Grensverloop Twist (ontwikkeling)

Uit Drentse volksalmanak 1993

De ontwikkeling van het grensverloop in de Twist

W.E. GOELEMA

Inleiding

Op 2 juli 1824 sloten het koninkrijk der Nederlanden en het koninkrijk Hannover te Meppen een grensverdrag, waarin vanaf het punt Drieland tot in de Dollard de gemeenschappelijke grens werd vastgesteld1. Aanleiding voor het nauwkeurig vaststellen van de grenzen was de opdracht daartoe in art. 66 van de slotakte van het Wener Congres van 9 juli 18152. Op het Wener Congres was de kaart van Europa in hoofdlijnen opnieuw getekend, waarbij zoveel mogelijk de bestaande grensverdragen als uitgangspunt genomen waren. De feitelijke afbakening van de grenzen en het oplossen van nog lopende grensgeschillen werd aan de betreffende landen overgelaten. Voor het koninkrijk der Nederlanden betekende dit dat nieuwe grensregelingen getroffen moesten worden met Frankrijk, Pruisen en Hannover3. Het koninkrijk Hannover was een schepping van het Wener Congres; het kwam langs de grens in noord Nederland in de plaats van het bisdom Munster. In het verdrag van Meppen werd, uitgaande van de in het verleden gesloten grensverdragen, de grens tussen beide landen nauwkeurig vastgesteld en beschreven en werden de nog lopende grensgeschillen opgelost. Eén van de nog lopende geschillen was de grenslijn in het compascuum van de Twist of Taterbroek ten oosten van Schoonebeek4.

 In dit artikel zal beschreven worden waarom de grens in de Twist nog steeds niet was vastgesteld en hoe het uiteindelijk in 1824 geregeld werd. Interessant bij grenskwesties is de vraag wie gewonnen heeft of verloren. Daarbij lijkt het er in deze kwestie op dat het gebied in de Twist heeft gediend als wisselgeld voor zwaarwegender zaken. Waarschijnlijk hechtten de Staten-Generaal groter belang aan het in stand houden van de natte verdedigingslijn langs de oostgrens en de versterking van de vesting Bourtange dan aan handhaving van de aanspraken in de Twist.

 

De grenscommissie

Bij Koninklijk Besluit van 12 juni 1819 werden door Koning Willem I tot leden van de Nederlandse grenscommissie benoemd: Maximiliaan Jacob de Man, generaal-majoor directeur van het Archief van Oorlog; jhr. mr. Albertus Sandberg, lid van gedeputeerde staten van Overijssel; mr. Hendrik Guichart, lid van gedeputeerde staten van Groningen

en mr. Johannes Linthorst Homan, lid van gedeputeerde staten van Drenthe? In een Biografische gegevens: volgend Koninklijk Besluit (20 juni 1819) werd de financiële vergoeding van de commissarissen en de ambtelijke ondersteuning geregeld. De Man ontving als eerste commissaris een daggeld van 30 gulden en daarenboven reiskosten, terwijl de andere heren 15 gulden per dag ontvingen voor reis en verblijfkosten. De commissarissen konden hun declaraties indienen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Alleen voor reiskosten moest De Man zijn declaratie bij het Departement van Oorlog indienen. Ter ondersteuning van hun werk mochten de commissarissen een bekwame landmeter of landmeetkundigen aantrekken, waarvoor bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken 7 gulden per dag gedeclareerd mocht worden6.

In deze functie werd de luitenant-ingenieur J. Mock benoemd.

 

 1. De Twist, Grote provincie atlas van Drenthe, fragment van kaart 121, Groningen, 1988.

 

 

Op 27 juni 1819 tekende Koning Willem I de instructie voor de heren commissarissen.

Volgens deze was voor de commissarissen de 'nota van informatien' die de provinciale en plaatselijke autoriteiten aan de minister van Binnenlandse Zaken hadden gezonden het voornaamste uitgangspunt. De commissarissen moesten zich in het bijzonder richten op het uit de weg ruimen van geschillen en regelmatig aan de minister van Buitenlandse Zaken rapporteren7. De 'nota van informatie' werd eveneens aan de heren commissarissen

Op 9 september 18 19 ontmoetten de Nederlandse commissarissen te Bentheim hun Hannoverse collega's: de regeringsraad dr. Coenraad Ferdinand Frederik von Pestel-Bruche en de waterbouw-inspecteur Otto Diederik Christiaan Frederik Reinhold, voor de eerste bijeenkomst. De derde Hannoverse commissaris de landraad dr. Clamor Ernst George Victor Freiherr von dem Bussche-Hunnefeld, liet zich wegens ziekte verontschuldigen8.

In de eerste bijeenkomst legden de Hannoverse commissarissen een nota bevattende enige preliminaire punten op tafel, waarop ze verwachtten dat de Nederlandse commissarissen in de volgende bijeenkomst een antwoord zouden leveren. In vervolg op het antwoord zouden de Hannoverse commissarissen dan een 'topische beschrijving' van het gehele verloop van de grens samenstellen, waaruit de punten van verschil gedestilleerd zouden kunnen worden. Vervolgens besloten de commissarissen 'eene oculaire inspectie van alle questieuze punten op de geheele linie te nemen'. Van de onderhandelingen zou een gemeenschappelijk proces-verbaal gehouden worden in de Nederlandse en Hoogduitse

taal, dat door wederzijdse commissarissen zou worden ondertekend9.

De volgende dag al werd in Bentheim de tweede bijeenkomst gehouden en werden de toegezegde stukken uitgewisseld. Naar aanleiding van de topische beschrijving en het commentaar daarop, maakten de commissarissen op 13, 14, 15 en 17 september 1819 een inspectiereis langs de gebieden waarover nog geschillen bestonden. In de vierde bijeenkomst op 20 september 1819 te Nieuwe Schans besloten ze het gebied van de Twist, één van de geschilpunten, te laten opmeten en daarop het volgend jaar terug te komen.

Nog dezelfde dag om zes uur 's avonds kwamen de commissarissen bijeen om het proces-verbaal van die dag goed te keuren waarop ze uiteen gingen om elkaar eind mei 1820 opnieuw te ontmoeten10.

