Grensregeling met Duitsland
De grensregeling Duitsland - Nederland
Vroegere conflicten met Munster en Hannover.
Een dezer dagen maakten we melding van het indienen van een wetsontwerp tot goedkeuring van het op 13 Juni 1938 te Berlijn tussen Nederland en Duitsland gesloten verdrag houdende vaststelling van een grensregeling aan het Schoonebeekerdiep (Grenz Aa), aan de Worm, (Wurm), tussen de Gemeenten Losser, en Bardel, aan de Rammelbeek . Rammelbach) en van een gebiedsruil met bij behorend slotprotocol.
De geschiedenis over vroegere traktaten wat zich hierom afspeelde is merkwaardig en wel in het bijzonder wat betreft het Zuid Oosten van de provincie Drenthe en Groningen.
In Picard’s Antiquiteiten lezen we dat venen en moerassen niet van mensenhanden zijn gemaakt, maar door de straffende handt Gods verordineert, tot ene plaegh van die mensen die in de oude tijden hier te lande gewoont hebben en tot een waerschouwinge van ons, als hare nakomelingen.
In vorige eeuwen werd de grens van het Lantschap Drenthe op enkele punt na, gevormd door een gordel van moerassen een omstandigheid die haar tot een zeer natuurlijke afscheiding vormde. Deze grens was niet zuiver getrokken en vanzelfsprekend niet, want zoolang een grensstrook geen bepaalde economische waarde heeft, komt het er weinig op aan, of de "grup” nauwkeurig bepaald is. Eerst dan, wanneer het bezit van zo’n strook waarde blijkt te hebben, worden oude overeenkomsten en verdragen opgediept, om zijn rechten te laten gelden, met het natuurlijke gevolg van eindeloze processen en bloedige veten.
Ruim drie eeuwen geleden waren de hoog veenmoerassen voor de gemeenschap waardeloze gebieden, die alleen uit strategisch oogpunt enig nut hadden. Niemand bekommerde er zich over, of enige honderden bunders aan deze of gene behoorden.
Veldslagen om de venen.
Toen de bewoners aan weerszijden de waarde van die hoogvenen en den ondergrond leerden beseffen en de begeerte naar geld en goed hen steeds dieper het veen in dreef, leidde dit tot onderlinge strijd, soms zóó hevig, dat er formele veldslagen werden geleverd.
Langzamerhand vestigden de bewoners van weerszijden zich in het veen of op den, van den turf bevrijden dalgrond en zoo hangt de geschiedenis der veenkoloniën o.a. die door de venen rondom Drenthe ontstonden, ten nauwste samen met de vaststelling van de grenslijnen.
Wenden wij ons nu naar het Zuidoosten van de provincie, daar waar het Oude Lantschap aan het Duitse Rijk grenst.
De moerassen hier, maakten deel uit van het grote Bourtanger moeras en scheidde ons land reeds vele eeuwen van Duitsland. Deze, natuurlijke verdedigingslinie vond ten Westen van Coevorden haar voortzetting in de venen van Zuid Drenthe en eindigde eerst bij het Zwarte Water. In plaats van deze moerasgordel, die de drie noordelijke provinciën en het land van Vollenhove geheel afsloot, droog te leggen, ging men door allerhande inundatiewerken den moerassige toestand verergeren. Nog in het laatst van de 17e eeuw verbood de Generaliteit, deze moerassen of moeren te cultiveren of het vee te beweiden, zoomede ook om het veen te "branden", er boekweit te verbouwen of er paden en wegen in aan te leggen.
Vooral werden strenge bepalingen gemaakt tegen het doorsteken van de aangelegde Leidijken, die het water voor de inundatie moesten tegen houden.
Wachthuizen in Westerwolde.
Zoo werden in het begin van deze eeuw in Westerwolde nog,,Wachthuizen gevonden,
Waarin soldaten werden gehuisvest die tegen het doorsteken dezer "leidijken" hadden te waken. Te Rijsdam, bij Sellingen, onder de gemeente Vlagtwedde, bestond in 1906 nog zulk een wacht, die helaas in de latere jaren is afgebroken. Het werd toen in den volksmond nog betiteld als de "Wacht".
