1795 Tegenwoordige staat van Drenthe
pag 1 t/m 5 TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
Staats- Burgerlyke-, Kerkelyke- en Natuurlyke- Gesteltenis van het Landschap,Drenthe.
Het Landschap, of, zo als men eertyds schreef, het Graafschap Drenthe, is geleegen tusschen de Provinciën van Overijssel, Vriesland, Stad en Lande of Groningen, Westwoldingerland, het Stift Munster en het Graafschap Bentheim. Het heeft de eerstgenoemde Provincie, meerendeels, ten Zuiden; Vriesland, doorgaans, ten Westen; Stad en Lande en Westwoldingerland, meest ten Noorden: Munsterland en Bentheim, ten Oosten. De omtrek wordt, ten naasten by, op vyftig uuren gaans gerekend.
Men verdeelt het Land- of Graafschap in zes deelen, die Dingspillen genoemd worden; zy zyn in naam en rang de volgende:
Zuidenveld, Beylerdingspil, Dieverderdingspil, Rolderdingspil, Noordenveld en Oostermoet. Ieder Dingspil wordt vervolgens in zo genaamde Karspelen gesmaldeeld.
Het eerste Dingspil heeft onder zig agt Karspelen, als Emmen, Odoren, Roswinkel, Schoonebeek, Dalen, Oosterhessel, Zwelo en Sleen. Het tweede Dingspil bevat drie Karspelen: Beylen, Zuidwolden en Westerbork. Onder het derde Dingspil behoren negen Karspelen, als Diever, Wapsterveen, Vledder, Dwingelo, Coekange, Havelte, Meppel, Kolderveen, en Nyveen, behalven het Karspel van Pessen, Echten en Ansen, welke drie plaatsen niet meer dan gehugten zyn, en, in zo verre niet Kerkelyke betreft, onder Ruinen behoren. Dit heeft ook plaats omtrent het soortgelyke Karspel van de Wyk, onder de Yhorst, in Overijssel, bekorende. Het vierde Dingspil bevat slegts een Karspel, Rolde genaamd. behalven Assen, den zetel der Regering, ‘t welk, echter in het burgerlyke, geene Karspel rechten heeft. In het vyfde Dingspil telt men zes Karspels, namentlyk, Vries, Eelde, Norch, Rhoden, Rhoderwolde en Peysse. In het zesde Dingspil heeft men zes Karspelen: Zuidlaren, Anlo, Gieten, Gasselt, Borger en Gasselter Nijveen.
Behalven de opgemelden Karspelen, leggen nog, in het Landschap, de Stad en Heerlykheid Koevorden, in Zuidenveld. De beide Karspelen Ruinen en Ruinerwold, in de Heerlykheid van dien naam; Echtens, Hogeveen, in de Jurisdiciie van Echten, en de Heerlykheid Hogersmilde, zonder Kerk, en, ten dien opzichte, onder Diever behorende, zyn alle in het Dingspil van Dieveren gelegen. De nieuwe Kolonie, het Kloosterveen genaamd, met een graye en ruime Kerk, behoort gedeeltelijk onder Beyler, en anderdeels onder Rolder Dingspil. Ieder dezer Karspelen bevat wederom een meerder of minder getal gehugten, welke de Landlieden Loegen noemen.
Volgens nog een andere onderscheiding, kan dit Landschap ook in Schult- of Scholtsambten verdeeld worden, ieder van welke uit één of meerder Karspelen bestaat. Deze verdeling wordt in dezer voege ingerigt:
1e Het Schult-ambt van Koevorden en Schoonebeek,
2e Dalen en Oosterhessel;
3e Sleen;
4e Van Zwelo;
5e Emmen, Odoren en Roswinkel;
6e Beylen, met een gedeelte van ’t Kloosterenveen;
7e Westerbork;
8e Zuiderwolde;
9e Diever en Wapsterveen;
10e Havelte, en Vledder;
11e Dwingelo:
12e Koekange, de Wyk, Pesse, Echten, en Ansen;
13e Meppel, Kolderveen en Nyveen;
14e Rolde, Assen en het grootste gedeelte van het Kloosterenveen;
15e Vries;
16e Eelde;
17e Norch;
18e Rhoden, en Rhoderwolde;
19e Peysse;
20e Anlo, Gieten en Zuidlaren;
21e Gasselte en Borger;
22e Gasselter Nyveen, en, in de Heerlykheden, de Schultambten van Ruinen, Ruinerwold,
Echtens Hogeveen en de Hogersmilde.
