den 14 Febr. 1784 die beroeping en daar de collatoren weigerden een nieuwe te doen, is zulks op order van den Landdag door hen gedaan, terwijl de kerkeraad weigerde de losmaking van den benoemde te verzoeken, magtigden zij Ds. Hemmes te Emmen om dit in hunnen naam te doen en werd ieder lid van den kerkeraad (4 ouderl. en 4 diak.) eene boete van 25 GGL. opgelegd; waarvan zij aan hen op hun verzoek den 21 Dec. remissie verleenden.
1784 -1811.
Jacobus van Loenen, Joh.Bernh. br., kwam hier van Zweeloo den 9 Oct. 1784, tot voorkoming van alle disorder bij zijne bevestiging werd door 't collegie afgevaardigd om daarbij tegenwoordig te zijn, een lid der Gedep. en den Raad en Landsschrijver. Hij overl. den 14 Febr. 1811 oud 51 jaren 8 maanden.
1813 -1836.
Carel Nicolaas Lamping, werd te Baccum, graafs. Lingen geb., zn. van Arnold Wilhelm daar
overl. in 1805 brszn. van Frederik Adolf Mauritz te Ootmarsum overl. in 1767 br. van Gerard
Mauritz te Petersburg bij de Nederd.Herv. gemeente. Hij trad voor het eerst in dienst den 19 Febr. 1797 te Heemse, vertrok in 1805 naar Rhijnzaterwoude, kwam van daar hier den 4 Julij 1813 en overl. den 3 Mei 1836, oud ruim 64 jaren.
Hendrik van Ingen, te Kampen geb., trad hier voor het eerst in dienst 23 Juilij 1835.