Bij Magnin te rade
BIJ MAGNIN TE RADE
Voor de samenstelling van deze artikelen over een van de meest bewogen episoden uit onze provinciale historie hebben wij gebruik gemaakt van hetgeen de bekende geschiedschrijvers
Over dit verwarde onderwerp hebben geschreven. In de eerste plaats gingen wij te rade bij de nooit genoeg geroemde eerste archivaris van Drenthe Jean Samuel Magnin en bij degenen die in latere jaren zijn voetsporen drukten: Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet en Mr. J. G. C. Joosting. Verder raadpleegden wij nog werken o.a. van de heren J. A. R. Kymmell en Y. Zijlstra die zich voor eeuwig verdienstelijk hebben gemaakt door de historie van Assen in een gedenkschrift vast te leggen. Tenslotte enkele historieschrijvers van naam uit de nieuwere tijd.
WAT DE HISTORIESCHRIJVERS VERTELLEN
Bewogen en verward tijdstip rond de, eeuwwisseling 1600
Op den 23e September 1603 werd eene Landsdagsvergadering te Assen uitgeschreven, alwaar de Ridderschap en de Gedeputeerden verschenen en de Eigenerfden uit alle Dingspillen in buitengemeen groot aantal tezamen kwamen.
Aan de vergaderde menigte werd een resolutie van de Staten-Generaal van de 13e te voren, mitsgaders de op dien dag door hen vastgestelde instructie voor de Gedeputeerden voorgelezen en onmiddellijk daarna benoemden de Eigenerfden eenige volmagten uit hun midden om den stand der Eigenerfden te vertegenwoordigen en gezamenlijk met de Ridderschap de vergadering der Staten van Drenthe uit te maken.
De alzoo zamengestelde vergadering begon daarop hare werkzaamheden en de overige Eigenerfden die zulks verkozen, maakten gebruik van het regt dat ieder hunner had, om op de Landsdagen te hooren en te zien wat er verhandeld werd. J.S. Magnin.
Drenthe verdeeld in twee kampen
Zo staat simpelweg, geboekstaafd door een van de oudste en bekwaamste boedelbeschrijvers van het oude Drenthe, aangegeven hoe dit jaar 850 geleden, de bekende "staatsregeling" der Staten-Generaal haar beslag kreeg, de staatsregeling die culmineerde in de instelling van het college van Drost en Gedeputeerden en de vorming van het bestuurscentrum in Assen. Niets aan deze mededeling van de historieschrijver doet vermoeden hoeveel strubbelingen aan deze historische gebeurtenis van de eerste orde waren voorafgegaan en tot welk een geweldig conflict van meningen het bij de totstandkoming van deze nieuwe bestuursvorm was gekomen. Voordat de weg geeffend was om deze veranderingen intocht te doen vinden was de bevolking zodanig in zichzelf verdeeld dat op een gegeven moment eigenlijk gesproken kon worden van twee grote kampen, een van de voorstanders en een van de tegenstanders.
Verwarde geschiedenis
De geschiedenis van Drenthe in deze roerige jaren van de tachtigjarige worsteling om de onafhankelijkheid is zeer verward. Er is een onderlinge strijd ontketend om bevoegdheden die zich het eerst openbaarde nadat het niet aan de Staten-Generaal gelukt was Drenthe bij een andere provincie onder te brengen. De Staten-Generaal benoemden op 24 Augustus 1596 graaf Willem Lodewijk tot stadhouder van Drenthe. Willem Lodewijk was tevens stadhouder van Groningen. In 1596 stelden burgemeesteren en raden der stad Groningen aan de stadhouder voor Casper van Euwsum tot den Nyenoord, kasteelheer van Coevorden te beooemen tot drost van Drenithe. Ridderschap en eigenerfden echter wilden hun eigen drost benoemen en kozen daarvoor uit Coenraad de Vos van Steenwijk. Generaliteit en stadhouder betwistten dat benoemingsrecht en zetten de Etten, die daartoe hadden medegewerkt, af. Deze Etten, (de af. gevaardigden der zes dingspelen of rechtsgebieden waarin Drenthe verdeeld was) die met de drost de dagelijkse leiding van het bestuur in de oude landschap vormden, werkten echter gewoon door en sloten toen in 1696 te Sleen met de drost een overeenkomst van onderlinge waarborg.
Strijd over bevoegdheden
De grote bevoegdheidsstrijd zou echter nog komen: de strijd over de rechten van Gedeputeerde Staten, welke strijd duurde tot de Drenten in 1603 kregen, zoals Magnin het noemt: “aIs het ware een nieuwe grondwet” (Zie ook Drenthe’s rechtsgroei door Mr. J. Lindhorst Homan.
Ridderschap en eigenerfden
Het was vooral de regeling der machtsverhouding tussen Ridderschap en Eigenerfden die aanleiding werd tot een netelige kwestie.
Voor een goed begrip van de ontwikkeling van deze bevoegdheidsstrijd is het zaak te weten hoe de onderlinge verhoudingen in het Drentse bestuur, die tussen Ridderschap en Eigenerfden, lagen. Tot de zogenaamde Eigenerfden werden gerekend zij die een geheel of vol erf in de landschap in eigendom bezaten en daarop woonden. Voor de erkenning van ridder was in het algemeen nodig het bewijs van adellijke geboorte. Om stemrecht in het college van Ridderschap en Eigenerfden te hebben moest een ridder bovendien een der achttien havezathen in eigendom hebben, er op wonen en van de gereformeerde, dat zou nu willen zeggen van de hervormde kerk zijn. Beide standen hadden verschillende rechten, de ridders meer dan de eigenerfden. Het is zelfs zo geweest dat de Drentse ridderschap vrijdom van de belasting had. De eigenerfden mochten jagen in het gehele landschap, vissen in de marke, waarin zij woonden. Een bepaald aantal (36) van hen kon deel uitmaken van het college van Ridderschap en Eigenerfden, welke vertegenwoordigers zij zelf mochten aanwijzen. Later werd daar nog de bepaling aan toegevoegd dat een eigenerfde slechts als vertegenwoordiger in dit college kon optreden als zijn bezit in Drenthe op duizend daalders kon worden geschat.
College met beperkte taak
Dit standsverschil is in deze jaren van gewijzigd bestuur onderwerp geweest van veel onderlinge strijd die ontstond doordat de Ridderschap aanspraak meende te kunnen maken op meer rechten dan de Eigenerfden. Vooral het privilege dat de ridders geen bijdrage behoefden te leveren in de kosten van het landsbestuur gaf aanleiding tot veel gekijf, evenals het feit dat verschillende belangrijke ambten door de leden van de Ridderschap werden bezet. Deze verschillen in machtsverhouding traden opnieuw zeer scherp in het licht toen de bestuurs ontwikkeling was gegroeid naar de instelling van een vast college van Drost en Gedeputeerde Staten.
