Veekudden
Nieuwsblad van het Noorden 27 maart 1993
Groningen en Drenthe vroeger decor voor avontuur en ontbering
Door Piter Bergstra met dank aan Hans Elerie
Een grote kudde runderen sjokt over de uitgestrekte vlakte. Bij een beek aangekomen komt de massa levend vlees tot stilstand. De drijvers, lopend en te paard, jagen de stomme dieren door de doorwaadbare plek. Hun geroep en geloei der dieren vult de lucht. ‘s Avonds, na een dagtocht van ongeveer twintig kilometer, wordt het vee ingeschaard. Soms gebeurt dat op een afgerasterd terrein bij een herberg langs de route; soms in de vrije natuur, zo goed en zo kwaad als het gaat, met behulp van dode boomstammen, takken en touw. De drijvers leggen zich te ruste bij een vuur.
De volgende dag gaat de tocht in alle vroegte verder. Tegen de middag voert de reis de kudde langs een dorp. Daar horen de drijvers dat er net twee veedieven zijn opgehangen. Een kilometer verder bungelen de ongelukkigen op de galgenberg, tot lering van al wie passeert: hier valt met de wet niet te spotten.
Gehuld in lompen en haveloze laarzen zwaaien de lijken licht heen en weer in de westenwind. Op een afstand wacht een koppeltje hongerige kraaien in een boom zijn kans af.
Dit is een harde wereld. Dieven worden, afhankelijk van de ernst van hun vergrijp, gehangen, gegeseld, gebrandmerkt of verbannen. Een combinatie van deze straffen is ook mogelijk. Landlopers en vagebonden worden zonder pardon over de grens gezet. Waar zijn we hier beland? In het wilde Westen? Nee, We bevinden ons in onze eigen contreien, maar dan in vervlogen eeuwen. Bovenstaande inleiding is een kleine oefening in fantasie, maar het is geen fantasie op eigen kracht. Zo ongeveer moet het hier eeuw in, eeuw uit zijn toegegaan. Want Drenthe en Groningen waren van af de dertiende tot in de achtiende eeuw het domein van veefokkers, veehandelaren en veedrijvers. Met alles wat daar bij hoort aan geregeld en ongeregeld volk. Dat de laatste categorie sterk vertegenwoordigd was wordt bewezen door de Drentse archief stukken (plakkaten, reglementen, resolutieёn) die het bestaan van harde straffen melden. Drenthe en Groningen, een decor voor avontuur en opwinding en ontberingen.
Hadden wij maar wat meer belangstelling voor het aspect van onze geschiedenis gehad. En een wat beter ontwikkeld gevoel voor publieke relations. Dan hadden we hier net zo’n mooie, commercieel exploiteerbare mythe kunnen hebben ontwikkeld. Zoals de Hongaren bijvoorbeeld met hun poesta romantiek of de Verenigde Staten met hun cowboys. Dan hadden Drenthe en Groningen hun eigen Buffalo Bill of Billy the Kid kunnen hebben, luiterend naar namen als wilde Bart, IJzeren Elbert of laveloze Loeks, paraderend over het witte doek. De historische geograaf drs Hans Elerie uit Annen vraagt zich vaak af waarom dit stuk historie hier totaal niet leeft. Elerie, die werkt bij de Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe, is geboeid door de geschiedenis van de gewone man en de manier waarop deze haar sporen in het landschap heeft achter gelaten.
Heidesteppe
In de middeleeuwen is Drenthe een uitgebreide heidesteppe, die grotendeels in noord zuid richting, wordt doorsneden met karrensporen. Die lopen over de hoge delen: de Hondsrug en de Rolder Rug. In de natuurgebieden kun je ze nog duidelijk zien liggen: sleuven door de Gasterense heide, het Balloërveld, in de bossen bij Schoonlo. Niet over, maar langs deze doorgaande wegen, wordt ’s zomers, in een voortdurende stroom, vee van Groningen zuidwaarts gedreven: naar Keulen, dat in de late middeleeuwen de grootste ossenmarkt van Europa is, naar de IJselsteden, naar Holland (daar zijn Amsterdam en Enkhuizen van belangrijk) Brabant en Vlaanderen (vooral de Lier). De weg zelf moet gespaard blijven voor het menselijk verkeer. De postwagen, die te allen tijde voorrang krijgt voorop.
De ossen, ‘beesten’ of ‘biesten’ in de toenmalige volksmond, zijn de vleesleveranciers van de steden.
En van zeevarend Nederland. Als pekelvlees gaan ze het zeegat uit.
Fokvee
Aanvankelijk is Denemarken West Europa’s grootste vleesproducent. In de zestiende en de zeventiende eeuw voert dit land jaarlijks 40.000 ossen uit, waarvan meer dan de helft naar Holland gaat en de rest naar de Duitse Hanzesteden . Maar naarmate de steden groeien en hun vleesbehoefte toe neemt, blazen Drenthe en Groningen steeds sterker hun partij mee. Op de Drentse zandgronden, op esdorpen als Anloo en Zuidlaren wonen de boeren, die op hun gemengde bedrijfjes rundvee fokken. Het fokvee wordt ’s zomers op de heide gehoed en moet zich daar voeden met schrale kost; ’s winters wordt het, vaak met moeite, op stal de tijd doorgeholpen. Soms zijn de beesten door hun magere rantsoenen zo verzwakt dat de boeren ze aan de staart naar buiten moeten trekken. Daar komt de toepasselijke naam ‘staartvee’ vandaan.