Tijdens de 22ste bijeenkomst op 18 juli 1820 te Meppen kwam de Twist opnieuw ter sprake. De commissarissen besloten voor het grensgedeelte van het Schoonebeker diep tot even voorbij Bourtange de grensverdragen van 1764 en 1784, gesloten tussen de Republiek en het bisdom Munster te volgen, behoudens voor de Twist, het compascuum gelegen tussen Schoonebeek, Hesepe en Rhüle. Op 1 november 1820 meldde De Man aan de minister van Buitenlandse Zaken dat de verdeling van de Twist geregeld was11.

Om de problemen die er lagen en de gekozen oplossing goed te kunnen begrijpen is het

noodzakelijk de ontwikkeling die daaraan vooraf ging te beschrijven.

 

Grensproblemen in de zestiende tot en met de achttiende eeuw

De oudste in de Twist aanwezige grens was die tussen de bisdommen Osnabrück en Utrecht. De grens werd gevormd door het Schoonebeker diep en de Zuider Strang, één van de twee bronbeken van het Schoonebeker diep (zie afb. 2). Het gebied ten oosten daarvan behoorde aan het bisdom Osnabrück, het gebied ten westen, inclusief het Nedergraafschap Bentheim, aan het bisdom Utrecht. Ten noorden en ten zuiden daarvan lag het gebied van het bisdom Munster. Het bisdom Utrecht verloor zijn geestelijke invloed in Bentheim in de dertiende eeuw aan Munster, terwijl de graven van Bentheim de landsheerlijkheid verwierven. In de veertiende en vijftiende eeuw slaagde het bisdom Munster erin het noordelijk gedeelte van het bisdom Osnabruck onder zijn bestuur te brengen12.

Aan Nederlandse zijde van de grens verloor het bisdom Utrecht de landsheerlijkheid in Drenthe in 1522. In 1802/03 werd het bisdom Munster opgeheven en het landsheerlijk gezag in het ambt Meppen (=Emsland) toegekend aan de hertog van Aremberg en in 1810 werd het ambt Meppen gevoegd bij het keizerrijk Frankrijk13.

Het Taterbroek of de Twist was het zuidelijk gedeelte van het Bourtanger Moeras, gelegen tussen Schoonebeek, Hesepe, Ruhle, Ringe en Scheerhom. Volgens Bechtluft kreeg het gebied de naam Taterbroek omdat het in de zestiende eeuw gediend zou hebben als schuilplaats voor zigeuners (Tatem)14. Het was een compascuum, dat wil zeggen een onverdeeld gebied waarvan de boeren uit de omliggende dorpen het gebruiksrecht hadden.

De grens tussen Munster en Drenthe enerzijds en Bentheim anderzijds werd gevormd door het Schoonebeker diep en de Zuider Strang. Behalve de landsgrens vormde deze grens ook de scheiding tussen de gebruiksrechten in het compascuum. Het gebied ten noorden daarvan werd gebruikt door de boeren uit Schoonebeek, Hesepe en Ruhle, het zuidelijk deel door de boeren uit Ringe en Scheerhorn. Deze regeling van de gebruiksrechten en de aanwezigheid van de grens was tegelijkertijd de oorzaak van de onenigheid die zich in de loop der eeuwen tussen de boeren van de omliggende dorpen afspeelde. Alhoewel de Zuider Strang de grens was, was het niet duidelijk welke arm daarvan bedoeld werd. Daarnaast was de vraag wie gebruiksrechten had niet duidelijk, vooral ten opzichte van nieuwkomers. Problemen gaf het echter aanvankelijk niet, omdat er ruimte genoeg was voor iedereen.

 

Afb. 2. Deze kaart is gemaakt naar aanleiding van de problemen over de plaatsing van steen 1 en 2, die volgden op het verdrag van 1764. De oostelijke lijn geeft de pretenties van de Republiek weer, de middelste de pretentie van Munster. De westelijke lijn geeft de regeling bij het verdrag van 1784 weer. Copie naar Vonck (1770). RAD, OSA, inv.nr. 345.

 

Door het steeds dieper binnendringen in de Twist ontstond echter in de loop van de zestiende eeuw een conflict. De boeren van Schoonebeek en die van Ruhle en Hesepe begonnen elkaar het gebruik van de weidelanden te bestrijden. Over en weer bezondigden

de boeren zich aan het schutten (in beslag nemen) van vee en het zich toeëigenen van stukken grond door het graven van sloten. De vele klachten hierover leidden ertoe dat Reinold van Burmania, drost van Drenthe en Herman van Velen, drost van het ambt Meppen, als vertegenwoordigers van het overheidsgezag in de Twist op 1 augustus 1556 een accoord sloten over het gemeenschappelijk gebruik van de Twist door de boeren uit Schoonebeek, Hesepe en Ruhle15. De afspraak over het gemeenschappelijk gebruik zou gelden totdat er een grensregeling tot stand zou komen16.

Het oudst bekende conflict in de Twist dateerde uit 1522 en ging niet tussen de boeren van Schoonebeek en die van van Ruhle en Hesepe, maar tussen enerzijds de boeren van Schoonebeek, Hesepe en Ruhle en anderzijds de boeren van Scheerhorn in Bentheim17.

Bron van dit conflict was een stuk groenland genaamd de Omkemaat, gelegen tussen twee armen van de Zuider Strang van de Aa. De boeren uit Scheerhorn pretendeerden dat de noordelijke arm de grens was tussen Munster en Bentheim en dat zij derhalve de exclusieve weiderechten hadden in de Omkemaat. Ondanks het feit dat alle betrokkenen erkenden dat de Zuider Strang van de Aa de grens was tussen Munster en Bentheim bleef het geschil om de Omkemaat voortduren. Periodiek liep het geschil zo hoog op dat de autoriteiten zich ermee moesten bemoeien. In de jaren 1680-1690 werd zelfs de tussenkomst van de stadhouder ingeroepen18. Tot een afdoende oplossing kwam het niet, want in de jaren 1748-1750 en 1758-1761 regende het opnieuw klachten van de Schoonebekers over het schutten van vee en het wegvoeren van hooi19.

