Tol heffingen in Drenthe
De tollen onder de republiek (1579-1795)
De in 1579 ondertekende Unie van Utrecht gaf de stoot tot de vorming van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Landschap Drenthe werd weliswaar in dat verband opgenomen maar kreeg geen zitting en stem in de Staten-Generaal. Ook had ze niet volledige zeggenschap in eigen zaken. Het hoogste gezag in de provincie berustte bij 'Ridderschap en Eigenerfden, representerende de Staten van de Landschap Drenthe' terwijl het dagelijks bestuur in handen was van het College van Drost en Gedeputeerden. Bij dit hoogste gezag konden de initiatiefnemers voor de aanleg of verbetering van wegen of kanalen octrooi aanvragen om tol te mogen heffen als vergoeding voor de initiële kosten en/of de onderhoudskosten. Eigen initiatief ontwikkelde ze niet, behalve in 1602 toen men Assen als zetel van het Landschapsbestuur had gekozen en men het nodig oordeelde de
vergaderingen van de daar te houden Landsdagen wat beter bereikbaar te maken. Daarvoor werd het forse bedrag van 1000 carolus gulden uitgetrokken. Voor de rest beperkte het Landschapsbestuur zich tot het geven van richtlijnen en het uitvaardigen van reglementen over het beheer en onderhoud van de wegen. De toloctrooien die werden verleend, waren dan ook daarop gericht.
De uit de Middeleeuwen stammende tollen langs de grenzen van de Landschap Drenthe hadden het karakter van een heffing van invoerrechten, terwijl de binnentollen, die ook wel gabellen genoemd werden, gezien moeten worden als een bijdrage aan het onderhoud van de weg. Dat onderscheid in karakter is in ons land ook duidelijk geworden door de naamgeving naderhand van de hiermee belaste functionarissen, namelijk douanebeambte en tolgaarder. In Duitsland is men ze in de naamgeving min ofmeer over één kam blijven scheren en heten ze respectievelijk Zollbeamte en Zolleinnehmer.
Een merkwaardige benaming die we in deze periode nogal eens aantreffen is die van 'swijgende fol8. Uit de betekenis van het middeleeuwse woord 'swigend' kan afgeleid worden dat hier sprake is van een tol waarvan het bestaan stilzwijgend geldt. Hij is er als vanzelf-sprekend en onwetendheid voorwenden over zijn bestaan is ongeloofwaardig. De vraag kan rijzen of de benaming dan wellicht gold voor tollen waar geen uiterlijke kentekenen aanwezig waren, bijvoorbeeld omdat er geen tolboom was, laat staan een tolhuis of een tariefbord. Die situatie was echter destijds meer regel dan uitzondering, ook al omdat meestal alleen tol van uitheemse gevorderd mocht worden en de mensen uit de buurschap geen last van de tol mochten hebben. Alleen voor de grote wegen stelden de Staten in 1738 het aanbrengen van uithangborden verplicht op plaatsen waar tol betaald moest wordcn9. Uit een reisverslag in 1692 lezen we: 'Doe voeren wij door Gasteren, een buurschap, alwaer ons een vrouw ontmoetende en men vont er nergens geen tolheck, doch sy seide dat se twee stuiver muste hebben…. Toen in 1805 de pachter van de tol op de Andersche Dijk bij Rolde klaagde bij het departementaal bestuur dat verschillende personen uit naburige plaatsen weigerden tol te betalen, werd hem geadviseerd een 'slaghekke' te plaatsen mits geen nadeel toebrengende aan de dagelijkse passage en drift van het vee der aangelanden10. Het begrip 'swijgend' komt ook in een iets andere vorm voor in een resolutie van Ridderschap en Eigenerfden op de Landdag van 9 maart 1686, waarbij boete bepalingen werden vastgesteld ten behoeve van de pachter van de tol op de Mantinger dijk, luidende: 'dat alle die de Tol van de Mantinger - Dijck aen hem verswijgen (boven de Ordinaris daer opgesette Tol en kosten / die hij tot achter-haelen en ontdecken van de Verswigers moet doen) sullen hebben gebroocken…'. Duidelijk is dat ‘verswijgen' hier 'ontduiken' betekent. Hoewel nergens scherp omschreven, moet aangenomen worden dat de term 'zwijgende tol' was voorbehouden aan de tollen die sinds onheuglijke tijden hebben bestaan en dat waren de landsheerlijke tollen te Coevorden en Meppel.
De tolrechten in de Franse tijd (1795-1815)
In 1795 werd een verdrag gesloten waarbij Frankrijk ons land erkende als Bataafse republiek. Dit werd in 1806 vervangen door een traktaat waarbij het Koninkrijk Holland tot stand kwam met Lodewijk Napoleon als koning. Het land werd verdeeld in tien departementen met aan het hoofd een landdrost. In 1809 werd de hulp van deze landdrosten ingeroepen bij de uitvoering van het Marschreglement voor de landmacht. Artikel 22 van dat reglement bepaalde dat schadeloosstelling zou worden verleend aan pachters en eigenaars van tollen, omdat ze ingevolge de artikelen 17-19 bij passage van militairen geen of minder tolgeld ontvingen. De landdrost won daartoe inlichtingen in bij de schuIten en gemeentebesturen. Het resultaat hiervan bestond uit twee lijsten met tollen in het departement Drenthe, die aan de minister van Binnenlandse Zaken werden toegezonden: één met tollen van het rijk en één met tollen aan particulieren toebehorende. Of er ooit iets mee is gedaan, is niet bekend. Het lijkt aannemelijk dat men toch eerst wel eens heeft willen nagaan of alle tollen wel rechtmatig waren, zowel wat de plaats als wat het tarief betreft. Hoe het ook zij, we hebben op deze wijze voor het eerst een overzicht van de tollen die toen in Drenthe voor-kwamen11.
Bij de inlijving in 1810 bij het Franse keizerrijk werd ons land verdeeld in zeven departe-menten, waaronder Ems Occidental (Wester-Eems), bestaande uit Groningen en Drenthe met de stad Groningen als hoofdplaats en zetel van de prefect. Drenthe vormde één van de arrondissementen onder leiding van een sous-prefect te Assen. Napoleon vaardigde verschillende Keizerlijke Decreten uit, waaronder die van 21 oktober 1811 en 16 december 1811 over de classificatie van wegen en tollen. Hierbij werd een aantal wegen als keizerlijke weg aangewezen. De rijkstollen hierop werden opgeheven per 1 januari 1812. Voor de weg Meppel-Groningen (deel van de keizerlijke weg no.19) gold dit echter per 1 januari 181312. De bestaande tollen langs de overige wegen werden gehandhaafd behoudens de verplichting voor de eigenaren van tollen hun rechten op octrooi, concessie of eigendom te bewijzen vóór 1 januari 1812. Nieuwe tollen zouden alleen nog maar bij keizerlijk decreet gevestigd kunnen worden.
Dat de soep niet zo heet werd gegeten als ze werd opgediend, blijkt wel uit het volgende. De 'Directeur general des ponts et chaussées' te Parijs richtte zich nog op 1 januari 1812 (dus eigenlijk al een dag na de uiterste datum van aanmelding) met een missive tot de Rekestmeester van Bruggen en Wegen in Holland om hem aanwijzingen te geven hoe het decreet het best tot uitvoering kon worden gebracht. Iedere eigenaar moest zijn originele titels (akten en dergelijke) overleggen aan de prefect van zijn departement, die na een nauwkeurig onderzoek met een gemotiveerd advies zou moeten komen ter bekrachtiging of nietigverklaring van het tolrecht. Omdat te voorzien was dat niet iedereen een rechtsgeldige titel op tafel zou kunnen leggen, werd bepaald dat bij gebrek aan geschreven bewijs de aanmelding aangevuld moest worden door een onderzoek van voldoende kwaliteit. Een zogenaamde akte van notoriteit, afgegeven door een notaris of een vrederechter of zelfs door de plaatselijke maire zou dan voldoende zijn. Dat tolvrijheid uitgangspunt was van de hele operatie blijkt wel uit het feit dat in de ambtelijke correspondentie de aanmeldingen van de tollen 'reclames' werden genoemd en de indieners 'reclamanten'. Hoewel de tijd erg krap was, kon de prefect toch op 6 januari 1812 al een eerste lijst van reclames van tollen, die tot en met 31 december 1811 bij hem binnengekomen waren, toezenden aan de rekestmeester. Op 5 februari 1812 liet hij nog eens een circulaire uitgaan om er bij de maires (burgemeesters) op aan te dringen dat ieder voor zijn gemeente een tabel zou maken van de aanwezige tollen. De verzameltabel die de onderprefect daarvan zou maken, bleek hij op 6 april 1812 echter nog steeds niet ontvangen te hebben en hij drong daarom op spoed aan. Uit het archief van de onderprefect blijkt dat deze op 10 april 1812 (agendapunt no.22) toch alle opgaven van de maires binnen had.
Deze opgaven zijn vermeld als bron C en - voorzover het tollen op wegen betreft - opgenomen onder de rubriek F van het 'Overzicht van de tolheffing in Drenthe'. Het hele jaar 1812 werd er echter nog ambtelijke correspondentie gevoerd over binnengekomen reclames en genomen besluiten. Wat er verder mee gedaan is, is niet bekend.
Een en ander heeft ertoe geleid dat de procedure van vaststelling van de rechtmatigheid van de tollen, justificatie' genoemd, tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw de juridische gemoederen heeft beroerd. Onduidelijk was namelijk wat onder justificatie moest worden verstaan: alleen inzending van titels als administratieve maatregel of bij verzuim verlies van het tolrecht, dan wel inzending van titels gevolgd door goedkeuring door het Franse bestuur. Vast staat wel dat de toen niet aangemelde tolrechten vervallen zijn. Voor de wél aangemelde is de rechtmatigheid discutabel gebleven13.
De (opkomst van de) tolheffing na de Franse tijd (1814. ca.1950)
In 1814, na de omverwerping van de Franse heerschappij, werden de tollen op de rijkswegen weer ingevoerd14. De heffing werd niet bij wet, doch bij een reeks koninklijke besluiten geregeld wat een hele discussie tot gevolg had over de vraag of deze tolheffingen wel wettig waren. De Grondwet van 1815 gaf de koning echter het bestuur over de waterstaat, wegen en bruggen, en daaruit kon een bevoegdheid tot het verlenen van het recht van tolheffing worden afgeleid. Toen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden nog verbonden waren, werd in 1816 voor de Zuidelijke Nederlanden een algemene regel voor de rijkstollen gesteld, terwijl in de Noordelijke Nederlanden (ons land) nog voor elke weg afzonderlijk bij koninklijk besluit de tolheffing werd geregeld. In 1828 kwam die algemene regel ook in ons land. Ook werden in dat jaar de rijkswegen overgedragen aan het Amortisatie-Syndicaat, waardoor deze nog meer dan vroeger onder de uitsluitende macht van de koning kwamen. De koninklijke besluiten van 1831 en 1833, waarbij de tolregeling werd herzien, hebben voor een lange reeks van jaren de tolheffing geregeld en model gestaan voor reglementen van andere tolheffers15.
Onder het hier geschetste regiem viel in Drenthe slechts de weg Meppel – Assen - Groningen, onderdeel uitmakend van de keizerlijke weg no.19, met zijtak naar Steenwijk. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de wegen F3, F4, R1a en R1b.
De tolheffing op provinciale wegen werd aanvankelijk geregeld bij afzonderlijke K.B.'s. Na de totstandkoming van de Provinciale wet in 1850 gebeurde dat via deze wet, waarin wordt gesproken van tol- weg-, brug-, dijk-, en andere gelden en ondubbelzinnig wordt gezegd dat tollen onder de belastingen vallen. Wel was volgens de Grondwet nog vereist dat elk besluit van Provinciale Staten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een tol nog bij wet bekrachtigd moest worden. Vanaf de grondwetswijziging van 1887 was goedkeuring van de koning voldoende.
Drenthe heeft van 1842 tot 1917 provinciale tollen gekend op de weg Assen – Rolde –Gieten - de Hilte, lange tijd de enige provinciale weg. In Drenthe in de kaart gekeken wordt de geschiedenis van deze tollen uitgebreid behandeld. Een andere provinciale tolweg was de weg Meppel - Leenders, onderdeel van de weg Meppel - Zwartsluis. De weg werd geheel onderhouden door de provincie Overijssel die ook de tol hief. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de wegen P1a, P1b, P1c en P216.
Ook de tolheffing op gemeentelijke wegen werd aanvankelijk bij K.B.'s geregeld. Bij de invoering van de Gemeentewet in 1851 kregen de gemeenten echter de bevoegdheid om op hun wegen weg-, straat- en andere gelden te heffen. Hoewel niet zo genoemd zijn deze gelden steeds met tollen gelijkgesteld en beschouwd als gemeentelijke belastingen. Een besluit tot invoeren, wijzigen of afschaffen van tolheffing werd dan ook genomen door de gemeenteraad en moest worden goedgekeurd door de koning, nadat deze daarover advies van Gedeputeerde Staten had gekregen. De tolheffing van de Drentse gemeenten kwam pas goed op gang na de totstandkoming van het 'Reglement subsidië kunstwegen' in 1853. Deze subsidieregeling ging uit van de gedachte 'voortaan geene straatwegen voor provinciale rekening aan te leggen, maar toekomstig alleen bijdragen te verleenen voor straatwegen door gemeenten, maatschappijen en particulieren voor eigene rekening daar te stellen'. Om de zaak rendabel te maken werd daarnaast tot 1917 meestal ook tolheffing toegestaan. Het leidde ertoe dat in 1911 op bijna zestig wegen tol werd geheven op grond van een gemeentelijke verordening. In 1948 is van deze soort tollen de laatste opgeheven, namelijk die te Peizerpol. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de wegen G1 t/m G 6817.
Tot de geconcessioneerde tollen behoorden in de eerste plaats die, welke bij het keizerlijk Decreet van 1811 waren aangemeld en meestal berustten op een octrooi, een vergunning van het hoogste gezag van de Landschap Drenthe. Daarnaast kon volgens artikel 10 van dat decreet na 1 januari 1812 alleen tol worden geheven als daarvoor concessie was verleend. Tot de invoering van de Provinciale wet (1850) en de Gemeentewet (1851) was' dat de enige mogelijkheid. In de loop van de tijd zijn concessies verleend -meestal voor een bepaalde periode - aan gemeenten afzonderlijk, gemeenten samen, waterschappen, wegmaatschappijen en ook particulieren. Vaak was er een negotiatie aan verbonden, dat wil zeggen dat er een geldlening was aangegaan ten behoeve van de weg. Wat er overbleef van de tolopbrengsten na aftrek van de onderhoudskosten en de jaarlijkse rente moest dan besteed worden aan de aflossing. Ook werd wel bepaald dat de aflossing minstens een bepaald bedrag per jaar moest zijn. Was de concessie voor onbepaalde tijd verleend of was er geen verplichting tot aflossing opgenomen dan waren de houders van de obligaties van de geldlening tevens de concessionarissen en genoten zij als rente of dividend hetgeen de tol netto meer opbracht dan het onderhoud van de weg kostte. Hoewel niet ontkend kan worden dat het verlenen van concessies voor de aanleg van wegen met tolheffing het verkeer bevorderde, is in de praktijk toch gebleken dat de rechtstoestand van de geconcessioneerde wegen veel te wensen overliet, vooral als de concessie in handen van particulieren was. Zolang de inkomsten de uitgaven dekten was er niets aan de hand, maar waar dat niet het geval was bleek duidelijk hoe gering de waarborgen voor een goed onderhoud van de weg waren, alle bepalingen omtrent toezicht van hoger gezag ten spijt. Nadere bijzonderheden zijn vermeld bij de wegen S1 t/m S25 18.
Bij particuliere tollen deed zich de vraag voor of een concessie wel nodig was. We kunnen daarbij twee gevallen onderscheiden:
a. een particulier is eigenaar van een openbare weg en plaatst daarop een tol,
b. een particulier legt een weg aan op eigen terrein en stelt anderen in de gelegenheid
daarvan gebruik te maken tegen betaling van tol.
In geval a. verspert de tolheffer de openbare weg zonder toestemming van het bevoegd gezag. Een concessie is vereist. In geval b. bestemt de eigenaar de weg niet voor openbare verkeersbelangen, maar hij gedoogt slechts dat anderen daar gebruik van maken tegen betaling van een bepaald bedrag. Volgens de heersende Ieer wordt de weg daardoor niet openbaar. Er is op deze wijze slechts sprake van een civielrechtelijke verhouding tussen de tolheffer en de tolbetaler. Van de onder punt a. genoemde tollen kwamen er bij de opgave in 1809 voor het Marschreglement nog verschillende voor, doch bij de procedure van justificatie in 1811 hebben de meeste van deze tolheffers eieren voor hun geld gekozen en hun tol aangemeld. Van geval b. is eigenlijk alleen de tol te noemen die voorkwam op de niet-openbare weg van Staphorst naar De Wijk over het landgoed Dikninge. Het tolhuis met recht van heffing is jarenlang verhuurd geweest aan de oude Jan Stapel. In het voorjaar van 1965 is deze tol opgeheven door het vertrek van de tolgaarder. Het was tevens de laatste tol die in Drenthe werd opgcheven.19
Het rechtskarakter van de tolheffing
Er is na de Franse tijd langdurig gesteggeld over de vraag naar de juridische status van de tolheffing. Was het een retributie, dat wil zeggen een heffing die rechtstreeks verband houdt met een door de overheid bewezen dienst? Of was er sprake van een belasting, dat wil zeggen een heffing naar rechtvaardigheid en billijkheid waar geen bepaalde prestatie tegenover staat? Dat onderscheid was belangrijk in verband met de rechtsgeldigheid van de tolheffing en de verdere bepalingen. Was tolheffing een retributie dan mocht ze bij KB worden ingesteld, was het een belasting dan moest er een speciale wet voor worden aangenomen. Tegen de stelling dat het een belasting was, werd onder meer aangevoerd dat de tol alleen van de gebruikers van de weg en niet van alle burgers werd gevorderd, dat belastingen niet verpacht konden worden, dat ze niet door een particulier geïnd konden worden, dat er geen vrijstellingen (belastingprivileges) mogelijk waren en dat er niet naar draagkracht geheven werd. Het was bovendien een heffing met een bepaalde bestemming, het geld kwam niet in de algemene middelen. Voorstanders van de belastingtheorie vonden dat het toestaan van het gebruik van een weg geen bijzondere dienst van de overheid was, maar een zaak van algemeen belang. Het voert te ver op deze discussie in te gaan. In 1886 werd door de Hoge Raad aan de rijkstollen het karakter van belastingen ontzegd maar een aanpassing van de Grondwet, die daarop volgde, kan even goed als argument dienen voor de stelling dat deze tollen toch belastingen zijn. Provinciale en gemeentelijke tollen zijn op grond van de Provinciale wet en de Gemeentewet steeds als belasting beschouwd20.
Tolreglementen, verpachting, clandestiene heffing
De willekeur die bij de tolheffing in de Middeleeuwen schering en inslag was, is in de loop der tijd steeds verder teruggedrongen. Zeker na de Franse tijd is door een strakke reglementering bereikt dat misstanden niet veel meer voorkwamen. Zo werd in het tolreglement van een bepaalde weg onder andere vastgeIegd:
-de plaats van de tolbomen
-de tarieven voor de verschillende weggebruikers
-de mogelijkheden van abonnement
-de vrijstellingen voor verschillende categorieën voertuigen, rij- en trekdieren en vee
-de handelwijze bij geschillen
-de aanleg van een gewaarmerkt klachtenregister
-de verplichte aanwezigheid van een bord waarop de tarieven vermeld zijn
-strafbepalingen bij niet - betaling of ontduiking van tolgeld.
Deze tolreglementen werden in de loop van de tijd geactualiseerd, bijvoorbeeld om de tarieven te wijzigen. Ook waren veranderingen nodig met betrekking tot oude vervoermiddelen die in onbruik waren geraakt en nieuwe die voordien nog niet bekend waren.
Zo konden de diligences, postwagens en muilezels mettertijd geschrapt worden, terwijl stoomtrams, auto's, motorfietsen en fietsen toegevoegd moesten worden21.
