Kerk Geschiedenis (Magnin)
1e
J.S. Magnin: Overzicht der Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
In de Roomsche tijden behoorde het Jus Collationis van Schoonebeek aan de Heeren van de Riddefhof stad de Klenke, onder het kerspil Oosterhesselen, Later werd het daarvan vervreemd en ten jare 1690 was daarvan Leenbezitter G. Baron Sloet tot Singraven, die het aan den Kapitein Jonkhr, Rutger van Dongen tot de Klencke overdroeg. Volgens de Landsdagsbesluit van 5 Maart 1700, werd De landschaps Collatie van Oosterhesselen verwisselt met die van Schoonebeek, ten gevalle van Jonkhr. R. van Dongen voornoemd, mits de leenroerigheid als een Agterleen van Overijssel, weder op Oosterhesselen werde gelegt. Die leen - verlegging werd door Ridderschap en Steden, de Staten van Overijssel, kort daarna goedgekeurd.
Thans zullen wij een kort overzigt laten volgen van de nieuwe gemeenten en predikants plaatsen, welke na invoering der kerkhervorming in Drenthe zijn gesticht geworden.
1601
J.S. Magnin: Overzicht der Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
De toenmaals in Drenthe dienstdoende predikanten, den 9n Junij 1601 te Rolde zamengekomen en kerkelijk vergaderd, beslote eenpariglijk, dat dit Landschap in twee klassikale districten zoude worden verdeeld, en tot dat einde werd door hen destijds besloten als volgt:
"Is bei dem Classe eindrachttigen vnd mit vullen consent besloten, dat nun fortan 2 Classes in der lantschaft Drete sillen geholden werden, deren eine Oster-. d' ander Westerclassis sal genomet werden, Osterclassis met 3 dingsfel: Suidenfelt. Ostermor vnd Nordenrelt, Westerclassis hefft Rolde, Beilen, Deueren vnd die Herlicheit Ruinen, Die Classes sollen 4 mal thom geringesten jm jhar gebolden werden. deren eine gal sein Generalis. D'erste Classis soll gehildem werden int geheel, den ersten montag in den Majo, die andere 3 Speciales, den eersten montag in den Julio, d' ander den ersten montag in 7bri, der derde den eesten montag in Martio. Der Classis Generalis sall geholden werden im middel vom lande, nemlich tho Beilenn.
(post alia.)
Erster Osterclassis sall geholden werden tho Borgher, den ersten montag des monats 7brs. Westerclassis auerst binnen Beilen, am dage wie bouen."
1602
J.S. Magnin: Overzicht Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
In eene vergadering der drie kIassen, door den Stadhouder uitgeschreven tot afdoening van hetgeen den in November 1602 en volgende dagen was onafgedaan gebleven, en gehouden werd te Beilen den 23n Maart 1603, onder het Voorzitterschap van Joachimus Warmerus en in bijwezen van Johannes Acronius voornoemd, die door Graaf Willem Lodewijk waren gecommitteerd, om hem daarbij te vertegenwoordigen, werden ten voormelden einde "vp negestkumpstigen Synoum (te Groningen) tho erschinen gedeputert: ex Classe Meppelensi, Ds Euerhardus Joannis. ex Emnensi, Hermannus Schonebeck, ex Roldensi, Joacimus Zor. de sick dar en iegen den in manedach in Maio erfopgen solden". (Deze waren eigenlijk Everhardus Joannis Campius. of van Kampen, Predikant te Meppel; Hermannus Bredewech of Latavianus, predikant te Schoonebeek, en Joachimus Zoor, predikant te Anlo en Scriba in deze vergadering). Deze voldeden aan den op hen verstrekten last, en dien ten gevolge werden de drie Drentsche Klassen, voor den tijd van twee jaren, bij de Synode van Stad en lande ingelijfd.