- 18/19 TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE VAN 1795.
Het getal der Havezaten in het Landschap Drenthe, bepaalt zig tot agtien. Derzelver naamen, volgens de Staatsbesluit van den 8 Maart 1598, zijn in maniere als volgt, ten Prothocolle aangetekend.
De Klencke
Echten
Anssen
Rhebruggen
Havixhorst
Oldengaarden
Batinge
Entinge
‘t Huis te Ruinen of den Oldenhoff
Peysse
Mensinge tot Roden
D’ Helle
Oosterbroek
Eelde (nu Vennebroek)
Ter Borgh
Westrup
Vleddinge, (nu Laarwoud)
Pag 24/27 TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
Om als Eigenërfde te worden aangemerkt, wordt niets anders vereischt, dan alleen het bezit van zo veele goederen, onder één Karspel gelegen, als nodig zijn, om, in iedere Pay Grondschatting, twee guldens te betalen, zynde de tweehonderdste penning van de waardy dier goederen, of liever van den prys, op welken ze, in de Cohieren, gewaardeerd zyn: hoewel, uit hoofde der verbeteringen, van tyd tot tyd, aan dezelve geschied als mede om de tegenwoordige minder waarde van het geld, de bedoelde eigendommen, heden ten dage, voor een groter somme verkogt worden. In de zelfde uitgestrektheid, als de verschrevene en onverschrevene Edelen kunnen alle de Eigenërfden gebruik maken van de Rechten en Vryheden, aan hunne goederen verknocht; hoedanige zyn: het regt van de Jagt, door het geheele Landschap, de Heerlykheden van Ruinen en Ruinerwold, en de Hogersmilden uitgezonderd, als aan welker Heeren dit Regt in byzonderen eigendom toekomt. Daarenboven zyn nog, van dit Regt van vrye Jacht, uit gesloten de Predikanten (bij resolutie van den 22 Maart 1791, is aan de perdikanten, mits goed zijnde, vrijheid gegeven twee dagen der week te mogen jagen) mitsgaders de Eigenaars van Goederen, buiten het Landschap wonende, ingeval zy zich niet in persoon op hunne Goederen bevinden. Wyders behoren, tot de Voorregten der Eigenërfden, de Visschery in de Markten in welke hunne Goederen gelegen zyn, de Stemming in Karspels aangelegenheden, de benoeming van eene Volmagt ten Landsdage. Om als zodanig een Volmagt te kunnen verkozen worden, en, in die hoedanigheid, op den Landsdag te mogen verschynen, wordt bereischt, niet alleen de voorgemelde betaling van twee guldens, in ieder Pay Grondschatting, maar ook de blyken van vijfentwintigjarigen ouderdom, van het Lidmaatschap der Gereformeerde Kerk, en de vaste inwoning binnen het Landschap, behalven nog, dat dezelven geene Kerkelyke of Krygsbedieningen mogen bekleden, noch Schultessen, Panders, of Pagters zyn. Insgelyks kunnen geene Eigenërfden, op Geoctroijeerde Koloniën wonende, ten Landsdage verschijnen, ten ware zij van den Voorregten, bij Octroi verleend, geen dadelyk gebruik maken.
Het onderzoek der voorgemelde Qualificatien, of vereischten, zo van de Riddermatigen als van Eigenërfden, geschied door de Staten zelve, en ieder, welke voor Admissibel, of bevoegd en toelatelijk wordt verklaard moet den Eed van trouwe aan het Landschap afleggen.
Uit deze Eigenerfden kunnen zeven en dertig Karspelen ieder een Volmagt ten Landsdage zenden: als uit het Dingspil Zuidenveld, de Karspelen Odoren, Emmen, Roswinkel, Schonebeek, Dalen, Oosterhessel, Zwelo en Sleen.
Uit Beyler Dingspil, de Karspelen, Beylen, Zuidwolde en Westerbork.
Uit Dieverder Dingspil, de Karspelen Diever, Wapsterveen, Vledder, Dwingelo, Pessen Eschen en Anzen, Havelte, Meppel en Oosterboer, Kolder en Nyveen, de Wyk.
Uit Rolder Dingspil Rolde, Anzeep, Banlo en Grollo.
