Booen in het aatal (stroondal)
De ,,Booen” in het Aadal (stroomdal)
door ALBERT RÖTTERINK
- Voorwoord.
Wij leven momenteel in een tijd, in welke er nu ook in onze streek steeds meer overleveringen, gebruiken, oude levensgewoonten, arbeidsmethoden en historische gebruiken verdwijnen. Inzonderheid in de laatste jaren heeft zich deze verandering in een snel tempo voltrokken. Dit geldt ook voor de zogenaamde ,,Booen” in het Aadal (stroomdal) van Ringe en Schoonebeek.
De Booen zijn veeschuren, die – voor zover bekend - in deze vorm zowel op Hollandse als ook op Duitse kant van de grens voorkwamen. Ze zijn vergelijkbaar met de Alpenhutten in het Hoog en Middengebergte, met het onderscheid dat bij de ,,Booen” in zomer en in de winter het jongvee aanwezig was; in de wintermaanden werd het in de ,,Boo” opgestald. Die Alpenhutten daarentegen dienden alleen voor in de zomer maanden de herder en vee als onderkomen, en het vee werd in de herfst weer naar huis gedreven.
De ,,Booen” zijn er momenteel niet meer. Ze zijn afgebroken of omgebouwd tot boerderij, alleen in het naburige Schoonebeek heeft men de ,,Wilms Boo”, behouden en in 1976/771)gerestaureerd. Deze valt nu onder monumentenzorg, ook is de ,,Hekmans Boo”, behouden gebleven1). Men heeft haar in 1976 naar een andere plaats (in Oud-Schoonebeek) verplaatst.
Over de waardevolle geschiedenis van de ,,Booen” van het begin tot het einde zal in deze bijdrage getracht worden iets weer te geven.
- Het gebied van de Aa (Schoonebekerdiep)
De Aa (Schoonebekerdiep) heeft een lengte van 21 km (voor de kanalisatie 1929 - 19312)van 29 km). Grensrivier tussen de Nederlandse Provincie Drenthe en de Grafschaft Bentheim. De kleine vloed (stroom) ontspringt in de zuidelijke uitloper van het Bourtanger Moeras in de Gemeente Wietmarschen. Het vloeit in westelijke richting door Duitse gemeenten en plaatsen Wietmarschen, Adorf en Twist en vormt de noordelijke grens van Neuringe, Groot- en Kleinringe, Emlichheim, VolzeI en Vorwald. De Aa (Schoonebekerdiep) mondt uit bij Eschebrugge in het Coevorden - PiccardieKanal, welke bij Coevorden in die Vecht uitmondt.
Aan Nederlandse zijde wordt de grens het Schoonebekerdiep genoemd. Ze voert langs de beide gebieden van Schoonebeek (Oud en Nieuw Schoonebeek) en Coevorden met de gehuchten Padhuis, Vlieghuis, Weijerswold en Pikveld. De weilanden aan deze grensrivier hebben een vruchtbare humusrijke bodem. Ze zijn zeer goed bruikbaar als ze niet overstromen en niet moerasachtig worden. Vele honderden jaren achtereen was dat door de Aa (oud - Saksisch = Wasser) (Schoonebekerdiep) doorstroomde gebied woest en onbewoond. In het rivierdal groeide vroeger een dicht elzenwoud op het van grondwater afhankelijke laagveen. Een grootdeel van het groenland gebied werd jaar na jaar door overstromingen getroffen en was dikwijls onbegaanbaar.
De bekende Theoloog (Dominee) en Arts Dr. Joh. Picardt (1600-1670)3), zoon van een dominee uit Bentheim, die van 1648 tot aan zijn dood in 16704) als dominee in Coevorden actief was, was een van de eerste geschiedenis schrijvers van Drenthe. Hij beschreef in zijn, in 1660 uitgekomen boek ,,Korte Beschryvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteten der Provintien en Landen gelegen tusschen de Noord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe” o.a. de omgeving van de laagten tussen Schoonebeek en Twist. Dat heet a.h.w. ,,Is al dat land.. geweest een dicht duister en kwabbig kreupelbos van berken, eIs en wilgen, krioelend van wilde ganzen, reigers, eend-vogels, kraanvogels en korhoenders. Deze Dr. Picardt verteld over die tijd na 1400 over het stroomdal van het Schoonebekerdiep (in Hoog Duits) : ,,Van deze tijd af, is het kreupelbos (moerasbos) afgekapt en door de omwonende bewoners weggehaald en als brandhout gebruikt. Tijdens dit weg kappen is het land veranderd in alleen groen en hooiland.”