Het was niet ongebruikelijk om de inning van de tolgelden aanvankelijk te laten doen door een tolgaarder, een persoon in loondienst bij de tolheffer. Zodra inzicht was verkregen in de tolopbrengsten ging men dan vaak over tot verpachting. Meestal gebeurde dat voor een tijdvak van drie jaar. Het eerste Koninklijk Besluit dat de verpachting van tollen regelde was dat voor de grote wegen van 1816, dat in 1819 ook voor de noordelijke provincies (ons land) van toepassing werd verklaard. De daarin geschetste werkwijze vond elders navolging en zo ook bij de provincie Drenthe waar het als volgt ging. Om de drie jaar werd bekend gemaakt, onder meer door een advertentie in de Asser Courant, dat inschrijven mogelijk was op het pachten van tollen. De verpachting geschiedde bij enkele inschrijving, met gesloten biljetten op zegel geschreven in een voorgeschreven vorm. Dit biljet moest tevens door de borg worden ondertekend en tenminste 24 uur vóór de verpachting worden gedeponeerd in een gesloten bus in het gouvernementshuis te Assen.
De Commissaris des Konings opende in het bijzijn van de opgekomen gegadigden de bus waarna de inschrijvingsbiljetten werden ontzegeld en luid voorgelezen. Waren twee of meer gegadigden de hoogste inschrijvers voor een bepaalde tol dan mochten alle aanwezige gegadigden dadelijk opnieuw inschrijven mits het maar voor een hogere som was. Mochten ze dit niet willen of zou men weer dezelfde uitkomsten krijgen dan besliste het lot tussen de laatste gelijke hoogste inschrijvers. Van de zitting werd proces-verbaal opgemaakt, waarbij voor elke tolboom werd vastgelegd: de namen van de inschrijvers, de geboden jaarlijkse pachtprijzen en de namen van de borgen. Als gedeputeerde staten hadden besloten aan wie ze de tolheffing voor de diverse bomen zouden verpachten of voor welke bomen ze de verpachting zouden inhouden, werden degenen aan wie het gegund was weer opgeroepen om het contract te ondertekenen. Uiteraard kwam het ook wel voor dat er geen gegadigden waren voor het pachten van een bepaalde tol. Dit kon het gevolg zijn van het feit dat er te weinig verkeer passeerde en de tol dus onvoldoende opbracht of dat men geen borg kon vinden om de borgsom te betalen.
In de voorwaarden van verpachting kwamen onder meer de volgende onderwerpen voor: een opsomming van de tolbomen die verpacht werden en het tijdvak waarvoor dit gold -regels met betrekking tot het gebruik door de tolpachter, van de tolhuizen en bijbehorende grond
-een verbod tot het houden van herberg of tapperij in de tolhuizen
-de verplichting voor de tolpachter om ook als wegwerker werkzaam te zijn
-het 's nachts verlichten van de tolboom door middel van een lantaarn
-het beschikbaar hebben van voldoende kleingeld om te kunnen wisselen of teruggeven
-het innen van de tol alleen toestaan aan de tolpachter, leden van zijn huisgezin en door de tolheffende instantie daartoe gemachtigde personen; zo kon de pachter soms bijvoorbeeld een tolgaarder of tolbaas in dienst nemen om het eigenlijke werk op te knappen
-het aanleggen en gereed houden van een klachtenregister en het betalen van een boete voor iedere daaruit vermiste bladzijde
-het zich moeten laten welgevallen van een benoeming tot politiebeambte en het als zodanig optreden
-het stellen van borgtocht en het maandelijks betalen van een twaalfde deel van de jaarlijkse pachtsom
-het niet kunnen vorderen van een recht op schadevergoeding, afslag of kwijtschelding van pacht, tenzij het bijbehorende tolperceel of tolpand is afgesloten 22.
In de periode na de Franse tijd waren er, voorzover kon worden nagegaan, maar twee tollen in Drenthe die werden geheven zonder enige vergunning van hogerhand. De eerste was een particuliere tol te Veeningen, uitsluitend voor vreemden. Deze bestond vanaf 1824 en werd opgeheven toen in 1857/1858 de weg Meppel-De Wijk–Zuidwolde-Hoogeveen werd verhard. (Zie voor nadere bijzonderheden bij weg S6),
De tweede kwam voor bij Loon. In 1868 bleek dat de schoolkinderen daar gewoon waren, om tijdens de Zuidlaarder markt het hek dat voor de es hing, af te sluiten en tegen betaling van enige centen te openen voor aankomende voertuigen. De onderwijzer werd vermaand dat hij ongeoorloofd schoolverzuim toeliet, terwijl de volmachten van de boermarke erop werden gewezen dat deze illegale, tolheffing uit den boze was.(Zie voor nadere bijzonderder-heden bij weg G1) Deze laatste tolheffing lijkt wat op die welke – alleen op de dagen van jaarmarkten in Norg en Roden - geheven werd op de Rodenvolderdijk. Die tolheffing maakte deel uit van het contract dat de schoolmeester in 1787 sloot met de Boer van Rodenvolde. De opbrengst was voor de schoolmeester, maar hij moest daarvoor wel tweemaal per jaar de dijk slechten. Deze tol is echter in 1812 aangemeld voor de justificatie en mocht sindsdien voor rechtmatig gehouden worden.(Zie bij weg F9) Illustratief voor de onzekere rechtstoestand van sommige tollen is dat de tol op de weg over Rheebruggen en die op de Anser Toldijk naderhand nog bestempeld zijn als clandestiene tollen, hoewel beide tollen in 1812 zijn aangemeld voor de justificatie.(Zie bijzonderheden bij wegen F 11 en F 12).
Een vreemde eend in de bijt is tenslotte nog 't Tolhoes, dat voorkomt op het landgoed De Klencke. In geen enkel archiefstuk is iets te vinden over tolheffing op deze plaats. Weliswaar wordt in een kranteninterview23 vermeld dat het huis ligt aan de oude tolweg van Oosterhesselen naar Sleen, maar zo'n weg heeft nooit bestaan. Wel blijkt uit de topografische kaart rond 1850 dat er naast een doorgaande weg Wachtum - Zweeloo via Oosterhesselen en Meppen ook een soortgelijke verbinding via De Klencke en Benneveld bestond. Deze weg loopt voor 't Tolhoes langs en kruist als Mosterddijk het Drostendiep.
Deze Mosterddijk is indertijd aangelegd door de heer van De Klencke om sneller van dit huis naar Benneveld en Zweeloo te kunnen komen. Met de buren van Benneveld werd in 1461 een afspraak gemaakt dat ze, als tegenprestatie voor door hen te plegen onderhoud aan de weg, vrije mening en passage zouden hebben over de Mosterddijk en over of langs het buitengoed De Klencke24. De toenmalige eigenaar heeft bij de aanleg van de Mosterddijk aan weerszijden een hek geplaatst en deze voorzien van sloten om te beletten dat anderen dan de buren van Benneveld van de weg gebruik zouden maken. Van het hek aan de westzijde van de allee bij de Klencker schapendrift is bekend dat het er tot omstreeks 1803 heeft gestaan, omdat toen deze drift is afgegraven tot bouwland. Niet- Bennevelders die hier toch wilden passeren moesten zich bij het huis melden voor de sleutel. Enige garantie dat het verzoek zou worden toegestaan was er niet. Vooral de buren van Oosterhesselen, die voor de jaarlijkse schaapwas hierop aangewezen waren, was dit een doorn in het oog. Daarom spanden ze in 1807 een proces aan tegen de heer van De Klencke, baron van In- en Kniphuisen25. Omdat het Tolhoes dicht bij de Mosterddijk staat, is het aannemelijk dat de bewoner van dit huis de sleutel beheerde en de passanten doorliet. Daarmee heeft hij een functie vervuld die nogal op die van een tolbaas leek en het is mogelijk dat het huis daardoor in de wandeling wellicht 't tolhoes is gaan heten.
Vrijdom, ontwijking en ontduiking van tol
Tol betalen is nooit een populaire bezigheid geweest en zal het ook wel nooit worden. De prettigste manier om daaraan te ontkomen was het verkrijgen van vrijdom van tol 26. In 1816 hadden de politieke en militaire ambtenaren echter reeds zoveel misbruik gemaakt van de hun verleende vrijstelling dat de koning alle daarop gerichte verordeningen introk. Wel bleven in de tolreglementen de vrijdombepalingen opgenomen voor paarden en rijtuigen van het Koninklijk Huis, de brieven posterij, de militaire leger korpsen en de gedelegeerden belast met de directie en het toevoorzicht der wegen 27. Ook werd bij wijze van stimulans soms vrijstelling verleend bij het vervoer van bepaalde meststoffen of landbouw producten en ook wel bij het bezoeken van sommige markten. Voetgangers waren voorzover bekend altijd vrij, zo ook de voerlieden en bestuurders van rijtuigen of andere voertuigen en de begeleiders van vee. Soms probeerde een gemeente zijn eigen inwoners te bevoordelen. Zo stelde de gemeente Nijeveen in 1880 een tolverordening vast waarbij de ingezetenen vrijstelling van tol kregen voor de tol in de kom van de gemeente. De raad van Dwingeloo wijzigde in 1881 zijn tolverordening zodanig dat het recht van afkoop van de tol voortaan niet meer zou gelden voor niet-ingezetenen. In beide gevallen werd de verordening niet goed-gekeurd omdat deze in strijd was met artikel 172 van de Grondwet, dat privileges bij belastingen verbiedt 27. Vrijdom was er wel als een bepaald voertuig niet opgenomen was in het tolreglement. Zo is op de provinciale weg Assen - de Hitte de fiets steeds vrij van tol gebleven.
De tol te Peizerpol rond 1910 (Collectie J.Bezema, Peize)
Toen in 1898 de allereerste autobus verbinding in ons land tot stand kwam tussen Emmen en Beilen en deze bus grote schade aan de weg toebracht, weigerden diverse voerlieden nog tol te betalen, omdat de aanrichter van de schade geen tol hoefde te betalen vanwege het niet voorkomen van dit voertuig in het tolreglement. De Asser veldwachters die zigeuners uit de gemeente moesten zetten, stuitten bij de tol te Deurze op een onverzettelijke tolbaas Emming die niet van zins was het hele gezelschap met paarden en wagens tolvrij door te laten, want over tolvrijdom voor zulke passanten werd in het tolreglement niet gerept. Eerst toen een van de veldwachters in Assen het benodigde geld had opgehaald kon de stoet verder trekken 29. Vreemd voor ons gevoel is dat de postboden van Eelde zich in 1905 tot de gemeenteraad van Eelde moesten wenden om vrijdom voor hun fietsen te krijgen bij het tolhek te Eeldenvolde. Het werd hun weliswaar toegezegd maar het zou eerst van kracht kunnen worden bij de eerstvolgende tolverpachting. De drie postboden van Rolde die in 1913 hetzelfde vroegen voor de tol te Vredenheim kregen echter nul op het request, hoewel nagenoeg overal elders postboden in dienst vrijgesteld waren 30.
Vrijstelling van tol voor ziekenauto's kwam er op de provinciale weg Assen-de Hilte pas in 1912 en dat mocht ook wel, want in 1492 verleende de bisschop van Utrecht al vrijdom van tol aan verkeersslachtoffers. De gemeente Vries die zo'n vrijstelling weigerde, kreeg in 1912 toch nog wel goedkeuring op haar tolreglement voor de weg Loon-Ubbena 31. Bijna onvoorstelbaar is het om in de Drentse Courant van 18 januari 2000 nog te lezen dat een Britse ambulance met een ernstig zieke vrouw vijftien minuten voor een tunnel bij Liverpool heeft gestaan omdat een tolwachter eerst het vereiste tolgeld wilde zien.
Wie geen vrijstelling van tol had kon altijd nog proberen de tol te ontwijken. Dat viel meestal niet mee omdat de tolbomen doorgaans op zeer strategische plaatsen waren gesitueerd, bijvoorbeeld bij de overgang van een stroompje. In veel gevallen vormen deze stroompjes ook de gemeentegrens. Bijkomend voordeel was dan dat het verkeer, dat binnen een gemeente bleef, niet belast werd met tolheffing zodat de bekende middenstandsspreuk 'Koop elders niet wat het eigen dorp u biedt' hierdoor nog eens ondersteund werd. De bewering van de Dwingeler schoolmeester Cancrinus dat men op elke verkeersweg dicht bij de gemeentegrens twee tolhekken kon verwachten, moet echter naar het rijk der fabelen worden verwezen 32.
Een tol ontwijken kon meestal alleen maar door een andere route te nemen of door om te rijden. Het Drentse 'Reglement op de wegen en voetpaden' (1868) poogde echter dat laatste strafbaar te stellen. Artikel 20 luidde: 'Het is verboden de tol door omrijding te ontduiken. Onder omrijding wordt verstaan het verlaten van een weg aan de eene zijde van de tolboom, om dien weg aan de andere zijde van de tolboom weder te berijden, indien de afstand tusschen het punt, waar de weg wordt verlaten en het punt waar deze weer wordt bereikt, minder bedraagt dan duizend el (=1000 meter, W .H.). Op papier een prachtig artikel, maar in de praktijk zal het van nul en generlei waarde zijn geweest.
Effectiever was het boekwerkje dat de Bond van Bedrijfsautohouders het licht deed zien. In de uitgave met de situatie per 1-1-1930 stonden per provincie gerangschikt de nog aan-wezige tollen met vermelding van het tarief en verdere bijzonderheden, waaronder soms: 'Deze tol kan ontweken worden.' Dat alles onder het motto: 'Tollen en veren \ kunnen minder deren \ indien Gij in dit boekje zoekt \ waarin hun gegevens zijn geboekt 33. Dat er in dit opzicht niets nieuws onder de zon is, blijkt wel uit het feit dat anno 2000 een grote vervoersmaatschappij zijn chauffeurs een lijst heeft verstrekt waarop alle radarpalen, die snelheids overtredingen signaleren, zijn vermeld. En Toyota liet ons in een grote advertentie weten, dat wanneer je een auto bij hen kocht, je tegen een zacht prijsje een opmerkelijk navigatiesysteem kon kopen, dat met verschillende mogelijkheden voor routekeuze het vermijden van een tolkantoor mogelijk maakte. Voor ons land nog iets te utopisch, maar Toch …34.
In de tijd dat de melkbussen nog bij de boeren werden opgehaald voor transport naar de melkfabriek had de melkrijder te Midlaren op zijn melkrit één boer die voorbij het tolhek woonde. Om te voorkomen dat hij elke dag tol zou moeten betalen liet hij zijn wagen aan de goede kant van de tolboom staan en vervoerde dan per kruiwagen, waarvoor geen tarief gold, de melkbussen van en naar de boerderij 35. Een familie die in het Westeinde van Dwingeloo woonde en voor familiebezoek in Diever twee tollen ter weerszijden van de Wittelterbrug zou moeten passeren, loste dit voordeliger op door dwars door het land te gaan over vijf stichelties (overstapjes over afrastering). Daaruit blijkt wel dat het toltarief niet bepaald als een kleinigheidje werd ervaren 36. In De Wijk bouwde men in 1896 recht tegenover tolboom no. 2 een zuivelfabriek met in- en uitritten die aan weerszijden van het tolhek uitkwamen. De vier gemeenten die samen de tolconcessie bezaten, waren furieus dat op deze manier de tol ontweken werd. De concessie werd nog dat zelfde jaar zodanig aangepast dat voor de in- en uitritten bijbomen geplaatst mochten worden. De tolpachter moest nu weliswaar wat meer heen en weer lopen dan vroeger, maar hij kreeg tenminste zijn geld weer binnen37.
Kwam men met het ontwijken van een tol op gespannen voet met de wet, een overtreding was het nog niet. Dat was wel het geval met ontduiking, dat we moeten zien als het door listig gedrag ontsnappen aan het betalen van tol. Bij KB's van 1833 en 1850 werd bepaald dat weigering van betaling, bedrog of ontduiking van tol, gestraft werd met een boete gelijkstaande aan de vijftigvoudige tol. Dit was echter weer in strijd met een wet van 1818 die de strafbaarstelling regelde en bepaalde dat het de rechter was die, binnen zekere grenzen, de strafmaat vaststelde.
Een fraai voorbeeld van ontduiking is dat van een groep jongens op de fiets, die een tolboom moesten passeren. Men stapte niet af, maar reed door de voor voetgangers bestemde opening naast de tolboom en riep dan de tolbaas toe: 'De achterste betaalt'. De achterste deed dan wat traag, had moeite met het vinden van zijn portemonnee en haalde daar vervolgens met een onschuldig gezicht z'n 1 of 2 centen uit, het tarief voor één fiets. Wanneer de tolbaas dan opmerkte dat hij ook voor zijn voorgangers moest betalen, bleek hij niets van voorgangers te weten en in z'n eentje aan het fietsen te zijn. Dit verhaal hoorde ik voor het eerst van meester Gerrits uit Rolde en ik verwerkte het in mijn bijdrage voor Drenthe in de kaart gekeken (1976). Het is een klassieker geworden. Sindsdien komt in veel artikelen en boeken, waarin tollen in Drenthe ter sprake komen, onder het kopje 'De achterste betaalt' het verhaal van meester Gerrits voor 38.
Tolheffing op fietsen en auto's 39
De opkomst van nieuwe middelen van vervoer bracht de vraag met zich mee of deze ook onder de tolheffing zouden moeten vallen en zo ja hoe. In de jaren zestig van de 19e eeuw verschenen de eerste velocipèdes in Drenthe. Rond 1900 waren er al zoveel dat ver-scheidene gemeenten verordeningen uitvaardigden ‘op het gebruik van trapwagens en andere dergelijke voertuigen', waarbij vooral aan het passeren van paarden aandacht werd besteed. De invoering van een provinciaal reglement bleef achterwege omdat in 1906 de Motor- en Rijwielwet tot stand kwam. Pogingen in den lande om een rijwielbelasting in te voeren werden opzij geschoven doordat het rijk de fiets opnam in de personele belasting als uiting van weelde en welstand, samen met motorrijtuigen, pleziervaartuigen en biljarts. Waarschijnlijk is dat ook de reden geweest waarom de provincie Drenthe in 1899 niet de toen nog benodigde wettelijke bekrachtiging kreeg op haar plannen om op de provinciale weg tol te gaan heffen van fietsen en andere 'op mechanische wijze niet langs spoorstaven bewogen rij- of voertuigen'. Onder deze ingewikkelde omschrijving vielen de auto's en motorrijwielen. Voor deze laatste categorie kwam de tolheffing er in 1900 toch nog. De fiets bleef vrij van tol op de rijkswegen.
Ook op de provinciale weg in Drenthe gold dit en vanaf 1905 ook voor een 'motorrijwiel ingericht voor één persoon' vanwege de grote overeenkomst met een fiets. Op de meeste andere tolwegen in de provincie was de fiets echter wel degelijk tolplichtig, ondanks het feit dat in 1926 de Wegenbelastingwet tot stand kwam waarbij het gehate belastingplaatje werd ingevoerd. Naar het gevoel van velen werd de weggebruiker hier- door dubbel gepakt.
In tegenstelling tot de uitgebreide discussie over het al of niet tolheffen op fietsen werden over de tolplichtigheid van auto's weinig woorden vuil gemaakt. Voor iedereen stond wel vast dat een kunstweg veel te lijden had van auto's en dat het wegonderhoud erdoor werd verzwaard. Verder veroorzaakten auto's veel ongerief voor anderen, terwijl ook wel meegespeeld zal hebben dat degenen die zich een auto konden permitteren ook wel in staat waren enig tolgeld te betalen.
De afschaffing40
Naarmate het verkeer na 1900 steeds meer toenam, werden de tolbomen ook steeds meer als hinderlijk ervaren. Vooral voor de auto als snel vervoermiddel waren de tolbomen grote hindernissen. Telkens wanneer men zo'n vijf a tien kilometer gereden had, stond er wel weer een. Wie pech had kwam er verscheidene dicht bij elkaar tegen, wie geluk had misschien geeneen. De publieke opinie en met name belangengroeperingen als de Kamers van Koophandel, de ANWB en de KNAC richtten zich dan ook met verzoekschriften tot rijk, provincies, gemeenten en andere wegbeheerders om de tollen af te schaffen. Ook de kranten roerden zich. Dat alles leidde ertoe dat het rijk per 1 mei 1900 alle rijkstollen afschafte op een paar uitzonderingen na. De provincie Noord-Brabant was hierin al voor-gegaan door in 1872 de provinciale tollen op te heffen en de rijkstollen af te kopen, terwijl in 1873 de mogelijkheid werd geopend tot afkoop van de gemeentelijke en andere tollen. De vreugde hierover werd nogal getemperd door het feit dat in plaats daarvan een provinciale belasting op paarden werd ingevoerd. In 1911 ontvingen Provinciale Staten van Drenthe een adres van 52 ingezetenen over een andere regeling of afschaffing der tolheffing in Drenthe, waarbij vermeld werd dat er de laatste jaren eerder een toename dan een afname van gemeentelijke tollen was geweest. Men wees op de afschaffing van de rijkstollen in 1900 en van de provinciale tollen in Groningen en Overijssel in 1906. Na een ingestelde enquête kwamen de Staten echter tot de conclusie dat aan afschaffing van de wegtollen in de provincie voorlopig niet gedacht kon worden wegens de enorme financiële bezwaren. Wel leidde aanhoudende druk ertoe dat per 1 mei 1917 de tolheffing op de provinciale weg Assen - De Hilte werd afgeschaft. Ook kwam er een bepaling in het 'Reglement subsidiën kunst-wegen' dat op gesubsidieerde wegen voortaan geen tol meer mocht worden geheven.