Uit het Dingspil Noordeveld, Vries, Eelde, Norch. Rhoden, Rhoderwolde, Peysse.
Uit het Dingspil Oostermoer, Zuidlaren, Anlo, Gieten, Borger, Gasselte.
Pag 39 TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795 (inleiding pagina 39)
Doch boven al zyn de ingezetenen rykelyk voorzien van schapen, welker mest zy, ter bemesting hunner korenlanden, hoog noodzakelyk hebben. De zoort die men van dezelven hier heeft, is de Friesche in gootte geenszins gelyk, ook valt de wol minder fyn en goed:
doch het vleesch, integendeel, is malscher err aangenamer smaak: ook willen hier geene andere scharen zo wel aarten, schynende de gewone soort alleen gehard, om by het weinig ondehhoud van raapkoeken, hooi en stro, dat men haar des winters kan geven, van de,
heide te kunnen bestaan. De wol wordt gedeeltelijk, door de ingezetenen, tot hun dagelyksch gebruik, verbezigd, die daarvan, behalven andere meest bekende geweven wollen stoffen, een zekere soort van ruw Pywaat reeden, welk hier de gewone dracht der Landlieden uitmaakt. De overige wol wordt, by gebrek van inlandshhe Fabrieken, waarin ze, met voordeel, zoude kunnen verarbeid worden, meest door buitenlandsche Kooplieden opgekogt, en vervolgens naar Leiden en Kampen, ter bearbeiding in de Deken-fabrieken, en zelfs buiten de Provinciën, naar Frankrijk en elders, verzonden.
- 47/49
TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
Eenige weken vóór de Vergadering van den Etstoel, wordt, in ieder Dingspil, op uitschrijving van den Heere Drost, een Regtdag gehouden, dien men Goorspraak noemt. (Naar de oude oorspronkelijke uitspraak, eigentlyk Go- of Goespraak, dat is, zamenkomst van een district, hier Dingspil genoemd, waar over van ouds, Go- of Goegraven, als Rechters, schynen ge- steld te zyn geweest. Goe, Ga enz. betekent een streek Land, en Ga, Goe en goeding, een gericht over eene bepaalde Landstreek of eigentlyk over Landeryen en Akkers; ter onderscheiding van Holtding, of Waldgericht, een Rechtbank over de Bosschen.). In deze zamenkomst geschied de Litisconteflatie der zaken, die, by een klagte, of klaaglibel, geinstitueerd worden. Ook moeten de SchuItessen, ieder uit het Dingspil, waar toe zy behoren, in deze Vergadering verschynen. Wyders moeten hier de afgezondenen, uit ieder dorp en gehucht, schriftelyke opgave doen, van alle vechteryen, in dezelve voorgevallen; als mede van de scheldingen, het misbruiken van Zondagen, Feest- en Bededagen, Blasphemie, onwettige zamenleving, het kramen van ongehuwde Vrouwspersonen, en het te vroeg kramen na het trouwen, onvoorzigtige behandeling van vuur en licht, het tabak roken op ongeoorloofde plaatsen, het jagen en visschen in geslotene tyden, en door daar toe ongerechtigde personen, wyders van al het geen, waar aan de Justitie gelegen legt, of waar voor eenige Heerenbreuken of boeten betaald moeten worden. In gevalle van dit alles iets voorbedagtelyk, of door onoplettenheid, mogt worden verzweegen, moet ieder huis, van zodanig een dorp of gehucht, een Goud-Gulden boete betalen, voorbehoudens, daarenboven, het verhaal op de zuimatigen: alzo een ieder der Ingezetenen verpligt is, al het geen in hunne behuizing voorvalt, waar op eenige boeten zyn gesteld, op de Boerenzamenkomst, vóór de Goorspraak aantebrengen.
Behalven de reeds gemelde, hebben nog drie byzonderheden, met betrekking tot de Vergadering van den EtstoeI plaats. De eerste is, dat, des avonds vóór het begin der Vergaderinge, na het kleppen der Kerkklok, de Landvrede door den landschrijver openlyk, voor den buitensten ingang van het Kollegie, moet worden afgekondigd. Deze afkondiging behelst eene ernstige waarschuwing, dat alle vechteryen, scheIdingen, en andere soortgelyke onbetaamelykheden, geduurende de Lotting voorvallende, met dubbele boeten zullen gestraft worden. Deze gewoonte strekt tot eene plegtige herinering van eene welverordende Landwer, waar by alle vechteryen en andere misdaden, welke op Goorspraken, Rechten dat wil zeggen, Rechtdagen der Nedergerichten, Lottingen, Lands en Hechtdagen der Drost en Gedeputeerden Staten, voorts op vrye jaarmarkten, aan personen in hunnen arbeid zynde, op algemeene wolvenjagten, of om Lands nood opontboden, gepleegd worden, alle welke met betaling van boete kunne afgemaakt worden, nu met dubbelde boeten zullen worden gestrart.
