Kerk geschiedenis (Ds Berkel)
Schoonebeek IV. Ds Berkel
De eerste jaren, toen de voormalige roomsche parochie een Hervormde (Gereformeerde) gemeente was, waren nog niet zo erg rooskleurig. Men kon zich blijkbaar nog niet dadelijk aan de verandering aanpassen. Tenminste op de provinciale synode van 1629 werd er geklaagd, dat overal de catechismus preeken zoo slecht bezocht werden en dat men in Havelte en Schoonebeek alleen maar des zomers catechismus preeken hield. Maar deze klacht heeft blijkbaar niet erg geholpen. In 1634 werden de dominees van Oosterhesselen, Dalen, Roswinkel en Schoonebeek beboet, omdat ze nalatig waren geweest en geen catechismus preeken hielden. Om zich te verontschuldigen, vertelden ze toen, dat het aantal hoorders zoo gering was, dat het, de moeite haast niet waard was.
Ook het onderwijs liet hier veel te wenschen over. In 1624 was er geen schoolmeester, noch koster. Men kon het tractement niet op brengen. En bovendien: men zag ook het nut van onderwijs en onderwijzend personeel niet in. Het is heel typisch, dat als argument werd aangevoerd tegen het aanstellen van een meester, dat er vroeger ook nooit een was geweest, en toen was het immers ook wel goed gegaan!
Als dan eindelijk er toch een onderwijzer komt, moet de arme man ondervinden, dat zijn komst niet er begeerd was. Hij klaagt er over dat hem van zijn gering inkomen nog onthouden werd de stuiver die de Schoonebeekers als pacht moesten geven voor elk "mudde land".
In 1630 vvaren hier dan ook nog pas 16 lidmaten, en als in 1672 de vijanden Schoonebeek binnenvielen en den kanselbijbel roofden, duurde het meer dan vijf jaar voordat de gemeente zoo goed bij kas was, om zich een anderen bijbel aan te schaffen. Of was het geen armoede, maar gemakzucht?
Het is wel zeer eigenaardig als men moet lezen, dat de kerk er in de 17e eeuw zoo vervallen uitzag en in een haveloozen toestand verkeerde, want in 1833 was er, dezelfde klacht, en wie op ‘t oogenblik ons oude kerkje aanziet, zal heusch geen beteren indruk krijgen.
Als er geen nieuwe tegenover stond zouden we ons er voor schamen, maar nu de nieuwe er is, wijze we graag op den "desolaten" toestand van het oude gebouw en zeggen we: zie je wel, hoe nodig het was om een nieuw te zetten.
In den tijd van Ds. Fleck werden de hoogtijdsbrooden en sterfbrooden afgekocht voor geld.
Vroeger moest van een doode elk jaar, en dat dertig jaar lang, een brood worden betaald, van een kind dat stierf vijftien jaar lang. Misschien is dit een roomsch overblijfsel, dat er vroeger dan een mis voor gelezen werd. Bij elk brood hoorde een pond boter. Bij een huwelijk werden door de getrouwden jaarlijks vijf brooden opgebracht, terwijl bij elk hoogtijdsbrood zeven "hoendereyeren" hoorden.
In een onzer kerkboeken is dan ook nauwkeurig aangeteekend welke personen er tot een bepaald huisgezin behoorden en voor welke overledenen werd betaald. Natuurlijk is later ook de belasting in geld vervallen, maar als men rekent, dat in 1633 de pastorie goederen maar f. 209.- opbrachten en men slechts een geringe subsidie kreeg van de Staten en de financieele toestand van Schoonebeek niet erg goed was, dan begrijpt men, dat de verplichte gaven in natura een welkome vermeerdering waren van de inkomsten van den predikant.
Uit dezen tijd dateert onze groote klok, waarvan het opschrift luidt: Os mihi semper hians et pendens ferrea lingua est vox nulla est nisi prodita verberibus. V. D. M. Jacobus Hardenberg indedit pastor tot Schoonebeek.
Anno MDCCVII.
Tittie Goossens me fudit.
Vrij vertaald: Mijn mond staat altijd open en hangt met ijzeren tong, maar geen geluid dan dat doorslagen wordt voortgebracht, Ingewijd door Jacobus Hardenberg predikant te Schoonebeek. Tittie Goossens heeft me gegoten.
In de 18e eeuw is te toestand beter. Ik sprak al over het afkoopen van de brooden pachters, maar ook uit de diaconie bescheiden blijkt een groote vooruitgang.
Doch dit bewaar ik voor later.
