Huis aan Huis 30-7-2008

Monumentje Luchtwacht toren

Door Huib D. Minderhoud

Op maandagmorgen 19 oktober 1931 verzamelde zich aan de Nederlandse oever van het Schoonebekerdiep een ongekend belangwek­kend gezelschap. Niemand minder dan minister-pre­sident jonkheer Ruys de Beerenbrouck, de Commissaris van de Koningin mr. Linthorst Homan, het lid van de Eerste Kamer mr. Harm Smeenge, de burgemeesters Norbruis (Schoonebeek) en Gautier (Coevorden) en daarbij nog twee gedeputeerden, de provinciale griffier en twee hoofdbestuursleden en uitvoerder Franke van de Ned. Heide Maatschappij waren hier aanwezig. 

Bij de laatst gereedgekomen stuw 'achter Vlieghuis' begroetten' de heren de Duitse autoriteiten: Regierungspresident dr.  Sonnenscheyn, Landrat dr. Scheffier en Abgeordneter Buermeyer. De hoogste ambtsdragers, de minister-president en de Regierungspräsident stelden gezamenlijk de met de nationale kleuren versierde stuw in werking; hiermee waren de normalisatie werkzaam­heden aan het grensriviertje beëindigd. In hotel Van Wely (later De Sleeuwerik) tegenover het station in Coevorden gebruikten de gasten de lunch, waarbij diverse heren redevoeringen afstaken.

Het was twee jaar gele­den, op 16 augustus 1929, dat de eerste spade in de grond gestoken was voor het normaliseren en het uitdiepen van het Schoone­bekerdiep. Die was 28 kilo­meter lang, de rivier met de 1.000 bochten. Hoewel, in natte tijden als de oevers tot ver in de omtrek blank stonden, kon men haast wel van een rivier spreken.

En ook die 1.000 bochten waren niet overdreven, want de stroom meanderde (kronkelde), dat het een lieve lust was. In droge tijden wisselden doorwaad­bare plaatsen en diepe kol­ken elkaar af en de talrijke smokkelaars vonden altijd wel weer nieuwe 'afwerp­plaatsen' voor hun clandes­tiene waar. Het grote pro­bleem van het Schoonebe­kerdiep bleef echter vooral de jaarlijks onderlopende gronden. Soms bleef het water tot in de zomer staan en dan waren er geen oogs­ten, maar was er wel veel stank door rottende plan­tenmassa's. Vijf jaar lang oefende burgemeester Nor­bruis hardnekkig druk uit op de autoriteiten om de beek nu toch eindelijk eens te beteugelen. De Duitse bestuurders werden door hem bestookt met brieven en tijdens vergaderingen en besprekingen voortdu­rend met hun neus op de natte feiten gedrukt. Pas in 1929 ging men overstag, ook aan de overkant. Onder leiding van de Hei­demij gingen groepen ar­beiders met de schop aan het werk om twee jaar la­ter een beek met slechts enkele flauwe bochten en een door stuwen beheerste waterstand af te leveren. De totale lengte was terug­gebracht tot 21 kilometer en natuurlijk werden de overgangen bij de stuwen afgezet met prikkeldraad­versperringen. Maar de smokkelaars bleven ko­men. Natuurlijk, het bleef tenslotte de grens, waar met smokkelwaar veel geld te verdienen viel. Zelfs al waren de controles streng en schoten 's nachts plot­seling opduikende douane­beambten zonder aanziens des persoons met scherp, de smokkelpraktijken ble­ken onuitroeibaar.

Ja, het bleef de grens, ook na de Tweede Wereld­oorlog en hoewel we al snel bondgenoten van de Duitse Bondsrepubliek werden, bleven we toch veel waar­de hechten aan de eigen landsverdediging. De ver­dediging tegen de vijand, met name de Russische Sovjetrepubliek en haar bondgenoten in het oosten, was van levensbelang. En omdat verkennings vlieg­tuigen uit deze landen laag over de Bondsrepubliek vliegend de radar konden ontwijken, konden ze ook onopgemerkt ons land binnen vliegen. Dus werden er langs de Duitse grens, steeds 18 kilometer van elkaar, betonnen torens van ruim 11 meter hoog gebouwd. Speciaal hiervoor opgeleide vrijwillige luchtwachters moesten ze bemannen om vliegtuigbe­wegingen waar te nemen en te rapporteren. Het ging daarbij niet zozeer om het zien van vijandelijke vlieg­tuigen als wel om het ho­ren ervan. Het gedreun van hun motoren was in de jaren 50/60 al op acht kilo­meter merkbaar.

Deze toren even ten oosten van het vroegere douanekantoor aan het Schoonebekerdiep werd in 1954 gebouwd. Hij werd niet dag en nacht bezet, maar alleen in spannende tijden en bij oefeningen. Het was geen pretje hier op post te staan. Een simpel afdakje vormde de enige beschutting voor de wak­kere luchtwachters. Des­ondanks zullen ze ongetwijfeld plichtsgetrouw de wacht gehouden hebben. 'Het Vaderland Getrouwe' was toen voor velen nog een vanzelfsprekende plicht.

Van de 140 torens langs de Nederlandse/Duitse grens zijn er nog achttien over. Ze werden als 'to­rens in raatakkersysteem' ontworpen door architectenbureau M. Zwaagstra in Den Haag en gebouwd door 'Schokbeton' in Kampen. Al in 1993 werd een sloopvergunning aan-gevraagd, maar men is gelukkig niet tot afbraak overgegaan. Het is dan ook nog de enige luchtwachttoren in Drenthe, getuigend van de Koude Oorlog en mede door zijn bijzondere verschijning waard om behouden te blijven. Hoewel het schokbeton zich goed houdt, is het trappenhuis al

helemaal ingestort. 'Het is een belangrijk cultuur­historisch monument', zegt Hans Ladrak van de Bond Heemschut, die zich in­spant de luchtwachttoren op de provinciale monu­mentenlijst te krijgen.

Sta er eens een moment bij stil, bij dit 54-jarige toe­komstige monument. En bij de eeuwenoude stroom, die in de toekomst hier en daar misschien toch weer buiten zijn oevers zal mo­gen treden.

Literatuur: Ger de Leeuw ­Rondom de Heerenhof

 

www.oud-schoonebeek.nl