De vele meren en meertjes in dit grensgebied, het Bellingwolder, het Lijske, het Sellinger, het Hebeler, en het Zwartemeer, liet men alle bestaan en verhinderde zooveel mogelijk hun afwatering.
Vooral in 1672, toen Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen ons den oorlog verklaarden, versterkte men het grensgebied zooveel mogelijk; bij Sellingen legde men bv. een dam in de Ruiten Aa, om een deel van het water als Nieuwe Aa (Moddermansdiep) naar het fort Bourtange te doen lopen, ten einde den omtrek te kunnen inunderen.
Bourtange beheerste de enige verbinding met Duitsland, in het Westerwoldse gebied, over een vasten bodem, waardoor het een rol in de geschiedenis heeft mogen spelen. Een steen in de achtergevel der kerk draagt een inscriptie, die als het ware de stichtingsakte van het voormalige vestinkje genoemd mag worden.
De verbodsbepalingen werden echter aan weerszijden van de grensmoerassen overschreden met alle gevolgen van dien. Hoe meer men elkaar met de ontginning naderde, hoe noodzakelijker werd het vaststellen van een grenslijn. Uit een in het Rijksarchief van Drenthe berusten kaart van 1729 blijkt dat de toenmalige Muntersche gemeenten de grensscheiding meer Westelijk; de marke genootschappen van den Drentse gemeenten deze meer Oostelijke beweerden. De grens der marken en daarmede die van de “Verenigde Nederlanden” werd bepaald bij traktaat van den 27en oktober en 10 november 1764, hetwelk op 14 januari 1765 door “Hunne Hoogmogendheden”Staten Generaal der Verenigde Nederlanden werd geratificeerd. Hiermede trachten de Staten-Generaal de grens geschillen tusschen de Drenthen en de Munsterschen te beslechten en de private belangen en gerechtigheden te regelen.
Twintig jaar later echter den 11 oktober 1784, werd te Munster een geheim traktaat gesloten, dat van het vorige belangrijk afweek en oorzaak werd van jarenlange geschillen.
Roswinkeler Marke e.a.
Bij dat traktaat werden twee rechten onderscheiden en toereikend. Van de marke van Roswinkel werd een gedeelte, ter grootte van omstreeks 475 bunder, aan de Munstersche gemeenten als Haren, Ober en Niederlangen in vollen eigendom gegeven. De oorspronkelijke geschillen waren vooral ontstaan, doordat men enkele streken langs de riviertjes en meertjes in den zomer als weiden kon gebruiken. Nu bepaalde het traktaat, dat Emmen en Westenesch, en Noord en Zuidbarge aan de Drentsche zijde, met Wesuwe en Versen (bij de Eems) aan de Munstersche zijde, op de betwiste strook tesamen zouden mogen weiden, met de bepaling dat de ingezetenen van Emmen het recht van “boekweiten” behielden, mits niet op 100 roeden, langs de grens.
Aan deze “samenweide”herinneren thans nog de verschillende compascuums, het Jus compascui, dit is het recht van gemeenschappelijke weide, als Emmer- Barger- Compascuum.
De ingezetenen van Roswinkel werden voor de onteigening van hun gronden schadeloos gesteld en ontvingen een bedrag in evenredigheid van de toenmalige waarde van die gronden.
Emmen, Westenesch en Noord- en Zuid-Barge, die met het recht van “samenweide” waren bezwaard, ontvingen geen schadeloosstelling.
Het recht van "samenweide" ten behoeve van de onmiddellijk aan de grens gelegen dorpen had in die tijden door den verren afstand van omstreeks 2 uren tusschen die dorpen en het “compascuum-gebied" minder bezwaar, doch het toenmalig Munstersche Gouvernement maakte er wel een bezwaar van, door in het jaar 1788 de van Roswinkel verkregen gronden te, verdelen en onmiddellijk langs de grens een kolonie op erfpacht aan te leggen die thans de Zwartenberg of Aa-streek heet. Oorspronkelijk werd het terrein onder 18 hoeven, verdeeld, die langs de grens op Hollandsch gebied hun bouwakkers hadden.