Berkel
SCHOONEBEEK V door Ds Berkel
In de handelingen van den Kerkeraad van omstreeks 1760 blijkt dat Kerkeraad en Kerkvoogden meestal samen vergaderden. De aftredende ouderlingen, diakenen en kerkvoogden noemden elk een persoon, die zij het meest geschikt vonden voor hun opvolger, en als de vergadering daarmee accoord ging, werd deze ook verkozen. Strenge cencuur werd in dezen tijd gehouden. Er was een vrouw, die sinds lang niet in de kerk kwam en ook dus het Avondmaal niet bijwoonde. Door den dominé en de ouderlingen was ze reeds vermaand en gewaarschuwd, maar het had niet veel geholpen. Zelfs harde en bitse taal had ze gebezigd. Doch toen voor het Avondmaal op Paschen censura morum, werd gehouden, werd ze streng aangepakt. Door den meester werd ze plechtig ontboden voor den volle kerkeraad te verschijnen. Toen ze niet kwam werd haar het gebruik van 't Avondmaal ontzegd en besloten de zaak voor de classis te brengen. Als ze dan echter een weinig teeken van beterschap geeft, ziet men het nog een zomer aan.
Stel u voor, dat we al degene die niet geregeld kerken eens voor de classis moesten dagen!
Uit deze daad spreekt echter, dat in dien tijd het kerkbezoek goed was, zo dat wegblijven uit de dienst dadelijk opviel. Nu hebben we ook tegenwoordig niet te klagen over her kerkbezoek, maar er zijn toch wel menschen, die wat meer konden komen. Over degenen, die nooit komen, hoef ik hier niet te schrijven, ze lezen het toch niet. Het kerkelijk leven schijnt in dezen tijd trouwens toch goed te zijn.
Wij hooren telkens van giften voor de armen. Het zijn wel niet zulke groote bedragen, maar het gebeurt veel. In 1743 ontvangt de diaconie eerst een gift van f. 15.- "wegens 't afsterven van een neef" en daarop volgen nog drie extra gallen van f. 25.-. In 1744 enkele kleinere giften, maar in 1746 krijgen de diakenen f. 100.- wegens het ziek zijn van een persoon, die blijkbaar genezen was en uit dankbaarheid dit offerde. Twee jaar later noteeren diakenen weer een gift van f. 100.- en weer van een zieke f. 24.- .En in 1754 ontvangen ze zelfs een som van f. 200.- hun bij testament gemaakt.
Zulke giften zijn tegenwoordig niet meer zo erg in de mode. Ofschoon, misschien begint men er weer mee. We waren Zondagmorgen dan ook heel blij met het briefje, wat Kerkvoogden in de collecte vonden, inhoudend een biljet van f. 25.- voor de nieuwe kerk met bijvoeging dat God dit alles mocht zegenen, en dat er meerdere gedrongen zouden worden dit voorbeeld te volgen. Zoo'n gift doet werkelijk goed, omdat het zoo echt van mee leven getuigt.
Wat bij het lezen van de oude boeken altijd opvalt, zijn de persoonsnamen. Daar treffen we allerlei bekenden bij aan, want vele van die namen bestaan er nu precies zoo.
Schoonebeek is een oude plaats, zeggen de menschen. En 't is ook zoo. Voor 200 jaar vindt men de oude geslachtsnamen niet alleen, maar vallen ook de voornamen op, die precies dezelfde zijn als nu de dragers van dezelfden achternaam ook nog hebben. Typisch is het te lezen, dat het zoo moeilijk is, om alles goed te weten in Schoonebeek, omdat de huisnamen, (vooral bij het innen van de pacht was dit lastig) zooveel ouder waren dan de namen van de eigenaars. Zoo was ‘t in 1700 en zoo is ‘t nog. Men noemt in den omgang de menschen niet bij hun eigenlijken naam, maar bij den naam van 't geslacht, dat vroeger op de boerderij woonde.
Dit, gevoegd bij de vele bijnamen maakt het voor een vreemdeling, die dit hoort, niet makkelijk om precies te weten, wie er nu bedoeld wordt.
Berkel
SCHOONEBEEK VI door Ds Berkel
In 1816 werd door Koning Willem I een nieuwe Kerkregeling gemaakt en de naam onzer Kerk omgezet in "Nederlandsch Hervormde Kerk". Zooals bijna overal, geschiedde deze overgang ook in Schoonebeek vanzelf.
De Kerk was niet krachtig genoeg om zelf zich te reorganiseeren, daarom deed de Koning het en hij deed het op zijn wijze.
Drenthe was reeds - het klinkt ons haast ongelooflijk - een provincie van streng gereformeerde belijdenis. In de 19de eeuw zou dit anders worden, wellicht heeft vooral de Groninger richting, (de Evangelischen) hiertoe het meest bijgedragen.
Als Ned. Herv. Gemeente bezit Schoonebeek een aardig bezit. De diaconie had eenige duizenden aan effecten en een kleine boerenplaats, de oude Kerk stond er nog steeds, en het pastorieland strekte zich in eenlange strook achter het huis van den predikant uit.