1603
J.S. Magnin: Overzicht der Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
De instelling der twee Drentsche Klassen, niet geschied op bevel of met voor kennis van Graaf Willem Lodewijk, mogt de goedkeuring van dezen niet verwerven, want ter algemeene klassikale vergadering van den in November 1602 te Assen gehouden en waarin de door den Stadhouder gecommitteerde Emdensche Predikant Menso Alting het voorzitterschap bekleedde, werden de Drentsche kerkgemeenten in drie klassen verdeeld, blijkens het navolgende besluit:
"Iss ock mit gemeinen aduis besloten vnd uth kraft Graffliker (des Stadhouders) commission verordnet, dat nu vordan in der landtschap Drente sollen e Classen werden geholden, an einem gewissen vnd dartho benomeden bequemen orde, welcker ock vp folgender wise affgedelet syn:
Erstlick sall ein Classis werden geholden binnen Meppell in de pastorie, vnd ook darsuluest continueiren, Dartho de nafolgende Kercken vnd Dorpen gehoren vnd versmslrn sollen, als nemlick: Colderfeenn, Niefeen, Hauelte, Deueren, Ruinen, Dwingell, Blienstein, Suidwolden Wapsterfeen, Fledder, Cokange.
De andere classis sall geholden werden in des pastors huiss tho Rolde, daertho gehoren sollen: Beilen, Anloe, Suidtlaren, Westerborck, Friess, Norch, Peise, Elde. Ronen vnd Rohenerwolde.
De darde classis sall tho Emmen in dess pastors huiss werden geholden, dartho sick versamlen sollen: Couerden, Dalen, Sleenn, Sweell. Hesselen. (Osterhesselen). Rosswinckell. Schonebeke, Ohren (Odoorn), Borgherm Gothen vnd Gasselt.
J.S. Magnin: Overzicht der Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
SCHOONEBEEK
Mede te Schooneboek, burgerlijk onder de gemeente Dalen, behoorende, bestond eertijds eene parochiekerk, van welke wij voor het eerst vonden melding gemaakt in een aktestuk van het jaar 1419. Zij schijnt de kerspilkerk te Dalen tot moederkerk te hebben gehad. De adellijke bezitters van het huis, later de havezathe, de Klenke, onder de gemeente Oosterhesselen, waren Collatoren van de kerk te Schoonebeek, Bij die ridderhofstad, in de
13de eeuw reeds het eigendom van de adellijke familie Clenke of Clenoken. welke aan de edelste en voornaamste geslachten van Drenthe was vermaagschapt is het collatieregt van Schoonebeek steeds verbleven.
Dit weinige is alles, wat wij van de Roomsch Catholieke kerk te Sohoonebeek en van het oude kerspil van dien naam hebben kunnen ontdekken. Uit eenige oude aantekeningen, welke echter in sommige opzigten elkander tegen spreken, meenen wij te kunnen opmaken, dat bij de pastorie aldaar de volgende goederen en inkomsten hebben behoord:
- pastorie-woning, met ruim hofgrond;
- 18 dagwerk hooilands, van meer of minder goede hoedanigheid;
- 8 koeweiden;
- 5 mud bouwlands;
- eenige jaarlijksche pachten, gezamenlijk hebbende bedragen 10¾ mud rogge en 54 mud
haver;
- de zoogenaamde Vijf Getijden, bestaan hebbende uit zestien proeven, elk van vier
brooden en 7 eijeren, welke de kerspillieden jaarlijks betaalden;
- de zoogenaamde Jaarproeven, waarvoor jaarlijks door de ingezetenen aan den pastoor
werden uitgekeerd 44 kleine brooden en 44 pond boter;
- twee geldrenten, jaarlijks opgebragt hebbende 1 Braspenning, en 1 Witte stuiver;
- twee zoogenaamde Ijzeren Koeijen.
Een ijzeren koe was een bepaalde som gelds, toereikende tot het koopen eener koe. Die geldsom werd den pastoor bij zijne intrede ter hand gesteld, om ze renteloos te gebruiken, zoo lang hij zijne betrekking in het kerspil bekleedde. Bij zijn vertrek of overlijden moest dat geld, door hem of door zijne erfgenamen, aan den opvolgenden pastoor worden uitgekeerd.