De tweede byzonderheid is, dat, des morgens vóór de eerste zitting, alle Leden van den EtstoeI, benevens de Advokaten, in de Kerk vergaderen, om aldaar eene toepasselyke Predikatie, Gebeden en Aanspraken aantehoren; tot welker uitvoering de Predikant van Assen verbonden is.
De derde en laatste byzonderheid is hier in gelegen dat, voor en aleer eene zaak mag voorgedragen en gehoord worden, door den Aanlegger, of door den Contradicent, of Pandweerder, een Ordel, tot vier guldens en tien stuivers, moet gewonnen, dat is, een Oordeelgeld, betaald worden. Welke Ordels invoegen reeds gemeld is, gedeeltelyk by de Leden der Vergadering genoten, gedeeltelyk ten voordeele van het Land verrekend worden, Van de betaling dezer Ordels zyn, echter, uitgezonderd, de zaken, die door den Heer Drost, ex officio, aangeleid worden, als mede de verzoekschriften van Minderjarigen. Daarenboven worden de zulken, die toegelaten zyn pro Deo te mogen pleiten, gelyk ook de zodanigen, die zulks uit hoofde van onvermogen verzoeken, door den EtstoeI, van deze betaling ontheven. Meest altoos worden de fuccumberende Gerequireerden, de Gecontradiceerden en de Pandwinnerm, tot de vergoeding van het Ordelgeld verweezen.
- 62. TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
Die Drossaard is gehouden, alle jaren tweemaaal, eene Goorsprake in ieder Dingspil uitteschrijven, en door den Landschrijver te doen houden; behoudende voor zich zelven de vryheid, om daar by tegenwoordig te zyn;
en verleenende wyders last en magt, tot het houden van buitengewone Goorspraken. (Buitengewone Goorspraken, worden zulke Rechtdagen genoemd, op welke de Pleidoyen aangevangen worden, die na de gewone Goorspraken zyn opgekomen of verzuimd mogten zyn, aanhangende gemaakt te worden.). Behalven de gewoonlyke Goorspraken, moet de Heer Drost, met zynen Bezitter en vierentwintig Etten, twee lottingen houden: de eene in den Zomer en de andere in den Winter. Deze Vergaderingen moeten door den Drost geleid
worden; gelyk ook de Vergaderingen, over Lyrstraffelijke zaken, de Vonnissen op zynen naam uitgegen, doch die door hem moeten getekend worden.
- 64. TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
In de vorige tyden gelyk reeds gemeld is, wierden de Heeren Drosten ook wel Burchgraven, Ambtlieden, Kasteleiken, Heerschappen van den Lande van Drenthe genoemd. Aldus leest men, in het Register van Bisschop Adelbold, van den jare 1029, van dezelven: "Als houdende van den Bisschop, het Kasteleinschap van Koevorden en het Maarschalks-ampt van de Landschap Drenthe ter Lheen.
(Bisschop Adelbolt was de eerste Geestelyke Landsheer van dit Gewest. Keizer Hendrik de II schonk dit Graafschap, met voorweten, wille en toestemming der Ingezetenen, in den jare 1024, aan denzelven, en aan de Kerke van St. Marten te Utrecht, zie Heda, Histor, Episc. pag. 112 en 13. en Matth. ad Arlon de Rebus Ultr. pag. 70. En deze Bisschop schynt dit Ampt Leenhorig gemaakt te hebben; waar omtrent men, echter, heeft aan te merken, dat niet het Landschap zelve, maar alleen het Kasteleinen Maarschalks-ampt als Leenpligtig gemeld wordt en hier van zyn meer voorbeelden voorhanden. ).