Dit college van Gedeputeerde Staten was aanvankelijk een zeer beperkte taak toegedacht, het had namelijk alleen het aandeel te bepalen dat in de belastingen van de Republiek der Verenigde Nederlanden moest worden bijgedragen.
Op de landdag die op 17 November 1600 in het Groller Holt werd gehouden werden twee leden gekozen uit de Ridderschap en twee uit de Eigenerfden. Daarmede was in feite het eerste college van Gedeputeerden gevormd. Dit eerste college bestond uit Henrick Selbach en Herman Papinck namens de eigenerfden en Steffen Hoerenkens en Nicolaas van Echten uit de ridderschap. Deze heren hebben als college in de landschap een zeer grote tegenkanting te overwinnen gehad, waaraan de genoemde machtsverschillen ten grondslag lagen.
De noodzaak om een permanente landdagcommissie in de vorm van een college van Gedeputeerden in het leven te roepen had zich reeds lang tevoren doen gevoelen, maar de regeling der machtsverhouding stond zulks in de weg. Men beriep zich hierbij vooral op de oude gewoonte. Volgens de Ridderschap behoorden "de stemmen nha alder gewoonte halff en halff te wesen"'. Daartegenover stond de mening der Eigenerfden, dat men diende te stemmen volgems dingspelen zonder splitsing naar standen, "waerdurch de landtschap één corpus, gelijck nae older gewoonte voortan mach blijven”.
Garnizoen van Coevorden opgetrommeld
Dan was er verder nog de toelating van schulten tot de vergadering der staten, waarover evenmin eenstemmigheid heerste. Van beide kanten was de verbittering groot en waren de beledigingen hevig en stekelig. Meermalen beproefde de stadhouder Willem Lodwijk, zelf eenmaal het mikpunt in tweedracht zoals wij hebben gezien, tevergeefs de onstuimige gemoederen tot bedaren te brengen. Het gebeurde niet zelden dat op zijn last of op verzoek van een van de kibbelende partijen gewapende krijgslieden uit de vesting Coevorden opgetrommeld werden om de ruzie met hun overwicht te beslechten of om de lawaaiige landdagvergaderingen met 't geweld van hun wapenen te doen eindigen en "zulks ten einde mishandelingen te doen ophouden en bloedstorting, ja doodslag te voorkomen".
De staten Generaal hebben tenslotte eigener autoriteit een einde gemaakt aan de onenigheden. Zij besliste dat de Ridderschap in de landdag de voorrang zou hebben en het eerst haar stem mocht uitbrengen, welke zou gerekend worden "voor een derde stemme van de geheele Landtschap" waartegenover de Eigenerfden twee stemmen zouden hebben. In de dingspelen mochten haar leden als eersten met de Eigenerfden meestemmen. In het college van Gedeputeerden behield de Ridderschap de helft der leden.
Nieuwe "grondwet" voor Drenthe
Uit de resolutie door de Staten-Generaal op de 13e September 1603 terzake opgesteld, welke resolutie en de instructie die er bij behoorde door Magnin betiteld werd als de nieuwe grondwet van Drenthe, is nog vermeldenswaardig dat geen schuIten tot de landdag, de vergadering van de Drentse Staten dus, mochten worden toegelaten. Voorts werden normen gesteld ten aanzien van de wisseling in het college van Gedeputeerden en de bevoegdheid over de gemene middelen, contributiën en geestelijke goederen.
Tien dagen na de afkondiging van deze resolutie, dus op 23 September 1603, werd de landdag BIJ MAGNIN TE RADE
Voor de samenstelling van deze artikelen over een van de meest bewogen episoden uit onze provinciale historie hebben wij gebruik gemaakt van hetgeen de bekende geschiedschrijvers
Over dit verwarde onderwerp hebben geschreven. In de eerste plaats gingen wij te rade bij de nooit genoeg geroemde eerste archivaris van Drenthe Jean Samuel Magnin en bij degenen die in latere jaren zijn voetsporen drukten: Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet en Mr. J. G. C. Joosting. Verder raadpleegden wij nog werken o.a. van de heren J. A. R. Kymmell en Y. Zijlstra die zich voor eeuwig verdienstelijk hebben gemaakt door de historie van Assen in een gedenkschrift vast te leggen. Tenslotte enkele historieschrijvers van naam uit de nieuwere tijd.
gehouden, daarop de Eigenerfden hun afgevaardigden naar de statenvergadering kozen. Voor de Ridderschap hadden de bewoners der havezathen zitting. Het college van Drost en Gedeputeerden stelde reeds in 1604 een reglement van orde voor zijn vergadering vast. Een ander belangrijk onderwerp dat in deze eerste jaren op de agenda werd gezet, was het zogenaamde Landrecht van 1608, dat op 16 Februari van dat jaar in bespreking werd genomen.
De taak van het college.
De taak die aan het college van Drost en Gedeputeerden was opgedragen omvatte o.m. "de zorg voor de handhaving van Drenthe's privilegiën, costumen en rechten, zonder zich met de criminele en civiele justitie in te laten". Zij hadden de correspondentie te onderhouden met de Staten-Generaal en de Raad van State, er voor te zorgen dat de resoluties van deze beide hoge colleges werden ten uitvoer gelegd en inzonderheid, zo wordt in alle historische werken, die men daar op naslaat, benadrukt, dat de contributiën van de Landschap ten behoeve van de Generaliteit behoorlijk op tijd binnen kwamen. En dan wordt er vaak aan toegevoegd:…… hetgeen allerminst een sinecure mocht heten.
Het college van Drost en Gedeputeerden moest verder door de Landdag te behandelen zaken voorbereiden en de resoluties ten uitvoer leggen. Aan het college was opgedragen het beleid en de directie der gelden, der domeinen, geestelijke goederen en andere inkomsten. Van bijzonder belang (wij citeren jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet) is de door het college uitgeoefende rechtspraak op de rechtdagen. De instructie van 1603 draagt aan Gedeputeerden op de beslissing van "alle questien, die tusschen d' ingesetenen ende pagtenaers der voors. generale middelen gerysen,…. nae den teneur van de placcaten, ordonnantien en conditien van die verpagtinge". De hun in 1602 opgedragen decanale rechtspraak werd een jaar later reeds overgebracht naar de EtstoeI, doch aan het college bleef die in zaken van tijns en tiend, terwijl daaraan werden toegevoegd de rechtspraak over kerkgoederen en verduistering van kerke- en geestelijke goederen.