Dat de boeren uit Schoonebeek zich krachtig inzetten voor de verdediging van hun weiderechten is begrijpelijk, omdat ze door verlies van weidegrond bedreigd werden in hun bestaan. Schoonebeek kende vanuit de late middeleeuwen een bijzondere vorm van

veehouderij, namelijk de vetweiderij van ossen. De jonge ossen werden gestald in boën (veestallen) die bijna alle gelegen waren langs de Noorder Strang van de Aa en van daaruit geweid op de gemeenschappelijke groenlanden in het grensgebied. In 1654 bezaten 35 gerechtigden in Schoonebeek 32 van dergelijke veestallen, in 1806 waren er nog 31 gerechtigden met 28 boën20. Deze vorm van veehouderij was zeer extensief. In een Bo

werden gemiddeld 20 ossen gehouden, waarvoor ruim 150 hectare grond benodigd was21.

Gedurende de zeventiende eeuw deden zich met Munster weinig conflicten voor. De belangen van de Schoonebeker boeren liepen parallel met die van Hesepe en Ruhle, tegen de Bentheimer boeren uit Ringe en Scheerhorn. Vanuit het perspectief van de Republiek betrof het locale problemen waar de hoge overheden in 's-Gravenhage niet echt warm voor liepen. Dat veranderde in de loop van de achttiende eeuw toen de aandacht voor de oostelijke verdedigingslinie toenam. Het Bourtanger Moeras was een belangrijk deel van de verdedigingslinie om de noordelijke gewesten. In het zuiden lagen de veengebieden op de grens tussen Drenthe en Overijssel en langs de oostgrens het veengebied van Schoonebeek tot voorbij Bourtange. Dit verdedigingsstelsel dateerde uit de tachtigjarige oorlog toen de natte moerassen, met de vesting Bourtange, in gereedheid gebracht waren tegen de Spanjaarden. Ook in 1672 bleek het een afdoende verdedigingsmiddel, zij het dat de bisschop van Munster, Berend van Galen, door de verovering van Coevorden toch achter de linies kwam en Groningen en Friesland kon bedreigen. De verdedigingslinie verzwakte echter telkens weer omdat de bewoners uit de omliggende dorpen de moerassen ontwaterden en de leidijken die aangelegd waren om het water vast te houden doorstaken om de bodem geschikt te maken voor onder andere de boekweitteelt en het weiden van vee22. Alhoewel dit door de Staten-Generaal bij placcaat van 1694 uitdrukkelijk was verboden kwam het toch telkens weer voor23.

Na een periode van verval kreeg Herman Mellema, directeur der Fortificatiën in het departement Wedde en Westwoldingerland, in 1717/18 opdracht van de Raad van State om een plan op te stellen voor het weer op orde brengen van de natte verdedigingslinie.

Dit resulteerde onder andere in een grootschalige kaart van het grensgebied van Coevorden tot de Dollard, die hij samen met zijn assistent Pierre de la Rive vervaardigde24. Om de verdedigingslinie op orde te kunnen brengen was het noodzakelijk te weten waar de grens liep. Het vastleggen van de grens was van groot belang, omdat aan alle kanten aan het onverdeelde moeras geknabbeld werd. Daarom kreeg Mellema van de Raad van State

eveneens opdracht daar een onderzoek naar in te stellen25. Om zijn opdracht te kunnen uitvoeren liet Mellema zich door Drost en Gedeputeerden van Drenthe kaarten en documenten betreffende de zaak sturen. Onder andere ontving hij getuigenverklaringen en een kaartje van de landmeter Jan Egberts Without waarop de grens ten oosten van het Hebelermeer liep en over de Ubbenberg bij Lintelo26. Onder leiding van Hugo Emmen, schulte van Emmen, werd gezocht naar een oude grenssteen bij Lintelo, die echter onvindbaar bleek te zijn. Een bijzonder probleem vormde N. Martel, heer van Danckeren en rentmeester van de bisschop, die een waterleiding had gegraven tussen het Zwarte Meer en het Hebeler Meer en zo het water uit de moerassen liet afstromen27. In het overleg met de Munsterse commissarissen te Bourtange, kwam Mellema op 6 september 1729 over eendat de grens zou lopen ten oosten 

                                               

 

 Afb. 3. Deze kaart geeft de grenslijnen van 1729 en de later ingetekende grens van 1743 weer. Copie naar Mellema. RAD, OSA, inv.nr. 339.

 

van de Hanneken Bo in de Twist naar het noorden, door het Hebeler Meer, vandaar door het dorp Lintelo, van Lintelo naar de Haseberg, voor Bourtange langs op de plaats waar vroeger de slagboom had gestaan en vandaar naar de Oost-Friese grens28 (zie afb. 3). Met het resultaat was echter niemand tevreden, want noch van de zijde van de Republiek, noch van Munsterse zijde werd het verdrag geratificeerd. Niet onbegrijpelijk, want de claim van de Republiek op Munsters gebied was nogal fors. Volgens Munsterse opvattingen liep de grens veel verder naar het westen, ongeveer langs de Aa. De Staten Generaal daarentegen hadden moeite met het feit dat de grens vlak voor de vesting Bourtange langs liep. Dit was onaanvaardbaar, juist met het oog op de uitbreidingsplannen van de vesting.

De kwestie bleef daarop tot 1739 liggen. Op 21 juli 1739 nam de Raad van State echter een resolutie waarin gesteld werd dat de grensregeling weer opgepakt moest worden. Dit naar aanleiding van een bij de Staten-Generaal binnengekomen 'species facti', waarin de Munstersen hun opvattingen uiteenzetten29. In de resolutie van de Raad van State kreeg Cluver, directeur der Fortificatiën en opvolger van de inmiddels overleden Mellema, opdracht de onderhandelingen te heropenen. Uitgangspunt voor de Republiek was meer en meer het belang van de moerassen als verdedigingslinie, vandaar vermoedelijk ook de betrokkenheid van de directeur der Fortificatiën. Dat de verdedigingslinie de drijfveer

 

 

 

Afb. 4. Fragment van de kaart die de pretenties en de regeling van 1743 weergeeft. De la Rive, ARA, afd. kaarten en tekeningen, VTH, 3085.

