1903 Spotnamen in Drenthe
Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1903
SPOTNAMEN IN DRENTHE
In een boek van Joh. WinkIer, Studiën in Nederlandsche namenkunde, Haarlem 1900, leest men op blz. 55 en bI. 58: "De Drenten kenmerken zich door gemis aan bewegelijkheid en losheid, aan geestigheid en vroolijkheid, aan humor vooral. Dit blijkt ook hieruit, dat de lieden uit de verschillende dorpen elkander in veel mindere mate spotnamen geven dan b.v. in Friesland en Holland. De spotnamen zijn er weinig bekend en weinig in gebruik. Mij zijn bekend de muggespuiters, of bij verkorting de muggen en de kloeten van Meppel, knollen van Grolloo, de moeshappers van Anderen, de koekoeken van Elp."
Het aantal spotnamen is echter grooter: de bewoners van Annen worden genoemd oelen, van Assen straatslipers, tellerlikkers, biggen of biggies, van Balloo poepen, van Beilen straotlikkers of slaopkoppen, van Borger schöttelikkers; van de Broekstreek (d.i. Mantinge, Balinge, Garminge) stalpaolen, van Buinen poepen, yan Duurse. Geldbeurzen of boksen, van Donderen wizen, van Dwingeloo doeve-n of doefies, van ’t Westeind van Dwingeloo varkens, van Eelde hekkenspringers of geelgatten, van Eemster kalver of modderkwabben, van Eursinge grize kreien; van Exloo taten; van Gasteren botterkrammers, van Halen knienen, van Havelte koesterten, van Hijken stalpaolen of blauwen, van Hoogeveen pannekoeken of maalkoeken, van Ide kulworsten of gieraolen, van Koekange pekelheringd, van Kolderveen theeboeken, van Leggeloo modderkwabben, van Lhee kreien, van Nijeveen haverdoppen, van Orvelte stalpaolen of weeoppen, van Peest muggen, van Peize aolkoppen of franzen, van Peizerpol rakkers, van Roden metworsten of zeuten, van Rolde motooren(s), van Ruinerwold spekbranders, van Schoonloo knollen of knienen, van Sleen booneneters, van Smilde en ook van de N.O. veenkoloniën veenkloeten, van Tinaarloo ganzen, van Veenhuizen koloniebonken, van Westerbork oelen, van Zeegze gudden, van het Zuidenveld, ook van alles beoosten Westerbork, stakooren of stakgies, van Zeien gelen: van Zuidlaren ottervreters, witmaokers, windmaokers of zoeplaorders, van Zuidwolde bolkalver, van Zwiggelte stalpaolen, of ramshorens, in tegenstelling van Wachtemer boeren spreekt men van Daler hamkers. En evenals men in overeenstemming hiermede Sleen het Boonenland noemt, Hollandsche Veld en omstreken het Pannekoekenland, zoo heet Wezup wel Nazareth, een buurt bij Donderen de Bokkenstreek, enz. Deze lijst is gemakkelijk te verlengen en misschien dat Winkler uit de dan lange reeks de tegengestelde theorie zal willen afleiden, dat (ook blijkende uit de vele spotnamen) de Drenten zich kenmerken door beweegelijkheid en losheid, geestigheid vroolijkheid en bovenal humor.
Ik geloof echter niet, dat deze spotnamen en die al of niet aanwezige bewegelijkheid en losheid enz. in noodzakelijk nauw verband met elkander staan. Kinderen plagen elkaar en spelen met elkanders namen: Trijntje, vet zwijntje. Jan koekepan, jongens noemen hun leermeesters, meisjes haar onderwijzeressen met bijnamen. Met praat van Pietje Sigaar (Groningen) Bram de Mop (Utrecht) de Rooie de Schele (bij Werumeus Buning)
Klaas de Bobberd (bij van Lennep) de Mottige (bij van Maurik) enz. zonder zich om den eigenlijken naam te bekommeren. Het is bekend, dat vele familienamen - Witkop, Dunbier, Leepoog, Korthals - uit zulke bijnamen zijn ontstaan; evenzoo vorstelijke namen als Karel de Dikke, Karel de Kale en andere. Iets dergelijks is het, als men dem bewoners van een naburig dorp een spotnaam geeft, een schuldige of onschuldige plagerij, een veel voorkomende geestigheid van lagere orde.
De verklaring dezer namen is als die van andere eigennamen dikwijls hoogst moeilijk. Van de Meppelers gaat een verhaal als van de Maanblusschers van Mechelen, bezongen in den Torenbrand van Willems, een muggenzwerm om de torenspits voor rook aanziende, richtten de Meppelers hunne spuiten tegen den vermeenden brand (vgl. Navorscher IV, BijbI.
De andere naam kloeten is ontleend aan den boterhandel; zoals ook bij Winkler wordt uiteengezet.