In de hierop volgende periode kwamen enige wetten tot stand die een bijdrage leverden aan de afschaffing van de tollen. Zo bepaalde de Waterstaatswet 1900 dat de rijksoverheid en de provincies het recht kregen om nog bestaande tollen af te kopen. Het rijk maakte hier regelmatig gebruik van waardoor het aantal tollen na 1900 gestaag terugliep.
De Wegenbelastingwet 1926 kende als belangrijkste bepaling dat er belasting zou worden geheven van de gebruikers van motorrijtuigen en rijwielen. Dezen vonden dat - naast de tol die ze al moesten betalen en de hinder die ze ervan ondervonden - buitengewoon onbillijk. Dat de opbrengst van de belasting gestort zou worden in een op te richten Wegenfonds, dat bestemd was voor de aanleg, verbetering en onderhoud van openbare verkeerswegen kon hen nauwelijks milder stemmen. Uit het fonds konden ook uitkeringen worden gedaan voor de afkoop van wegtollen. De prikkel die van deze regeling moest uitgaan, was echter niet erg groot. Het afschaffen van de bestaande tollen hing nog helemaal af van de bereidheid van de tolheffers om daaraan medewerking te verlenen. Daar moest verandering in komen en die kwam er ook bij de inwerkingtreding van de Wegenwet in 1932. In deze wet werd bepaald dat slechts tolheffingen van kracht waren, die voor de indiening van het wetsvoorstel (13 juni 1928) waren ingesteld. Verder konden bij Koninklijk Besluit, alsmede besluiten van Provinciale Staten of gemeenteraden tolrechten vervallen worden verklaard, mits het onderhoud van de weg ten laste werd gebracht van respectievelijk het rijk, de provincie of de gemeente. De tolheffer had recht op schadevergoeding, die door de bevoegde rechter bepaald zou worden, tenzij men voordien overeenstemming had bereikt. Belangrijk was dat de afschaffing nu zonodig afgedwongen kon worden. In de aanloop naar deze wet was van de nog bestaande tollen reeds het nodige geïnventariseerd (Zie Bron D van het Overzicht tolheffing).
Voor de onderhandelingen die gevoerd zouden moeten worden werd in 1929 een Tollencommissie ingesteld, bestaande uit zes leden. Naast ambtelijke vertegenwoordigers zaten daarin de voorzitter van de Bond van Bedrijfsautohouders, de secretaris - ingenieur van de Wegencommissie van de ANWB - KNAC, de heer H. W.O. de Bruyn, en een bestuurslid van de KNAC. De heer De Bruyn werd vanaf het begin belast met het secretariaat, hoewel dit eigenlijk een ambtenaar had moeten doen met het oog op inzage in de departementale bescheiden. In de loop der jaren verambtelijkte de commissie steeds meer, maar de schijn van inspraak moest overeind blijven. In een interne departementale nota uit 1942 staat onder andere: 'Tegenover de buitenwereld trad de heer De Bruyn op (vnl. teekenen der stukken), meer deed hij niet' , terwijl over de bondsleden werd gezegd: 'met de bestaande leden weten wij, wat we er aan hebben: ze doen zo wat niets en dat is het beste'. De instelling van de Tollencommissie in 1929 werd met opzet niet in de Staatscourant afgekondigd. Ook is de installatie niet door de minister geschied omdat deze niet al te veel publiciteit rond de commissie wilde. Bij onderhandelingen over mogelijke opheffing van tollen moest geprobeerd worden met zo weinig mogelijk geld zoveel mogelijk te bereiken en extra aandacht voor de Tollencommissie zou de prijs alleen maar opdrijven, zo dacht men. De commissie had zelf geen gelden tot haar beschikking, maar kon slechts adviseren. In de beginjaren werd alleen onderhandeld over tollen die krachtens octrooi of successie werden geheven, vanaf 1938 ook over tollen geheven krachtens gemeentelijke belastingverordening. In de zeven daaraan voorafgegane jaren had de commissie helemaal niet vergaderd vanwege de geringe medewerking van het departement van Financiën. De toen heersende crisis zal hieraan debet zijn geweest. Vanaf 1945 kreeg de Tollencommissie een zuiver ambtelijke, interdepartementale, samenstelling. In de jaren daarna werden de tollen langzamerhand uit de handen van de Tollencommissie genomen. Als belanghebbenden niet met de voorstellen van de commissie tevreden waren, wendden ze zich rechtstreeks tot de minister van Verkeer en Waterstaat, waarna verder rechtstreeks met hem werd onder-handeld. Overigens verdwenen ook veel tollen zonder bemoeienis van de commissie. Dit alles leidde ertoe dat de commissie op 24 augustus 1949 zichzelf ophief Ongeveer tezelfdertijd kwam er een einde aan de tolheffing in Drenthe. In 1948 besloten Provinciale Staten hun medewerking te verlenen aan de opheffing van de laatste drie tollen op openbare wegen in Drenthe. Dit betrof de tol te Midlaren, de tol op de Reggersbrug bij Meppel en de tol te Peizerpol. (Zie voor nadere bijzonderheden bij de wegen S 22, S 25 en G 39).
In 1959 werd op nog slechts drie wegen in Nederland tol geheven.
Herinneringen aan de tolheffing
De herinneringen aan de tollen zijn vele. Zo hoeven we maar te denken aan de familie-namen, waar het woord 'tol' in voorkomt, zoals Tolner, Tolboom, (Van) Tol, Tolhuis, Tolhoek, Tolmaen Tollenaar. Op grond van de decreten van Napoleon van 1811 moest elke inwoner een achternaam laten registreren en wie er geen had moest er één aannemen. Vaak koos men dan een naam die iets met het beroep van de betrokkene te maken had. In de hier genoemde voorbeelden zouden het personen geweest kunnen zijn die tolbaas zijn geweest of die bij een tol gewoond hebben.
In Anderen kreeg een van de inwoners, ter onderscheiding van zijn vele naamgenoten in het dorp de bijnaam Jans Tolhek omdat hij dicht bij de vroegere tol aan het Anderse Diep woonde. Straat- en wegnamen met de samenstelling 'tol' komen ook nogal eens voor, zoals Toldijk, Tolweg, Tolhuisweg, Tolhekslaan. Ze verwijzen zonder uitzondering naar een vroeger op die weg voorkomende tol. Verder zijn er nogal wat bedrijven die in hun naamgeving teruggrijpen op een vroeger in de buurt gestaan hebbende tol. Voorbeelden daarvan zijn: Camping De Tol te Anderen en te Koekange, De Tol Antiek te Eext, Res- taurant De Tolplaats te Drouwenermond, Tolhuis Landbouwtechniek te Tweede Exloër- mond, De Tol Onderhoudsbedrijf te Peize en De Tol Chr. Basisschool te Zuidlaren.
Van de oude tolhuizen zijn er diverse gesloopt, andere min of meer ingrijpend verbouwd, maar er zijn er ook die er nog heel gaaf bijstaan. Drie Drentse tolhuizen hebben een museumfunctie gekregen. Zo is het tolhuis van Midlaren in het Openluchtmuseum te Arnhem herbouwd. Het tolhuis op de weg Westenesch-Noordsleen, waar Willem Evenhuis, bijgenaamd Rooie Willem, jarenlang zijn centen inde, herrees in het Openluchtmuseum 'Ellert en Brammert' te Schoonoord. Het tolhuis te Orvelte bleef op zijn oude plaats staan en werd ten behoeve van het museumdorp weer aangekleed met een tolboom, een lantaarn en een tariefbord.
Tenslotte kunnen we als herinnering aan de tollen noemen het vast ingeburgerd zijn in ons taalgebruik van uitdrukkingen als 'zijn tol eisen' en 'zijn tol betalen' die we gebruiken zonder bij de herkomst stil te staan.
Herleving van het tolwezen (1965-heden)
Terwijl de oude tollen nog niet eens allemaal opgeruimd waren, werden in de jaren dertig van de vorige eeuw al weer plannen gelanceerd om tolheffing mogelijk te maken op rijkswegen, met name voor de financiering van bruggen of andere oeververbindingen, voorkomende op het Rijkswegenplan.
Deze werden echter niet geëffectueerd. Wel werd in 1939 bij speciale wet aan de provincie Zeeland toegestaan tol te heffen op de brug over de Zandkreek 42. Een meer algemene van de Wegenwet afwijkende regeling werd geschapen in de Wet op het Rijkswegenfonds van 1965 waarin het rijk werd toegestaan tolgeld te heffen van motorrijtuigen voor het gebruik van door de minister aan te wijzen wegen of oeververbindingen. Voor het eerst na de Wegenwet van 1930 werd het nu weer mogelijk om van rijkswege tolgeld te heffen. Hoewel het rijk zelf geen gebruik maakte van de opnieuw geschapen mogelijkheid, stond ze wel toe dat anderen dat deden. Zo kwam het tot tolheffing in de Kiltunnel, de Beneluxtunnel, de Zeelandbrug en de Haringvlietbrug 43.
Op de drempel van de 21e eeuw staat de tolheffing opnieuw volop in de belangstelling. Was het tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw zo, dat vooral aandacht werd besteed aan uitbreiding en verbetering van het wegennet, in de jaren daarna brak steeds meer het besef door dat de verkeersproblemen daarmee niet opgelost konden worden. Er was een structureel fileprobleem ontstaan dat niet alleen schadelijk was voor de economie maar ook voor het milieu. Beperking van de verkeersstroom werd nu de leus. Het duurder maken van het autoverkeer zou meer mensen ertoe moeten bewegen gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dat heeft ertoe geleid dat de Nederlandse taal de laatste tijd verrijkt is met veel nieuwe woorden, zoals betaalstrook, rekeningrijden (roadpricing genoemd door de categorie mensen die denkt dat het met Engelse benamingen allemaal veel beter gaat), spitstarief en tolpoort. Dit laatste in plaats van tolboom, omdat er door de verkeersdrukte natuurlijk niet gestopt kan worden en de signalering van een passerende auto vanuit een boven de weg opgestelde digitale camera zal plaatsvinden, waarna langs elektronische weg betaald kan worden. Om de zielen te masseren stelde de minister van Verkeer en Waterstaat Tineke Netelenbos, inmiddels ook wel Tineke Tolpoort genoemd, provincies en gemeenten in de Randstad voor een proef met rekeningrijden te houden, waarbij in ruil voor de tolpoorten aanzienlijke investeringen in wegen en openbaar vervoer in het vooruitzicht werden gesteld 44. Deze oplossing, waardoor differentiatie naar tijd en plaats mogelijk zou worden, werd echter op 1 juni 2001 door het kabinet afgeblazen. Er is nu gekozen voor een elektronische kilometerheffing die in het hele land gelijk is. Ordinaire ‘geld uit de zak klopperij’ zegt de ene, de files worden er niet mee opgelost zegt de ander. Want het maakt op deze manier niet uit of je rijdt tijdens de spits in de Randstad of op een vroege zondagmorgen in Gasselterboerveenschemond. De tolbetaler van eertijds kon nog goed begrijpen waarvoor hij moest betalen, die van straks heeft het er veel moeilijker mee.
OVERZICHT VAN DE TOLHEFFING IN DRENTHE
sinds 1811
Dit overzicht is gebaseerd op de volgende bronnen:
A. Staat der tollen in het Departement Drenthe, opgemaakt krachtens des Heeren Landdrosts Dispositie d.d. 11-2-1809 no.7 (Uitvoering Marschreglement voor de landmacht). RAD, OSA , Joosting Archieven no.1624
B. Lijst van Requesten en Eigendomsbewijzen van tollen, Door en Overvaarten in bet Departement der WesterEems d.d. 5-2-1812 no. 324 opgemaakt ter classificatie van wegen en tollen en andere objecten van dien aard krachtens Keizerlijk Decreet van 21-10-1811 (RA. Groningen, Archief v.d. Prefect, 1e Divisie, 3e Burau no.2, Arrondissement Assen). Dit betreft een onderzoek naar de justificatie (rechtmatigheid) van de tollen.
C. Opgave van Tollen, wegen, bruggen, kanalen en verlaten, waarbij enige gelden gepercipieerd worden. (RAD, OSA 1663, 10.4-1812 no. 22). Het betreft een verdere (en laatste?) uitwerking van de justificatie vermeld bij bron B. Deze opgave is ook opgenomen in: P. Brood, Belastingheffing in Drenthe 1600 -1822 (Meppel/Amsterdam 1991) 90-93.
D. Handelingen Staten-Generaal Bijlagen 1927-1928
Hoofdstuk VII Het recht van tolheffing 362.7
Bijlage 111 Overzicht concessies per 1 april 1916 362.8
Bijlage IV Overzicht gem. belastingverordeningen per I april 1916 362.9
Bijlage V Overzicht gem. belastingverordeningen per I april 1928 362.10
Idem Overzicht concessies per 1 april 1928 362.10
E. Verslagen van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten t/m 1920 (Na 1920 zijn deze verslagen beperkter van opzet en wordt niets meer over tolheffing vermeld)
F. Verbalen van Provinciale Staten met name: 'Overzicht' in Verbalen zomerzitting 1912 no. 32, bijlage 1e
G. Algemeen Rijksarchief, 2e Afdeling, Archief van de Tollencommissie (ARA, toegangsnr. 2.16.48)
H. Archieven van provincie, gemeenten en waterschappen (incidenteel geraadpleegd, in aanvulling op de andere bronnen)
I. Publicaties (boeken, tijdschriften, kranten, e.d.), zoals bijvoorbeeld die van: plaatselijke historische verenigingen (vermeld bij bijzonderheden per weg),
A.M. van den Muyzenberg, Eerste verharding van wegen in Drenthe, in: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1976, 124-140.
J. Mededelingen van derden.
Het overzicht is opgezet met bron D als uitgangspunt en vervolgens aangevuld met gegevens uit de andere bronnen. Daarbij is gebleken is dat er nogal eens tegenstrijdigheden voorkomen, met name wat betreft bet vaststellen van het tijdstip van begin en einde van de tolheffing. In principe wordt uitgegaan van het K.B. waarbij het recht tot tolheffing wordt verleend. De feitelijke heffing begint vaak later, soms zelfs gefaseerd, omdat (de verharding van) de weg dan pas gereed is. Bij de opheffing van de tol doet zich een soortgelijk probleem voor, bijvoorbeeld doordat de toegestane termijn niet wordt volgemaakt, de tollen niet alle tegelijk worden opgeheven, in het opheffingsbesluit een afbouwperiode is opgenomen, opheffingsbesluiten worden herroepen, e.d. Raadpleging van 'Bijzonderheden per weg' is daarom gewenst.
De tollen c.q. tolwegen zijn aangeduid met een letter en een volgnummer
R = rijkstollen
P = provinciale tollen
G = gemeentelijke tollen
S = geconcessioneerde tollen
F = tollen genoemd in de overzichten uit de Franse tijd (met name bron C)
B = bruggen
De lokalisering van de tollen vond in hoofdzaak plaats met behulp van:
-topografische kaarten, verzameld in de Grote Historische Atlas van Nederland deel 2 Noord-Nederland 1851-1855 (Wolters-Noordhoff. Groningen 1990)
-topografische kaarten verzameld in de Historische Atlas Drenthe (Robas. Den lip 1990) uit de periode 1903-1923
-J. Kuyper, Gemeente-Atlas van Nederland, Tiende deel, Drenthe (Leeuwarden 1866. herdruk Zaltbommel 1971)
-Sleeswijks kaart van Drenthe, schaal 1 : 120.000. uitgaven ca. 1919 en ca. 1932. (RAD. Top -Atlas 94 en collectie J.J. Brands te Nieuw.Dordrecht)
-enkele kaartjes voorkomende in: Lijst van tollen en veren per 1-1-1930 uitgegeven door de
Bond van Bedrijfsautohouders in Nederland (ARA-11, Archief Tollencommissie. inv. no.119)
-een zo nu en dan voorkomende plaatsbeschrijving in de besluiten (b.v. bij de tegenover veenplaats no... .enz.).
Staan er meer tollen op de kaart dan in dit overzicht dan kan dit een gevolg zijn van het feit dat tollen nog wel eens verplaatst worden. zoals bijvoorbeeld bij Assen (weg P1) en bij Eext (weg G6). Staan er minder tollen op de kaart dan in het overzicht dan betekent dit dat met de bovenstaande middelen er niet meer opgespoord konden worden of zelfs geen, zoals bijvoorbeeld bij weg G11.
Jaar van instelling
\ Aantal tolbomen
\ \ Jaar van opheffing
Rijkstollen op wegen \ \ \
- R1a. Weg Meppel-Assen-De Punt (Groningen) 1829 12 1900
- b. met zijtak Pijlebrug (bij Meppel) -
- richting Steenwijk / Leeuwarden 1829 1 1900
Provinciale tollen op wegen Provincie
P1 Weg Assen-de Hilte Drenthe
- vak Assen-Rolde 1842 1-2 1917
- b. vak Rolde-Gieten 1848 2 1917
- c. vak Gieten-de Hilte 1847 1 1917
(zie voor vak de Hilte- prov. grens bij F4)
P2 Weg Meppel-Leenderts-(Zwartsluis) Overijssel 1847 - <1917
Gemeentelijke tollen op wegen Gemeente(n)
G 1 Kunstweg Assen-AnnenAnloo 1876 1 1917
G2 Kunstweg Annen-Spijkerboor Anloo 1868 1 1917
G3 KunstwegAnnervoonsekanaal-Spijkerboor Anloo 1879 1 1899
G4aKunstweg Gieterveen-Eexterveen-
Nieuw Annerveen-
Spijkerboor-Annerveensekanaal Anloo 1899 2 1917
b met zijtak Spijkerboor-Oud Annerveen-
Zuidlaarderveen Anloo 1899 1 19l7
G5 Kunstweg langs Anner-en Eexterveense-
kanaal van Nieuw- naarOud-Bareveld Anloo 1893 1 1917
G6 Kunstweg Eext tot prov. weg Assen 1
de Hilte Anloo 1880 1 1917
G7 Straatweg van Beilen naar Westerbork Beilen en
Westerbork 1866 1 1919
G8 Klinkerweg Borger-Nieuw Buinen Borger 1888 2 1913
G9 Klinkerweg Nieuw Buinen-Stadskanaal
(grens prov. Groningen) Borger 1876 2 1913
G10 Klinkerweg langs Buiner- en
Drouwenerveen Borger 1900 2 1913
G11 Straatweg Buinerveen-Exloo Borger en
Odoorn 1907 2 1915
G Grind- en straatweg vanaf het
jachthuis te 11a Lutten langs de
Dedemsvaart over Gramsbergen
Naar Coevorden(zieverderbijS3) Coevorden 1869 1 1906
G12 Klinkerweg van Hoogeveen naar Dalen
met zijtak naar Oosterhesselen Dalen, Hoogeveen en
Oosterhesselen 1864 6 1917.