 

 

was, blijkt ook uit een brief van de Raad van State aan de Staten-Generaal, ...' met aan de onderdaanen van de Staat te interdiceeren de voorschreven moerassen te bebouwen, maar het effect daarvan is geweest dat de Munstersche zoo veel meer Terrein hebben gewonnen30.

 Op 21 augustus 1743 kwamen gecommitteerden van de Raad van State te Bourtange, onder voorbehoud van ratificatie, tot een nieuwe grensregeling met Munster.

De grens zou aanvangen in het zuiden, in het midden van de Hanneken Bo, vandaar noordwaarts naar de Aa ten oosten van Roswinkel, verder naar een paal op de Haseberg en vandaar tussen Abeltjes huis en Bourtange naar het Lieske meer en de Leeter Vleugeldijk31  (zie afb. 4). Verdere bepalingen waren dat de wederzijdse onderdanen in het bezit bleven van de landerijen die door deze regeling op ander territoir waren gekomen, dat de Munsterse onderdanen boën in de Twist mochten bouwen, dat de waterleiding uit het Zwarte Meer zou blijven en dat de landerijen op het gebied van de Republiek in de buurt van de graaf Ernst dijk niet geïnundeerd mochten worden32. Omdat de Staten van Friesland bezwaren hadden kwam het echter niet tot ratificatie. De bezwaren van Friesland waren vooral gericht tegen het instandhouden van de waterleiding tussen het Zwarte Meer en het Hebeler Meer waardoor het water uit de moerassen kon wegstromen, het buiten het grondgebied van de Republiek vallen van het Abeltjes huis en het verbod tot innundatie van de gronden op het territoir van de Republiek in de omgeving van de graaf Ernst dijk. Al met al beschouwden ze dit als een ernstige verzwakking van de verdedigingslinie33.

De gecommitteerden van de Staten-Generaal en de Raad van State kregen daarom de opdracht de onderhandelingen voort te zetten.

Inmiddels begonnen in de Twist de wederzijdse irritaties toe te nemen. De inwoners van Hesepe schutten in 1749 vier beesten van Jan Hekman. Bij het terughalen van de beesten moest zijn zoon twee carolus gulden schutgeld betalen en zijn rok (jas) achterlaten. In 1751 schutten de inwoners van Munsterland opnieuw 41 beesten van de boeren uit Schoonebeek, waarvan 3 1 tegen betaling van schutgeld teruggegeven werden. Tien werden achter gehouden als onderpand voor nog openstaande boetes. Op de klachten uit Drenthe antwoordde Johan Bernard Lipper, rentmeester van het ambt Meppen, dat hij de inwoners van Ruhle en Hesepe opdracht had gegeven geen onvriendelijke daden meer tegen de Schoonebekers te begaan. Hij voegde daar aan toe dat Munster geen zin in ruzie had en daarom reeds in 1743 geprobeerd had de kwestie te regelen en hij vroeg zich af waarom de Staten-Generaal het verdrag van 1743 nog niet geratificeerd hadden34. Achtergrond van de pesterijen was het gemeenschappelijk gebruik van de Twist. Vanuit het Munsterse nam de druk op het gebruik toe. Oorzaak van dit alles was niet in de eerste plaats de toenemende agrarische ontwikkeling van de oude gevestigde boeren uit Hesepe en Ruhle, maar de bevolkingsgroei in Munsterland in de voorafgaande honderd jaar.

Bechtluft geeft aan dat de bevolking in het bisdom Munster in 1659 ongeveer 20.000 huishoudingen telde. Tegenover 10.900 landbezittende huishoudingen stonden meer dan 9.000 belastingbetalende huishoudingen zonder landbezit (Heuerleute). In 1750 was het aantal huishoudingen zonder landbezit ongeveer verdubbeld. De armoede van de bevolking nam nog toe omdat de graanprijzen na 1750 een stijgende lijn inzetten. Velen probeerden wat bij te verdienen, bijvoorbeeld als huiswever of als seizoenarbeider in Nederland (Hollandgänger)35.

Drost en gedeputeerden van Drenthe brachten de klachten van de inwoners van Schoonebeek in 1751 ook onder de aandacht van de Staten-Generaal. De Staten-Generaal gaven vervolgens de zaak in behandeling bij de gedeputeerden tot de zaken van Drenthe en de gecommitteerden uit de Raad van Drost en gedeputeerden van Drenthe hadden vermoedelijk niet het geduld om op de resultaten van deze aanpak te wachten, want nog in het zelfde jaar legden ze de kwestie rechtstreeks voor aan stadhouder Willem IV, die op dat moment in Aken verbleef. De stadhouder ondersteunde de klachten van de Schoonebekers en meldde dat hij de graaf Van Wartensleben opdracht had gegeven ten strengste te protesteren bij het hof van de keurvorst37. Carel Frederik graaf van Wartensleben was extraordinaris envoyé en minister plenipotentiaris, dat wil zeggen gezant, van de Republiek bij het hof van keurvorst Maximilian Frederik, aarstbisschop van Keulen, bisschop van Munster etc. etc. etc. Ondanks de bemiddelende activiteiten van rentmeester

Lipper regende het in 1754 opnieuw klachten. Uit Den Haag hadden drost en gedeputeerden intussen nog niets vernomen, zodat ze besloten de zaak aan de prinses-regentes Anna voor te leggen onder verwijzing naar de toezeggingen van de stadhouder. Daarenboven schreven ze nog dezelfde dag opnieuw aan de staten-Generaal38. De actie uit Drenthe sloot aan bij de aandrang om tot een regeling te komen die door Munster uitgeoefend was, want in oktober 1754 had de Staten-Generaal, naar aanleiding van een memorie van de heer Van Elsacker, buitengewoon gezant van de bisschop van Keulen etc., al besloten de zaak weer in studie te nemen. In deze memorie verzocht Munster opnieuw het verdrag van 1743 te ratificeren39. In november 1754 stond het onderwerp tweemaal op de agenda van de Staten-Generaal met als resultaat dat Van Wartensleben opdracht kreeg de onderhandelingen opnieuw te openen. Tevens werd een commissie benoemd om de zaak te onderzoeken. Veel hielp het allemaal niet, want in 1755, berichtte Van Wartensleben aan drost en gedeputeerden dat hij sinds 1754 hard aan de zaak had gewerkt, maar nog weinig voortuitgang had geboekt omdat Munster vast wilde houden aan het verdrag van 174340.