In het jaar 1209 werd Ringe5) en 1341 werden de ingezetenen van Schoonebeek6)voor de eerste keer in een oorkonde genoemd. De oud ingezetenen van Schoonebeek stammen overigens in grote meerderheid af, uit de Grafschap Bentheim.
Afb.1. Gerestaureerde Wilms boo (Zuidwest zijde)
Het boerenbedrijf heeft zich in de loop der afgelopen eeuwen veranderd tot in zijn huidige vorm. Vroeger bestond het gebied hier voor een groot deel uit heide, veen en woeste grond. Alleen in het stroomdal en de overstroomde gebieden van het Schoonebekerdiep, groeide spaarzaam gras. Langzaam drongen in de loop der jaren de beschaving zich op. Door onze voorvaderen werd het landschap door zware arbeid afgedwongen. Naar verhouding waren de Rundvee bestanden op de boerderijen klein. Daarvoor werden vroeger meer schapen gehouden. De weinige Akkerland van de boerderijen diende voor graan, en later ook voor aardappelen. Het vee dreven de boeren naar de woeste gronden. Van oorsprong waren er dan ook geen weide of gemeente grenzen. Toen later het bevolking aantal groeide, werden ze op een gegeven moment nodig. De stroom, het veen en duinenrijen waren natuurlijke begrenzingen, omstreden gebieden behielden soms hun namen zoals b.v. ,,Twist” of ook wel Twistgrond.
De aan het gewest of boerschap behorende woeste gronden noemde men Marke, de bezitters stelden een ,,Gilde” in. Zo ontstond het Schoonebekerdiep als grens tussen de Marke gebieden van Schoonebeek en Ringe (Boerschap Groot en Kleinringe).
- Ouderdom en uitleg van de ,,Booen”
De ouderdom van de booën is niet bekend. In de historische vertellingen van Professor Arnold Fokke uit Schüttorf ,,Anna Holmer oder die Wiedertäufer” uit het jaar 18767) is sprake van een ridder Otto Fennsga uit Oost Friesland hij kan volgens het verhaal aan het oordeel van de bisschop uit Münster ontkomen en verborg zich ‘snachts op de boerderij van de schulte Holmer in Sameren. Daarna in Goormans Boo in het Ringer Aa dal. Dit moet ongeveer in 1535/36 geweest zijn. Ook heeft later Heinrich Specht in zijn roman ,,Heil’ge Feuer” dat gelijke thema aangenomen. Bij hen is de wederdoper Keuper, die zich in Goormans Boo in de Ringer Weusten verstoppen moest. Beide vertellingen geven zo weer wat door mondelinge overlevering van de ,,booën” in het dal van Ringe bekend is.
Een van de oudste kaarten van het Graafschap Bentheim is de uit omstreeks 1620 tot 1632 8) genoemde landkaart van Dr. Johannes Westenberg, ze voert eenmaal oostelijk van Schoonbeek en noordelijk van ,,Ringerbrügge” over de noordkant van het Schoonebekerdiep de betekenis ,,Coboden” op. En verder oostelijk bij Twist gelegen, op de zuidkant van het Schoonebekerdiep, is ook de aanduiding ,,Koboden” te vinden. Koboden of ook ,,Coboden” getuigen ervan dat, dat ,,Groene weiland” (volgens Picardt) wel al langere tijd in gebruik is geweest. Met de aanduiding ,,Koboden” zijn zonder twijfel de ,,Booen” in dit gebied bedoeld.
Deze kaart is dus het eerste document over de ,,Booen”.
Om deze tijd moeten ook de ,,Booen” reeds een vast bestand gehad hebben anders had Westenberg ze niet in deze vorm in zijn kaart aangebracht.
Feitelijk hebben er in het Stroomdal een groot aantal ,,boen gestaan. Zo werden voor Schoonebeek in Grondschattingsregister van16549) totaal 27 Booen opgenomen (22 volle en vijf verdeeld in aandelen).