Ook de handhaving der gereformeerde religie en al wat daarmede samenhing vormde een belangrijk deel der aan Drost en Gedeputeerden toebedeelde taak. Bij het in werking treden van het college, toen het er op aan kwam aan de door Willem Lodewijk en de Staten-Generaal door- gezette Reformatie de hand te houden, werden deze werkzaamheden dan ook in bijzonderheden in de instructie vastgelegd: het benoemen in alle kerspelen van predikanten, schoolmeesters en kosters, hen voorzien van behoorlijk onderhoud, controle op de kerkelijke administratie, zorgdragen voor een pieuze bestemming der geestelijke goederen enz. Maar ook na die eerste tijden van overgang zien we Drost en Gedeputeerden geregeld verschillende kerkelijke aangelegenheden behartigen, zoals het beroepen van predikanten, het bijeenroepen van synoden enz.
De Franse tijd
Het college van Drost en Gedeputeerden, zoals dat dus in de jaren rond de eeuwwisseling van 1600 tot stand is gekomen, heeft tot de tijd van de Franse overheersing, twee eeuwen later, goed gefunctionneerd.
In die chaotische jaren, toen Napoleon alles op zijn kop zette en, wars van het oude, voor alles een nieuwe vorm koos, werd Drenthe bestuurd door representanten, die uit hun midden gecommitteerde representanten kozen. Een tijdlang zelfs werd Drenthe ingelijfd bij het Departement van de Oude IJssel, maar in 1805 werd het toch weer in zijn zelfstandigheid hersteld. Het kreeg een bestuur van drie leden, terwijl de andere provincies een bestuur van zes tot tien leden hadden.
Toen Nederland het Franse juk had afgeschud en onze provincie als herboren uit de hevige strijd te voorschijn trad, kwam het bewind in handen van een gouverneur met negen gedeputeerden. Daarmede was het tijdperk van de drost afgesloten. In 1825 werd het aantal gedeputeerden gebracht op vijf. Bij de totstandkoming van de Provinciale Wet van 1850 waarvan de honderdjarige herdenking nog vers in ons geheugen ligt kreeg Drenthe vier gedeputeerden in tegenstelling tot de andere provincies, die alle een college van zes kregen. Dit verschil is later opgeheven.
Verdeelde aandacht
In de oude stukken uit de jaren 1601, 1602 en 1603 vindt men vele klachten opgetekend over "het ongepaste en ongeschikte van het vergaderen der eigengeerfde landzaten van Drenthe in bossen, tussen hagen en kreupelhout", Deze klachten maken niet alleen melding van het gemis aan schrijfgereedschap dat zich deed voelen, maar vooral van "het onvoegzame gedrag der zamengekomenen, die meermalen, gedurende en midden onder de behandeling van de belangrijkste aangelegen heden, bij geheele ploegen en kluften zich aan de beraadslagingen der vergadering onttrokken, om met overdaad van den door hen mede gebragten ruimen voorraad te eten en te drinken, waardoor niet zelden de afdoening van spoed vereisende onderwerpen werd vertraagd of moest worden verschoven, ook doordien het volk, na aan zijne eet- en drink- lust te hebben voldaan, tot het hervatten zijner werkzaamheden even weinig geschikt als genegen werd bevonden…".
WAT BEWIJZEN DE GESCHIEDBRONNEN
De resoluties van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden lichten ons in omtrent de juistheid van de feestviering van heden
Werpt het motto: 350 jaar provinciaal bestuur van Drenthe, waaronder de feestelijk getinte plechtigheden van vandaag hebben plaats gevonden, reeds terstond de vraag op, of Drenthe dan vóór 1603 geen bestuur had, geheel anders nog is het gesteld met de juistheid van het jaartal, waaraan de herdenking van heden is opgehangen. Men beroept zich daarvoor wellicht op de woorden van Joosting, die in de inleiding op zijn “Archieven der gewestelijke besturen van Drenthe" zegt (blz. VI): "In 1603 werd door de Staten-Generaal ingesteld het college van Drost en Gedeputeerden van Drenthe, de laatsten waren vier in getal, Dit college (ook "het College" genoemd) was, als elders de Gedeputeerde Staten, belast met de dagelijkse leiding doch sommige zaken waren aan zijn speciale zorg toevertrouwd, volgens zijne van de Staten- Generaal ontvangen instructie", Joosting beroept zich daarbij op Magnin, zoals zovelen na hem hebben gedaan. In hoeverre Magnin in dezen juist is en in hoeverre dus zijn navolgers juist zijn geweest en heden zijn, met andere woorden, in hoeverre de herdenking van vandaag juist was. moge uit onderstaande blijken.
NA VELERLEI LOTSWISSELING
Aanleiding tot ons historisch onderzoek was een passage uit "Na een eeuw, 1807-1907" van Kymmell en Zijlstra. Zij citeren op blz. 41 van bun boek ook Magin: "Op de Vergaderinge of Landtdach van Drost, Ridderschap ende Eigenerfden Volmachten binnen Groningen, den 29 Octobris 1600, gevolgd door den Allgemeinen Landtdach in 't Grollerholt d.d. 17 Novembris werd namelijk onder meer geaccordeerdt ende besloten, dat de Ridderschap ende Eigenerfden twee wtth den Ridderschap reciproce suIden kiezen, dewelcke viere eenparich collegische wijze binnen Assen sullen versamelen".
En zij vervolgen: "Na velerlei lotswisseling kwam dit besluit toch in hoofdzaak tot uitvoering."
Het was deze laatste zin, die als het ware ons tot een nader historisch onderzoek dwong! Wat waren wel die lotswisselingen? Wat was er dan wel gebeurd tussen de landdag in het Grollerholt en het jaar 1603, dat niet het jaar 1600, maar het jaar 1603 voor deze herdenking was uitgezocht ? Was het besluit, dat in het Grollerholt was genomen, later zo radicaal gewijzigd, dat het jaartal 1600 niet in aanmerking kwam ?
Voor dit onderzoek hebben wij alle tweede handsbronnen laten schieten, hebben ons niet gewend tot die schrijvers, die hun kennis der historische feiten weer uit andere schrijvers hebben geput, maar zijn te rade gegaan daar waar we de berichten over de feiten tussen 1600 en 1603 ongetroebeid tot onze beschikking vonden en wel in de publicatie van de Resoluties der Staten-Generaal, uitgegeven in de serie Rijks Geschiedkundige publicaties, deel 85 voor de jaren 1600-1601 en deel 92 voor het tijdvak 1602-1603.