De zevenjarige oorlog (1756-1763) verergerde de economische problemen in het bisdom Munster. Van overheidswege werd de oplossing gezien in een verdeling van de tot dusver gemeenschappelijke gronden. Bisschop Maximilian Friedrich (1761-1784) kondigde op 16 september 1763 het daartoe benodigde Edikt, de zogenaamde 'landesvaterliche Intention' af. 'Um den durch den jungsten Krieg erzeugten Notstand des Landes zu erleichtem ...., wird .... die Teilbarkeit der bisher nur zu durftigem Weidegang und zur Plaggenmahd benutzten, vielvach auch ganz verödeten Gemeindemarken landesherrlich festgesetzt.'41 . De uitvoering van dit Edikt stuitte echter onder de gevestigde boeren van Hesepe en Ruhle op bezwaren. Zij zouden door de verdeling van de gemeenschappelijke

gronden en de toewijzing daarvan aan landlozen nogal wat grond verliezen die onmisbaar was voor de uitoefening van hun bedrijf. Verdeling van de gemeenschappelijke gronden in de Twist was echter uitgesloten zolang er geen vastgestelde grens was. Op verzoeken van 'Heuerleute' om zich als kleine boer in de Twist te mogen vestigen werd, zolang het grensprobleem niet definitief geregeld was, steeds negatief beschikt42.

Weer bleef de kwestie een aantal jaren liggen, ondanks het belang dat beide partijen hadden bij een goede regeling. Zowel voor de instandhouding van de oostelijke verdedigingslinie, als voor de wens om de moerassen langs de grens te ontginnen was een nauwkeurige grensafbakening noodzakelijk. Naar aanleiding van een rapport van Van Leeuwen en een brief van Van Wartensleben, waarin deze nogmaals de 'oostgrens als een zaak van wezenlijk belang tot dekking van de staat' naar voren bracht, kreeg Van Wartensleben eind 1762 opnieuw de opdracht de onderhandelingen met Munster te heropenen.

In eerste instantie moest Van Wartensleben streven naar aanpassing van de verdragen van 1729 en 1743. Lukte dat niet, dan moest hij niet eindeloos door onderhandelen, maar contact opnemen met De la Rive om samen met hem een nieuwe overeenkomst te maken43. In Drenthe had men echter twijfel over de goede afloop, want in januari 1763 moest Fagel, griffier van de Staten-Generaal, de drost geruststellen met de mededeling dat Drenthe geen nadeel zou ondervinden van een grensregeling en hij verzocht de drost voorstellen in te dienen44. Met de aanpassing van de verdragen van 1729 en 1743 wilde het blijkbaar niet lukken, want in juli 1763 reisde ook de kolonel-directeur der Fortificatiën De la Rive af naar Munster om zich daar bij Van Wartensleben te voegen.

Op 19 juli 1763 schreef D.V. Roijen uit Den Haag aan Coenraad Wolter Ellents, secretaris van de Landschap Drenthe, dat de onderhandelingen met Munster liepen en dat de Staten-Generaal geformuleerd hadden waar ze als einddoel van de onderhandelingen naar streefden. De Staten-Generaal waren namelijk bereid in het algemeen water in de wijn te doen ten opzichte van de gepretendeerde grenslijn, onder de voorwaarde dat ten eerste het gebied voor Bourtange (inclusief Abeltjes huis) aan de Republiek zou komen, dat ten tweede het Zwarte Meer ruim aan de Republiek zou komen, met het recht de sloot naar het Hebeler Meer te dempen en dat ten derde het verschil over de Twist in redelijkheid opgelost zou worden. Opvallend is dat de Staten-Generaal in hun pretenties blijkbaar toch weer uitgingen van de overeenkomst van 1729. Roijen schreef namelijk aan Ellents dat ze wel uit zouden komen tussen een gepretendeerde stippellijn en de grenslijn uit 174345 Op 30 juli 1763 verzond secretaris Ellents de Drentse voorstellen, die hij samen met Van Echten tot Echten gemaakt had, aan De la Rive in Munster. Zij stelden voor de veestallen langs de Noorder Strang geheel binnen Drenthe te doen vallen (zie afb. 5). Enige dagen later schreef Van Wartensleben vanuit Munster aan Fagel dat De la Rive de memorie van Drenthe had ontvangen. Een grensregeling in de Twist volgens het Drentse voorstel leek hem echter niet haalbaar, wel haalbaar daarentegen leken de harde eisen geformuleerd in de resolutie van de Staten-Generaal van 19 juli 176346. Een maand later berichtte Van Wartensleben vanuit Clemenswerth, het zomerverblijf van de bisschop, dat de zaak zo goed als rond was. Alleen het maken van de vertaling van de overeenkomst gaf nog problemen. Van Wartensleben verzuchtte dat hij op dat moment geen secretaris had en dat De la Rive hem niet kon helpen omdat die geen Duits en nauwelijks Frans sprak47. Veel schot zat er niet in, want pas in oktober/november 1764 tekenden Franz Freiherr von Furstenberg, eerste minister van Munster en Van Wartensleben een overeenkomst, die op 14 januari 1765 door de Staten-Generaal geratificeerd werd48.

Ten aanzien van de Twist werd in dit verdrag bepaald dat de eerste steen ten zuiden van de Hanneken Bo aan de Zuider Strang (van de Aa) geplaatst zou worden, de tweede steen in de Hanneken Bo, vandaar noordwaarts tussen de Holther en de Uunies Bo naar de derde steen tussen het Zwarte en het Hebeler Meer, zodanig dat tweederde van het gebied tussen de beide meren aan de Republiek kwam (zie afb. 2). Daar de wederzijdse onderdanen het over de verdeling van de Twist niet eens konden worden, bleef het compascuum vooralsnog gemeenschappelijk bezit. In dit verdrag werd het compascuum uitdrukkelijk

omschreven als de driehoek tussen de beide Strangen van de Aa. De Schoonebekers bleven het recht houden de Holther, Poppen en Maagen Boën, die op Munsters territoir gekomen waren, te gebruiken als voorheen. Ook de twee overige eisen van de Staten-Generaal werden ingewilligd. De sloot tussen het Zwarte en Hebeler Meer mocht gedempt worden en de grens werd ruim ten oosten van het Abeltjes huis getrokken. Hier zou de elfde en laatste grenssteen komen te staan49.