G13 Straatweg Diever-Boyl Diever 1901 2 1929
G14 Straatweg Diever-Wittelterbrug Diever 1905 1 1929
G15 Straatweg Dieverbrug-Diever-Wapse- Diever en
Vledder Vledder 1872 3 1928-
1929
G16 Klinkerweg Dieverbrug-Dwingeloo-Lhee- Dwingeloo 1860 3 1921-
Lheebroek 1939
G17 Klinkerweg Leggeloo-Geeuwenbrug Dwingeloo 1913 1 1939
G18 Klinkerweg Leggeloo-Eemster Dwingeloo 1871 - 1939
Jaar van instelling
\ Aantal tolbomen
\ \ Jaar van opheffing
Gemeentelijke tonen op wegen (vervolg) Gemeente(n) \ \ \
GI9 Klinkerweg Eemster-Voshaar-Beilervaart Dwingeloo 1916 1 1921
G20 Klinkerweg Wittelterbrug-Westeinde Dwingeloo 1916 1 1939
G21 Klinkerweg Westeinde-Ansen Dwingeloo 1916 - 1939
G22 Klinkerweg Eelde-de Punt (Rijksstraatweg)
(Vóór 1909 als concessie, zie no. S14) Eelde 1909 1 1947
G23 Klinkerweg Eelde-Paterswolde-
Eelderwolde- grens prov. Groningen Eelde 1867 1 1947
G24 Klinkerweg vanaf grens waterschap
Weerdinge via Roswinkel tot aan de
kanaalweg bij langs de noordzijde van het
Compascuumkanaal te Munsterseveld Emmen 1905 2 1914
G25 Kunstweg Emmen ~ Noordsleen Emmen en
Sleen 1885 1 1916
G26 Kunstweg Gasselte-Gasselternijveen-
grens prov. Groningen Gasselte 1866 3 1915
G27 Kunstweg langs Gieter- en Bonnerveen Gieten 1897 2 1914
G28 Straat van Nijeveen langs de Veendijk naar
Eursinge met zijtak naar de Lokbrug
(Drentse Hoofdvaart) Havelte 1887 1 1900
G29 Straatweg te Wapserveen vanaf grens
gemeente Diever tot grens gemeente
Steenwijkerwold (OV.) Havelte 1896 1 1900
G30 Zie bij no. G 12 onder Dalen Hoogeveen - - -
G31 Straatweg van Kolderveen naar Meppel Nijeveen 1880 1 1921
G32 Straatweg vanaf de rijksstraatweg
Meppel-Leeuwarden tot aan de grens van
de gem. Wanneperveen (OV) Nijeveen 1880 1 1921
G33 Kunstweg vanaf de rijksstraatweg te
Smilde over Zuidvelde-Norg-LangeIO naar
Roden (Tot Norg klinkerweg, verder Norg , Roden
macadamweg) en Smilde 1871 3 1919
G34 Zie bij no. G11 onder Borger Odoorn - - -
G35 Straatweg Westerbork-Zweeloo Oosterhesselen,
Oosterhesselen Westerbork
en Zweeloo 1870 3 1916
G36 Zie bij no. G / 2 onder Dalen Oosterhesselen. - - -
G37 Klinkerweg Peize-grens prov Groningen Peize 1885 1 1939
G38 Klinkerweg Peize-grensgem. Roden Peize 1885 1 1939
G39 Klinkerweg Peize-de Pol-grens gem.Vries Peize 1900 1 1948
G40 Klinkerweg de Pol-grens gem. Eelde Peize 1904 1 1948
G41 Kunstweg Roden-Nietap Roden 1863 2 1933
G42 Kunstweg Roden-grens gem. Peize met
zijtak naar Roderwolde Roden 1885 2 1939
G43 Zie bij no. G33 onder Norg Roden - - -
G44 Klinkerweg Rolde-Orolloo-Schoonloo-
Westerbork Rolde 1909 1 1918
G45 Straatweg Ruinen-Echten Ruinen 1869 1 1920
G46 Straatweg Ruinen-Ansen Ruinen 1888 1 1920
G47 Straatweg vanaf Dijkhuizen via
Blijdenstein tot de Rogatsbrug Ruinenwold 1870 1 1932
G48 Straatweg vanaf gem grens Ruinen door
Ruinerwold langs Tweeloo naar Meppel Ruinerwold 1854 2 1932
Jaar van instelling
\ Aantal tolbomen
\ \ Jaar van opheffing
Gemeentelijke tonen op wegen (vervolg) Gemeente(n) \ \ \
G49 Klinkerweg te Nieuw-Schoonebeek Schoonebeek 1905 2 1920/3
G50 Klinkerweg van Schoonebeek naar Nieuw-
Amsterdam Schooneheek 1915 1 1923
G51 Klinkerweg Erm-Noordsleen Sleen 1885 1 1916
G52 Zie bij no. G25 onder Emmen Sleen - - -
G53 Klinkerweg Noordsleen-Zweeloo Sleen
en Zweeloo 1885 1 1916
G54 Kunstweg Smilde-Appelscha (Wittewijk) Smilde en (I)
Ooststelling- Frl
werf
G55 Zie bij no. G33 onder Norg Smilde - - -
G56 Zie bij no. G15 onder Diever Vledder - - -
G57 Klinkerstraatweg Vries-station bij Tinaarlo Vries 1870 1 1919
G58 Klinkerstraatweg Vries-Donderen-Bume-
Winde-grens gem. Peize Vries 1900 2 1919
G59 Klinkerstraatweg Loon-Taarloo-
Oudemolen-Ubbena Vries 1912 2 1919
G60 Klinkerstraatweg Norg-Donderen- Yde-
de Punt Vries 1913 2 1919
G61 Zie bij no. G7 onder Beilen Westerbork - - -
G62 Zie bij no. G35 onder Oosterhesselen Westerbork - - -
G63 Kunstweg van poort landgoed Dikninge
langs de Dijkstandigerhuizen naar Rogat en
verv.langs de Hoogev.Vaart naar de Knijpe De Wijk 1874 1 1921
G64 Straatweg van de Oostenvijk (buurt van
De Wijk) naar station Koekange De Wijk 1877 1 1921
G65 Straatweg van De Stapel over Koekange
naar Rogat De Wijk 1877 2 1921
G66 Straatweg Zuidlaren-De Groeve-grens
provo Groningen Zuidlaren 1867 1 1938
G67 Straatweg De Groeve-Zuidlaarderveen
Annerveen Zuidlaren 1901 1 1938
G68 Zie bij no. G35 onder Oosterhesselen Zweeloo - - -
-Geconcessioneerde tollen op wegen Concesionaris
S1 Klinkerstraatweg van Assen naar Beilen gem. Assen
en Beilen. 1856 3 1914
S2 Kunstweg van Coevorden naar Dalen gem.Coevorden
en gem. Dalen. 1856 1 1919
S3 Kunstweg van het jachthuis te Lutten langs gm.Coevorden, 1906 1 1923
de Dedemsvaart over Ane door gem. Avereest Dr.
Gramsbergen naar Coevorden, deels gem. Ambt- en
straatweg, deels begrint Hardenberg 2
en gem. OV
Gramsbergen
(Voordien als plaatselijke belasting v.d.
gem. Coevorden geheven, zie weg G11a),
S4 Kunstweg Gieten-Gasselte-Borger-Odoom- gem. Gieten, 1857 7 1915
Emmen-grens Emmen/Sleen (Klinkmolen- gem. Gasselte,
brug) gem. Borger,
Odoorn,
Emmen.
Jaar van instelling
\ Aantal tolbomen
\ \ Jaar van opheffing
-Geconcessioneerde tollen op wegen Concesionaris \ \ \
S5 Straatweg van Hoogeveen naar Pesse
(gem.Ruinen) aansluitend aan de straatweg
Beilen/Ruinerwold gem. Hoogeveen 1862 1 1923
S6 Straatweg Meppel-De Wijk-Zuidwolde- gm.Zuidwolde
Hoogeveen met een zijtak Zuidwolde- gem.De Wijk
Linde-Dedemsvaart grn.Hoogeveen, gem.Avereest. 1857 6 1920/ ca.
1935
S7 Kunstweg Odoorn-Orvelte gem. Odoom,
gem. Sleen,
gem. Zweeloo,
en gem. Westerbork 1907 3 1916
S8 Klinkerweg van Zuidlaren naar het station
bij Tinaarlo gem. Zuidlaren 1870 1 1930
(Voordien concessie aan particulieren)
S9 Straatweg Beilen-Spier-Pesse-Ruinen- Commissie van
Ruinenvold beheer uit de
besturen der
gem. Meppel,
Ruinerwold,
Ruinen, Beilen 1861 4 1929
S10 Straatweg van de Klinkmolenbrug tot de Bestuur van de
kei straat te Dalen Oostermoer-
Zuidenveldsche
straatwegmaat-
schappij en
de gem.Dalen 1863 2 1922
S 11 Straatweg van Coevorden naar de Ellen- Directeuren der
beek te Schoonebeek Coevorder
straatwegmaat-
schappij 1879 2 1929
S12 Straatweg van Nieuw-Amsterdam naar de Bestuur der
straatweg Emmen/Dalen Nieuw-Amster-
damse straatweg..
maatschappij 1886 1 1920 S13 De Oostermoerse straatweg van Zuidlaren J.J.A. Ardesch 1855 2 1878
over Atmen en Eext naar Gieten e.a.
(Concessie overgedragen) Bestuur der 1878 2 1920
Oostermoerse
straatweg-
maatschappij
S14 KunstwegEelde-DePunt De heren 1877 1 1878 J. Hesselink
Azn en
Dr. H.van Hall
(Concessie overgedragen) Straatweg- 1878 1 1909
maatschappij
(Zie verder als gem. tol 'Eelde-De Punt'
onder no.G22 Eelde)
Jaar van instelling
\ Aantal tolbomen
\ \ Jaar van opheffing
-Geconcessioneerde tollen op wegen Concesionaris \
S15 Klinkerweg van Nieuw-Amsterdam langs Waterschap
noordzijde Verl. H'veense Vaart tot Erica Barger
en vandaar naar Zuidbarger Nieuwekamp Westerveen 1901 2 1917
S16 Klinkerweg lopende van het Musselkanaai
(Onstwedde) tot veenplaats no. 63 te Waterschap
Tweede Exloërmond Exloo 1899 2 1912
S17 Klinkerweg van de grintweg te
Stadskanaal naar de straatweg te Waterschap
Drouwenerveen Nieuw-Drouwen 1901 2 1936
S18 Klinkerstraatweg langs de Kavelingen en Waterschap
het Zuiderhoofddiep te Valthermond Valthe 1897 2 ±1929
S19 Klinkerweg van het Zuiderhoofddiep te
Valthermond zuidwaarts tot de gemeente- Waterschap
grens Odoom/Emmen Valthe 1905 1 1917
S20 Straatweg vanaf de gemeentegrens
Odoom/Emmen zuidoostwaarts tot de Waterschap
grens van sectie A der gem. Emmen Weerdinge 1905 1 1914
S21 Sintelweg langs de Zuidelijke Hoofdvaart Waterschap
en door de Valthermussel Valthe 1927 1 1931
Provincies Drenthe en Groningen
S22 Straatweg vanaf de rijksstraatweg De de heren 1848 1 1881
Punt/Glimmen via Noordlaren en J.J.A.Ardesch Dr.
MidJaren naar Zuidlaren cs. (1)
(Concessie overgedragen) NV.Zuidlaarder 1881 id. 1948
straatweg-
maatschappij
Provincies Drenthe en Overijssel
S23 Kunstweg Steenwijk-Eesveen- Vledder Vledder 1855 1 1930
met een zijtak van Frederiksoord naar de gem. Steenwijer- (1)
Friese grens gem. gem. Steenwijk Dr. wold OV
S24 Weg Balkbrug-Oud Avereest-De Stapel gem.Avereest 1861 1-2 1908
tot straatweg Meppel-Hoogeveen - (OV.) 19..?
S25 Reggersweg (en Reggersbrug) Eerste conc.: 1777 1 1948
Lucas Reggers
Laatste conc.:
R. Duiven
Wegtollen uit de procedure van
justificatie van 1811 ToIheffers
Anloo
F1. Weg van Annerveen tot aan de Kiel T. Braams 1
M. Braams
J. Meijering
A. Dolfmg
F2. Dijk van Gasteren naar Rolde Gerrit Lunshof 1
Assen
F3. Tol op weg van Parijs naar Groningen het rijk 1 1813
Diever
F4. Tolhek aan Dieverbrug op weg naar het rijk 1 1813
Groningen (en bij 3 sluizen)
Gasselte
F5. Dijk van Gasselte naar Gasselternijveen bewaardeelde
boeren van
Gasselte 1
Gieten
F6. De tol bij Bareveld
(bijgenaamd de Zwientjestol) Arent Eysinge
e.a., later gem.
Groningen 1758 1 1943
Havelte
F7. Weg van Westeroeeksloot (Frederiksoord) N. van Heloma
over Wapserveen naar Havelte (tot grens en erven,
Vledder/Havelte ). verv. J. van Royen
en erven
verv. J.S. Blok,
verv. J.Blok 1770 1 1911
Hoogeveen
F8. Tolhek O.v. Holthe 1
Meppel
Reggersweg (zie bij S 25) 1
Roden
F9. Rodenvolderdijk (alleen op dagen van boer van Roder
jaarmarkten in Norg en Roden) wolde t.b.v.
de schoolmeester 1
Rolde
F10 De tol op de Andersche Dijk o.a. Goossen
(ook wel genoemd Luchtenburger weg) Egbers, vanaf
1807 rijkstol 1683 1 1828
Ruinen
F11 Weg over Rheebruggen Eigenaren van 1619 1 vóór
(van Uffelte naar Ansen) Rheebruggen 1916
F12 Weg genaamd de Anser Toldijk of
Anser Hooidijk (van Uffelte naar Ansen) Jan Dijkman vóór 1 vóór
1809 1916
Smilde
F13 Leemdijk vanaf de Hoofdvaart tot de Roelof Jans
Hijkerscheid Bloemberg 1
Westerbork
F14 Mantinger- en Hullendijk het Rijk 1 1865 ?
De Wijk
F15 Koekanger tolweg R.O. v. Holthe 1
F16 Particuliere grintweg over het landgoed Eigenaar land-
Dikninge (lopende vanaf de Beugelen- goed.ln 1925
brug bij Halfweg naar De Wijk) mr. R.H. baron
de Vos van
Steenwijk 1861 1 1956
Bijzonderheden per weg bij het overzicht tolheffing in Drenthe
Rijkstollen op wegen
R1a De situatie op deze weg sluit aan op hetgeen vermeld is bij de wegen F3 en F4.
Telkens wanneer een gedeelte van de straatweg gereed was, werd de plaats van de tol of gabel bepaald. Het eerste tolhuis werd in 1829 gebouwd bij de Kikkerij ten noorden van Meppel; de andere bij de Lokbrug (1837), Uffeltersluis (1839), Wittelterbrug (1838), Dieversluis (1836), Venesluis (1834), Leen1brug (1832). Witterweg (1831), Zaagmolen bij Assen (1831) en voorts ten noorden van Assen bij Peeloo, Vries en de Punterdijk. Zie:
Rl.A. Nip, De weg langs de vaart (Rijkswaterstaat, directie Drenthe,1985) en T .R. Stegeman, TolIen in Havelte, in: Onsen Spiker, Hist. Ver. Havelte e.o., 199813, 7-15.
Afschaffing rijkstolIen op rijkswegen per 1-5-1900 bij wet 22-7-1899 Stbl. 173.
Rib Zie over deze tol op de Havelterberg: T.R. Stegeman, Tollen in Havelte, in: Onsen Spiker, Hist. Ver. Havelte e.o., 199813,10-11.
Provinciale tollen op wegen
P1a Op dit wegvak, dat in 1842 als kunstweg in gebruik werd genomen. werden twee tolbomen opgesteld, één bij Assen ten westen van de Rheebrug (thans: Rolderstraat nabij Kloekhorststraat) en één bij café De Aanleg in Deurze. In 1848 werd de tolboom in Assen opgeheven, maar werd het tarief in Deurze verhoogd. In 1855 werd de tol te Deurze verplaatst naar de Steendijk bij Assen ter plaatse van de afslag naar Loon. In 1858 werd opnieuw een tolboom in Deurze geplaatst, ditmaal niet bij het café maar bij een nieuw gebouwd tolhuis. Tegelijkertijd werd de tol aan de Steendijk meer naar de kom van Assen verplaatst (Rolderstraat hoek Prins Hendrikstraat). Door de aanleg van de spoorlijn werd deze in 1814 opgeheven. De tol in Deurze is, tegelijk met alle andere tollen op de weg Assen-De Hilte, in 1917 opgeheven. Zie over de hele weg: W. Houtman, Tollen om en in Drenthe, in: Drenthe in de kaart gekeken (1916), 115-168. Zie over Assen het artikel 'Tol betalen in Assen is lang verleden tijd', in: N.v.h,N, 30-10-1971 (met foto van tolhuis Rolderstraatl hoek Prins Hendrikstraat). De tolbomen 2, 3 en 4 (vak a., b. en c.)zijn tot 1-5-1856 bij gaardering geind en daarna verpacht. Bij tolboom 1 bij Assen bleef de gaardering. Naderhand waren er diverse wisselingen in gaardering en verpachting. In 1913 besloten Prov. Staten de inning van alle tolgelden op deze weg weer door een gaarder te laten doen Opheffing tollen in 1917. P1b Op het wegvak Rolde-Gieten, dat in 1848 als laatste gereed kwam, werden 2 tolbomen met tolhuizen geplaatst: aan de oostzijde van het Anderse Diep en op de Asserstraathoek Kalkamperweg te Gieten. Omdat de weg zich nog niet voldoende had gezet, werd in 1849 besloten de passage door deze laatste boom vooreerst nog enige tijd vrij van tol te stellen (Verslag GS 1849 p.54). Zie over de tol bij Anderen ook: Anderen het dorp van de moeshappers (1998) 117-119,279-280. Opheffing tollen in 1917.
P1c Op dit in 1847 voltooide wegvak werd een tolboom met tolhuis geplaatst ten westen van de Oostermoerse Vaart bij Gieterzandvoort. Opheffing in 1917.
Zie voor de tolheffing op het aansluitende gedeelte tot de provinciegrens met Groningen bij weg F4..
P2 Aangelegd in 1846/1847. De tol werd door en ten behoeve van de provincie Overijssel geheven. De lengte van deze weg (genaamd de Zomerdijk) op Drents gebied was 2237 meter en werd door de prov. Overijssel onderhouden.
Gemeentelijke tollen op wegen
G1 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit d.d. 29-3-1876 en 17-5-1876. Datum van ingang 1-5-1876 (Verslag GS 1876, III,p.37). Afschaffing kon. goedgekeurd (Verslag GS 1917 p.29). Voordien, in 1868, bleek dat de schoolkinderen te Loon gewoon waren om tijdens Zuidlaardermarkt het hek, dat voor de es hing, af te sluiten en tegen betaling van enige centen te openen voor aankomende voertuigen. De onderwijzer werd vermaand dat hij ongeoorloofd schoolverzuim toeliet, terwijl de volmachten van de boermarke er op werden gewezen dat deze illegale tolheffing uit den boze was. Zie: J. Oortwijn (red.), Loon deur de jaoren hen (Stichting 700 jaar Loon, 1998) 35-36.
G2 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit Anloo 9-11-1867 no.12. Goedkeuring door Z.M. in de loop van 1868 (Verslag GS 1868, III, p.41). Afschaffing kon. goedgekeurd in 1917 (Verslag GS 1917 p.29).
G3 Volgens Verslag GS 1879, lil, p. 85 is de tolheffing ingegaan per 1-12-1879. Ingetrokken 25-8-1899 (KB 21-12-1899 no.36). Zie voor het vervolg bij G4a.
G4. Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit Anloo 4-11-1899 (KB 20-9-1899 no. 11). Afschaffing kon. goedgekeurd (Verslag GS 1917 29).
G4b Als 4a.
G5 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit Anloo 1-8-1893 no. 11.1n 1901 verplaatsing van de tolboom naar een aangekocht huis. Afschaffing kon. goedgekeurd (Verslag GS 1917 p. 29).
G6 Tolheffing ingesteld hij raadsbesluit d.d. 24-7-1880 no. 8. Tijdstip van ingang 1-10-1880 (Verslag GS 1880, p.87). Vanwege de mogelijkheid tot ontduiking van de tol door omrijden, werd de tol in 1906 van zijn plek juist ten zuiden van het dorp Eext verplaatst naar Eexterhalte. Afschaffing tol kon. goedgekeurd in 1917 (Verslag GS 1917 p. 29). Zie ook: G.Jansma-Lanjouw e.a., Eext, van 't Haltie tot in ‘t Wit (1992), 12.