Van de Elper koekoeken zeggen de Drie Podagdisten, I, 224 "Op het Heerenveldje bij Elp zou een kasteel gestaan hebben van een vermogend heer Koekoek, die een eigen kerk had in den esch (nog in Kerkkampen) met een eigen kerkpad. Daarnaar heeten de bewoners van Elp koekoeken, en de oudste in jaren heet er de koekoek in de kist."
Over de Groller knollen en Andersche moeshappers is in den Drentschen Volkamanak van 1838 medegedeeld, dat een nieuwe meier en zijn huisgenooten de woning niet konden binnentreden, of zij moesten in knollen, respectievelijk in moesstronken bijten, die in de deurwaren opgehangen. De Zuidlaarder witmaokers hebben, volgens Lesturgeon, dien naam van het feit, dat eenige der voornaamste ingezetenen het vooroordeel tegen doode dieten willen vernietigen en hun dorpsgenoten voorgingen in het villen van een paar gestorven paarden. Wat zij beoogden, gelukte hun niet; zij haalden zich inteegendeel de algemeene bespotting op den hals en bovendien den naam witmakers. dat is volders, "blank of kodslachters", die van hen op de geheele bevolking is overgeërfd.
Te Peizerpol plaagt men de mensen met 's avonds aan deur of vensters te vragen: "Waor ligt hier de rakker begraoven?" of iets dergelijks. Waarschijnlijk rust daar ergens het lijk van een beulsknecht.
De Zeier gelen moeten zoo genoemd zijn naar een soort van Platvisch, die daar alleen wordt gegeten. In de verbinding, die te Vries bekend is: "Zeier gelen, Rooner zeuten en Sunt-Jobkappels" zou men anders liever aan een plantaardig product denken.
De naam stakooren, dat is steile ooren, in tegenstelling van "flodooren' schijnt ontleend aan een soort van varkens, die in het Zuidenveld worden of werden gefokt. De Daler hamkers verkochten veel vee in het Overijsselsche plaatsje Den Ham. De naam Bolkalvers schijnt schreeuwers te moeten beduiden. Van Ruinerwold wordt gezegd, dat de inwoners spekbranders heeten, omdat er veel gebraden spek wordt gebruikt. Bij Lhee, Bij.Eursinge is wellicht een boscg geweest, waar zich veel kraaien ophielden.
De naam Schoonlooër knollen staat zeker in verband met een liedje dat o.a. te Hooghalen bij bruiloften wordt gezongen: "Achter op Schoonloo Daor is knollegreun bevroren, Falderaldera". Dat in 17 de eeuwsche klachten poep een scheldwoord voor een Drent kan zijn, is mogelijk het gevolg hiervan, dat de taal in verschillende opzichten nader bij het Platduitsch staat dan het Hollandsch. Dat de bewoners van Balloo en van Buinen nog zoo heeten, kan daarvan een overblijfsel zijn, 't is in tusschen ook wel mogelijk, dat het eerst op enkele personen doelde, die zich daar hadden gevestigd. In een Duitsch stadje had iemand eens een steur gevangen en dien aan zekeren hertog ten geschenke gegeven, alle latere bewoners van dat stadje heeten sedert steuren. Een kemphaam te Midwolda (Oldambt) had iemand bij een vechtpartijtje in den neus gebeten, sedert heet ieder te Midwolda neuzebiter. Vergelijk ook de boven medegedeelde overlevering omtrent Zuidlaren.
De verbinding Deurzer geldbeurzwe mag een herinnering bevatten aan een rijken boer, de naam zal wel hoofdzakelijk in 't rijke zijn oorsprong vinden. Iets dergelijks toch komt meer voor:
Drouwener bontrokken, Borgerder str..... rokken.
Eexter ossen, Nonner klossen,
Gieterheeren, Gasselter beeren
Wilt al 't land regeeren.
In dit verband deel ik nog een paar rijnmpjes mede.
Koeverden is een groote stad.
Daolen is een moddergat
Wachtem is een eentenpoel,
Hesselen is een keuningsstoel.
Benneveld is hoog gesteld
Groote puilen en geen geld.
In AaIden is niks te halen
As wat klompen en wat klossen
En wat magere ossen.
Emder spits, Koeverder klits,
Daoler romp, Hesseler stomp,
Zweeler horen, Sliener toren.
(Het laatste rijmpje is ook te vinden in een tijdschrift dat tot heden in Drenthe nog te weinig de aandacht heeft getrokken: ik bedoel Drie maandelijkse bladen, uitgegeven door de Vereeniging tot onderzoek van Taal en Volksleven in het Oosten van Nederland.)
Dergelijke rijmen er zeker meer. Er iets uit af te leiden omtrent het karakter der Drenten in 't algemeen zou ook een onvoorzichtigheid zijn. Vast staat echter, dat er tal van onvervalschte, geboren en getogen Drenten zijn, welke in ruime mate juist die eigenschappen bezitten, wier gemis door den heer Winkler als hun vaststaand kenmerk wordt opgegeven.
Groningen J. Bergsma.