- pa 75 t/m 79. TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
Het Ampt en de Bediening der Schultessen, welke, weleer, door de Heeren Stadhouders, met de Friesche Grietslieden vergeleken zyn, brengt, hoofdzakelyk, mede, om, op verzoek van parthyen, alle Gerichtsexploicten, by voorbeeld, Pandingen, Contradictien, Infunatien, Executien en diergelyke, te doen, of te laten doen, door hunne Panders (dus worden de Gerichtsdienaars, by den Schultes zelven aangesteld, doch door den Heer Landdrost in eede genomen, genoemd) mitsgaders om Rechtdagen, met Keurnoten, te houden, of, zo als het Landrecht zich uitdrukt, Rochten te zitten. (Het onderscheid tusschen een Grietraan en een Schultes, is waarlyk van weinig belang, zynde, voornaamelyk, daar in gelegen, dat de Grietsluiden ten Provintialen Landdage, als Gemagtigden, verschynen. ingevalle zy de stemmen, der Grietenyen daar toe hebben; en van deze zyn zy, meestal, meester, wegens hunne eigene goederen, of door die hunner vrienden. Hierdoor hebben zy veel invloed op de Provintiale Regering en het begeeven der Staatscommissien, op de Grietenyen, bij beurten, vallende, of aan zich zelve of aan anderen. Kiliaan noemt een Grietman Praefextus Pagorum, Preator rurlicus.). (Rochten, of Rechten, worden de Rechtdagen genoemd, die gehouden worden door de Schultessen in de Karspellen, met twee Keurnoten Assessores), elders Byziters genoemd die, in ieder zaak: door den Sultes uit de, in de Karspels, ten Landdage gequalificeede Eigenerfden, gekozen worden; dit geschied, om degetuigen, ter aanstellinge van Processen, op vraagpunten te horen. En deze bewys eigendommen, die ook Gerichtschynen genoemd worden, verkrygen de forma probandi, of kragt van bewyzen, door het Zegel van den Schultes en zyne ondertekening, benevens die der Keurnoten. Het in werking brengen van dezen Rechtbank noemt men het Rocht hegen, of, zo als van ouds gezegd wierd, hechten, dat is, den Vierschaar spannen, eertyds Banne, 't geen door een zeker teken, of door woorden plagt te geschieden, welke te kennen gaven, dat het Rocht gehecht, of het Gerichte in ‘t bewind getreden was. Deze Roogten mag de Schultes bevredigen, by dubbele boeten. Zy moeten by het klimmen der Zonne, nuchteren, dat is, vóór het middagmaal, gehegen worden. Getuigen te horen, Belygingen intenewen, Verzegelingen te doen, Whetebrieven te schryven en uit te geven, en van alles Aantekeningen en Registers te houden. Ook moeten zy de gaven van alle vrywillige verkopingen aantekenen, en daar van verslag aan den Ontfanger doen. Zy stellen de Momboiren of Voogden, over minderjarigen aan, en ontfangen derzelver rekeningen, Over de maten en gewigten moeten zy goede toezicht houden, ten einde, daar omtrent, ge ene bedriegelyke handelingen gepleegd worden. Zy zyn verpligt, met den Heer Landdrost, goede briefwisseling te houden, en bericht te geven van al het geene 'er mogt voorvallen, waar aan de Justitie, of eenige Heerebreuken, gelegen legt, en van al wat, deswegen, by de Buren of Boeren verzwegen mogt worden.
Zy moeten, by eede, beloven, eenen iegelyk, in zyn recht, te zullen voorstaan, de vyanden van den Staat te helpen weeren, en geene Vergaderingen van gereprobeerde Secten en Ketteryen te zullen gedogen.
Alle schulden, beneden de somme van tien Arendsguldens, tot zeven stuivers en agt penningen gerekend, moeten, zonder Pandkering te mogen doen, by Schults en Keurnoten, by Keur en Tol, volgens Landrechten, afgedaan worden; dat is, dat de Schuldenaar de aanspraak by eede ontgaan, of de Schuldeischer die bevestigen kan. (De Arends-Gulden is een Bisshoppelyke munt, te Groningen geslagen, men geeft daar aan den naam van agtstui- verstuk. Aan de eene zyde is de zelve met eene Bisschoppelyk Beeltenis, en, aan de andere zyde met een dubbelden Arend, het Wapen der Stad Groningen bestempeld.). Doch wy moeten hier aanmerken, dat, volgens besluit van den jare 1772, dit, Rechtsgebied groter uitgebreid heeft ontfangen, en daar by vastgesteld is, dat alle Uitpandingen, voor een somme van tien guldens, door Schults en Keurnoten ingevolge Landrechten, by Keur en Tol, of in zaken, waar in zulks geen plaats kan hebben, onmiddellyk en beslissende, naar de regels der billykheid, ten dage der Uitpanding, zullen worden afgedaan.
