Veldkamp terugblik
Erica Journaal juni 2007
Johannes Veldkamp, terugblik en vooruitzicht
ERICA- De trekschuit (snikke), veelal door een jaagpaard getrokken, was in Nederland een bekend fenomeen in vroeger eeuwen. Het was toen een van de meest doeltreffende manieren om je te verplaatsen. Al vroeg was er een snikke in de (Verl. Hoogeveense) vaart. Het ging hier om de trekschuiten van de familie Van Dalen uit Hoogeveen. Deze familie exploiteerde diverse logementen aan de Verl. Hoogeveense vaart. Dat was onder meer het geval te Oosterhesselerbrug en NieuwAmsterdam, waar aanlegplaatsen van de snikken waren. Klaas van Dalen te Oosterhesserbrug was de belangrijke man achter het snikkegebeuren, terwijl zijn broer Jan te Nieuw-Amsterdam meer op de achtergrond bleef. Genoemde Klaas van Dalen had in de snikke ook een compagnon, deze was Berend (en later ook zijn zoon Fake) Santing. De Santings bevoeren de beide snikken, terwijl de gebr. Van Dalen zich vooral met hun logementen bezighielden. De schepen dienden voor het vervoer van personen en goederen. De roef bood plaats aan enkele tientallen personen.
Derk Schuurman (1818-1902). Hij bracht in 1879 in Erica de snikke 'de Drie Gebroeders' in de vaart
De Drie Gebroeders
In 1879 was er sprake van dat er een derde snikke in de vaart was genomen. Het ging hier om de veerschuit van Derk Schuurman te Dedemsvaart. Schuurman had meerdere schepen in de vaart. Enkele ervan werden door hem verpacht, zodat hij naast schipper ook een kleine reder was. Kennelijk was hij een vooraanstaande schipper, want hij was erelid van de (landelijke) schippersvereniging 'Schuttevaer:. Zijn zwager Ten Have, steenfabrikant en vervener te Dedemsvaart, was commissaris van die club. Drie van zijn zoons, resp. Johannes, Arend en Frits Schuurman waren eveneens schipper. De naam van het veerschip dat Derk Schuurman te Erica aanlegde, de 'Drie Gebroeders', was dan ook een vernoeming naar die zonen. Schuurman Iiet hierbij meteen aankondigen dat hij bij de brug te Erica een winkel-woonhuis wilde laten bouwen. Zijn schoonzoon Jacob Visscher te Nieuw-Amsterdam was kort daarvoor op die strategische plek in het bezit gekomen van een aantal huisplaatsen met wat veengrond. Een van de drie gebroeders Schuurman, Johannes Schuurman, zou zich daar vestigen. Blijkbaar waren de vooruitzichten in die tijd gunstig. Zo was er zicht op dat de Verl. Hoogeveense Vaart - tot dan niet verder dan tot Erica - over niet al te lange tijd zou worden doorgetrokken naar de grens met Duitsland. Bovendien zou de Bladderswijk worden verbonden met dat deel van de Verl. Hoogeveense vaart. Hierdoor zou ook het Oranjekanaal bereikbaar worden. Na ruim een jaar met dat veer te hebben gevaren, hield Derk Schuurman er opeens mee op.
Hij was toen 63 jaar oud en keerde terug naar zijn vroegere woonplaats Dedemsvaart. Hij kon daar in het toen nog afgelegen Erica blijkbaar niet goed wennen. Zijn zoon Johannes Schuurman bleef hier echter wel met zijn gezin wonen. Omdat hij intussen de ook houthandelaar was geworden en te in de vervening was gegaan, voelde hij er evenwel weinig voor om het veerschip aan te houden. Na overleg binnen de familie werd toen besloten om dit schip te verkopen.