Dat een verdrag de problemen niet altijd oplost bleek uit het vervolg. Op de vraag van rentmeester Johan Bemard Lipper of hij nu over mocht gaan tot het toewijzen van huisplaatsen in de Twist werd door bisschop Maximilian Friedrich in juli 1766 afwijzend

beschikt. Eerst moesten de problemen over de grensafbakening opgelost worden50

 

 

 

 Afb. 5. Kaart behorende bij de Drentse voorstellen van 30 juli 1763. De veestallen langs de Noorder Strang van de Aa zijn bij Drenthe gevoegd in dit voorstel. RAD, OSA. inv. nr. 342.

Achteraf bleek Munster moeite te hebben met de uitvoering van het verdrag van 1764. In het bijzonder de plaatsing van de grensstenen 1 en 2 in de Twist en steen 11 bij Abeltjes huis stuitte op bezwaren. In de ogen van Munster moesten de stenen 1 en 2 verder in westelijke richting geplaatst worden. Daarnaast speelde het onderliggende probleem van de regeling van het private eigendom van de Munsterse percelen aan de andere zijde van de grens een rol51. De inwoners van Roswinkel hadden in hun voortvarendheid de eigendommen van de Munstersen reeds in gebruik genomen52. In 1777 kreeg Van Wartensleben opdracht van de Staten-Generaal om de onderhandelingen weer te openen. Bijgestaan door de luitenant-kolonel-ingenieur Hixenius, de ingenieurs Siderius en Rummerink en de opzichter der moerassen Albert Hommes meldde hij zich weer in Munster53.

In het daarop volgende overleg tussen Van Wartensleben en Von Fürstenberg leken de problemen niet groot, immers het verdrag van 1764 was duidelijk. Desondanks besloten de heren zelf de probleemgebieden maar weer eens in ogenschouw te nemen. Over de plaatsing van de kwestieuze grensstenen werden ze het snel eens, maar moeilijker lag het probleem van het eigendom van de private gronden. Aanvankelijk was er sprake van  schadevergoeding, maar later werd volstaan met de verklaring van de Staten-Generaal dat het geenszins de bedoeling was geweest de inwoners van Roswinkel of andere dorpen te  verrijken ten koste van de Munsterse ingezetenen. Het particuliere eigendom zou door het vastleggen van de grenzen niet veranderen54. Von Fürstenberg verklaarde tevens dat de Hanneken Bo en de Hekmans Bo geheel op het terrein van de Republiek lagen. In december 1777 berichtte Van Wartensleben uit Bonn aan Fagel dat de zaak rond was.

Veel zin had Van Wartensleben er inmiddels niet meer in, zeker niet in het verzoek van de keurvorst om volgend jaar zelf toezicht te houden op het plaatsen van de grensstenen55.

Ondanks de overeenstemming tussen de heren Van Wartensleben en Von Furstenberg bleef het onrustig langs de grens. In april 1778 meldde J.H. Burghgraeff, groot-majoor in Bourtange, dat ca. 300 inwoners uit Munsterland de boekweitvelden tussen Bourtange en Vlagtwedde hadden vernield56. Het begin van de doorbraak naar een accoord was de door de luitenant-ingenieur Hermann Flensberg, luitenant in het vorst-bischoppelijke Munsterse

infanterieregiment Schaumburg-Lippe, getekende kaart, op basis waarvan overeenstemming kon worden bereikt over de plaatsing van de grensstenen 1 en 2 en 11. (zie afb. 6). Kort daarop berichtte de legatie-secretaris Lucius te Munster, als waarnemer voor de recentelijk overleden Van Wartensleben, dat, behoudens een verschil van mening over de particuliere eigendommen, alle problemen opgelost waren.

Uiteindelijk, op 11 oktober 1784 konden de wederzijdse commissarissen het verdrag tekenen, dat op 29 oktober 1784 door de Staten-Generaal geratificeerd werd57. Ten aanzien van de Twist waren de verschillen met het verdrag van 1764 niet groot, behoudens het feit dat nu nauwkeurig vastgelegd was waar steen 1 en 2 moesten staan. Het gebruik van de weilanden in de Twist bleef ook in het verdrag van 1784 gemeenschappelijk. In Munster achtte men de grensproblemen nu ook definitief opgelost, want al in juli 1784 wees de bisschoppelijke rentmeester in Meppen de eerste zeven kolonisten aan die een kleine boerderij toegewezen kregen in de Twist58. In de daarop volgende jaren ontstonden ruzies tussen de kolonisten en de oude gerechtigden in de Twist. De kolonisten beperkten zich namelijk niet tot het gebruik van de toegewezen grondstukken, maar gingen even eens over tot het weiden van vee, het aanleggen van boekweitvelden en de verbouw van rogge en aardappelen. Dit ging ten koste van de gemeenschappelijke weiderechten van de boeren van Schoonebeek, Hesepe en Ruhle. De Schoonebekers trachtten tot het uiterste hun rechten te handhaven en schroomden zelfs niet hun vee op het kerkhof van de nieuwe nederzetting

 

 

 

Afb. 6. Kaart behorende bij het grensverdrag van 1784. Copie 181 1 door P.A.C.Buwama Aardenburg. RAD, OSA, inv.nr. 1693.

  

genaamd Twist te drijven59. In een klachtenbrief aan de drost in 1789 omschreven de Schoonebekers hun nieuwe buren als volgt: '...die geen markegenoten van één der partijen zijn, maar uit een opgeraapte hoop volks en uitschot van alle natiën bestaan. ...'60

Steeds duidelijker werd dat het gemeenschappelijk gebruik van de Twist door de boeren

van Schoonebeek, Hesepe en Ruhle niet langer meer kon. Gaf het tussen de oude belanghebbenden al veel botsingen, nu daar ook nog de nieuwe ontginningsdorpen bijkwamen, werd de situatie onhoudbaar. In 1790 verzochten de Schoonebekers dan ook aan ridderschap en eigenerfden om te bewerkstelligen dat er een definitieve scheiding van het eigendom in de Twist zou komen en een schadevergoeding61. In 1819, toen de grenscommissie haar werk aanvatte, was het voor de Schoonebekers onmogelijk geworden om zich tegen over de kolonisten te handhaven62.De vastlegging van de grens in de Twist kon niet langer uitblijven.