G7 In 1866 zijn de tolgelden op deze weg ingevoerd (Verslag GS 1866,111, p.45). Het beheer werd opgedragen aan een commissie van bestuur, gekozen door en uit de raden van beide gemeenten. Ook burgemeesters konden lid zijn. Deze commissie was belast met de zorg voor het onderhoud van de weg). Kon. goedkeuring op aanvulling van de verordening tolheffing in 1916 (Verslag GS 1916 p.42). De opheffing vond plaats per 1- 1-1919.Zieook: G.J. Dijkstra (red.),Gemeente Beilen, 1811-1897 (Hist. Ver. gem. Beilen 1997) p. 83 en 84. Hij vermeldt dat bij de tol aan de Hambroeker Leek vanaf 1865 tol werd geheven.
G8 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit 13-1-1888. De weg loopt van Borger tot plaats 32 te Nieuw-Buinen. Veenplaats 32 ligt aan het Zuider Hoofddiep op 4000 meter ten Oosten van de N-Z weg langs de Ondereinden te Buinerveen. Eerste tolhek te Borger, het tweede te Buinerveen bij de hiervoor genoemde kruising met de weg langs de Ondereinden. Voor eerste tolverpachting zie PDAC 12-3-1888. Voor foto tolhuis zie: G.de Jonge, Borger in oude ansichten, deel 2 (1983). Afschaffing tolheffing 1913 (Verslag GS 1913 p.98).
G9 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit 28-8-1876. De weg loopt vanaf plaats no. 32 te Nieuw-Buinen tot de provinciegrens; bouw van één tolhuis; 1888: tolheffing volgens regeling van 13-1-1888. Tolboom op het vooraf van de Noorderplaats no.21. De andere tolboom op het vooraf van plaats no. 49. Zie voor de eerste tolverpachting PDAC 12-3-1888. In Verslag GS 1907 p.197 wordt voor Nw.Buinen-Stadskanaal slechts gerept over één tolboom. Afschaffing tolheffing 1913 (Verslag GS 1913 p.98).
In 1913: publieke verkoop van 7 tolhuizen (voor wegen GS,G9, G10 en G11)
G10 Tolheffing bij raadsbesluit Borger 22-3-1900 (KB 17-10-1900 nr.33) Afschaffing tolheffing 1913 (Verslag GS 1913 p.98).
G11 In 1907 kon. goedkeuring verleend op heffing tolgeld door de gemeenten Borger en Odoom (Verslag GS 1907, p.197). In 1910 gemeenschappelijke heffing opgeheven, sindsdien ieder afzonderlijk (Verslag GS 1910 p.70). Tolheffing in Borger afgeschaft in 1913 (Verslag GS 1913p.98).Tolheffing in Odoorn afgeschaft hij raadsbesluit in 1914, dat echter aan het einde van het jaar nog niet was goedgekeurd (Verslag GS 1914 p.35). Heffing in Odoorn goedgekeurd tot 1-5-1915 (Verslag GS 1915 p.35).
G Deze tolheffing is aanvankelijk over het hoofd gezien, vandaar het a-nummer. Zie II a voor nadere gegevens bij weg S3.
G12 De heffing van de tol, alsmede de eigendom en onderhoud van de bijbehorende tolhuizen was als volgt geregeld: tollen 1 en 2 door Hoogeveen, tol 3 door Hoogeveen, Dalen en Oosterhesselen, tol 4, 5 en 6 door Dalen en Oosterhesselen. Elke gemeente had een deel van de weg in eigendom en onderhoud. In 1875 wijziging waarbij halve tol op markt-dagen e.d. verviel (GS 1875, IIl,p. 37). In 1917 afschaffing van de tol bij de tolbomen 4, 5 en 6 en publieke verkoop van 3 tolhuizen. (Verslag GS 1917 p.29, 54). In 1920 afschaffing van tolgelden op deze weg (Verslag GS 1920)
G13Tollen te Dieveren Zorgvlied. Tolheffing bij raadsbesluit Diever 22-6-1901 no. 8a, gew. 1-8-1901 no. 4 (KB 11-10-1901 no.26). In 1901 plaatsing van één tolboom. Volgens een aantekening in Tollencie inv. nr. 17 is de tol opgeheven mi.v. 1-5-1929 (zie ook brief hid Prov. Waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC).
G14 Tol te Winelte. Volgens een aantekening in Tollencie inv.nr. 17 is de tol opgeheven mi.v. 1-5-1929 (zie ook brief hid Prov. Waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC).
G15 Het beheer werd gevoerd door een commissie van 5 leden, waarvan 3 benoemd door de gemeenteraad van Diever en 2 door die van Vledder. De jaarlijkse inkomsten en uitgaven werden in dezelfde verhouding gedeeld. In Tollencie, inv.nr. 16 wordt als bestaande toestand in 1924 3 tollen genoemd. Volgens inv.nr. 18 is de tolheffing opgeheven in de periode 1-4-1928 en 1-5-1931. De opheffing is als volgt: tol te Dieverbrug (tot 1-5-1929), Kalteren (tot 1-5-1928) en Wapse, gem. Diever( tot 1-5-1928).
G16 Het gedeelte Dieverbrug-Dwingeloo van deze weg is verhard in 1858, het gedeelte Dwingeloo- Lheebroek kwam gereed in 1871. De heffing van tollen op al de kunstwegen in de gem. Dwingeloo vastgesteld volgens het tarief van 17-4-1871, zodat de afzonderlijke regeling voor de kunstweg van het dorp Dwingeloo naar Dieverbrug daarmee verviel. Per 1-7-1872 is deze regeling verlengd. In 1881 is een tolverordening gecorrigeerd die afkoop van tol voor niet-ingezetenenen onmogelijk maakte en daarmee in strijd met de Grondwet was (Verslag GS 1881, p.85-86). Bij raadsbesluit van 25-1-1913 no. 4 (KB 17-3-1913 no. 73) is het aantal tolbomen in de gemeente met één vermeerderd. Tollen bij Lheebroek (tot 1-5-1921), Dwingeloo en Dieverbrug (verplaatsing). Aan de gem. Dwingeloo is in 1938 een subsidie van f 25000 verleend voor afschaffing van de tollen op de weg G16 alsmede op de wegen nos. G17 en G18. De tol te Lheebroek wordt sedert 1-5-1921 niet meergeheven (Handelingen Staten-Generaal, Bijlagen 1927-1928,no. 362.10). Volgens Tollencie inv.nr.19 bestaat op 1- 1-1931 nog tolheffing op het wegvak Dieverbrug-Dwingeloo (op grond van besl. 15-12-1921 no.54). In brief gem. Dwingeloo d.d. 1-8-1938 (Tollencie inv.nr. 37) wordt vermeld dat er dan nog een tol is bij Dieverbrug, die bestaat sinds 1891. Omdat in 1871 al een bestaande regeling verviel (zie hiervoor) moet dit eerder zijn, vermoedelijk sinds 1859. Toen later, in 1913 en 1916, de op een schetstekening aangegeven wegen resp. de weg Geeuwenbrug-Leggeloo-naar weg D'brug/Dw'loo en de weg Dwingeloo- Westeinde-Winelterbrug (met zijtak Westeinde-Ansen) van verharding waren voorzien moest op elk van deze wegen ook een tol worden geplaatst om de Dieverbrug tol niet waardeloos te maken. Opheffing van deze drie tollen moest dus tegelijk. De stoomzuivelfabrieken Dwingeloo en Eemster en de VVV wilden een bijdrage voor afkoop geven. Na de tolopheffing kwamen 2 tolhuizen vrij. Voorts brief van gem. Dwingeloo d.d. 26-5-1939 aan Tollencie (inv.nr.37) dat GS in a.s. zitting Prov. Staten willen voorstellen een bijdrage te geven in de afkoop van de tolheffing op de 3 genoemde wegen. Zie ook P.D.A.C. 23-6-1939 2e blad pagina 4 het artikel 'Naar opruiming van tollen in Drenthe' waarin de voorstellen van GS worden besproken m.b.t. de tollen in Dwingeloo, Roden en Peize.
Zie voor foto tolhuis Lheebroek: Tijdschrift Hist. Ver. Gem. Beilen 5/2, april 1993, p.24. Zie voor verhaal en tekening tolhek in dorp Dwingeloo: S. Cancrinuç vertelt: DRENTHE VAN VROEGER EN NU (Uitg. Holmsterland, Groningen, 1976) p. 65 en ongeveer hetzelfde verhaal in S.Cancrinus, Historisch Dwingelo dl XXX Het tolhek bij Dwingelo, in: Hoogeveense Courant 20-1-1971. Helaas kan niet alles wat Cancrinus daar schrijft de toets der kritiek doorstaan, zoals b.v. zijn opmerking dat bij elke gemeentegrens 2 tolhekken staan en dat de tollen aan weerszijden van Dieverbrug verplaatst zouden zijn i.v.m. gemeentegrens-wijziging..
GI7 Tol bij Geeuwenbrug. Aankoop bouwterrein voor stichten tolhuis (Verslag GS 1913). Zie opm. bij G16. Volgens Tollencie inv. Dr. 19 bestaat op 1-1-1931 nog tolheffing op de weg Leggeloo-Geeuwenbrug (op grond van besl. 15-12-1921 00.54). Zie ook Tollencie inv.nr. 37, zoals vermeld bij G16.
G18 Zie opm. bij G16. Hier heeft geen tolboom gestaan, hoewel volgens het raadsbesluit en KB vanaf 1916 de mogelijkheid voor tolheffing tot deze weg is uitgebreid.
G19 Tol te Voshaar. Bij raadsbesluit van 23-12-1915 no.10 (KB 8-3-1916 no.40) is besloten tot tolheffing conform die op weg. G16. Deze tol wordt sedert 1-5-1921 niet meer geheven (Handelingen Staten-Generaal, bijlagen 1927.1928, no.362.10).
G20 Tol bij Wittelterbrug. Bij raadsbesluit van 23-12-1915 no.10 (KB 8-3-1916 no.40) is besloten tot tolheffing conform die op weg G16. Kon. goedkeuring voor aankoop grond voor tolhuis te Wittelterbrug (Verslag GS 1916 p.72). Volgens Tollencie inv.nr. 19 bestaat op 1-1-1931 nog tolheffing op de weg Dwingeloo-Wittelte (op grond van besl. 15-12-1921 00. 54). Zie ook Tollencie inV.Dr. 37 zoals vermeld bij G 16.
G21 Bij raadsbesluit van 23-12-1915 no.l0 (KB 8-3-1916 no.40) is besloten de gemeentelijke tolheffing uit te breiden tot deze weg, conform die op weg G16. (Zie Handelingen Staten-Generaal, bijlagen 1927-1928, no. 362.9 p. 80 noot 1). Kon. goedkeuring voor aankoop bouwterrein te Stroovledder (Verslag GS 1916 p.72) dicht- bij de gemeentegrens met Ruinen. Het terrein is inderdaad aangekocht. maar de bouw van een tolhuis heeft nooit plaatsgevonden. Ook heeft hier nooit tolheffing plaatsgevonden. In een brief van de Tollencie d.d. 22-11- 1938 aan GS van Drenthe (Tollencie inv. Dr. 37) wordt gesteld dat de commissie de weg Dwingeloo-Ruinen niet als tolweg beschouwt.
G22 Tol te Oosterbroek is in 1877 gestart op basis van een concessie (zie S14) ,waarna de tolheffing in 1909 is voortgezet op basis van een gemeentelijke belastingverordening. Deze tol (t.o. vliegveld) wordt genoemd in Tollencie invms. 19 en 20 als nog bestaand op resp. 1-1-1931 en 15-11-1941. In Tollencie inv.nr. 38 aantekening dat deze tol in de jaren '40-'45 door de Duitsers werd gevorderd (tol met tolhuis). Hiervoor hebben de Duitsers huur betaald. Na de oorlog zijn de tollen te Oosterbroek (G22) en Eelderwolde (G23) weer verpacht. Gezamenlijke opbrengst in 1946 f 8000 en in 1947 f 8500. Voorts in inv.nr.38 brief HID Rijkswaterstaat Arrondissement Assen d.d. 22-8-1946 waarin wordt vermeld dat het opheffen der tollen zeer urgent is nu de tollen gedurende de laatste jaren der bezetting op last van de Duitsers niet meer geheven werden en nu de tol op de commissieweg langs het Paterswoldse Meer niet meer hersteld is. Tolheffing opgeheven per 16-11- 1947 (raadsbesluit 5-9-1947 no.20, goedgekeurd bij KB 17-11-1947 no.65). De feestelijke opheffing vond plaats op 15-11-1947.
Zie over deze tol: C. Schaafsma en M.Arends-Luinge (red.), Een nieuwe kijk op het oude Eelde (Profiel Bedum 1989) 130-133 en 222. Ook: Henk Hack, Mensen en monumenten in Eelde (Profiel Bedum 1998) 125-130.
G23 Tolheffing op deze weg door Z.M. goedgekeurd in 1867 (Verslag GS 1867,III,p.48). Wijzigingen in tolheffing om ontduiking te weren (Verslag GS 1870, III,p.47 en Verslag GS 1871, III,p.42).De tol te Eelderwolde werd gedurende de oorlog verpacht. Later heeft de gemeente die tol zelf weer geëxploiteerd. Na de oorlog is de tol weer verpacht. Tol genoemd in Tollencie inv.nrs. 19 en 20 als nog bestaand op resp. 1-1-1931 en 15-11-1941. Verdere vermelding in inv.nr.38. Er was ook een bijboom voor de doorgang naar de Ter Borchlaan. Tolheffing opgeheven per 16-11-1947 (raadsbesluit 5-9-1947 no.20, goedgekeurd bij KB 17-11-194700.65). De feestelijke opheffing vond plaats op 15-11-1947.
Zie over deze tol: C. Schaafsma en M.Arends-Luinge (red.), Een nieuwe kijk op het oude Eelde (Profiel Bedum 1989) 130-133 en 222. Zie ook artikel 'Tol betalen bij het tolhek in Eelderwolde', in: Nieuwsblad van het Noorden 24-9-1979 met foto van tolhek.
G24 Tolheffing mi.v. 1905 (VerslagGS 1905, p. 189). Op verzoek van de minister werd in 1905 uit de verordening weggenomen een vrijstelling van tol voor melkvervoer naar de boterfabriek (Verslag GS 1905 p.193).
Een besluit van de raad van Emmen tot verkoop van de tolhuizen is weer ingetrokken i.v.m. het niet doorgaan van de voorgenomen afschafing van de tolheffing (Verslag GS 1912, p.9). Afschaffing tolheffing en verkoop tolhuis 1914 (Verslag GS 1914 p. 33-34 ,35 en 54).
G25 Tolheffing bij raadsbesluiten van 3 en 5 maart 1885, goedgekeurd bij KB 23-4-1885 no.16. In 1912: bouw nieuw tolhuis en verkoop tolpachters woning. Kon. goedkeuring op afschaffing tolheffing bij KB 25-4- 1916. (Zie ook Verslag GS 1916 p.43). Per 1-5-1916 werd hier geen tol meer geheven. Op 8-2-1916 veiling tolhuis onder Sleen. Het tolhuis is herbouwd in het Openluchtmuseum 'Ellert en Brammert' te Sehoonoord. Zie ook: G.Kuipers, Sleen in verleden en heden (Uitg. gem. Sleen 1992) 156.
G26 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit van 5-5-1866 en 17-8-1866 (Verslag GS 1866 p.45).In 1912: aankoop grond voor bouw nieuw tolhuis en publieke verkoop tolpachters-woning. (Verslag GS 1912 p. 94.) Afschaffing tolheffing per 1-5-1915 (Verslag G S 1914). Aanvankelijk waren er twee tollen, naderhand is er nog een tol dichtbij de provinciegrens bijgekomen. Zie ook: L.Dussel, De kunstweg Gasselte/G'nijveen/Stadskanaal, in:Op 'Spoor. Hist. Ver. Gasselte, febr. 1998,20-21.
G27 Tolheffing bij raadsbesluit Gieten 7-11-1896 no.2a. In 1897: voorwaardelijke toestemming voor de plaatsing van tolbomen. 1913: verkoop tolhuizen.(Verslag GS 1913). Afschaffing tolheffing per 1-5-1914(Verslag GS 1914, p.35).
G28 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit gem. Havelte d.d. 21-10-1887 no.4. Ingetrokken bij raadsbesluiten van 28-10-1899 nos. 5 en 6 (KB 17-1-1900 no.23). Betreft tolgelden bij de tolbomen aan de brug over de Havelter Boer- of Lokvaart op de straatweg van Nijeveen langs de Veendijk naar Eursinge met de zijtak naar de Lokbrug over de Drentse Hoofdvaart. Op de driesprong werden drie tolbomen geplaatst. Zie ook: T .R. Stegeman, Tollen in Havelte, in: Onsen Spiker. Hist. Ver. Havelte e.o., 1998 13,7-15.
G29 Opheffing tol per 1-1-1900 (Verslag GS 1899,p. 172). Zie ook: T.R. Stegeman, Tollen in Havelte, in: Onsen Spiker. Hist. Ver. Havelte e.o., 1998 13, 13-15 en W.P. Zwuup, 'De Wapserveense straatweg, een moeilijke bevalling', in: Onsen Spiker 1999 14,6-14, waaruit blijkt dat men aanvankelijk 3 tolbomen wilde plaatsen.
G30 Zie bij G12.
G31 Gem. verordening op tolheffing vastgesteld bij raadsbesluit gem. Nijeveen d.d. 27-8-1880 en 24-12- 1880. De vervallen verordening betrof alleen de straatweg vanaf de rijksweg tot Wanneperveen, de nieuwe daarenboven ook de aangelegde weg van Kolderveen naar Meppel (Verslag GS 1880, p.88). Datum van ingang tolheffing besluit 24-12-1880. Wijziging op 3-2-1883 m.b.t. vrijdom van tol. De vrijstelling voor ingezetenen was in strijd met de Grondwet (Verslag GS 1880, p. 88). Tolheffing opgeheven mi.v. 1-5-1921. Zie ook: J. Rid- dering, 't Voormalig Tolhuis te Kolderveen, in: Maandblad Drenthe 1957, p. 12.
G32 Als bij G31.
G33 De tolheffing op deze weg werd geregeld volgens de tarieven, vastgesteld in december 1870 en januari 1871 (Verslag GS 187], lIl,p.42). De 3 gemeentebesturen zagen toe op de weg, elk voor hun eigen ambtsgebied. Bij KB 29-8-1874 no.21 wijziging i.v.m. bezwaren van de ingezetenen van Steenbergen tegen de plaats van de tolboom tussen Roden en Norg. In 1876 werden paarden en muilezels van scheepsjagers onder de tolheffing gebracht (Verslag G S 1876,111, p.36). Omdat de 3 gemeenten niet tot overeenstemming konden komen, is de heffing vanaf 1-1-1916 ongeregeld gebleven. Voor beslissing in dit geschil: zie KB 12-7-1916 no. 48. (Zie Verslag GS 1916 p.45-50). Verkoop tolgaarders woning aan de Norgervaartsweg (Verslag GS 1919 p.41). Dit tolhuis gelegen bij gem. grens SmildeMorg afgebroken in januari 1989 i.v.m. aanleg fietspad. Zie N.v.h.N. 12- 1-1989 met waarschijnlijk de laatste foto van het tolhuis (dicht aan de weg). Ook andere tolhuizen in 1919 verkocht.
G34 Zie bij G11
G35 Besluiten van de gemeenteraden van Oosterhesselen, Westerbork en Zweeloo inzake tolheffing ,resp. van 15,23 en 30 juli 1870, goedgekeurd door Z.M. (Verslag GS 1870,III,p.46). Het beheer van de weg werd geregeld door een commissie waarin door de raad van elk der 3 gemeenten 3 leden werden benoemd. De kosten en opbrengsten werden gedragen en genoten naar evenredigheid van de lengte van de weg in elke gemeente. Begin 1916 is de commissie ontbonden, nadat de tolheffing door de gemeentebesturen was afgeschaft. In 1916 daarop koninklijke goedkeuring verkregen. (Verslag GS 1916 p.43). In datzelfde jaar publieke verkoop tolhuizen te Wezup en Meppen en onderhandse verkoop tolhuis te Orvelte.
G36 Zie bij G12.