Bijzonder schip
Het moet hierbij zijn gegaan om een voor dit scheepstype groot vaartuig. Het bood namelijk plaats aan een veel groter aantal passagiers, dan de gebruikelijke. Bovendien was de onderbouw van: ijzer, wat in die tijd zeldzaam was. De verkoopadvertentie op 8 februari 1881 luidde als volgt: Uit de hand te koop: 'Het veer van Hoogeveen op Erica met in dat veer varende zeer goede jaagschuit met een roef ingericht voor 40 personen en groot laadruim, liggende te Erica bij het huis bewoond door Johannes Schuurman. Inlichtingen te bevragen bij Jacob Visscher te Nieuw-Amsterdam'. Mogelijk waren de biedingen te laag, dan wel diende dit alles alleen maar om na te gaan hoeveel dit veer waard was. De eigendom van het veer zou namelijk in eigen kring blijven. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een bijzondere constructie. Schuurmans schoonzoon Jacob Visscher te Nieuw-Amsterdam richtte namelijk kort daarop met een aantal logementhouders de zogenoemde 'snikkevereniging' op. Deze nieuwe vereniging kocht kocht toen de veerschuit, de snikke, en zij werd met de naam 'de Compagnie' gedoopt. Haar mede-oprichters waren de logementhouders en hoteliers Hendrik Scholte, Jan Kooiker te Nieuw-Amsterdam/Veenoord, Postma (buurman van Schuurman) te Erica en J. Thomas te Hoogeveen. Visscher werd voorzitter. Tevens werd er een aanlegplaats voor het hotel Scholte (het latere Van Goghhuis, gemaakt. Het was de bedoeling om de snikke jaarlijks te verpachten.
Deze werd in de kranten aangekondigd. Het veerreglement en de vaartarieven konden worden ingezien bij hotels te Assen, Hoogeveen en Dedemsvaart, alsmede in het hotel Scholte te Veen oord.
Bij inschrijving te verpachten
Op maandagavond 16 april 1881 vond in bovengemeld hotel Scholte 'ten huize van de logementhouder Scholte' de verpachting plaats van de snikke, zijnde een 'wel ingerigte. barge', varende tussen Erica en Hoogeveen. De krant meldde dat er bij de directie van de snikke vier (inschrijvings) biljetten waren binnen-gekomen. Hierbij was A.J. Smit, schipper te Nieuw-Amsterdam met de som van f 205,- per jaar als hoogste inschrijver uit de bus gekomen. Vele winkeliers en handelaren uit Nieuw-Amsterdam en Erica waren door het nemen van een of meer aandelen van f 25,- aandeelhouder van deze onderneming geworden. Zij hadden zich daarnaast verplicht hun goederen uitsluitend door de snikke te laten vervoeren. Het was een soort cooperatieve vereniging op aandelen geworden. In 1882 haddden de beide firmanten van de snikke van Van Dalen, Klaas van Dalen en Berend Santing, onmin met elkaar gekregen. Hierdoor gingen ze uit elkaar. Van Dalen ging toen alleen met zijn snikke verder, terwijl Santing de snikke van de concurrent, de Compagnie, ging pachten. Voortaan zou hij die ook als schipper gaan bevaren.
Bijzonder persoon
Het was met deze snikke 'de Compagnie', waarmee Vincent van Gogh in oktober 1883 naar het Tweelingdorp kwam. Zo kwam hij ook terecht in het hotel van de logementhouder Scholte, waar de aanlegsteiger van de snikke was. Schipper Santing zal hem ongetwijfeld dit hotel hebben aanbevolen, want de eigenaar van dit hotel, genoemde Hendrik Scholte, zat immers in het bestuur van de snikke-compagnie.
Voor deze beroemdste passagier die de snikke ooit heeft vervoerd lag bij hotel Scholte niet de rode loper uit. Integendeel, hij was er aanvankelijk zelfs niet zo welkom want de heer Scholte vond zijn voorkomen - Vincent droeg namelijk een turfdragerspak - geen reclame voor zijn hotel. Pas toen Vincent had verteld dat hij een domineeszoon was, keerde het blaadje. Tegen dominees werd in die tijd opgekeken, zij werden (net als pastoors) als bijzondere personen gezien en zij hadden daarom dan ook vaak een streepje voor. Van die wetenschap had Vincent nu een handig gebruik weten te maken.