Op de Ringer kant waren er volgens het Landboek van 165810)13 Stuks, die alle aan de Groot Ringer boeren toebehoorden. In de topografische kaart van de Landdrost Osnabrück, opgenomen in de jaren 1856-1858, zijn eveneens alle 13 Booen aangegeven. Bij de eigennaren van deze Booen worden ze aangegeven als alle volle eigengeërfde boeren uit de gemeenschap Groot Ringe. Bijna hetzelfde was het in Schoonebeek, waar in 159811) reeds 37 ,,eigengeërfde boeren genoemd waren. 22 boeren bezaten een volle d.w.z. hele Boo, acht boeren een halve en vier boeren een kwart aandeel in een Boo.
Volgens deze aannames zijn de Booen in de eerste helft van de zestiende eeuw ontstaan, waarbij we niet moeten uitsluiten dat de eersten nog eerder zijn ontstaan.
Het woord Boo stamt af van een oud saksisch woord, zo betekende ,,Bu, bau of huis en ,,bodal” grondbezit. In de eerste oorkonden en bewijzen in Drenthe en de Graafschap Bentheim (Schatregister en Landboek) duikt dit woord als ,,boe” op. Ook in andere Landstreken kende men vroeger deze betekenis, zo b.v. in Limburg ,,boj”, in Brabant en Vlaanderen ,,boie”, in Noord-Holland ,,boed”, in Friesland ,,bode”, in Noord Duitsland ,,bode, bood, booé” en in Oost Friesland ,,boe, bo” 12). In de Graafschap Bentheim werd dat woord omstreeks 100 jaar als ,,Boo” geschreven en ook zo uitgesproken, in Drenthe wordt het als ,,boe” geschreven en als ,,bu” uitgesproken. Boo betekend : ,,kleine nederige behuizing uit hout, leem, vlechtwerk, stro,en riet.(Dak en wanden vormen in de regel een geheel) voor het onderbrengen van dieren”. Het heeft de zelfde betekenis als het woord ,,Hut” of ,,Bude” in het hoog Duits. Met ,,Boo” beduidt men ook het er bij behorende grondbezit.
De ligging en het aantal ,,Booen” in de Ringer en Schoonebeker Marke.
a) Schoonebeker Marke
Zoals reeds in het voorgaande stuk is aangegeven, waren er na het grondschattingsregister van 1654 in de Schoonebeker marke 27 boen met 34 eigenaren. Enige booën waren dus gemeenschappelijk bezit van twee of vier boeren.
Terwijl het gebied van de booën op de Duitse zijde over omstreeks 3,5 km uitstrekte, strekte het zich aan de Hollandse kant uit over omstreeks 9,5 km. Het omvatte het gehele gebied van het latere Nieuw Schoonebeek.
Het vroeger ontoegankelijke Bourtanger Moor vormde de oostelijke begrenzing van de Schoonebeker marke. Een precieze (exacte) vaststelling van de grens was er toen nog niet. Pas nadat het veen (Moor) in gebruik genomen was, moest er een nauwkeurige grens vastgesteld worden. Een eerste overeenkomst over een voorlopige grens tussen het bisdom Munster en Nederland werd op 10 november 1764 gesloten. 20 Jaar later op 11 oktober 1784, verlangde men een preciezere vaststelling van de grens. Voor het afmaken lag een exacte grensmeting met een kaart als grondslag, die de Luitenant Flensberg gemaakt heeft. Ongescheiden bleef nog het gebied van de Compascuums. Na de beschrijving in de boven vermelde grensscheidingskaart van 178413)16) bevonden zich oostelijk van het nieuwe grensverloop langs de Noorderstrang van het Schoonebekerdiep vijf booën van Schoonebeker boeren, die toen op Munsters grondgebied lagen. Het waren Holtkers(Holties) boe, Scholten boe, Poppen boe, Jan Mages boe en Geert Mages boe.