G37 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluiten 8-7-1885, 27-7-1885 en 28-8-1885. Zie ook verslag GS 1885, p.98. Volgens Tollencie inv.nr.40 zijn de weggedeelten van Roden over Peize naar de provincie Groningen bij de vaststelling van het provinciaal wegenplan in 1927 weer afgevoerd omdat hier nog een drietal tollen voorkomt. (Zie Nieuwsblad v.h. Noorden 9-7-1938 over zitting Prov. Staten en statenvoorstel no.113 d.d. 14-6-1938 inzake verbetering tertiaire wegen). In N.v.h.N 6-7-1938 een artikel 'Het verkeersfonds en de Drentse tollen. De weg Roden-Peize-Groningen. Weg met de tollen!' Zie ook i?D.A.C. 23-6-1939 2e blad pagina 4 het artikel 'Naar opruiming van tollen in Drenthe' waarin de voorstellen van GS worden besproken m.b.t. de tollen in Dwingeloo, Roden en Peize.
G38 Instelling tolheffing zie no. G37. Volgens Tollencie inv.nr. 19 bestaat de tolheffing nog op 1-1-1931. Opheffing van de tol in 1939 (zie bij G 37).
G39 Tolheffing bij raadsbesluit Peize 26-7-1900 (KB 17-10-1900 no.33). Het tolhuis bevond zich aan de oostzijde van de weg met een tolboom ervoor. Ca. 30 meter zuidwaarts stond nog een bijboom op de Vriezerweg, terwijl er ook een bijboom was die diende voor tolheffing op weg G 40 naar Eelde. Volgens Tollencie inv.nr. 20 bestaat de tolheffing (1 tolboom) nog op 15-11-1941. Prov. Staten besloten d.d. 25-2-1948 (Bijlage IXa) tot opheffing van de tol te Peizerpol met toekenning van een tegemoetkoming van f 30.000 en onder voorwaarde dat de opheffing binnen 2 jaar plaats zou vinden.
In de 'Stadskeuken Groningen' vond een diner plaats ter ere van de opheffing van Drenthe's laatste wegentol op 28-2-1948 te Peizerpol. Op het menu: hors d'oeuvre 'Via Libera'. Zie ook artikel 'Vrolijke begrafenis in Peizenvolde' in: Het Noorden in Woorden Beeld no. 7, 3 april 1948. Het gaat echter over Peizerpol!!!
G40 De tol op deze weg werd geheven via een bijboom van G39.Volgens Tollencie inv.nr. 19 bestond de tol nog op 1-1-1931. De opheffing vond plaats tegelijk met die van de tol op weg G 39.
G41 Nietapster tol en Leutingewolder tol. In 1872 is een hulptol geplaatst ten noorden van de enige tolboom. In Tollencie inv.nr. 16 wordt voor deze weg nog tolheffing vermeld in 1924. In inv.nr. 40 een brief van de gem. Roden d.d. 27-8-1929 waarbij deze verklaart bereid te zijn deze tollen en die van weg G42 af te schaffen indien een jaarlijkse afkoopsom van f 4000 wordt toegekend. Volgens inv.nr. 19 bestaat de tol nog op 1-1- 1931. Afschaffing in 1933.
G42 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit 30-7-1885. Foxwolder tol en Rodenvolder tol. De zijtak naar Rodenvolde wordt in Verslag GS 1899 omschreven als: van de handwijzer aan de weg Roden-Molenbrug tegenover de Haarveense Dijk naar Roderwolde.Zie over deze tollen ook: J. Braams van der Schans, Rowol toendertied. van kerspel naar buitendorp, p.20 e.v. (met foto tolhuis Foxwolde). In Tollencie inv. nr. 16 wordt voor deze weg nog tolheffing vermeld in 1924. Volgens inv. nr. 19 bestaat de tol nog op 1-1-1931. Afschaffing in 1939.
Als bijzonderheid kan nog vermeld worden dat in 1787 op de Rowolmerdijk in geval van kermissen en jaarmarkten tol werd geheven t.b.v. van de schoolmeester te Roderwolde. Zie hierover bij weg F9.
G43 Zie bij G33.
G44 Tolheffing ingevoerd per 1-1-1909. In 1912 is een bijboom geplaatst op de veldweg naar het Grolloêrveld, dat is ter plaatse van huidige zijweg aan westzijde naar Vredenheim (Verslag GS 1912). Opheffing tol per 1-1-1918. Zie ook: Geschiedenis van Rolde (1993) p.181. Verkoop tolhuis in 1919 (Verslag GS 1919 p.42).
G45 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit Ruinen 30-12-1868. Kon. goedkeuring bij KB 5-3-1869 no.ll. Lening van f 2000 voor stichten tolhuis met tolboom goedgekeurd door OS (Verslag OS 1869, Geldlening). Het tolhuis was klaar op 29 september. Opheffing tol per 1-5-1920 (raadsbesluit 30-9-1919) .Tolhuis verkocht in 1926. Zie: H.J. de Blécourt e.a., Echten achthonderd 1181-1981. Achthonderdjaar Echten in vogelvlucht (Ruinen 1981) 190-196. Zie ook artikel 'Tolhuizen' in: Kwartaalblad Stichting Historie van Ruinen jg.2/3, sept. 1983, p. 3-5 en artikel 'Echtense weg heeft rijke historie', in: N.v.h.N. 6-12-1995.
G46 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluit Ruinen 20-10-1888. Tolheffing opgeheven per 1-5-1920 (raadsbesluit 30-9-1919). Zie boek Echten achthonderd 1181-1981 en artikel 'Tolhuizen' (beide publicaties volledig vermeld bij weg (345) en J. Verhoog en J. Floor, Ruinen, een historisch portret (1997)100.
In Ruinen. een historisch portret, 100-101 wordt gewezen op de aansluitende weg Ansen-Rheebruggen- 2e Uffelterbrug waarop zich 2(clandestiene) tollen zouden bevinden: één bij Ansen en op Rheebruggen. Zie FI2 en F11.
G47 Goedkeuring door Z.M. van tolheffing op deze weg (Verslag GS 1870,111, p.46) Tolboom te Blijdenstein. Volgens Tollencie inv.nr. 19 bestaat de tol nog op 1-1-1931. Bij brief voorz. Tollencie d.d. 20-5-1932 (inv.nr.19) wordt gemeld dat de tolheffing op deze weg mi.v. 1-5-1932 is opgeheven.
G48 Tolbomen te Dijkhuizen en Tweeloo. Voor foto tolhuis Tweeloo zie: Ruinerwold in oude ansichten Op 30-4-1932 werd het tolhek te Dijkhuizen afgebroken. Zie foto in: G. Benak en J.W. Pol, Ruinerwold in oude ansichten. Volgens Tollencie inv.nr. 19bestaat de tol nog op 1-1-1931. Bij brief voorz. Tollencie d.d. 20-5-1932 . (inv.nr.19) wordt gemeld dat de tolheffing op deze weg mi.v. 1-5-1932 is opgeheven. Tweeloo werd in 1941 van uit Ruinerwold bij Meppel ingedeeld.
G49 Kon. goedkeuring tolheffing in 1905 (Verslag GS 1905 p.189).Verzoek van ingezetenen om afschaffing van de beide tollen (Verslag GS 1914, p.35). Afschaffing tolhek no. 1 per 1-5-1923 en tolhek no. 2 per 1-5-1920 (Verslag GS 1919 p.24)
G50 Aankoop grond voor bouw tolpachters woning aan de grens met de gem. Emmen (Verslag GS 1915 p. 71). Afschaffingtolhek no. 3 per 1-5-1923 (Verslag GS 1919 p.24) N.B. In dit verslag komt een doorlopende nummering voor van 1 t/m 3 voor de tolhekken die staan op de wegen G49 en G50.
G51 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluiten 3-3-1885 en 10-3-1885, goedgekeurd bij KB 4-4-1885 no.2. Kon. goedkeuring op afschaffing tolgelden (Verslag GS 1916 p.43) per 1-5-1916. Tolhuis geveild op 25-11-1920. Afgebroken in 1968. Zie ook: G. Kuipers, Sleen in verleden en heden (Uitg. gem. Sleen 1992) 157.
G52 Zie bij G25.
G53 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluiten 4-4-1885 en 8-4-1885, goedgekeurd bij KB 26-5-1885. Elke gemeente onderhield de weg binnen haar eigen gebied. Verdeling van baten en lasten naar evenredigheid van de weglengte binnen ieders gebied. Kon. Goedkeuring op afschaffing tolheffing in 1916 (Verslag GS 1916 p.43).
Publieke verkoop tolhuis met tolboom en grond op 13-3-1917 (Verslag GS 1917 p.57). Zie ook: G. Kuipers, Sleen in verleden en heden (Uitg. gem. Sleen 1992) 156.
G54 Smilde ontving een derde gedeelte van de inkomsten op deze weg en betaalde een derde gedeelte van het onderhoud van het tolhuis. Het onderhoud van de weg, voorzover op haar gebied gelegen, kwam geheel ten haren laste. Alleen op Fries gebied werd tol geheven.
G55 Zie bij G33
G56 Zie bij G15
G57 Goedkeuring tolheffing door Z.M. (Verslag GS 1870,111, p.46). Uitvoering verharding 1871. Publieke verkoop tolhuis (Verslag GS 1919 p.43).
G58 Tolheffing bij raadsbesluit Vries 20-11-1899 no. 4a (KB 25-7-1900 no. 35). Publieke verkoop tolhui-
zen (Verslag GS 1919p.43).
G59 Aankoop grond voor stichten tolhuizen in 1911. Tolheffing m.i.v. 1-5-1912. Publieke verkoop tolhuizen (Verslag GS 1919 p.43).
G60 Aankoop grond voor stichten tolhuizen in 1911. Publieke verkoop tolhuizen (Verslag GS 19]9 p.43).
G61 Zie bij G7.
G62 Zie bij G35.
G63 Tolheffing bij raadsbesluit De Wijk 6-12-1873, goedgekeurd bij KB 24-3-1874 no. 13. In 1921 raadsbesluit en KB tot opheffing tollen op wegen in de gemeente De Wijk. Volgens de lijst in Tollencommissie inv.nr. 119 bestaat deze tol echter nog per 1-1-1930.
G64 Tolheffing ingesteld bij raadsbesluiten De Wijk dd. 31-1-1877 en 7-3-1877. Zie ook Verslag GS 1877, lIl, p.70. In 1918 is de gemeenschappelijke regeling met andere gemeenten gewijzigd, waardoor de gem. De Wijk in de mogelijkheid werd gesteld geen tol meer te beffen. In 1921 is een dergelijk raadsbesluit genomen en goedgekeurd bij KB.
G65 Tolheffing bij raadsbesluit De Wijk 7-3-1877. Zie ook Verslag GS 1877,III,p.70. In 1921 raadsbesluit, goedgekeurd bij KB, tot opheffing van tollen op wegen in de gemeente De Wijk. G66 Tolheffing bij raadsbesluit Zuidlaren 9-8-1867. Goedkeuring van Z.M. in hetzelfde jaar (Verslag GS 1867,111, p.48). De tol in De Groeve is volgens de dochter van de laatste tolbaas, aanwezig op mijn lezing over dit onderwerp voor de Hist. Vereniging Zuidlaren op 30-10-1996, opgeheven op 30-4-1938. Zie over deze opheffing Het Noorden in woord en beeld d.d. 6-5-1938 (met afbeelding) waarin vermeld wordt dat de opheffing plaats vond op zaterdagavond om 12 uur.
G67 Tolheffing bij raadsbesluit Zuidlaren 4-2-1901 (KB 3-5-1901 no.26). De tol in Zuidlaarderveen is op 6-5-1938 opgeheven. (Mededeling H. Visser, zie bij 66.)
G68 Zie bij G35.
Geconcessioneerdetollen op wegen
S1 De twee tolbomen in de gem. Beilen zijn in juni 1857 geplaatst. Zie: G.J. Dijkstra e.a., Gemeente Beilens 1811-1897 (1997) p. 83-84 met foto tolhuis Halerbrug. De heffing is ingesteld bij KB 11-8-1856 no. 45.Volgens fotoboekje Assen in oude ansichten (Eur. Bibl. Zaltbommel 1971) is in Assen de tolheffing gestart op 1-7-1857. In 1882 rechtsvordering tegen de tolpachter (Verslag GS 1882 III p. 97). Opheffing tol m.i.v. 1- 5-1914 (Circulaire GS d.d. 23-1-1914 no. 86, aanwezig in archief Wp. De Veenmarken, toegang 0759, inv. nr. 387). Volgens G.J. Dijkstra (red), Gemeente Beilen, 1811.1897 (Hist. Ver. gem. Bellen 1997)p.84 opheffing in 1913.
S2 Concessie tot tolheffing bij KB 10-5-1856 no.77. Eén tolboom staande op de Loo, gem. Coevorden. Publieke verkoop van tolgaarders woning (Verslag GS 1919 p.40).
S3 In verslag GS 1869, lIl, p.42 wordt vermeld de goedkeuring door Z.M. in dat jaar van de voordracht van de gemeenteraad van Coevorden tot tolheffing op deze weg. In Verslag GS 1899, III, p.150-151 wordt vermeld raadsbesluit Coevorden m.b.t. tolheffing 5-9-1899 no. 4 (KB 17-1-1900 no.22). In verslag GS 1900 raadsbesluit tolheffing 15-5-1900 no.20 (KB 17-10-1900 no.33.), datum van ingang 1-1-1901. Verslag GS 1906 p. 196 meldt dat vanaf 1-1 -1906 de heffing als concessie wordt toegestaan en niet meer als plaatselijke belasting. Concessie KB 3-1-1906 no.78. Het in Overijssel liggende vervolg van deze weg is door de provincie overgenomen. Hierop bestaat geen tolheffing.
Afschaffing tol in gem. Coevorden 1-5-1923 (brief hid Prov. Waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC).
S4 Heffingingesteld bij KB 21-11-1857 no. 56. Aanvang tolheffing bij voltooiing der weg (1859). Klacht inzake het niet verlenen van tolvrijdom voor het vervoeren van mest met geleende of zogenaamde beewagens (Verslag GS 1879, p. 134, Waterstaat). Intrekking concessie bij KB 8-2-1915 no.48 mi.v. 1-5-1915 (Verslag GS 1915 p.46). Verkoop tolhuizen door 5 betrokken gemeenten in 1915 (Verslag G5 1915 p.67).
S5 Wijziging in tolheffing bij KB 1875, waarbij de halve tol op marktdagen e.d. verviel (Verslag GS 1875, lil, p. 37). Bij de enige tol op deze weg, die op de Pesserstraatweg (Toldijk), gelegen op circa 600 meter ten Noorden van de spoorwegovergang, waren 2 bijbomen ter afsluiting van de wegen naar Wijster en naar FIuitenberg/Kalenberg. In het artikel 'Tolhuizen' in: Kwartaalblad St. Historie van Ruinen jg 2 (sept. 1983) p.3-5 en jg 3 (jan. 1984) p. 4-7 worden twee tollen genoemd, één op de Toldijk en één te Fluitenberg. Ook de tekst in: J.Verhoog en J. Floor, Ruinen een historisch portret (1997), 100 met foto van tolhuis, is op dit punt allesbehalve duidelijk. De bijboom naar Wijster is ,naar bet lijkt, het eerst verdwenen, waarna de hoofdboom en de bijboom naar Fluitenberg wellicht als afzonderlijke tollen zijn beschouwd. Afschaffing tol per 1-5-1923 (brief hid Prov. Waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC). Zie voor deze weg ook bij F8.
S6 De weg is aangelegd 1857-1859. Concessie voor tolheffing KB 27-1-1857 no.38, aanvang tolheffing bij voltooiing der weg in 1859 (Verslag GS 1859 p.242). In 1896 tolheffing aan 2 bijbomen bij tol. no.2 (zuivelfabriek De Wijk) Zie hierover: Drenthe in de kaart gekeken (1976) p. 152-153. De Tijtak van de weg ligt voor een klein deel in Overijssel. Afschaffing tollen 1-5-1920 (brief hid. PW d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC). Echter volgens Tollencie inv. 119 is de tol bij De Knijpe op 1-1-1930 nog aanwezig. Sleeswijks kaart van Drenthe (ca.1919) vermeldt deze tol echter al niet meer. Volgens dhr. Holterman , bewoner van het tolhuis te De Knijpe (anno 2000) zijn z'n ouders ca. 1935 in het tolhuis komen te wonen kort nadat de tol was opgeheven.
Te Veeningen bestond vanaf 1824 een particuliere (clandestiene) tol, uitsluitend voor vreemden. die werd opgeheven toen in 1857/1858 de weg werd bestraat. Zie: W. Koops, Het vroegere kerspel De Wijk, NDV 1912, p. 212 e.v. en J. Poortman, Geschiedenis van De Wijk en Koekange (Meppel 1982) p.22.
S7 Concessie KB 3-12-1907 no.68. Aan deze weg langs het Oranjekanaal werden drie huizen met tolbomen gebouwd, waarvan één aan de Kerklaan te Schoonoord. Afschaffing tolheffing goedgekeurd bij KB 31-3- 1916 no.70 (zie ook Verslag GS 1916 p.43). Er is tol geheven tot 1-5-1916. Op 21-12- 1916 publieke verkoop van de tolhuizen.(Verslag GS 1916 p.76). Zie ook: G. Kuipers, Sleen in verleden en heden (Uitg. gem. Sleen 1992) 155-156.
S8 Volgens Handelingen Staten-Generaal, Bijlagen 1927-1928,m. 362.8, p.72 is voor de~ weg in 1866 concessie verleend aan particulieren, van wie de weg in 1886 is overgenomen door de gem. Zuidlaren. Dit laatste kan niet juist zijn, want in 1870 is door Z.M. concessie voor tolheffing tot 1-10-1873 verleend aan de gemeente Zuidlaren (Verslag GS 1870,111, p,46). Verharding was gereed 1869/1870, Verlenging voor 3 jaar bij KB 6-8-1873 no. 23. Verlenging tot 1-1-1880 (Verslag G5 1876, III, p. 39). Het tolhuis stond in een uitloper
van de gem. Anloo, juist ten oosten van de Hunze. Volgens Verslag GS 1926, p.475 is de concessie verlengd tot 1-5-1929. Volgens inv. nr. 36 is bij KB 8-4-1929 no.11 de concessie met één jaar verlengd tot 1-5 1930. Volgens Tollencie inv. nr. 18 is de tol opgeheven in de periode 1-4-1928 tot 1-5-1931. Dit komt overeen met brief GS dd 13-5-1930 no.6 dat de concessie niet weer is verlengd.
S9 Weg aangelegd 1860-1863. Concessie KB 28-10-1861 no.70.Heffing aangevangen aan 4 tolbomen: 3-6-1864. Tol 1: Beilen (Smalbroek), tol 2: Nuil, tol 3: Ruinen-Noord (=Achterdijk= Munnikeweg= De Leeuwte), tol 4: Ruinen-Zuid (=Ruinerdijk). Zie over tollen op deze weg in de gem. Ruinen: artikel 'Tolhuizen' in: Kwartaalblad St. Historie van Ruinen.jg 213 (sept. 1983) p. 3-5, en J. Verhoogh en J. Floor, Ruinen een historisch portret (1997), p. 100-102. Zie over tolhuis Ruinerdijk: Kw.blad St. Hist Ruinen 1995/?, 8 en 1996/1, 7-10; over tolhuis Achterdijk id. 1998/1,15-16.
Zie over tol Smalbroek (met foto) ook: G.J. Dijkstra e.a., Geschiedenis van Beilen 1811-1897 (Hist. Ver. gem. Beilen,1997) 83. In Tollencie inv. nr. 16 wordt voor deze weg nog tolheffing aan 4 tollen vermeld in 1924. Volgens inv. nr. 18 is de tolheffing op deze weg opgeheven in de periode 1-4-1928 tot 1-5-1931. Volgens een later aangebrachte aantekening op inv. nr. 17 was dat m.i.v. 1-5-1929.
S10 De eerste concessie dateert van 1863. Bij de verlenging in 1871 (KB 9-1-1871 no. 2) is o.m. bepaald dat ‘de bijboom te Holsloot, gemeente Sleen, zoodanig worde ingerigt dat bij nimmer den weg langs het kanaal afsluiten’. Het tolhuis met tolboom werd gebouwd nabij de brug over de Verlengde Hoogeveense Vaart; bovendien werd er nog een tolboom geplaatst aan de Eldijk in de gemeente Dalen en een bijboom voor de brug over het kanaal te Holsloot. Zie: G. Kuipers, Sleen in verleden en heden (Uitg. gem. Sleen 1992) 157. Afschaffing tollen 1-5-1922 (brief bid Prov. waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC).