Aan deze kolonisten werd bij het pachtcontract het mede gebruik van het compasuum gegeven, in deze bewoording: "Dewijl in het grens traktaat van het jaar 1784, de vrije weide langs de Aa. van de Eltingerpie naar het Zwartemeer de gemeenten Altenharen en Langen verzekerd is, zoo worden de plaatsen 37 tot 54 ingesloten tot deze streken met hun hoornvee en schapen verwezen".
Van de beperking, bij het traktaat bepaald in betrekking tot de aangeslagen boekweitakkers, was dus in het contract geen sprake. Op gelijke wijze werd omstreeks den zelfden tijd door het Munstersche Gouvernement een kolonie gevestigd in de Marke van Wesuwe, rondom het Hebeler meer; aanvankelijk bestaande uit 17 erven; die ook de vergunning ontvingen het compascuum te mogen beweiden.
Onophoudelijk ontstonden over het gebruik hiervan geschillen, totdat er bij overeenkomst van 24 september 1817 in betrekking tot het gedeelte van het, Compascuum, gelegen in de Marken van Emmen en Westenesch een scheiding tot stand kwam.
Emmen en Westenesch ontvingen het Zuid Westelijk gedeelte of het 7/10, Altenharen Ober- en Niederlangen het Noordoostelijk of het 3/10 gedeelte ter beweiding, terwijl ook Emmen en Westenesch den grondeigendom van het gedeelte aan de toenmalige Hannoversche gemeenten behielden.
Grenstractaat van Meppen.
Bij het grenstraktaat gesloten en getekend te Meppen op 2 juli 1824, tusschen "Hunne Majesteiten den Koning der Nederlanden en den Koning der Verenigde Rijken van Groot-Brittannië en Ierland, ook Koning van Hannover, behielden Wesuwe en Versen het oude weiderecht en tevens werd toen het drijven van landbouw en veeteelt, het vervoer van landbouwproducten en de circulatie over de moerassen in enkele opzichten reeds vrij verklaard. Kort daarna werd ook de Sellingerdam in de Ruiten-A opgeruimd en voortaan werd een betere afwatering en ontginning der hoogveen moerassen het: doel.
In 1868 eindelijk is er een traktaat met Pruisen gesloten waar bij het verbod op het bouwen van woningen met stookplaatsen in de grensstrook werd opgeheven en daarmede was de laatste slagboom, die hier de vrije ontwikkeling van veenkoloniën tegenhield, gevallen.
Van vijandelijkheden werd hierna weinig meer vernomen, hoewel de Drenthen vanzelfsprekend afgunstig waren dat zooveel privilegiën aan vreemden waren toegekend. Alleen in 1861 kwamen de Hanoveranen nog eens in groten getale (140 man) over de grenzen, om de nieuwe boekweitakkers, die onze eigenaren van Noord- en Zuidbarger-
compascuum hadden aangelegd te vernielen, hetwelk geschiedde in tegenwoordigheid van de gemeentepolitie uit Emmen. Procesverbaal werd opgemaakt en strafvervolging was het resultaat.
Slotakte in Assen
Zeven van hen werden door de Arrondissement rechtbank te Assen bij verstek veroordeeld; twee tot één jaar, vijf tot drie maanden gevangenisstraf. Toen tegen één van hen het vonnis door enige Rijksveldwachters op Nederlandsche grondgebied zou worden ten uitvoer gebracht, werd de Rijksveldwacht door een veertigtal Hannoveranen aangevallen mishandeld, en de reeds gevangen man verlost.
De rechtbank zag hierin rebellie en vaardigde een bevel tot gevangenneming van enige daders uit. Deze bevelschriften werden echter teruggenomen waardoor de instructie feitelijk geschorst werd.
Na 1861 kwamen echter geen baldadigheden meer voor en ontwikkelden de ontginningen zich rustig verder.