Generale middelen
We vonden in de Resoluties van het jaar 1600 zeer vele bevestigingen van de woorden van B.M. de Jonge van Ellemeet in zijn boekje, getiteld "Drentsche regeringspersonen 1600 (!) -1795: “In verband met den herhaaldelijk door de Staten-Generaal uitgesproken wensch, dat de Landschap orde zou stellen op de heffing der contributiën en bepaaldelijk zou overgaan tot heffing van generale middelen als elders - hetgeen dreigde er toe te leiden, dat de Raad van State eigener autoriteit zulks zou doorvoeren - werd op een bijeenkomst van Drost, Ridderschap en Eigenerfden op 29 October 1600 te Groningen in beginsel besloten tot heffing van generale middelen over te gaan".
Zo troffen wij op blz. 237 (R.G.P.85) onder de datum 15 Mei 1600 aan, dat “de gezanten vam Drenthe” tegen hun aandeel in de algemene schulden protesteren “ten regarde van… de swaere ende langduyrige oorloge, daermede die vorz lantschap geplaeget ende beyder sijdtz chrijcksfolck alzoe berovet, geruyneert, verbrandt ende grontlick verdorven is worden, dat meer als het derdedeel van de lantschappe alsnoch ombetimmert, ombewoondt ende daer voormaels 't beste koren te waszen plach, verwoest leggende is": Ook waren zij "des viandts invasiën evensweIl subiect, deurdien die van Zallandt den viandt niet keren, maer noch dagelijcks tot Ommen, Hardenborch, Staphorst ende Rouveen komen laten, alwaer noch voor weynich dagen twee ingesetenen van Drenthe van den viandt gevangen, wechgefuyrt zijn".
Inderdaad stond aan het eind van het jaar 1600 de Raad van state klaar om in te grijpen. Op 7 December besloten de Staten-Generaal, "dat men den Raedt van State daerop soude moegen verclaren, dat men verstaet, dat de lantschap van Drenthe in 't stuck van de contributiën gehouden is te volgen d' ander provincin ende dair den Raedt van wegen de Generaliteyt heeft beginnen by autoriteyt tot hem te nemen d' invoeringe van de generale middelen aldair, dat men Hair E. daerinne souden moegen seconderen".
Het is dan ook aan geen twijfel onderhevig, dat de Staten-Generaal in de eerste plaats ten behoeve van een geregelde en juiste inning der algemene belastingen met vreugde het besluit van de landdag van 29 October te Groningen hebben begroet, vooral toen dit besluit inderdaad op de landdag op 17 November in het Grollerholt gevolgd werd door de benoeming van een geregeld gewestelijk bestuur. Aan dit op die datum door de landdag officieel gekozen bestuur van Drenthe hebben zij met nadruk vastgehouden. Het kon hun niet schelen of de dorst, "naijverig op het College en beducht voor verkorting van zijn macht, regten en waardigheid" (Magnin) door middel van een paar schuIten, die vaak geen Drenten waren, maar oude krijgslieden, die hun aanstelling aan de drost te danken hadden, een aantal eigenerfden tegen de besluiten van hun eigen landdag wist op te zetten en hen "stijfde, raadde en ondersteunde". De Staten-Generaal hebben met kracht het besluit en de verkiezing van het Grollerholt gehandhaafd, zijn soms in de loop der jaren met een enkele concessie gekomen, in de hoop de verhitte Drentse gemoederen daardoor wat te kalmeren, maar bleven, daarin gesteund door de ridderschap en gelukkig ook vele eigenerfden, vasthouden aan het eenmaal genomen, wettige besluit.
...is eenparichlyck verstaen ende geresolveert
Misschien wel het belangrijkste besluit, dat de Staten-Generaal in dit verband in die jaren hebben genomen, dateert van 5 April 1601 (R.G.P. 85, blz. 664). Het stuk moge door zijn
lengte en de moeilijke taal een weinig afschrikken, deze resolutie is voor de gang van de gebeurtenissen van een dusdanig, alles overheersend belang, dat wij dit stuk in zijn oorspronkelijke spelling hier inlassen, te meer, omdat daarmede meteen de bewering van Magnin is weerlegd, dat het in deze resolutie vervatte besluit van 27 April en voorlopig zou zijn geweest,
“Is gelesen seker remonstrantie van de gecommitteerde van de Gedeputeerde des lantschaps Drente mette stucken daerby gevought, versuickende om redenen, daerinne verhaelt, dat d' heeren Staten souden gelieven met hooge authoriteyt de resolutie, by de verscreven lantschap genomen den XXIX Octobris opte erectie van een collegie van Gedeputeerden in de lantschap met aIlen tgunt in conformité van din is gevolght, te aggregeren ende te conformeren ende voirts te examineren, amplieren ofte corrigeren d’instructie, voir ’t voirsz. Collegie geresolveert, dair op die verscreven Gedeputeerde sullen hebben te besoigneren, gelijck Haer E. voir den meesten dienst van den lande in ’t generael ende particulier zullen bevinden te behoiren ofte daertoe te authotiseren den welgeboren heere grave Willem, stadhouder vande Drente; ende op alles na behoiren gelath wessende, is eenparichlijck verstaen ende geresolveert, diewijle die van de lantschap de generale middelen hebben ingewillicht ende eenen ordentelijcken voet van haerlieder contributiën aan de Generaliteyt, mitsgaders eene goede ordre opte administratie van de incompsten vande lantschap hebben te nemen ende in treyn te houden, dat niet en soude kunnen geschieden noch gehoirlijck uuytge- voert wordden sonder een gestadich Collegie, dat soude besoigneren met kennisse ende continuatie van saken, voir hetwelcke de pachters van de gemeene middelen hun souden addresseren, ende die alle questiën ende geschillen op de verpachtingen ende contraventin van de questiën van deselve vallende, souden decideren, de contributiën don innen ende betalen, met te heeren Staten Generael ende Rade van State correspondentie houden ende anderssins het gemeene bes te van de lantschap bevorderen, tot welcken eynde die verscreven lantschap eenparichlijck geconsenteert hebben 't voirsz. Collegie te erigeren, dat men tselve Collegie gal hanthouden ende mainteneren opte instructie, by deselve lantschap daertoe beraempt, alsnu gelesen ende dat oversulcx die genomineerde gedeputeerde van de Ridderschap ende eygenerffden heuren dienst sullen amplecteren ende continueren ter tijt dat anders eenparichlijck by de lantschap Drente sal wesen geresolveert, deselve Gedeputeerde dairtoe authorizerende mits desen, ordonnerende eenen yegelijck, din dit aengan gal, tselve alsoe te gedoogen ende hun hierna te reguleren, by pene dat tegen di contraventeurs geprocedeert sal wordden tot straffe, gelijck de gelegentheyt van saken, anderen ten exemple, bevonden sal worden te behoiren, tot welcken eynde goetgevonden is, dat men sal scryven aen de drosten van de lantschap, aen den welgemelten heer stadtholder, de lantschap en den commissaris Van der Does, (Van der Does was als commissaris naar Drenthe gezonden om zijn steun te geven aan een ordelijke verpachting der belastingen. Hij moest zich tevens op de hoogte stellen van de toestand, de macht en het vermogen van het gewest.) dat zy respective 't voirsz. collegie en de Gedeputeerde hulpen mainteneren ende dese resolutie in conformité van de resolutie van de lantschap don effectueren ende nacomen",
Hoogste goedkeuring verkregen
Uit dit hoogst belangrijke stuk blijkt dus, dat bij de Staten-Generaal, het verzoek van Drenthe was binnen gekomen, om hun goedkeuring te hechten aan de resolutie, die de lantschap op 29 October 1600 had genomen betreffende de oprichting van een college van Gedeputeerde staten van Drenthe. Drenthe verzocht verder om de voor dit college opgestelde lnstructie te bekijken en eventueel aan te vullen of te verbeteren, of dit aan de stadhouder op te dragen. De Staten-Generaal besloten met algemene stemmen om het college, dat in het GrolIerholt gekozen was, goed te keuren en op de door bet Iantschap vastgestelde instructie te handhaven.