De Schultessen genoten, van de vrywillige verkopingen, die door hen gehouden worden, eenen stuiver van elken daalder der Kooppenningen. en vyf ten honderd van die der tilbare goederen. Doch zy zyn daar voor gehouden, de Kooppenningen, ten hunnen laste, intevorderen. Voorts moeten zy de Misdadigers en landlopers doen in verzekering neemen; waar toe zy, volgens ’s Lands Wetten, onder bedreiging van straffe aan de weigeraars, de hulp der Ingezetenen mogen inroepen, en de Armjagers gebruiken.
Wyders doen de Schultessen, in geval van ziekte of afwezigheid van den Landschrijver, of schriftelyken last van den Drossard, den schouw over de Wegen en Waterloozingen.
Zy gebruiken, als een klein en groot Amptszegel, hun eigen familie-wapen. Zy doen den eed van trouwe aan den Heer Erfstadhouder, en dien tot handhaavinge der Constitutie en van zuivering, aan het Kollegie van Drost en Gedeputeerde Staten. Het begin hunner Acten luidt aldus: Ik N.N. wegens Hoger Overheid, Schuites van enz.
De Schultessen moeten Ledematen van de heerschenden Kerk zyn, doch de bevoegdheid van Eigenerfde wordt, tot het bekleden dezes .Ampts, niet vereischt.
Vier van deze Schultessen voeren den titel van Bander- of liever Banner- Schuiten. Die van Sleen is Banner-Schultes van het Dingspil Zuideveld, die van Diever, is Banner-Schultes van Diever-Dingspil en waarschynlyk, ook van Beyler-Dingspil, die van Vries, is Banner-Schultes over het Dingspil van Noorderveld, en die van Anlo, Gieten en Zuidlaren, is Banner Schultes van de Dingspillen Oostermoer en Rolde. Alle deze genieten eenige zogenaamde Bannergarven, uit de genoemde Dingspillen.
- 80/81 TEGENWOODIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
Behalven de opgepoemde Amptenaren, heeft het Landschap Drenthe een Archiater; een Lands-Chirurgyn, twee Executeuren van de Rendanten, twee Ykers, om niet te spreeken van meer andere mindere bedienden. Elk Karspel moet een gewapend Karspel-Soldaat, ook Armjager genoemd, ten dienste der Justitie, onderhouden. Alle deze Soldaten staan onder den Kapitein - Geweldiger.
En vermits in Drenthe geene bedelaars geduld worden, moeten deze soldaten, ieder in zyn Karspel, dezelven verdryven, uit welken hoofde zy ook Armjagers worden genoemd. In geval eenige bedelaars of vreemde arme menschen, in hunne reize, door ziekte of onmagt, belet wierden, worden dezelven, met wagens, buiten het Landschap gevoerd.
Ieder Karspel stelt ook een Ontfanger, Schatbeurder genaamd, van de grondschatting, haardstede-gelden en omslagen, zy genieten éénen stuiver van ieder gulden, of vyf ten honderd, van ‘t geen zy ontfangen. Om deze besolding te vinden, wordt de gulden, aan het Land, met éénentwintig stuivers betaald. Daarvoor is hij ook gehouden, de ontfangene penningen, op de uitgeschrevene termynen, aan de Comptoiren van den Ontfanger -Generaal en van den Secretaris te bezorgen.
Deeze Schatbeurders, ten Landsdage verschynende, moeten buiten staan, wanneer over zaaken van Finantie gehandeld wordt.
De Keurnoten en Zetteren, die, door de Schultessen, als Byzitters in het Gericht gebruikt worden, en, in ieder zaak, ter zyner keuze staan, moeten ten Landsdage gequalificeerde Eigenerfden zyn, uit het Karspel of de Markte, daar het Gericht werkzaam is, en lofwaardoge mannen, in de zaak onpartydig, en niet verwant. (Zetteren zyn de Asessoren of Byzitters, die by het inwinnen van Erfgoed moeten tegenwoordig zyn.).