16-2-1849
- S.Magnin: Overzicht Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
De veenstreek of het gehucht Nieuw-Schoonebeek werd bij Koninklijk Besluii van 16 Februarij 1849 No. 75 als eene zelfstandige Roomsch-Katholieke gemeente erkend. De grond, tot plaatsing van kerk, pastorie en aanhoorig, heden benoodigd, werd aangekocht voor f. 37000.-- en tot gedeeltelijke vinding der stichtingskosten van gemelde gebouwen werd bij gemelde besluii een Rijks subsidie van f. 4500.00 verleend. Zoo tot die kosten, als tot de aanschaffing der kerkelijke benoodigdheden, hadden de belanghebbenden ingezetenen eene som van f. 6500,00 zamengebragt, Den 16n October van laatstgemeld jaar werd het kerkgebouw ingewijd. Even als de Pastoor te Zandberg, geniet ook die te Nieuw-Schoonebeek eene jaarwedde van f.800.00 uit de inkomsten van den Staat.
- S. Magnin: Overzicht der Kerkelijke Geschiedenis van Drenthe.
Alvorens van dit onderwerp af te stappen, willen vlij nog even aanstippen, dat ter Synodale vergadering van 1693 de krankzinnige zoon van een predikant, wiens vader en moeder beide waren overleden, levenslang met het gewone pensioen of inkomen zijner moeder werd beschonken; dat vier jaren later ter Synode werd bepaald, dat voor het geval dat een predikant, twee of driemaal gehuwd geweest zijnde, overleed, en behalve eene weduwe, kinderen uit meer dan één huwelijk naliet, alsdan de weduwegelden zouden worden genoten voor de helft door de weduwe en voor de wederhelft door de minderjarige kinderen, ieder voor een gelijk gedeelte; dat die besluiten de goedkeuring van 's Landschaps-bestuur verwierven, en dat omtrent het zoogenaamde najaar (genadejaar, annus gratiae), dat de predikant-weduwen en kinderen genoten, bepalingen in de medegedeelde Kerkenorden worden aangetroffen. Den 23n April 1678 werd ter Synode bepaald, dat elk genade-jaar zoude eindigen den 2den Sunt Maartensdag (11 November op het overlijden van de predikant volgende.
Ook voor behoorlijke bezoldiging van Kosters of Schoolmeesters werd gezorgd door het Landschapsbestuur, dat meermalen onderstand, zoo tijdelijk als voortdurend, verleende aan de Schoolonderwijzers in zoodanige gemeenten, waar de ingezetenen te onvermogend waren, om, bij gemis van toereikende kosterij-goederen en inkomsten, naar eisch in het onderhoud der Kosters te voorzien. Bij de invoering der Hervorming werd het minimum
der vaste inkomsten van iederen koster bepaald op f. 100.-- 's jaars behalve het schoolgeld der leerlingen en het gebruik van het kosterij-huis en de daarbij behoorende landerijen. Later werden die inkomsten langzamerhand door Landschap toelagen vermeerderd, doch vooral door de schoolgelder jaarlijks f. 1.50 voor ieder kind beliepen en door vermeerdering der bevolking aanmerkelijk bleven toenemen,
Om het aanschaffen van orgels in de kerken te bevorderen, werd aan den Organist van elke plaats, daar een kerkorgel bestond of aangeschaft werd, eene jaarwedde van f. 60.-- uit de Landschaps-fondsen verstrekt. Ridderschap en eigenerfden bepaalden zulks bij een Landsdag-besluit van 12 Februarij 1649. Twaalf jaren later werd echter, bij uitzondering, het tractement voor den Organist te Coevorden op f. 100.-- jaarlijks bepaald. Wel hield van 1672 tot 1678 wegens de destijds plaats gehad hebbende oorlogen en de daardoor ontstane ongunstige gesteldheid der Landschaps financiën, de betaling van jaarwedden aan de Organisten op, doch later werd ten hunnen opzigte alles weder op den ouden voet gebragt.