S11 Concessie KB 15-12-1879 no.18 voor 2 tolbomen (Verslag GS 1879, Ill,p.134). In 1882 vervalt het tarief van halve tol bij markt (Verslag GS 1882 p. 161). In 1886: behalve 2 tolbomen nu ook een bijboom. In Tollencie inv. nr. 16 wordt voor deze weg nog tolheffing vermeld in 1924. Volgens Tollencie inv. nr.18 is de tol opgeheven in de periode 1-4-1928 tot 1-5-1931.
SI2 Concessie KB 3-2-1886 no. 2. Afschaffing tol 1-5-1920 (brief hid Prov. Waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC).
SI3 Volgens Verslag GS 1880, IV, p.142 is concessie verleend aan J.J.A. Ardesch e.a. bij KB 19-8-1855 no.57, welke concessie later is overgedragen aan de (in 1878 opgerichte) Oostermoersche Straatwegmij. Weg aangelegd 1856-1857. In 1912 is overwogen een 3e tolboom te plaatsen tussen Eext en Gieten. Zie: H.J. Homan e.a., De boermarke van Eext tot 2000. (Boermarke Eext 2000), 37. Afschaffing tollen 17-12-1918 (althans volgens brief hid Prov. Waterstaat d.d. 31-10-1928 aan secr. Wegencommissie ANWB/KNAC). Zie ook: G. Jansma-Lanjouw e.a., Eext, van ‘t Haltie tot in ‘t Wit (1992), 77 over tolhuis Annerweg 1 (Tranendal). In afwijking van het voorgaande: 2 brieven van tolpachter H. Hovenkamp aan bestuur O.Str.wegmij waarin bij vraagt om schadevergoeding omdat vanaf 1-4-1920 geen tol meer wordt geheven. Bij KB 12-7-1918 no.41 was de concessie nog verlengd van 10-12-1919 tot 10-12-1922.
Zie voor foto's tolhuizen te Schuilingsoord en in het Tranendal (tussen Annen en Eext) K.Bos, Gieten knoop punt van wegen, in: Ons Erfdeel 1998/1, 5-7.Voorts in Nv.h.N 25-8-1988 foto 'Tolhuis weggedrukt' (betreft Schuilingsoord).
S14 Concessie KB 14-10-1877 no.14.1n 1889 bij tolboom, afsluitende de bij het tolhuis bij Oosterbroek uitkomende zandweg, tarief halve tol (Verslag GS 1889).
Foto situatie 1940 met tolbaas E. Wietzes (vader van de klompenmaker Egbert Wietzes) in fotoarchief 0 1 Eel.
S15 Besluit van waterschap m.i.v. 1-6-1917 tolheffing te beëindigen, (Verslag GS 1917 p.35) Het waterschap Barger Westerveen schenkt de weg, 2 tolhuizen met grond en tolbomen aan de gem. Emmen (Verslag GS 1917p.54).
S16 Het einde van de tolweg ligt bij veenplaats 63, dat is op 1440 meter ten oosten van de N-Z weg langs de ExloërkijlplaatseD. Concessie KB 7-12-1899, waarbij als plaats van de tolbomen wordt vermeld: op de veenplaatsen 3 en 49. Opheffing per 4-5-1912 na afloop van de concessieperiode van KB 2-3-1909 no. 30. (Zie RAD, toegang 0759, inv. 715 (wp. Exloo).
S17 Tolconcessie KB 4-12-1901( Zie ook: Verslag GS 1902, IV, p.321 In Tollencie inv. nr. 16 wordt voor deze weg nog tolheffing aan 1 tol vermeld in 1924. De hid Prov. Waterstaat deelt bij brief d.d. 22-2-1932 aan dhr. Stheeman (Kamer van Koophandel te Meppel) mee, dat op dat tijdstip in de gem.Borger nog 2 tollen aanwezig zijn op de klinkerweg bijlangs Drouwenermond. Volgens inv. nr.19 bestaat de concessie voor weg S17 nog op 1-1-1931. Als jaar van verlening wordt daar vermeld 1929 (1901) voor 2 paar tolbomen. Aantekening in inkt: wordt 1-5-1936 opgeheven. Bij besluit GS d.d. 1-3-1933 no.74 wordt tolheffing beëindigd mi.v. 1-5-1936. Op deze datum liep ook de concessie af van KB 26-10-1932 no. 31. (Zie RAD, toegang 0759, inv.nr.387 (wp. Nieuw Buinen).
In Verslag GS 1881 IV p.129 komt voor: prov. goedkeuring op de bestekken voor de aanleg van een kunstweg langs Drouwenermond en het Zuiderhoofddiep der marke van Drouwen tot aan veenplaats no.23 ( scheiding tussen nos. 22 en 23) en het bouwen van een tolhuis met tolboom bij die weg. Aangenomen mag worden dat dit plan, uitmakende een deel van weg S 17, nooit is gerealiseerd.
S18 Tolconcessie bij KB 22-10-1897 no.30 voor gebruik van klinkerweg te Valthermond. Daarbij vastgesteld dat de heffing geschiedt aan 2 tolhekken t.w. één op het zuidervooraf van veenplaats no. 38 en één aan de zuidzijde van het Zuiderhoofddiep nabij brugwachters woning bij de beweegbare brug over genoemd diep ten zuiden van de invaart van het Noorderhoofddiep.(RAD, Toegang 0759, inv. nr.998, wp. Valthe). Veenplaats 38 ligt aan de Zuider Hoofdvaart op 660 meter ten westen van de weg naar Weerdingermond.
De mededeling van J.Hadders Azn in: 100 jaren Valthermond (Emmen 1953) p. 46) dat de tollen in het waterschap Valthe in 1915 werden afgeschaft, is niet juist. De weg komt nog voor op Handelingen Staten-Generaal, Bijlagen 1927-1928 nr. 362.8, p.72 (toestand 1-4-1916), echter met meer op m. 362.10, p. 95 (toestand 1-4- 1928). Volgens Tollencie inv. nr. 18 echter is de tol opgeheven tussen 1-4-1928 en 1-5-1931.
S19 Concessie KB 4-3-1905 no. 47. Opheffing tol m.i.v. 4-3-1917 bij afloop van de concessie verleend bij KB 27-2-1914 no.53. Zie: RAD, toegang 0759, inv.no.998 (wp. Valthe).
S20 Concessie KB 11-3-1905 no.74, waarbij wordt vastgesteld dat de heffing geschiedt aan de tolboom bij het hoofdkanaal A te Nieuw-Weerdinge. Opheffing per 11-3-1914 bij afloop van de concessie verleend bij KB 23-3-1911 no.14. Zie: RAD, toegang 0759, inv.no. 1344 (Wp. Weerdinge).
S21 Als gevolg van het heffen van tol op aangrenzende wegen in de provincie Groningen verplaatste het snelverkeer zich naar deze weg, die in 1912 door het waterschap was aangelegd. Vanwege de daardoor sterk stijgende kosten van onderhoud werd gevraagd om als tegemoetkoming daarin tol te mogen heffen. Een concessie daarvoor werd verleend bij KB 1-9-1927 no. 165, waarbij werd bepaald dat voor een periode van 3 jaar tolheffing mocht plaatsvinden aan de tol bij de 2e Valthermond op de sintelweg langs de zuidelijke hoofdvaart en door de Valthermussel in het waterschap Valthe. De concessie werd bij KB 4-9-1930 verlengd tot 1-9-1931. Een verzoek van het waterschap om de concessie daarna nog weer te verlengen werd niet gehonoreerd omdat de tollen in de provincie Groningen inmiddels opgeheven waren. Volgens inv. nr. 19 bestaat de concessie nog per 1-1-1931. Bij brief voorz. Tollencie d.d. 9-1-1932 aan de leden (inv. nr.19) wordt gemeld dat de tol op de sintelweg is opgeheven. Dit zal vermoedelijk bij afloop van de concessie per 1-9-1931 zijn geweest.
S22 Voor deze weg was reeds in 1843 een concessie verleend tot aanleg van de weg met het recht van tolheffing aan R. de Sitter e.a. (KB 15-1-1843 nr. 64 en KB 4-5-1843 nr.77), doch deze is in 1848 weer ingetrokken wegens het niet gebruik maken van de vergunning binnen de gestelde tijd. Bij KB 11-8-1848 no.97 is vervolgens een concessie verleend aan de heren J.J.A. Ardesch, mr. P.A.G. de Milly, B.W. van de Sande Slot en mr. L. graaf van Heiden Reinestein. De N.V. Zuidlaarder Straatweg maatschappij is opgericht in 1881 (KB 5-9-1881 no. 3), waarna de concessie aan deze maatschappij is overgedragen. De tol te Blankeweer (Gr.) is opgeheven in 1940 (BesI. SG Waterstaat 9-12-1940 no.6701 Afd. Waterstaatsrecht), die te Midlaren in 1948. Volgens Tollencie inv. nr. 28 bij statenbesluit van 25-2-1948 (op basis van statenvoorstel d.d. 12-11-1947 no. 47, bijlage Va) besloten tot opheffing tol, waarbij een tegemoetkoming van f 10543 wordt verleend. De gem. Haren verbond zich bij raadsbesluit d.d. 29-]2-1947 om de tol per 1-1-1948 te beëindigen.
Daarentegen: In Verbalen Prov. Staten 25-2-1948 Bijlage Va wordt vermeld: Sedert 1 mei 1941 wordt nog slechts tol geheven aan de tolboom te Midlaren. M.i.v. dezelfde datum is de tol te Blankeweer opgeheven.
S23 Tolboom te Nijensleek. Concessie tot tolheffing bij KB 7-12-1855 no. 62. Weg aangelegd 1856-1858. Bij res. GS 27-5-1858 no.17 machtiging tot tolheffing omdat de weg toen voltooid was. In Tollencie inv. nr.16 wordt voor deze weg nog tolheffing aan één tol vermeld in 1924. Volgens Verslag GS 1926, p.478 is de concessie toen verlengd tot 1-9-1929. Daarna vermoedelijk nog met één jaar tot 1-9-1930. Volgens inv. nr. 18 is de tol opgeheven in de periode 1-4-1928 tot 1-5-1931. In archief PW 1929, nr.1951,R 10 een aantekening dat de tol per 1-9-1930 is opgeheven.
S24 Weg aangelegd 1859-1860. Tolconcessie verleend 1861. Sedert 1908 wordt alleen tol geheven in de gemeente De Wijk. Zie over deze laatste tol W. Houtman, Tollen om en in Drenthe, in: Drenthe in de kaart gekeken (Meppel 1976) 152-153. Volgens Tollende inv.nr. 18 is de tol opgeheven in de periode 1-4-1928 tot 1-5- 1931. Volgens brief hid PW d.d. 31-10-1928 (1928 R 10) aan de secr. van de Wegencommissie ANWB/KNAC zou de opheffing hebben plaats gevonden tussen 1-4-1916 en 1-4-1928.
S25 De tolheffing berust op een resolutie van Ridderschap en Eigenerfden der Staten van de Landschap Drenthe d.d. 18-3-1777. Het recht werd verleend aan Lucas Reggers, die een bestaande weg van Staphorst naar Meppel had vervangen door een nieuwe. De in Overijssel bestaande tol werd overgebracht op de nieuwe weg, terwijl in Drenthe nu voor het eerst ook tolheffing werd toegestaan (RAD, OSA no. 1624). Bij de justificatie van de tollen in de Franse tijd werd deze tol voor rechtmatig gehouden, zodat de heffing kon worden voortgezet- (Zie: W. Houtman, 'Tollen om en in Drenthe', in: Drenthe in de kaart gekeken. 119, 124-127). Hoewel in latere stukken deze tol soms wordt gerangschikt onder de brug tollen wordt de tol van oorsprong geheven voor de weg, hoewel de brug daarbij inbegrepen zal zijn geweest- Zie over deze tol ook: J. Riddering, 't Halvestuiversbrugje bij Meppel, in: Maandblad Drenthe 1949, p. 91-94. Volgens Tollende inv. nr. 19 Lijst IV bestaat tolheffing nog op 1-1-1931 en volgens inv. nr. 20 ook nog op 15-11-1941. Zie voor opheffing: Verbalen Prov. Sta- ten d.d. 10-2-1947 no.97 Bijlage V11a en d.d 25-2-1948 Bijlage IXa p.7. Volgens Tollencie inv.nr.39 is door Prov. Staten van Drenthe d.d. 25-2-1948 besloten dat de opheffing van deze tol binnen 2 jaar na de datum van dit besluit moet hebben plaats gehad. Bij brief ANWB d.d. 20-5-1949 aan de Tollencie wordt meegedeeld dat de tolheffing nog steeds plaats vindt. Tarief 10 cent. De Tollende antwoordt d.d. 21-6-1949 dat de Erven Duiven nog gerechtigd zijn tol te heffen. Ze zijn dan in onderhandeling met de gemeente Meppel.
Wegtollen uit de procedure van justificatie van 1811
F1 Weg van Annerveen tot aan de Kiel
Deze tol wordt genoemd in bron A (1809) met als object waarover geheven wordt: de weg van de Spijkerboor naar de Kijl. Daarbij wordt vermeld dat de weg particulier eigendom is (eigenaar: Greveling) en octrooi voor tolheffing nooit is verzocht, noch gekregen. In bron B (1812) wordt de tolweg aangeduid als: 'van Spijkerboor tot AnnerVeensche Klapbrug (reclamanten: J.M. Braams en A. Dolfmg). Tenslotte vermelding in bron C (1812) en conform opgenomen in het bij deze toelichting behorend overzicht- De tol komt voor op top. kaart blad 56 in Grote Historische Atlas van Nederland dl2 Noord-Nederland 1851-1855,juist ten noorden van de Oostermoerse Vaart bij de zijweg naar Eexterveen. Omdat de weg Spijkerboor-Annerveense kanaal (G3) in 1879 is verhard waarbij een nieuwe tolheffing is ingevoerd, moet de hier genoemde tol voordien zijn opgeheven.
F2 Dijk van Gasteren naar Rolde
Deze tol wordt genoemd in bron A (1809) en wordt dan geheven 'wegens de Dijk ten Zuiden van Gasteren' (eigenaar Lunshof) krachtens resolutie van Drost en gedeputeerde Staten des Landschaps Drenthe d.d. 12-8- 1727. In bron B (1809) wordt als reclamant genoemd Gerrit Lunshofte Anreep wegens een tol 'op den Dijk ten Zuiden van Gasteren'. Tenslotte vermelding in bron C (1812) en conform opgenomen in het overzicht. Drost en Gedeputeerden besloten op 13-12-1615 Frerick Tijmens als opzichter aan te stellen op de 'nije dijck'bij Gasteren en deze het recht van tol te verlenen.(Joosting,Drents Plakkaatboek 11412-1633,110.244, p.213-215). Uit een reisverhaal uit 1692 blijkt dat er toen tol werd geheven hoewel er geen tolhek was. Bij een reis in 1694 werd er geen tolgeld meer gevraagd. Zie: A. Bicker Caarten,NDV 1974, 58.
F3 Tol op weg van Parijs naar Groningen
Deze tol wordt genoemd in bron A (1809) en wordt dan geheven 'wegens de Asser dijk' (eigenaar: het Rijk, verhuurd aan Gerrit Berends) krachtens resolutie van Drost en gedeputeerden des Landschaps Drenthe d.d. 17- 7-]787. Verder vermelding in bron C (1812) als tol op weg van Parijs naar Groningen (eigenaar: het rijk).
Bij besluit van de prefect d.d. 31-10-1812 is deze tol op de keizerlijke weg no. 19 opgeheven per 1-1-1813. De tol lag in de gemeente Assen op de rijksweg Assen-de Punt. Zie ook: R.I.A. Nip, De weg langs de Vaart 1985), 17. Uit reisverslagen van 1693 en 1705 blijkt dat men toen, komende uit de richting Groningen, bij aankomst in Assen tol moest betalen. Zie: A.Bicker Caarten, NDV 1974, 55 en 59.
F4 Tolhek aan Dieverbrug op weg naar Groningen (en 3 tollen bij sluizen)
Deze tol wordt genoemd in bron A (1809) en wordt geheven 'wegens de weg bij Dieverbrug' (eigenaar; het rijk, verpacht aan Jacob Hummel). Voorts zijn er wegtollen bij Strijkers Vallaat (verpacht aan Spijker), bij Contermans Vallaat (verpacht aan Jochem......) en bij Schenkels Vallaat (kerspel Havelte, verpacht aan Willem Schenkel). Van deze 4 tollen is geen octrooi voorhanden; de schutmeesters onderhouden de weg en genieten daarvoor het voordeel van de tol. Naderhand worden de onderhoudswerkzaamheden aan de weg geheel in handen van de schutmeester te Dieverbrug gegeven waarbij wordt bepaald dat alleen door hem tol zal worden geheven. Hiervoor wordt een eikenhouten tolhek op de weg geplaatst. Zie: Nip, De weg langs de Vaart, 16-17. Bron C (1812) vermeldt dan ook alleen het tolhek aan Dieverbrug. Bij besluit van de prefect van 31-10-1812 is deze tol op de keizerlijke weg no. 19 opgehven per 1-1-1813. Na de omverwerping van de Franse heerschappij zijn de tollen op de rijkswegen weer ingevoerd. De verharding van de weg langs de Drentse Hoofdvaart leidde in de jaren dertig van de 19e eeuw tot een nieuwe opzet van de tolheffing (zie weg R1a).
F5 Dijk van Gasselte naar Gasselternijveen
De tol wordt genoemd in bron A (1809) en werd geheven 'wegens de dijk van Gasselte naar Gasselternieuwveen' (eigenaren: de algemene Boer van Gasselte). Er was geen octrooi, 'echter geblijkt uit de resolutie van de Heeren Ridderschap en Eigenerfden, Staten des Landschaps Drenthe d.d. 28 Febr. 1699, dat het de Boer van Gasselte competeert tol van voormelde dijk te mogen vorderen'. In bron C (1812) wordt de tol vermeld wegens de 'Dijk van Gasselte naar Gasselternijveen' met als eigenaar de bewaardeelde boeren van Gasselte. De tol zal vóór 1866 opgeheven zijn. In dat jaar is namelijk op basis van de verharding van de weg een nieuwe tolheffing tot stand gekomen (zie weg G26).
F6 De tol bij Bareveld
Op 21-3-1758 verleenden Drost en Gedeputeerden op zijn verzoek een octrooi voor de heffing van tol aan koopman Arent Eysinge te Wildervank. Deze had aangeboden tegen het recht van tolheffing een 'bequame en passabele weg' over het moeras tussen het Wildervanker Diep en de Oostermoerse Vaart aan te leggen en te onderhouden. Het tarief bleef bijna twee eeuwen ongewijzigd: van iedere wagen met twee paarden twee stuiver, van een chais met één paard één stuiver, een koebeest een halve stuiver en van ieder varken of schaap een oortje (=114 stuiver). Omdat ondanks latere pogingen modernere middelen van vervoer nooit tolplichtig zijn geworden, kreeg de tol in de volksmond de naam Zwientjestol. In bron A (1809) en B (1812) komt deze tol niet voor. Ook niet in de overzichten van bron D m.b.t. de nog aanwezige tollen in 1916 en 1928. Wel echter als Tolweg van de Stad Groningen in bron C (1812). Toen in 1846 de provincie Drenthe de provinciale weg vanaf Gieten oostwaarts verhardde, kon ze dit slechts doen tot het begin van de Toldijk in het gehucht De Hilte. De naam Toldijk duidt erop, dat op dat bet aansluitende weggedeelte De Hilte-Bareveld al tol werd of althans vroeger was geheven. De provincie Drenthe en de gemeente Groningen sloten over deze Toldijk een overeenkomst onder voorwaarde dat de aanleg van een verharde weg niet de minste inbreuk zou maken op het Convenant van 17-5-1817 (overeenkomst tussen Groningen en Drentse veenmarken) en dat deze weg onveranderd zou blijven wat hij was, namelijk het particuliere eigendom van de stad Groningen onder vrijlating aan de Stad om voor het gebruik van haar gedeelte van de weg een zodanige tol te heffen als door het hoger gezag zou worden goedgekeurd (Verbalen Prov. Staten 1847, 31-39). Bij besluit van de burgemeester van Groningen werd de tol per 1-1-1943 opgeheven. Zie over deze tol: Maandblad Drente, jg.14,jan. 1943, p.54 en De Kampioen 15- 12-1942.