Pag 84/86 TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795. (Inleiding pag. 84 t/m 86)
Rudolf merkende, waarop de Bisschop het gemunt had, brak het beleg voor Groningen op, en begaf zig in alleryl naar Coevorden, nemenee zyne legerplaats, tusschen die des Bisschops en het stedeke in, zo dat slegts een diep en week Moeras, ter wydte van een halve myl, de legers van elkanderen scheidde. De Bisschop bragt het grootste gedeelte van den dag met de zynen invrolykheid door, Men handelde over de vrede, dog er werd niets gesloten. Rudolf en zijne vrienden werden hier op door den Bisschop in den Ban gedaan, en hunne goederen verbeurd verklaard. Doch hier door niet verschrikt, kwamen zy nu openlyk den Bisschop ten stryde uitdagen. Die eindelyk op St. Pantaleons dag, zynde de zeven en twintigste van Hooimaand, des jaars 1227 bevel tot den stryd gaf. Het leger des Bisschops, door het vergunnen van Aflaten aangemoedigd, en door het uitspreken van den zegen in zyne hoop op de overwinning gesterkt, werd door Rudolf van Goor, die den Standaard van St. Marten droeg, aangevoerd, en door den Bisschop, de Graven van Gelder en Bentheim, en andere Heren in de agter hoede gevolgd, terwijl het gros, op geen gevaar bedagt, wyd en zyd door het Moeras verspreid, naauwelyks op zyne Gelederen paste. De aanval geschiede vervolgens op den weken Grond, alwaar de Bisschoppelyken, die den voortogt hadden, door het gewigt hunner Wapenen welhaast begonnen te zinken, en door de Drenthers, die ligter gewapend waren, van verre met schigten en werpspietsen, vannaby met Zwaarden, by menigten afgemaakt werden. 't Welk zulk een schrik onder de overigen bragt, dat het geheele Leger eerlang de vlucht koos, die hier ten hoogsten bezwaarlyk en voor veelen dodelyk was. Alzo De Drenthers met hunne gehele magt, zelfs de vrouwen niet uitgezonderd daarop toeschietende, de vlugtelingen, die in 't Moeras steken bleven meestal onmedigenlyk ombragten, terwyl anderen, die dieper gezonken waren, van zelfs versmoorden: anderen door de hitte van dien dag, welke feller dan naar gewoonte was, onder het vlugten verstikten en omkwamen, veelen ook door Rudolf, die, na het eindigen van den strijd, hen met een hoop Ruiteren na getogen was, verslagen, of gevangen genomen werden. Het getal der gesneuvelden van het Bisschoplijke leger word op meer dan vierhonderd man begroot. De Bisschop zelve schoot er het leven by in. Men had hem wredelyk mishandeld, met een Zwaard de Priesterlyke Kroon van het Hoofd, met vel en vleesch, afgeschoren, de Keel met messen doorkerfd, en daar en boven nog verscheiden wonden toegebragt, waarna men 't Lyk in de modder getrapt en verborgen had. Zyn, Broeder Dirk, Proost van Deventer en Oldenzaal eene zwaare wonde in ‘t hoofd ontfangen hebbende, overleed kort daarna. De woede had zig vooral tegen de Edelen uitgestrekt. In eene lyst der gesneuvelden, die nog voorhanden is, vindt men over de honderd en veertig Ridderen by name genoemd. Onder welken, wegens zyne moed en dapperheid, meest beklaagd werd Heer Bernard van Horstmar, die, nazig een tyd lang op zyn Schild boven gehouden en dapperlyk verdedigd te hebben, hier mede het leven liet, De Graaf van Gelder, Heer Gysbrecht van Amstel en vele anderen, zwaar gewond zynde, waren door Rudolf gevangen genomen, en naar zyne Legerplaats terug gebragt: ook waren alle Voorraad - Schepen, die in de Vecht lagen, hem in handen gevallen. Het Sticht leed, inzonderheid, veel door deze nederlage. Het gering overschot van vermogen, welk het, sedert de vorige Oorlogen, nog behouden had, werder byna geheel door verslonden. Ook veroorzaakte het omkomen van den Bisschop, met den bloem des Strichtschen Adels, eene algemeene rouwe, die welhaast door eene felle wraakzught tegen Rusolf en de Drenthers, gevolgd werd.
pag 179. -TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE van 1795.
TWEEDE HOOFSTUK.
A. Betrekkelyk de oprichting van het Hof van Justitie, in plaatse van de Etstoel volbragt den 30 September 1791.