De Westera's komen eran
In 1885 - Vincent van Gogh was toen al weer meer dan een jaar weg uit het Tweelingdorp - werd de Compagniesnikke opnieuw verpacht. De nieuwe pachter werd toen Willem Westera uit Vroomshoop. Zijn vader bevoer in die plaats al een snikke (op Almelo), maar het gezin was blijkbaar te groot om van die snikke te kunnen leven. Het verhaal gaat dat Jacob Visscher de Wester' s daar kende (had daar een broer wonen) en zodoende Willem Westera te Nieuw-Amsterdam snikkevaarder werd. Toen de winter inviel had Westera al direct een strop met de snikke. Het vroor stenen dik en de kanalen kwamen voor lange tijd dicht te liggen. De winkeliers stonden erop dat hun goederen vervoerd moesten worden en dat moest nu met paard en wagen gebeuren. Het kostte Westera al zijn spaargeld, vijfhonderd gulden. Toen kostte een borrel een stuiver en een sigaar twee cent! Willem Westera woonde in die tijd naast Schuurman te Erica, waar hij ook een café had. Als hij daar voor de brug lag, dan blies hij op een koperen hoorn het deuntje: De snikke komp eran, vrouw Westera doe de koffie in de kan !’. In 1900 nam zijn zoon Derk Westera de snikke dienst van hem over. Eerst zat hij op het snikkepaard en later op de snikke zelf. Hij had nog twee broers Willem en Lucas, die ook op de snikke zouden gaan varen. Willem Westera Sr was in die tijd verhuisd naar het toenmalige eindpunt van de snikke bij de Dordsebrug te Klazienaveen. Hij werd daar tevens vervener. De wijk die hij langs zijn veen plaats liet graven werd naar hem de West(e)ra's wijk genoemd. Omstreeks 1905 had de familie Westera de snikke in eigendom gekregen. De snikkevereniging werd toen opgeheven. Dit kwam omdat het Tweelingdorp en ook Erica en Klazienaveen inmiddels aangesloten waren op het tramnet. Voor de winkeliers was dit een veel sneller vervoermiddel dan een snikke. Willem Westera jr hield er op een gegeven moment mee op. De zaak werd toen voortgezet door de beide andere broers Lucas en Derk. De snikke kreeg toen als naam 'de Twee Gebroeders' ; daarnaast bezaten ze nog een tweede snikke, die 'de Jonge Willem' heette. Verder hadden ze nog een 29 ton tellende overdekte ijzeren tjalkschip, die eveneens de naam 'de Twee Gebroeders' droeg.
Einde en nieuw begin
In 1927 verkochten de gebr. Derk en Lucas Westera de beide snikken. Ze konden de concurrentie van het tram- en vrachtwagenvervoer niet meer aan. Lucas Westera woonde in die tijd te Nieuw-Amsterdam aan de Wijkstraat. Willem Westera (Derkszn ?) vervoerde onder meer pakjes. Daarnaast vervoerde hij ook balen turfstrooisel van de Oudschoonebeeker turfstrooiselfabriek van Antonie Veldkamp te Erica naar Noordholland. Hoewel hij diens 'vaste' schipper was voor het balenvervoer moest hij zelf voor de retourvracht zorgen. Fabrikant Antonie Veldkamp was een schoonzoon van de in 1919 overleden Johannes Schuurman aan de Ericasebrug, bij wie het gezin Veldkamp inwoonde. Hij werd in zijn ondernemingen opgevolgd door zijn enigste zoon Johannes Veldkamp (1917-1988). Het is mede door een ruime financiele schenking van de firma Veldkamp, dat het wordt mogelijk gemaakt dat binnenkort in plaatselijke wateren weer een snikke in de vaart komt en wel tussen het Van Gogh-huis in Nieuw-Amsterdam en het museum Meringa aan het Stieltjeskanaal De snikke houdt onder de naam 'de Johannes Veldkamp' een oude historische naam in ere. Het was immers Johannes Veldkamps grootvader Johannes Schuurman, die meer dan 125 jaar geleden de snikke waarmee Van Gogh hier rondvoer in de vaart bracht.
p.s later woonde Willem Westera in Zwolle, waar hij als reder een coaster exploiteerde. Tijdens de tweede wereldoorlog is dit schip door de bezetter in beslag genomen om te worden omgebouwd tot oorlogsschip. Na de oorlog bleek dat dit schip, zij het gehavend, de oorlog had overleefd (mededeling CA Koster). Nog tot in de jaren zestig van de vorige eeuw had de Ericase familie Schuurman nog familierelaties met de bekende schipper Martinus Duinkerken te Coevorden, die daar consul was voor de Rijnvaart. Hij had daar een groot wapenschild naast de deur van zijn huis, waarop de vermelding van consulaat. Jan Duinkerken was een kleinzoon van de Dedemsvaartse snikkevaarder Derk Schuurman, die in 1879 de snikke overbracht naar Erica. In de oorlog had hij in het door zijn zus Roelie gedreven café in de illegaliteit belangrijke contacten met enkele Hitler onwelgezinde duitse officieren. Hieraan zal hij na de oorlog zijn benoeming als consul te danken hebben gehad. Hij was een broer van de als gijzelaar in het concentratiekamp Buchenwald vertoefd hebbende latere Drentse PvdA gedeputeerde Piet Duinkerken.
mr drs. Wim Visscher