Hiermede was de goedkeuring verkregen van de hoogste autoriteit van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en waren Steffen Horenckens en Nicolaas van Echten namens de Ridderschap, en Hendrik van Selbach en Herman Papinck namens de Eigenerfden in hun ambten, die zij terstond na hun verkiezing in het Grollerholt hadden aanvaard, bevestigd. Drenthe was daarmede een nieuwe bestuursphase binnengetreden en had nu officieel zijn eigen bestuur gekregen, dat in deze vorm tot 1786 (toen dus "anders eenparichlijck bij de lantschap Drente werd geresolveerd"), of als men wil, tot 1795, dat wil dus op zijn hoogst zeggen 194 jaar, bleef bestaan.
De vier in het Grollerholt gekozen heren hadden trouwens de officiële bevestiging van hun benoeming niet afgewacht om in functie te treden. Zij kozen terstond na het aanvaarden van hun benoeming daar in Grolloo een deurwaarder, een executeur-generaal en een secretaris. Deze laatste functie had men eerst aan de landschrijver toegedacht, maar al spoedig scheidde men de beide ambten en De Jonge van Ellemeet vermeldt dan ook (blz. 119): "Hubrecht Weynichman 1601-1627".
In het voorjaar van 1601 had Caspar van Ewsum, de drost, zijn trawanten de nodige instructies gegeven en meende de gevormde landschappelijke regering te kunnen omverwerpen. Onder het voorwensel dat Gedeputeerden hun macht te buiten waren gegaan, slaagde hij op een
landdag in Beilen (10 Maart 1601) er in de nodige verwarring te stichten. Onder protest van de Ridderschap werd het besluit van het Grollerholt zogenaamd ingetrokken. Maar dat de eigenerfden, die door de drost werden gedirigeerd, zelf wel voelden, dat zij een onrechtsgeldig besluit namen, wordt volkomen bewezen door het feit, dat zij in Mei van datzelfde jaar het college van Gedeputeerden nog eens opnieuw verwierpen. Het was er en het bleef er!
Machteloze oppositie
Van der Does bracht de Staten-Generaal op de hoogte van deze machteloze oppositie en de resoluties van dit hoge college leggen daarvan getuigenis af. Het was bereid om wanneer "in de qualifictie van de genomineerde personen eenich gebreck ofte in derselver tractement (handelwijze) exces soude zijn" de Lantschap daarin te laten voorzien (24 April 1601). Een week later was men in Den Haag beter ingelicht en wist, dat de oppositie niet tegen de gekozen Gedeputeerden ging. "Opte advertentie dat in de lantschap Drente alsnoch oppositie sou de geschieden tegen de erectie ende het besoigne van 't collegie van Gedeputeerde aldaer, is geordonneert te don rencharge an tselve collegie, om het geërigeerde collegie in treyn te houden volgende voergaende resolutie ende sulcx in de bedieninge te letten".
Op 30 Juni besloten de Staten-Generaal te proberen "oft men partyen met goede redenen van inductin sal kunnen van heuren differenten vereenigen ende tot eenen goeden voerslach maken, die men soude moegen arresteren."
Ware de oppositie van de drost en de schuIten ernstig en oprecht geweest, zij had hier een kans gekregen, om met gegronde klachten te komen, want op 27 Juli van dat jaar "is geordonneert te scrijven aen den drost van Coevorden ende die gedeputeerde in het Collegie van de lantschap Drente ende d' edelluyden, derselver partye houdende", dat "d' heeren Staten bereet zijn te hoiren de differenten, die in de Drente geresen zijn" over de "erectie van een collegie van Gedeputeerde aIdair als het uuytscryven van de lantsdage ende het stemmen in deselve". De Staten-Generaal wilden die moeilijkheden beslechten "met vruntschap oft anderssins, gelijck aen de gerechticheden ende privilegin van de lantschap ten meesten dienste sal bevonden werden te behoiren."
Nadat deze samenkomst eerst was bepaald op 12 Augustus, daarna op 26 Augustus, werd uiteindelijk op 12 November een advies over de geschillen in Drenthe in de vergadering van de Staten-Generaal uitgebracht, maar er werd geen definitief besluit genomen. Dat viel op 8 December. Er werd in de reeds goedgekeurde instructie één enkele wijziging aangebracht: het aantal Gedeputeerden werd uitgebreid: "Is ge arresteert d' instructie voir het collegie van Gedeputeerden, geërigeert in de lantschap Drente en zijn daerinne gecommitteert Egbert de Mepsche, Nicolaes van Echten, Steven Horrekens, Henrick van Selbach, Herman Papinck ende Willem Thijn."
Zelfs al zou Magnin gelijk gehad hebben en al was de instructie voorlopig geweest, dan was nu "eyntelyck geresolveert ende gearresteert de instructie voor het collegie van de Gedeputeerde der lantschap Drenthe."
Wat kon de oppositie, die in Den Haag natuurlijk niets had kunnen bereiken, nu nog doen? Op 29 December werden op de landdag in het Grollerholt de besluiten van de Staten-Generaal voor kennisgeving aangenomen. Nog een zwak gegrom: de volmachten van de eigenerfden hadden nu alleen nog bezwaar, dat er in "het Collegie" niemand uit het Rolder dingspel zitting had, maar daarin berustte men maar. "De zes Gedeputeerden werden alstoen beëedigd door den Drost."