Als ze een jaar of drie, vier oud zijn, worden de ossen (gecastreerde stieren) en oudere, voor de voortplanting afgedankte koeien door kooplui opgekocht en naar Groningen gedreven. Daar worden ze op de markt verkocht aan de boeren van het Ommeland, waar de zeeklei een uitstekende voedingsbodem is voor de vetweiderij. Deze arbeidsverdeling komt ook elders voor: de Zuiddrentse zandgrond voor de fok, de IJssel klei voor de vetmesterij, en in Friesland de zelfde wisselwerking tussen de Friese Wouden en de zeeklei.
Export
Eenmaal op vlees worden de ossen weer opgekocht om verhandeld te worden in Groningen. Daar gaan ze over in handen van kooplui die zich op de export richten. In feite is deze agrarische bedrijvigheid een ingewikkeld systeem, waarbij de kooplui, niet de boeren, de grootste winsten opstrijken. Rondom de stad treft men in die lijd talrijke osseweiden en ossevennen aan, bestemd voor de voor export bestemde beesten. Ze worden met duizenden tegelijk aan en afgevoerd. Zo melden schriftelijke bronnen, dat in 1496 twaalf Groninger kooplieden in ’s Hertogenbosch aanwezig zijn met meer dan duizend gemeste ossen. De beesten, vermagerd door hun lange wandeling, sterken buiten de stad een paar weken aan. Ze worden opgekocht door de stedelijke slagers: de vetkopers. De lange reizen verlopen niet zonder hindernissen. Tal van plaatselijke potentaatjes willen munt slaan uit dit veeverkeer en heffen tol. Kooplui krijgen aanbevelings brieven mee van het stadsbestuur van Groningen om de Duitse keurvorsten gunstig te stemmen. Schenkingen van twee of drie vette ossen dienen hetzelfde doel. Soms liggen er roversbenden op de loer. Tijdens de Dertigjarige Oorlog - een rampzalige Duitse troebeling die samenvalt met de laatste dertig jaar van onze Tachtigjarige Oorlog -wordt de handel op Keulen nagenoeg geheel onmogelijk gemaakt. Overigens worden ook Drenthe en Groningen tijdens de Tachtigjarige Oorlog geteisterd door plunderende soldaten. Barthold Entens is een beruchte geuzen leider, die de bevolking kaal plukt, terroriseert en in de armen van de Spaansgezinde stadhouder Rennellberg drijft.
Coevorden
Alle wegen naar Duitsland lopen via Coevorden. De naam van deze stad getuigt hiervan: ‘coe’ spreekt voor zichzelf, 'vorde' -voorde -is een doorwaadbare plaats, in dit geval in de Vecht. In het Engels komt het begrip 'vorde' voor als 'ford'. Coevorden en Oxford zijn daarmee twee versies van dezelfde naam.
Over de meeste stromen en stroompjes op de route liggen overigens wel bruggen. Maar het bruggeld is hoog en daarom wordt het vee als het even kan op ondiepe plaatsen door het water gedreven.
De veedrijvers moeten onderweg uiteraard overnachten. Dat kan in de open lucht, maar er staan ook herbergen langs de route. Uit schriftelijke bronnen is het verhaal bekend van de herbergier bij Schoonlo, die de Drentse Drost en de Gedeputeerden voortdurend aan de kop zeurt over de enorme stofwolken, die het passerende vee opwerpt. Hij vindt, dat ze een eind moeten maken aan dit gestuif bij zijn nering. Het is een aanwijzing dat hij de veedrijvers niet tot zijn lucratiefste klandizie rekent. Wie in de geschiedenis duikt, zoals Elerie, komt tot de ontdekking dat er in sommige opzichten niet veel is veranderd. In deze tijd is het export verbod van varkens wegens blaasjesziekte actueel. Vroeger moest het vee ook al vrij zijn van ziekten. De 'cowboys' kwamen zonder gezondheidsverklaringen de grenzen niet over.
Boo - stelsel
De terugval in de ossenhandel valt merkwaardigerwijze samen met de opheffing van de vrijhandel, die tot gevolg heeft dat de Deense ossenhandel naar Nederland stagneert. Friesland profiteert daar wel van. En in Drenthe is er één streek waar de veehandel ook tot bloei komt: Schoonebeek.
Daar ontstaat een uniek foksysteem: het boo - stelsel. Booёn zijn houten, rietgedekte ossenstallen. Er stond een hele keten van langs het
Schoonebekerdiep; daar liggen de grazige weiden met genoeg voer voor zomer en winter. Naast iedere boo staat een booschuur.
Aan de boostal is een klein, stenen verblijf gebouwd. Daar huist de 'booheer'. Deze koeherder, een vrijgezel of weduwnaar, leeft daar bijna de hele winter door, moederziel alleen met het vee. Alleen met kerstmis keert hij met vee en al terug naar de boerderij van zijn baas, voor een verblijf van een paar weken (tot Lichtmis). Die boerderij staat in Schoonebeek. Hoe goed die boeren verdienden is nu nog te zien aan de - prachtige, naar Drentse maatstaven kapitale boerderijen op het Oosteinde. Hun bedrijf was de halfmesterij. De boeren verkochten hun nog jonge, tweejarige stieren op de markten van Holland en Duitsland
Bittere klacht
De booheer heeft een eenzaam bestaan. In 'Wilms Boo', een gerestaureerde boostal tussen Schoonebeek en Nieuw Schoonebeek, kunnen we nu nog zien hoe deze 'cowboys' geleefd hebben. In de Drentse Volksalmanak van 1915 schrijft G.J. Landheer, hoe hij op een der boostal deuren de volgende klacht ingekrast heeft aangetroffen: 'Ik wou hier niet graag dood liggen, zoveel te minder levend wonen'. Een bittere klacht uit de nadagen van ons eigen 'Wilde Westen', dat we nooit als zodanig hebben erkend.