 

De verdeling van de Twist

De 22ste tot en met de 25ste zitting van de grenscommissie waren geheel aan de verdeling van de Twist gewijd. In de 24ste zitting kwamen de commissarissen tot afspraken over het verdelingscriterium op basis van het aantal gerechtigde erven. Dat waren voor Schoonebeek 27¼ en voor (Groot en Klein) Hesepe en Ruhle 42% erven. Een verdeling in de verhouding 5 tegen 8. Tot zover niets aan de hand. In haar 25ste zitting op 25 juli 1820 kwam de commisie echter wel tot een zeer opvallend standpunt. In punt één van het acht punten

 

 

 

Afb. 7. Kaart van de verdeling van de Twist in 1820. Comm. Ned/Han, inv.nr. 18.

 

 

tellende verdelingsbesluit bepaalden de commissarissen dat alleen het gedeelte van de Twist dat ten westen van de grenslijn van 1784 lag, tot het gemeenschappelijke deel van de Twist gerekend moest worden. Dit gebeurde met het argument dat de oppervlakte van het gedeelte ten oosten van de grens in geen der vroegere convenanten nauwkeurig omschreven was en op dat moment niet meer te bepalen. Het ten westen gelegen gebied werd vervolgens in tweeën gedeeld. De scheidslijn tussen de twee helften werd tevens landsgrens. Op deze verdeling werd een correctie aangebracht vanwege de Hanneken Bo. Het verlies van deze bo met de bijbehorende gronden werd gecompenseerd door het binnen Nederlands gebied brengen van de Hekmans Bo63 . (zie afb. 7) De opmeting en feitelijke deling van de Twist geschiedde enige tijd later door de wederzijdse landmeters64.

Hiermee was aan het werk van de grenscommissie een eind gekomen. De beide Koningen drukten hun erkentelijkheid uit door aan de commissarissen van de tegenpartij hoge onderscheidingen te verlenen65.

Voor de beide eerste commissarissen, De Man en Von Pestel, was het werk echter nog niet gedaan. Zij werden belast met het toezicht op de aankoop en plaatsing van de grensstenen. Voor de markering van de hele grens van Drieland tot de Dollard waren 54 nieuwe hoofdstenen, 94 tussenstenen en een bijzondere vierkante steen aan de Dollard benodigd. De stenen moesten gehouwen worden uit een Bentheimer steengroeve, voorzien van de letters N en H, het jaartal 1824 en het steennummer. In totaal waren er 203 hoofdstenen nodig, voorzover nog bruikbaar echter werden de oude stenen gehandhaafd66.

Bij openbare inschrijving werd de opdracht in januari 1825 voor 945 gulden gegund aan Jan Holtenkamp uit Bentheim67. De plaatsing van de stenen no. 155 tot en met no. 159 in de Twist gebeurde in augustus 1825 onder toezicht van De Man en Von pestel68.

 

Slotopmerkingen

De hele periode overziende valt op dat de regeling van de problemen in de Twist steeds onderdeel geweest is van een groter geheel, waarbij het zwaartepunt elders lag. Voor 1795 werden de problemen aanvankelijk beschouwd als een locaal probleem. Uit de wijze waarop de zaak naar aanleiding van de klachten uit Drenthe door de Stadhouder en de Staten-Generaal in eerste instantie werd aangepakt, blijkt dat er op het hoge bestuurlijke niveau geen interesse was in een conflict met de bisschop van Munster. Pas toen de veiligheid van de staat in het geding kwam, door de aantasting van de natte verdedigingslinie, ontstond de bereidheid op internationaal niveau actie te ondernemen en het conflict in de Twist als onderdeel van het grote probleem mee te nemen.

In de onderhandelingen die leidden tot het verdrag van 1824 verliep de aanpak  overeenkomstig.

Weer was de Twist geen onderwerp van harde onderhandelingen. Vrij gemakkelijk werd gekozen voor een pragmatische oplossing, namelijk gelijke verdeling van het Nederlandse, onbewoonde gedeelte van de Twist. Niets wijst er op dat van Nederlandse zijde is aangedrongen op het verwerven van een zo groot mogelijk deel van de Twist.

Blijkbaar hadden de gerechtigde boeren uit Schoonebeek ook vrede met het bereikte resultaat. Er werd in ieder geval niet tegen geprotesteerd. Dit wijst er op dat het gemeenschappelijk gebruik van de Twist de facto in 1824, vanwege de Munsterse kolonialisatie, al achterhaald was.

De grens van 1824 is nog steeds de grens tussen Nederland en Duitsland.

 

 

NOTEN

1       Zie voor de volledige tekst van het verdrag van 2 juli 1824: W.A.F. Bannier, De lansgrenzen van

         Nederland  (tot aan den Rijn), Leiden, 1900.

2     I.E.G. Lagemans, Recueil des Truiiás rt Conierifioirsc ol  r \p ar Ic Royourne dc.5 Poys-Bus u   

        i w les Puissuwes Etran,qère.~, depuis 1813 jrrqrr'á 110s jours, no. 30, 's-Gravenhage,          

3    W.A.F. Bannier, De lansgrenzen van Nederland  (tot aan den Rijn), Leiden, 1900.

4    Met Schoonebeek wordt in dit artikel niet bedoeld Nieuw Schoonebeek. Dit dorp is rond  

      800 ontstaan als ontginning door immigranten uit Munsterland. die oude bo-plaatsen van

      Schoonebekers aankochten en opsplitsten in kleine gemengde bedrijven. J.H.N. Elerie,   

      'De rundveehouderij van Schoonebeek in de 17de en 18de eeuw', in: Historia Agricultura,    

      XVIII (Groningen, 1988) 90.