Résumé
Laat ons gemakshalve, nu wij aan het einde van het jaar 1601 zijn gekomen de feiten van de jaren 1600 en 1601 even vastleggen:
29 Oct. 1600: het besluit van Groningen om in het Grollerholt Gedeputeerden te gaan kiezen. 17 Nov. 1600: op de landdag in het Grollerholt worden twee maal twee Gedeputeerden gekozen, die hun benoeming aanvaarden en in functie treden.
5 April 1601: de Staten-Generaal keuren de oprichting van het college van Gedeputeerden goed en eveneens hun instructie.
8 Dec. 1601: het college van Gedeputeerden wordt tot zes uitgebreid en de instructie wordt opnieuw vastgesteld.
29 Dec. 1601: de zes Gedeputeerden worden door de drost in het Grollerholt beëdigd.
‘t Geknoei ging door
Men had mogen verwachten, dat hierna de oppositie, die officieel de wapens had gestrekt, zijn loyale medewerking nu verder zou hebben verleend en de vereiste rust aan Drenthe zou hebben gegeven. Helaas was dit niet het geval. Ondergronds knoeide Caspar van Ewsum verder. In Februari 1602 vlamde 't oude vuur weer op. Op de Rekendag te Groningen weigerden de eigenerfden aan Gedeputeerden alle inzage der finantiële bescheiden van de Lantschap en moesten dezen zonder iets gedaan te hebben weer vertrekken.
De Staten-Generaal ontvingen brieven waarin Gedeputeerden klaagden "over de verhinderingen, dier geschieden in de besoignes des collegii, inde lantschap opgericht, doir oneenicheyt ellde oock het cleyn respect, dat den ontfanger Herman Gerritsz, hen draeght, ad- verterende voirts wat er voergevallen is opten Lantdach, den XXVIII- en December laestleden tot Rolde gehouden, soe ten regarde dat Willem Thin, een van de gedeputeerde, ende den lantscrijver geweygert hebben te doen den eedt van getrouwicheyt als de clachten, die in 't voirsz. scrijven gedaen werd den tegen den drost van Drente". Zij besloten, "dat d' heeren Staten als noch verstaen, dat 't voirsz. collegie datelijck in de besoigne sal treden opte instructie voir tselve gedresseert, die liair E. allensins begeren nagecommen ende gemainteneert te werdden."
Op het protest; dat Gedeputeerden aan de eigenerfden lieten horen over hun unfaire handelwijze, kregen zij van de volmachten een antwoord, dat volgens Magnin "beleedigend, ontwijkend, hatelijk, scherp en vol personaliteiten" was.
Door het ingrijpen van de stadhouder werd de twist weer bijgelegd, maar het was maar schijn. Dat bleek reeds, toen de Staten-Generaal naar aanleiding van het boven reeds geciteerde schrijven van Gedeputeerden over Thijn en de lantschrijver uitdrukkelijk verklaarden, dat natuurlijk alleen zij tot de landdag konden worden toegelaten, die de eed van trouw aan de Republiek hadden afgelegd. Een aantal eigenerfden greep dankbaar dit toch wel heel doorzichtige voorwendsel aan om hun oppositie te handhaven, want de koning van Spanje was toen immers reeds meer dan twintig jaar afgezworen. Of was het werkelijk een sterk staaltje van uiterste voorzichtigheid en weigerden zij de eed van trouw aan de Republiek werkelijk "angesien de Lantschap Drenthe een oepen platt landt waer, ende sy voer invasien des vyandts onverseeckert waeren, niet wetende woe den tijdt wederom loepen muchte", Of was het toch, omdat "de Drost ende de SchuIten die op zijne zijde waren, niets onbeproefd hadden gelaten om de Eigenerfden op te winden, onhandelbaar te maken en het twistvuur tusschen hen en het College bij vernieuwing te doen ontbranden"?
De zomer van 1602 verging in geharrewar.
Op 1 Augustus deelden de Staten-Generaal mede, dat zij een brief van de Gedeputeerden van Drenthe hadden ontvangen, waarin dezen mededeelden, "dat de eygenerffde huysluyden, vergeselchapt wesende met een goet deel schuIten, doir aentissinge van deselve weygeren te doen den eedt van abiuratie van den Coninck van Cpangien enden van getrouwicheyt aen deser zijden ende desniettemin begeren te compareren opte Lantsdagen van de Drenthe", Tot genoegdoening van het hoge college lieten wij evenwel meteen weten, dat zij van plan waren "met dieghene, die den eedt van getrouwicheyt gepresteert hebben, volcommentlyck in des lants voirvallende saken te besoigneren".
Aan het einde van het jaar 1652 zond de stadhouder naar de Staten-Generaal een remonstrantie door van "verscheyden eygenerffden" uit Drenthe "tegen die gedeputeerde, in het Collegie van de Drente gecommitteert ende deselver instructie".
Men ontkomt niet aan de indruk, dat Caspar van Ewsum langs deze weg nu nog weer probeerde om aan de toen reeds twee jaren bestaande situatie een einde te maken, De Staten-Generaal bezweken niet voor deze tussenkomst, van Willem Lodewijk. Zij lieten hem met de meeste nadruk weten, "dat d' instructie van de gedeputeerde in het Collegie van de Drente is bij de heeren Staten-Generaal met volcommen kennisse van saken ende eenparige stemmen geconcipieert ende gearresteert". Zij verzochten hem met klem om "tegen deselve instructie niet te willen voirnemen, noch gedoogen by yemanden gedaen te werdden".
vervolg pag. 4)
De toegang der schuiten
Was het jaar 1602 dat van de eed aan de Republiek om te kunnen blijven opponeren, het jaar 1603 was dat der geweigerde schuIten, die immers geen enkel recht tot de vergadering van het gewestelijk bestuur hadden en aan wie dan ook in Januari de toegang werd geweigerd. Toen zij echter in Februari toch in de vergadering verschenen, Gedeputeerden en Ridderschap uit protest de vergadering verlieten, de achtergeblevenen twee nieuwe Gedeputeerden kozen voor hen, die moesten aftreden (Niet beseffend wellicht, dat zij daardoor de rechtsgeldigheid van dit college toch zeker sedert 1601 erkenden!) en tevens zes volmachten, die dezen moesten beëdigen, maar dezen door de oude Gedeputeerden niet werden toegelaten, toen ook nog de drost de soldaten wegjoeg, die de Gedeputeerden hadden laten aanrukken, om de schuIten de toegang tot de vergadering te beletten, ja, toen scheen een oplossing wel zeer ver in het verschiet te liggen.