Maar de Kerk!
Het schijnt altijd sukkelen geweest te zijn.
In 1833 was het kerkje zoo in verval, dat er aangepakt moest worden.
Men kon er in regentijd niet droog meer zitten. Het torentje leverde gevaar op voor de omgeving, hoewel waarschijnlijk een der klokken nog buiten aan een klokkenstoel hing. Maar Schoonebeek was niet bij machte zelf dit alles te herstellen. De synode werd om hulp gevraagd.
En waar de regeerig, zich in de Kerkelijk zaken had gemengd, kon ook aan den Koning om Regeerings subsidie verzocht. Beide werd toegestaan en 8 Sept. 1833 kon Ds. Scholten met een feestrede over 1 Thess. 5:18a de vernieuwde Kerk in gebruik nemen. Erwas een galerij in gebouwd, de kap was vernieuwd, de toren hersteld!
In desen tijd begint het opkomen van Nieuw-Schoonebeek. Vele Duitschers kwamen de grens over en kochten van de Oud-Schoonebeekers groote stukken grond. Graag vverden deze verkocht het bracht immers bijna niets op en nu kreeg men er geld voor. Zoo ging stuk na stuk weg, en vandaar is het te begrijpen dat Nieuw-Schoonebeek overwegend roomsch is geworden, daar de koopers alle "Munsterlanders" waren die de Katholieke godsdienst beleden. Maar zoo kwamen er ook over de grenzen vele armen die hulp zochten. En onder hen waren vele Hervormden. Schoonebeek scheen toen reeds de naam te hebben van welgesteldheid (was de werkelijkheid maar even goed als de naam) en naar dat Schoone dorp kwamen vele armen.
En nu wilde de diaconie wel helpen, maaral die vreemde elementen putten de kas uit en het eigen dorp ging toch voor. Toen nam men een besluit, wat onze tegenwoordige diakenen de haren ten berge doet rijzen:
Degene die armlastig waren en vreemd waren ingekomen kregen wel ondersteuning, maar moesten als bewijs een lap op den schouder dragen met het werk D.V.S., waar ik niet anders uit maken kan dan "Diaconie van Schoonebeek".
Maar voor de eigen armen werd puik gezorgd. In 1845 mislukte allerwege de aardappel oogst. Honger stond voor de deur. Toen ging de diaconie over tot het instellen van vverkverschaffing, maar van het loon werd slechts de helft uitbetaald, de andere helft werd bewaard voor den winter; als vorst en regen den arbeid onmogelijk maakte, kreeg men dan toch geld. Geen ondersteuning maar eigen geld.
Een primitieve werkloozen kas dus, waardoor de diakenen blijk gaven van een scherpen blik in den behoeften van den mensch, dat het beter is geld te verdienen dan 't als aalmoes te krijgen.
Toch was er op ander gebied een groote inzinking. Het zedelijk leven stond niet op hoog pijl. En Ds. Froon werd hier door enkele menschen zoo geplaagd, dat hij 't niet langer kon uithouden en emeritaat nam.
Wat een moeite kostte het om in 't begin der 19e eeuw een dominé te krijgen. De Koning was collator en had dus 't recht van benoeming.
Hij zond dan (of liever liet zenden) een lijstje met namen, waaruit de Kerkeraad dan mocht beroepen.
Gelukkig dat, dat alles voorbij is, dat de Kerk nu vrij is van alle regeerings inmenging en de megelijkheid heeft zichzelf te regeeren. Maar de omvorming kan alleen komen van binnen uit, door de gemeenten zelf.
Van de intrede van Ds. Froon in 1839 dateert onze kanselbijbel, een tweede druk, exemplaar van 1660. Bij de inwijding onzer Kerk is de Bijbel als nieuw weer op den kansel gekomen. De oude versleten band met de doffe koperen beslagplaten is door de goede zorgen van een mijner ooms in zijn binderij in den Haag geheel vernieuwd en gratis aan de gemeente geschonken, die hem daarvoor zeer erkentelijk is.
In de tweede helft der 19e eeuw komt Schoonebeeks bloei.
Van de afscheiding leest men geen woord in de Kerkeraadsacta hoewel, hier toch een Gereformeerde Kerk ontstond, met wie op ’t oogenblik de meest vriendschappelijke verhouding bestaat. In 1861 werd het diaconiewarkhuis gebouwd. In 1855, weer met hulp van rijk en symode, de pastorie, al lijkt het me toe, dat ze toen 't achterhuis van de oude hebben laten staan, in 1879 werden lampen aangeschaft om ’s avonds diens te houden en werd wegens de groote der gemeente het getal Kerkeraadsleden van 4 op 6 gebracht.
Berkel