5   Algemeen Rijksarchief (ARA), Ministerie van Buitenlandse Zaken (Buza )A rchief van de

      Commissie tot regeling van de grensscheiding tussen Nederland en Hannover (Comm.

       Ned/Han). inv. nr. 20.

6   ARA, Buza, Comm. NedMan, inv. nr. 20.

7    ARA, Buza, Comm. NedIHan, inv. nr. 20. Opmerkelijk is het dat De Man. op verzoek van

       gedeputeerde staten van Groningen, daarnaast nog een 'geheime instructie' ontving  waarin hem

       werd opgedragen, indien zich een gunstig moment zou voordoen, een poging te doen de grens   

      tussen de provincie Groningen en Hannover te verleggen naar de rivier de Eems. Daarmee zou het 

         dat in de Franse tijd behoorde tot het gebied van het Departement van de Wester

      Eems, weer bij Groningen gevoegd worden.

8   ARA, Buza, Comm. Ned/Han, inv. nr. 18 en ARA. archielministerie van Buitenlandse Zaken;   

      in: VROA. 19.., deel VII, p. 139 (197), inv. nr. 2.

9    In totaal hield de grenscommissie in de periode 9 september 1819 tot 29 juli 1826 82 zittingen in

       diverse langs de grens gelegen plaatsen.

10   ARA, Buza, Comm. Ned/Han, inv. nr. 18.

11   ARA, Bura, Comm. NedIHan, inv. nr. 22.

12   Karl-Eberhard Nauhaua, Das En~slatid in? Ahluuf der Geschi<.hte, Sögel, 1984.

13  Horst Bechtluft, Die Historie ,,om Tnist, (MeppenEms 1977) 104.

14    Bechtluft, 1977, 47.

15   In Meppen was de bisschoppelijke kanselarij gevestigd van waaruit het Emsland bestuurd werd.

16   Rijksarchief in Drenthe (RAD). Oude Staten Archieven (OSA), inv. nr. 339.

17   Bechtluft, 1977,42.

18   RAD, OSA. inv. nr. 323.

19    RAD, OSA, inv. nrs. 327 en 328.

20    Elerie, 1988, 85.

21    Elerie, 1988, 92.

22    RAD, OSA, inv. nr. 835.

23   RAD. OSA, inv. nr. 833.

24    ARA, Afdeling Kaarten en tekeningen, OSK W20

25   RAD, OSA, inv. nr. 339.

26   Zie voor de situatie bij de Ubbenbarg en Lintelo: F.A. Dijck, 'Feitelijkheden aan onze oostelijke

        grenzen', in: Nieuwe Drentse Volksalnianuk, (95, 1978) 36-5 1.

27   RAD, OSA. inv. nr. 339.

28   RAD, OSA, inv. nr. 339.

29    RAD, OSA, inv. nr. 339.

30   RAD, OSA, inv. nr. 342.

31    ARA, Afd. Kaarten en tekeningen, VTH 3085.

32   RAD, OSA, inv. nr. 342.

33   RAD, OSA, inv. nr. 342.

34   RAD, OSA, inv. nr. 340.

35   Bechtluft, 1977, 69-70.

36   RAD, OSA, inv. nr. 340.

37   RAD, OSA, inv. nr. 340.

38   RAD, OSA, inv. nr. 340.

39   RAD, OSA, inv. nr. 342.

40   RAD, OSA, inv. nr. 340.

41   Bechtluft, 1977, 73.

42   Bechtluft, 1977, 77.

43   RAD, OSA, inv. nr. 342.

44   RAD, OSA, inv. nr. 342.

45   RAD, OSA, inv. nr. 342.

46   ARA, Archief Fagel, inv. nr. 4423.

47   ARA, Archief Fagel, inv. nr. 4423.

48  RAD, OSA, inv. nr. 342.

49  RAD, OSA, inv. nr. 342.

50  Bechtluft, 1977, 77.

51  RAD, OSA, inv. nr. 345.

52  RAD, OSA, inv. nr. 343.

53  RAD, OSA, inv. nr. 345.

54  Deze gronden bij Roswinkel, genaamd het Munsterïe veld, zijn na l945 als vijandelijk vermogen in    

       beslag genomen en aan Nederlandse boeren verkocht. In een verdrag met de Duitse

       Bondsrepubliek werd dit bevestigd. De benadeelde Duitse boeren protesteerden hier tegen en

       beriepen zich op het verdrag van 1824. Zie: E.J. Werkman, 'Het tractaat van Meppen en de

       omstreden landerijen aan de grens', in: Maundhlud Drenthe, (1960, nr. 6) 7 en 8.

55  RAD, OSA, inv. nr. 345.

56  RAD, OSA, inv. nr. 345.

57  ARA, archief Staten-Generaal, inv. nr. 12597.260 (serie Tractaten).

58  Bechtluft, 92 e.v. De vestiging van de kolonisten was gebaseerd op een door Flensberg

        ontworpen plan.

59    Bechtluft, 101 en 102.

60   RAD, OSA, inv. nr. 348.

61   RAD, OSA, inv. nr. 6, 23 maart 1790. fol. 139 en 140.

62   ARA, Buza, inv. nr. 20.

63   ARA, Buza, comm. NedBIan, inv. nr. 18. Hekmans Bo werd in 1959 gedemonteerd met de

       bedoeling deze elders te herbouwen. Dat is er vanwege de slechte staat van de Bo niet van

           Zie: L. de Jong, 'Nieuw-Schoonebeek -Hekmans boe', in: Nieuwe Drentse Volksalmanak,  b(91, 1974) 258-264.

64   ARA, Buza, Comm. Ned/Han, inv. nr. 26.

65   ARA, Buza, Comm. Ned/Han, inv. nr. 20.

66   Zie voor het uiterlijk van de grensstenen langs de Nederlandse grens: T. Brouwer, Grenspalen in

        Nederland, Zutphen, 1978.

67   ARA, Buza, Comm. NedIHan, inv. nr. 20.

68   ARA, Buza, Cornm. Ned/Han, inv. nrs. 22 en 26.

 

 

W.E. Goelema (1948) is rijksarchivaris in de provincie Drenthe.

www.oud-schoonebeek.nl