In Mei grepen de Staten-Generaal weer in. "Opte remonstrantie van de affgesante van de lantschap Drente, alsnu ter vergaderinge gedaen, van dat die drost, schuIten ende andere derselver consorten die oude vier gedeputeerden, dienende by continuatie in het Collegie van de lantschap Drente opte instructie, gemaickt by de heeren Staten Generaal voir hetzelve Collegie in de bedieninge van haerlieder ampt, turberen onder 't pretext van seker onwettelijck nyeuwe electie van gedeputeerde by hen gedaen", besloten zij, dat die vier oude Gedeputeerden, “'t voirleden jaer gedient hebbende ende die alsnoch gecontinueert zijn, provisionelijck ende ter tijt toe anders by hen met volcommen kennisse van saken sal wesen geordonneert, heuren dienst sullen hebben te continueren" op de vastgestelde instructie. Drost, schuIten en allen, "die dit eernchssins aengaen sal", moesten zich hierbij neerleggen. Mochten zij gegronde bezwaren hebben, dan konden zij die vóór 10 Juli opgeven.
In de zomer was de rust nog niet weergekeerd. Op 5 Juni 1603 behandelden de Staten-Generaal een brief van de Gedeputeerden van Drenthe, die hun lieten weten. "dat den drost ende XXIII etten hun bij missive den dienst des Collegii op 't nye hadden verboden…… niettegenstaande dat hen 't zelve niet en is toecommende, als die hen alleene het stuck van de justitie ende egheenssins de politie en hebben te bemoyen". Terstond werd aan drost en etten bevolen, dat "zij van de verscreven turbatie der gedeputeerden in de bedieninge des Collegii willen desisteren".
Dat er in de maand Juni van dat jaar geen enkele wijziging hoegenaamd in de situatie in Drenthe plaats greep, vinden wij ten overvloede nog bevestigd in een brief van Gedeputeerden van dat gewest, die op 26 Juni in de resoluties van de Staten-Generaal staat vermeld. Daarin verzekerden de Gedeputeerden, dat zij "niettegenstaende d' oppositie, die hen geschiet in de bedieninge van haerlieder ampt, zij in de bedienge souden continueren".
Pas aan het einde van de maand Juli besloten de Staten-Generaal uiteindelijk aan de voortdurende smeulende geschillen een einde te maken. Daarom riepen zij beide partijen nogmaals naar Den Haag. Op 23 Augustus werd het advies daaromtrent uitgebracht. Het luidde niet zeer bemoedigend. Nog gaf men de hoop niet op om tot overeenkomst te geraken en tot dat doel stelde men een commissie in, bestaande uit Van Dorth, Oldenbarneveldt Van der Aa, Hottinga, Sloeth, om met alle mogelijke middelen tot een vergelijk te komen.
Blijkbaar ging de maand Augustus van 1603 wel daarmee heen. Pas op 13 September brengen de resoluties van de Staten-Generaal hieromtrent een bericht. “Is geresolveert opte vereeninge van de differenten ende de beleydinge van de saken van de lantschap Drente. Is gearresteert d' instructie voer de gedeputeerde in het Collegie van de lantschap Drente", Dat was dus de tweede wijziging van de oorspronkelijke instructie. "Te scryven aen de lantschap Drente, item aen de Ridderschap ende aen de eygenerffden van deselve lantschap, te weeten an elck leth in 't particulier, dat zij hen naer het verchreven accoord reguleren ende elck point van tselve onderhouden, doen onderhouden ende nacommen byeenen yegelycken van deselve lantschap, by pene van als perturbateur ende vredebrekers, anderen ten exemple, gestraft te wordden nair vereysch der saken". Speciaal Berelt Ketel, schulte van Diever, en Herman Wessels, idem van Eelde, werden "particulierlyck'" op hun plicht gewezen.
Er gebeurde niets in 1603
Wat gebeurde er dus feitelijk in 1603, maar in September wel te verstaan, en niet ergens in Juni? Niets, wat ook maar enigszins de moeite waard is. De Staten-Generaal deden alleen een herhaalde poging om een paar dwarsdrijvers te bevredigen en brachten daarom nogmaals een kleine wijziging aan in de oude instructie. We kunnen ons in dezen dan ook volledig aansluiten bij De Jonge van EIlemeet in zijn reeds eerder geciteerd werkje: "Maar ook zoo (bij bedoelt: na de wijziging van 8 Dec. 1601) waren de moeilijkheden nog niet ten einde en is na eindeloos geharrewar het resultaat geweest, dat de Staten-Generaal - tegelijk met een regeling omtrent het Landschapsbestuur in het algemeen - nogmaals 13 September 1603 een instructie voor Gedeputeerden hebben uitgevaardigd, in hoofdzaak gelijkluidend met die van 1601. Uitdrukkelijk werd daarin uitgesproken, dat zij slechts voor 10 jaren zou gelden, maar bij landsdag-besluit van 23 Febr. 1618 is zij tot wederopzeggens toe gecontinueerd."
Er kon in 1603 practisch ook niets meer gebeuren, dat de moeite waard was. Want het wil ons voorkomen, dat een steeds zwakker wordende oppositie, die zich met steeds gezochter argumenten een schijn van recht trachtte te verschaffen, vroeg of laat zich bij de reeds jaren bestaande toestand zou moeten neerleggen. Dat het aan de Staten-Generaal gelukte om dit in September 1603 te bewerkstelligen, zal hun zelf stellig een verbaasde zucht van verluchting hebben ontlokt. Dat pas na deze verzoeningspoging aan het college van Gedeputeerden, dat immers sedert de landsdag in het Grollerholt van 1600 al bestond, ook de tweede helft van hun formele achtergrond, en wel in de vorm van 37 Volmagten uit de Eigenerfden, werd gegeven, is een niet onbelangrijk detail, maar stijgt toch niet daarboven uit. Want de andere helft van de achtergrond van het college der Gedeputeerden, de Ridderschap, later gefixeerd op het getal van 18, had zich reeds dadelijk solidair verklaard met de nieuwe gang van zaken, had Gedeputeerden voortdurend krachtig gesteund en loyaal zich voor een behoorlijk bestuur ingezet. Ware dat niet het geval geweest en had de Ridderschap even weinig oog gehad voor ordening en geregeld, door de landdag zelf gekozen bestuur, dan hadden Gedeputeerden het vermoedelijk niet kunnen bolwerken tegen de naijverige, wroetende drost, de met hem samen spannende schuiten en de door dezen, zonder twijfel met drogredenen opgezette eigenerfden, die, de historische feiten dwingen ons gelukkig tot deze restrictie, nooit als één geheel de vóór 1600 in Drenthe heersende min of meer anarchistische toestanden bestendigd hebben willen zien.