F7 Weg van Westerbeeksloot over Wapserveen naar Havelte
Deze weg is rond 1770 door Nicolaus van Heloma aangelegd. Bij de kruising met de weg door Wapserveen plaatste hij tolhekken. In bron A (1809) komt de tol voor met als eigenaar J. van Royen, verhuurd aan Steven Blok. In de opgave de aantekening: Hiervan is geen octrooi voorhanden. In 1812 vindt een door het Franse bewind uitgevaardigde justificatie van de tollen plaats (een vaststelling van de rechtmatigheid ). In de stukken van deze procedure wordt de tol steeds vermeld. De prefect in het departement van de Westereems zendt op 6 januari 1812 een eerste opgave van tollen (lijst niet gevonden) op. Daarna een lijst d.d. 5-2-1812 (bron B). Tenslotte een meer definitieve (en laatste?) lijst d.d. 10-4-1812 (bron C). Deze laatste lijst is opgenomen in P. Brood, Belasting heffing in Drenthe 1600-1822 (Meppel I Amsterdam 1991) 90-93. In het artikel van W.P. Zwuup 'Tussen Hesselte en Westerbeecksloot' in: Onsen Spiker 1993 13 en 1993 14 (Hist. Ver. Havelte e.o.) wordt de weg en de tolheffing daarop beschreven. De kwestie van de rechtmatigheid van de tol is op 3 april 1812 aangetoond voor het Vredegerecht te Meppel (RAD, toegang 0104, aanvraagnr. 19002). In 1911 schonk J. Blok als toenmalige eigenaar de weg met tol aan de gemeente Havelte, hetgeen bij raadsbesluit van 20-12- 1911 werd aanvaard. Daarmee was een einde aan de tolheffing gekomen.
F8 Tolhek (Hoogeveen)
Deze tol wordt genoemd in bron A (1809) en wordt geheven 'wegens de Hogeveense toldijk' (eigenaar: R.O. van Holthe). Hiervan was toen geen octrooi voorhanden, wel de aantekening ‘echter geblijkt uit de resolutie van Ridderschap en Eigenerfden d.d. 21-3-1758'. Voorts in bron B (1812) als tol 'op den Dijk te Hogeveen' (eigenaar: R.O. van Holthe te Echten). Tenslotte in bron C (1812) met alleen de vermelding 'tolhek' onder Hoogeveen en dezelfde eigenaar als hiervoor. Mogelijk is dit de tol die voorkwam op de Toldijk (Weg Hoogeveen- Pesse) juist ten zuiden van de huidige spoorwegovergang t.p.v. de Zwarte Dijk, de zijweg naar De Stadterij en Stuifzand (zie Grote historische Atlas van Nederland dl 2 Noord-Nederland 1851-1855, blad 94). Zie voor deze weg ook bij S5.
F9 Roderwolderdijk
Deze tol, die vermeld wordt in bron C (1812), werd geheven op de Rodenvolderdijk, alleen op de dagen van jaarmarkten in Norg en Roden. Eigenaar: de boer van Rodenvolde (t.b.v. de schoolmeester). Toen in 1787 Wybe Boukes werd benoemd tot schoolmeester en koster te Rodenvolde werd in het contract opgenomen: 'De kermissen en jaarmarkten de tollen van de dijk te beuren, waarvoor deselve 2 maal des jaars de dijk moet slechten ten keuze der dijkrichters.' Zie: J. Braams- v.d. Schans, Rowol toendertied, van kerspel naar buitendorp (Comm. Hist. Boek Rodenvolde), p.20. De tol zal vóór 1885 opgeheven zijn, omdat in dat jaar als gevolg van de verharding van de weg een nieuwe opzet van de tolheffing tot stand kwam.
F10 De tol op de Andersche Dijk
Volgens bron A (1809) verleenden Drost en Gedeputeerden op 26-10-1633 octrooi voor deze tolheffing. Vermoedelijk is dit een verschrijving en moet het 1683 zijn i.p.v. 1633. De eerste ons bekende, aan wie octrooi werd verleend, is namelijk Goossen Egberts (OSA 1332). Hij sloot op 26-10-1683 een overeenkomst met Gedeputeerde Staten van de Landschap Drenthe dat hij tot 1-10-1686 tol zou mogen heffen (2/3 van de opbrengst voor hem, 1/3 voor de Landschap). Zowel in bron A (1809) als in bron C (1812 ) wordt deze tol vermeld. De staat, het koninkrijk Holland, heeft waarschijnlijk in 1807, tegelijk met de Andersche brug, ook de tol overgenomen. Bij KB van 22-3-1828 werd onder meer de opheffing van de tol geregeld. Hoewel dit KB in 1832 is ingetrokken, heeft dit waarschijnlijk niet tot herleving van de tol geleid. Zie: W. Houtman, 'De tol op de Andersche Dijk', in: De Kloetschup 1998 14, 12-18 (Tijdschrift Rolder Historisch Gezelschap).
F11 Weg over Rheehroggen
De tol op Rheebruggen dateert van 1619 (RAD, OSA6, Protocol van resolutien van Ridderschap en Eigenerfden, dl. 1, f. 133,19 Nov. 1619). In bronA (1809) wordt een resolutie van R&E d.d. 18-3-1727 als rechtsgrond voor de tolheffing genoemd (OSA 1624). In de bronnen B en C (1812) wordt de tol ook genoemd.
In 1898 bestaat de tol nog steeds. Ze wordt dan een ongeconcessioneerde heffing genoemd (RAD, Archief Ged. Staten, inv. no. 2, Verbalen 27-5-1898 no.37)
Op de topografische kaart, verkend in 1853/1854 (zie Grote Historische Atlas van Nederland; dl. 2 Noord- Nederland 1851-1855, blad 93) wordt de tol aangegeven. Op de top. kaart no. 22] Uffelte (verkend in 1920) echter niet meer. Zie over deze tol: J. Heringa, Uit de geschiedenis van Rheebruggen, in: Nieuwe Drentse Volksalmanak 1975, 73-107. In het artikel 'Tolhuizen' in: Kwartaalblad Stichting Historie van Ruinen, jg. 2, nr.3 (sept.'83) blz. 4 wordt melding gemaakt van een (helaas niet gedateerde) brief van een provinciaal ambtenaar aan de burgemeester van Ruinen, waarin deze schrijft dat hem tol was afgevorderd bij Rheebruggen en bij Ansen , terwijl daarvoor nimmer vergunning is verleend, zodat deze tolheffing ongeoorloofd is. Omdat de weg Uffelte-Rheebruggen-Ansen in 1916 met subsidie is verhard moet de tol uiterlijk in dat jaar opgeheven zijn.
F12 Weg genaamd de Anser Toldijk of Anser Hooidijk
Deze tol komt reeds voor in bron A (1809), waarbij vermeld wordt dat Lucas Jans en Jan Dijkman eigenaar zijn en dat er geen octrooi van deze tol is. In bron B (1812) worden als eigenaren vermeld: P.A. van Holthe q.q. Lucas Jans en Jan Jans Dijkman, terwijl in bron C (1812) alleen Jan Dijkman als eigenaar wordt genoemd. Zie voor de plaats van de tol Gemeente atlas J.Kuyper, kaart gem. Ruinen 1867. Ook op de topografische kaart, verkend in 1853/1854 (zie Grote Hisçtorische Atlas van Nederland, dl. 2 Noord-Nederland 1851-1855, blad 93) wordt de tol aangegeven aan de westzijde van Ansen. Op de top. kaart no. 238 Havelte (verkend in 1920, ged. herzien in 1924) echter niet meer. In het artikel 'Tolhuizen' (hiervoor vermeld bij F11) wordt melding gemaakt van een brief, waarin deze tol wordt aangemerkt als zijnde ongeoorloofd. Omdat de weg Uffelte-Ansen in 1916 met subsidie is verhard moet de tol uiterlijk in dat jaar opgeheven zijn.
F13 Leemdijk vanaf de Hoofdvaart tot de Hijkerscheid
De tol op deze weg wordt alleen genoemd in bron C (1812). Verdere gegevens hierover zijn niet bekend.
F14 Mantinger- en Hullendijk
Deze tol komt voor in bron A (1809) en wordt geheven 'wegens de Mantinger en Hullen Dijken. Eigenaar: het Rijk, verpagt aan Jan Hup, Gosen Seinen en Albert Otter van het Hogeveen.' De heffing vindt plaats krachtens Dispositie van de Landdrost van het Departement Drenthe d.d. 29 Oct. 1808 no. 1. De tol wordt eveneens genoemd in bron C (1812) onder Mantinger- en Hullendijk met als eigenaar het rijk. De tol is echter veel ouder dan uit het voorgaande blijkt. In 1661 werd door het Mantingerveen een weg gelegd om het verkeer van Oost naar West te vergemakkelijken. Ter bestrijding van de kosten stelde de Landschap Drenthe een tolheffing in (OSA 6, deel IV, fol. 181). Bij resolutie van de Landdag d.d. 26-2-1684 werd de tol nog eens voor 20 jaar verpacht. Op de Landdag van 9 maart 1686 werden boetes vastgesteld voor het 'verswijgen' (ontduiken) van de tol. Dat het rijk eigenaar was van deze weg en van de tol daarop hield verband met de vesting Coevorden. Dit was namelijk één van de belangrijkste wegen door het veengebied van Zuid-Drenthe tussen Coevorden naar Meppel. Na de opheffing van Coevorden als vesting werd de instandhouding van deze weg in het belang van de staat niet meer nodig geacht en werd het onderhoud in 1865 overgedragen aan de gemeenten Beilen, Westerbork en Zweeloo. Zie Verslag G S. over 1865, p.223 en W. Houtman, in Drenthe in de kaartgekeken, 123-124.
F15 Koekanger tolweg
Deze tol wordt genoemd in bron A (]809) 'wegens de weg over Koekange'. Eigenaar: R.O. van Holthe, verhuurd aan Otto Roelofs Eleveld. Een octrooi is niet voorhanden. In bron B (1812) wordt vermeld 'de Tolweg in de commune Koekange' met als reclamant R.O.van Holthe te Echten. Bron C (1812) vermeldt 'de Koekanger tolweg' met als eigenaar: R.O.van Holthe tot Echten. Wat de plaats van de tol betreft het volgende. Gelegen op de (noordoostelijke) hoek van de doorgaande weg door het dorp Koekange en de grote tolweg van Groningen naar Zwolle kwam een boerderij annex herberg en winkel voor met de naam 'Het Tolhekke'. Dit gebouw werd in de 19e eeuw bewoond door verschillende leden van de familie Ho(o)genkamp. In een dagboek van Johannes Hogenkamp (*1874) komt een tekening voor van het pand met het tolhek en een beschrijving van de situatie ter plaatse. De boerderij werd naderhand verkocht aan de Coöp. Zuivelfabriek te Koekange en ingericht voor woningen voor het personeel van de fabriek. In 1915 werd het afgebroken. Naast de boerderij werd later het twee verdiepingen tellende logement Eleveld gebouwd, waarschijnlijk voor een nazaat van Otto Roelofs Eleveld die in 1809 de tol huurde. Dit logement brandde af in 1917. Ook veel eerder is er al sprake van een tolhek te Koekange. In een reisverslag uit 1693 lezen we, dat men komende uit De Wijk is 'wedenvech gevaeren door Cocange, alwaer wij 2 stuiver tol musten geven en so voorts Ruinen ...'. (zie A.Bicker Caarten, NDV 1974, 56). J. Poortman noemt in Geschiedenis van De Wijk en Koekange, p.192-193 een andere plaats voor de tol, namelijk bij het tolhuis 'Het Koekanger Tolhekke' (afgebrand 1936) te Struikberg., gelegen aan de postweg, die vroeger als eigen weg is aangelegd door de Heer van Echten. Dit moet een abuis zijn. Het te Struikberg gelegen huis was geen tolhuis maar een posthuis, een pleisterplaats voor reizigers, en droeg geen speciale naam.
F16 Particuliere grindweg over het landgoed Dikninge
Deze tol valt eigenlijk buiten deze rubriek. Het is namelijk een tol op een niet-openbare weg. Volgens Verslag GS 1866. hoofdstuk 12, blz. 7, is de weg (lengte 1950 meter) aangelegd in 1861. Ze is particulier eigendom en wordt alleen krachtens verkregen vergunning door anderen gebruikt. Een brief van de gem. De Wijk d.d. 30- 7-1925 meldt als jaarlijkse opbrengst f 200.-. Het toltarief voor auto's was toen 10 cent, voor wagens 5 cent. De tol werd opgeheven in het voorjaar van 1965 door het vertrek van Jan Stapel, die het tolhuis huurde met recht van tolheffing. Zie over deze tol ook: J. Poortman, Geschiedenis van De Wijken Koekange (Meppel 1982) p.46,49 en 101.
NOTEN
*W. Houtman (1929) werkte onder andere bij de provinciale waterstaat van Drenthe en publiceerde boeken en artikelen over de Drentse geschiedenis. Adres: Van Blankenheimlaan 7, 945 1 KK Rolde.
- 1 Houtman, Tollen om en in Drenthe', in: G.H. Peerbolte(red.),Drenthe in de kaart gekeken (Meppel, 1976).
2 F.C.J. Ketelaar, Oude zakelijke rechten, vroeger; nu en in de toekomst (Zwolle, 1978) P. Brood, Belastinghefing in Drente 1600-1822 ( Meppel 1991). Annemieke Bot, Wegenbeheer: belasting of retributie. Een historisch onderzoek naar tolheffing in Nederland (Doctoraalscriptie Faculteit der Historische en Kunstwetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam, 1992)
3 R.I.A. Nip, De weg langs de vaart (Rijkswaterstaat,Directie Drenthe, 1985). Verwijzing naar plaatselijke publicaties vindt voornamelijk plaats via de lijst 'Bijzonderheden bij het overzicht tolheffing in Drenthe'.
4 .E. van Lennep, De tolheffing op de openbare wegen in Nederland. (Amsterdam, 1884), Inleiding. Ketelaar, Oude zakelijke rechten, 9; Bot, Wegenbeheer, 7-8. J. v.d.Poel, Sijmen betaal! Belastingen toen en nu (Alphen a.d. Rijn, 1966).
5 Gidsje van de Heilige Land Stichting te Nijmegen (1988); Lucas 3:12, 15:1 en 18:10.
6 Ganshof, F.L. ,Het tolwezen in het Frankische rijk onder de Merovingen (Brussel, 1958) Ganshof, F.L., Het tolwezen in het Frankische rijk onder de Karolingen (Brussel, 1959) J. Heringa e.a. (red.), Geschiedenis van Drenthe (Meppel, 1985),243 ; Van Lennep, De tolheffing, 1-10; Van der Poel, Sijmen betaal, 5-68.; Houtman,'Tollen', 115 vlg.
7 Houtman, Tollen, 116-121. Volgens Brood, Belastingheffing, 87 heeft de stad Groningen in 1467 het 'recht der Punterbrug' gekocht van Johan van den Clooster; Nip, De weg langs
de vaart, verwijst naar OSA 1192. In OSA, inv. r.1193, ol. 35r (1695) komt een extract voor van een rekening van de stad Groningen van 1695 (fol. 86 v) waaruit blijkt dat het recht van tol op de Punterbrug voor 6 jaar wordt verpacht aan Tobias Jurriens. In Rijksarchief Groningen (RAG), Archief gewestelijke besturen 1798-1814 (1815),H. Archief v.d. Prefectuur v.h. Dep. Westereems, 1e Divisie, 3e Bureau, inv. nr. 3853. verklaart de prefect d.d. 31-10-1812 dat de tol te de Punt, hoewel toebehorende aan de stad Groningen, toch tegelijk met de andere rijkstollen op de weg Meppel-Groningen per 1-1-1813 (!) wordt afgeschaft, omdat de Raad van Groningen de eigendom van genoemde tol niet reclameerde, zoals toen voorgeschreven bij Keizerlijk Decreet. Na het omverwerpen der Franse heerschappij zijn de tollen weer ingevoerd bij KB 8-6-1814. De tol te De Punt komt niet (meer) voor in de bijlagen IlI of IV van bron D (overzichten tollen per 1-4-1916). Volgens mededeling in N.v.h.N .d.d. 2-6-1978, bevestigd in een historisch vragenuurtje voor radio Groningen in januari 1997, is de tol op 1-5-1824 opgeheven door Gustav Willem baron van Imhoff.
8 De betekenis moet afgeleid worden uit Verwijs en Verdam, Middelnederlands woordenboek, VII, 2534, i.v. Swigende 4 als: vanzelfsprekend, natuurlijke tol.
9 RAD, OSA nr. 66, deel X, fol. 208.
10 W. Houtman, De tol op de Andersche Dijk, De Kloetschup 1998 14, 12-18
11 RAD, OSA nr. 1624, Opgaven der schulten en gemeentebesturen omtrent de tollen in het departement Drenthe (aan) het rijk of aan particuliere ingezetenen toebehorende. Met daaruit vervaardigde Lijst No. 1 Tollen in het Departement Drenthe het Rijk toebehorende en Lijst No. 2 Idem aan Particuliere ingezetenen toebehorende. 1809. In het overzicht Bron A genoemd.
12 R.A.Groningen, Archief gewestelijke besturen in Groningen 1798-1814 (1815), H. Archief v.d. Prefectuur v.a Departement v.d. Westereems. Besluit van de prefect d.d. 31-10-1812, 1e Divisie, 3e Bureau, no.385a waarin wordt vermeld dat de tollen op weg no. 19 m.i. v. 1 januari a.s. (d.i. dus 1-1-1813) zijn en blijven afgeschaft. Opvallend omdat (bijna) overal elders de rijkstollen m.i.v. 1-1-1812 zijn afgeschaft.
13 J.J.A. Lucas, 'De rechtsgeschiedenis der prae-revolutionnaire tollen' in: Ned.Juristenblad (8-8-1942 no.28) 385- 390; Ketelaar, Oude zakelijke rechten, 52-54; J.H.G.van den Berg, Openbare en niet openbare wegen. 158 vlg
14 KB 84-1814 volgens Bot, Wegen beheer, 28.
15 Houtman, Tollen, 127-128; Van Lennep, Tolheffing openbare wegen, 11-28; Schepel, Wegenrecht, 174-187. Betreft KB 22-3-1831 no. 5 of 95 en KB 29-10-1833 no. 690f59.
16 Houtman, Tollen, 129,131-135.
17 Ibidem, 129, 151-156.
18 lbidem,130,151.156.
19 Ibidem, 130-131.
20 Van den Berg, Openbare en niet openbare wegen,160-162; Bot, Wegenbeheer, 49-52; Brood, Belasting heffing, 86- 88; Houtman, Tollen, 145-146;Van Lennep, Tolheffing, 32-71; Schepel, Wegenrecht, 177.
21 Houtman, Tollen, 135-138.
22 Ibidem, 145-150.
23 Drentse Courant 25 november 2000 blz. Z 20 1 W 20.
24 Drents Archief (DA), Inventaris van het Huisarchief De Klencke, toegang 0613, inv. 185.
25 Ibidem, inv. 206.
26 Houtman, Tollen, 141-145.
27 KB 16-3-1816 no. 47.
28 Ibidem, 154; verslag GS 1880 p. 91-92 en verslag GS 1881 p. 85-86.
29 Mededeling R. Westenring (* 1899) te Rolde.
30 PDAC 2 1-10-1905 n.a.v. raadsvergadering Eelde 19-10-190; Geschiedenis van Rolde (1993), 181.
31 Houtman, Tollen, 145.
32 S. Cancrinus, Drenthe van vroeger en nu (Groningen 1976) 65.
33 Algemeen Rijksarchief, Tweede Afdeling (ARA-II), Archief van de Tollencommissie, inv.nr.119
34 Drentse Courant 27-12-1999,
35 Mondelinge mededeling dd 30-10-1996 van mw. L. Kominga-Veenstra te Zuidlaren.
36 Mondelinge mededeling d.d. 17-12-1999 van mw. J. Scholten te Dwingeloo.
37 Houtman, Tollen, 153.
38 Ibidem, 160.
39 Ibidem, 156-162.
40 Ibidem, 162-168.
41 ARA-11, Tollencommissie, Inventaris van het archief van de tollencommissie 1929-1950, 3-7.
42 L.H.M. Damen, Een kritische beschouwing van de Wegenwet (Alphen aan de Rijn, s.a.) par.21.
43 Bot, Wegenbeheer, 111; R.J. Polak, Wegenverkeersrecht, 138.
44 Nieuwe Rotterdamse Courant/Handelsblad 21-9-2000.