Dan zou de vergadering in het Grollerholt van 17 November 1600 niet die mijlpaal zijn geworden in de geschiedenis van Drenthe, die men met het volste recht drie jaren geleden had kunnen herdenken.
Staten vergaderen in voormalig klooster
350 jaar geleden werd Assen bestuurscentrum van Drenthe
Behalve deze belangrijke bestuurlijke wijziging kwam er nog een grote verandering tot stand, een verandering die een belangrijke bijdrage betekende tot de volgroeiing van Assen tot een plaats van betekenis. Tot nu toe werden de vergaderingen van de hoogmogende heren van de landschap in den regel naar Germaans gebruik onder het groene bladerdak der eeuwenoude bomen gehouden, meestal in het Grollerholt of in een van de kerken, die thans nog als eerbiedwaardige gedenktekenen uit die oude tijd het Drents landschap stofferen. Toen echter omstreeks de eeuw wisseling van 1600 de kerkhervorming ook hier grote veranderingen op het kerkelijke erf teweeg bracht en het klooster van het convent der Cistetciensers, waaraan Assen zijn ontstaan dankt, aan de Lantschap verviel, viel het oog op de ontruimde kloostergebouwen voor de vestiging van het provinciale bestuur.
Op de statenvergadering die op 7 Augustus 1602 werd gehouden werd besloten: "Ende also bevonden wort, dat in deze gelegentheyt van tijtt niet practicabell is de Landtsdaegen in Groller Holt 't holden, is geresolveert, dat de Landtsdaegen voertan continueelick binnen Assen verschreven ende geholden sullen worden."
Pompeus decorum
Als vergaderzaal werd de lage, vrij ruime zaal aan de Brinkzijde ingericht. In deze zelfde zaal werden later tevens de zittingen van 't hoogste rechtscollege in Drenthe, de loffelijke etstoel, de wijsheid van den lande, gehouden. Op de stenen vloer van de vergaderzaal, die althans voor 1724 beneden de begane grond lag, waren rondom het centraal bureau dat door de drost en de zijnen was bezet, dingspilsgewijs de tafels en zetels opgesteld voor de leden. Door kleine in
lood gevatte ruitjes viel een matte weerschijn van 't daglicht, reeds onderschept door het zware lindelover van de Brink op 't goudleren behangsel en de bruine eikenhouten zoldering met dito omlijsting, zo luidt de milieuschildering van de historieschrijver.
Het decorum der vergaderingen was pompeus: "De vergadering wordt bediend door een deur- of kamerbewaarder, welke, in bediening zijnde, met een blauwen mantel, met gouden galonnen geboord, is omhangen, voorts door vier buschdragende boden. Ook moet de kapitein - geweldiger en deszelfs dienaar, in hun bijzonder gewaat gekleed, gedurende de vergadering
voor de deur zich tegenwoordig bevinden".
De staten stelden in den jare 1603 terstond een bedrag van duizend gulden beschikbaar teneinde de nodige voorzieningen te doen, o.a. dat de wegen naar het vlek Assen werden verbeterd opdat een iegelyck des tho bequamer tot de Landtsdaegen ende Collegie mach verschijnen". Desondanks is de toestand der wegen er nog meermalen de oorzaak van geweest dat de statenvergaderingen geen voltallige bezetting hadden. Ook zijn na 1603 niet alle zittingen in de klooster gebouwen te Assen gehouden; in 1606 en 1607 vergaderden de Drentse staten in Groningen, doordat Spaanse benden die het land afstroopten geen rustige vergadering waarborgden, op 16 Augustus 1652 werd een zeer gewichtige vergadering op het Huis te Peize gehouden voor de verkiezing van een stadhouder in de plaats van wijlen prins Maurits van Nassau. De keus viel op graaf Ernst Casimir van Nassau. Verder werden nog vergaderingen gehouden in Rolde en zelfs nog een onder de blote hemel in het Groller Holt.
Landdrost komt in Assen wonen
In verband met het feit, dat dus 350 jaar geleden Assen uitverkoren werd bestuurscentrum van Drenthe te zijn, hetgeen aan de ontwikkeling van de plaats uiteraard een zeer sterke impuls gaf, willen wij ook nog vermelden dat de landdrost, die wij eigenlijk vergelijken moeten met de latere gouverneur en de tegenwoordige Commissaris der Koningin, oorspronkelijk een ambtswoning in Coevorden had. Coevorden was in die dagen, doordat het een vesting was, de enige plaats van betekenis in Drenthe. Het was ook de eerste stad in de Drentse Lantschap. Behalve deze ambtswoning binnen de vesting werd ten tijde van de in bezit name door het landschapsbestuur Van het oude kloostergebouw Maria in Campis daar echter voor hem ook een - wat men noemde - optrek ingeruimd.
Bij resolutie van 23 September 1603 gaven Ridderschap En Eigenerfden aan de Gedeputeerden opdracht tot het gereedmaken voor de drost van een ambtswoning: “Sijn volgens opt versoeck van den gemelden heer Drost de heeren Gedeputeerden geahthorizeert, eene bequame plaetse met Sijn Gestr, uuth te sien ende deselve also te doen repareren, daerinne gemelde heer drost hijr sijnde sijne woeninge ende als noet is sijne intocht moege neemen". Toch woonden de drosten (wij citeren Kymmell en ZIjlstra's gedenkschrift "Na een eeuw") meestal op hun eigen bezittingen, aanvankelijk ook nog, toen in 1774 een vleugel van dit kloostergebouw bestemd werd voor woning van de landdrost. Zo kreeg het gebouw, dat in tijden toen men kloosters en kastelen nog als kompas gebruikte om op te reizen de bestemming van woning voor de landschapsbestuurder.
Middelpunt van officieel Drenthe
Overigens was hij niet de eerste provinciale ambtenaar die in 't voormalige klooster geinstalleerd werd. In een vertrek van 't oude capittelhuis aan de Kloosterstraat zetelde spoedig nadat het gebouw tot vergaderzaal voor de Drentse Staten was bestemd, Johan Tymans door de Gedeputeerden aangesteld als rentmeester over de ontvangsten en uitgaven der voormalige abdij. Later werd ook voor de ontvanger-generaal, die 's landschaps schatkist beheerde, een perceel ingeruimd, "op zich zelf staande tegenover de N.O.-hoek van 't gebouw. De Z.O.- hoek er van werd tot gevangenis ingericht". Het is duidelijk dat door al deze vestigingen het weinig betekende Assen het middelpunt van 't officiële Drenthe werd.