De Noorderstrang van het Schoonebekerdiep, ook ,,De Noorder Beek” of ,,Noorder Aa” genoemd, was een noordelijke nevenstroom van het Schoonebekerdiep, die ongeveer ter hoogte van de oostelijke Wilms Boo uitmondde. Op deze noord kant lagen ook vijf booën en wel de volgende (van west naar oost gezien): de daarnet genoemde Wilms Boo, een Boo van Kroesen, Engberts, Berent Uni(e), Geert Uni(e) en verder een Boo van Hekman, die zich direkt aan de
afb.2. opmerking de namen van de booen van Helweg en Ringerbruggen zijn op deze kaart verwisseld. Verder is er bij Wiggerings boo geen naam vermeld, en is bij Goormans boo Hofstede vermeld. Voor deze aanduiding is geen verklaring te geven. Nog een keer duik deze aanduiding op in dezelfde kaartwerk in de omgeving van Emlichheim, direct zuidelijk van de Vecht en noord oostelijk van de Wilminks Hof.
grens, zuidelijk van de huidige grensovergang Schoonebeek - Twist, bevond. Deze staat ook op de kaart van Twist van 23. Juni 1770 (zie Afb. 3) vermeld. Door een door het grenstraktaat van 1824 nieuw gegraven sloot (,,Nieuwe Sloot”) werd er o.a. een zijrivier op het Nederlands gebied overtollig en afgesloten.
Op een kaart van de landmeter Ossing uit het jaar 173813a) werden alle in het verloop van het Schoonebekerdiep zichtbare Booen als ,,Schoonebeker Stallen of zogenaamde Booen” opgevoerd.
Ondanks de grens vaststelling van 1784 beschouwden de Schoonebeker boeren van de hiervoor genoemde vijf booën op het Munsterse grond gebied, deze, als voorheen bestemd voor eigen gebruik. Met een Bezwaarschrift van 16-02-178914) tekenden H. Meppelink, Jan Albes en Geert van Engen uit Schoonebeek voor de ,,Broek- hoeders” (bedoeld zijn de ,,Booheren”) van de weduwe Mages en Hekman aan, dat de ingezetenen van de Nieuwe Munsterse kolonie (hier worden de inwoners van de plaats Hesepe bedoeld) gedreigd hadden, het vee van de Hollanders te ,,Schutten”.15)
Bij de meer zuidelijk gelegen ,,Hanneken Stal”, (bedoeld wordt de Hanneken Boo) vermeld op de kaart van 1738, dat deze Boo door Münstersche ingezetenen uit Hesepe und Rühle gehuurd is.
Deze Hanneken Boo lag onmiddellijk noordelijk van het Schoonebekerdiep en direct westelijk van de huidige straatweg van Neu-Ringe naar Twist. Zij bevond zich ook na het grensverdrag van 1784 eveneens op Münstersche gebied.
Na dit grens verdrag was het gemeenschappelijk benutte weideland, het zgn. ,,Compascuum” blijven bestaan en ontwikkelde zich een soort van open grens voor beide landen, terwijl zich ook in de praktijk de invloed naar buiten ontwikkelde; dat bewijst de in bezitname van de oostelijke vijf booen door de Twister kolonisten. Eerst het grenstraktaat tussen het koninkrijk der Nederlanden en de koning van Hannover, gesloten te Meppen op 2. Juli 182416), beëindigde deze toestand. Het Compascuum werd door een in rechte richting gegraven grens (,,Nieuwe Sloot) gedeeld en daarmee werd een duidelijke grens bepaald. Nog heden laat zich de vroegere verdeling van het gezamenlijk weidegebied op de Twist uit de vestigings samenhang uit ,,Zitterdell” herkennen.
Vermoedelijk direct na 1800 verkochten Schoonebeker boeren land (overwegend veen vlakten) aan land zoekende Emslanders welke zich daar vestigden. In 180517a) werd de eerste kolonist opgetekend. Het was de boer Roling, ook ,,Koepesboer” genoemd. Een jaar later vestigde zich ook Herbert Harbers uit Hesepe. Omdat hij met zijn familie een ruime schuur als woning betrok, behield hij de naam ,,Schuren Herbert”.
De eerste vestiging in het Nieuw Schoonebeker gebied in het begin van de 19de eeuw werd in de Twister Kerkboeken als ,,Booendorf”17b) aangeduid.
De oorspronkelijke gemeenschappelijke Marke Schoonebeek werd in de jaren 1819 tot 182418) opgedeeld. De nieuwe percelen waren 200 m breed en omstreeks 3,5 km lang. Ze liepen vanaf het Schoonebekerdiep tot aan de gemeentegrens van Emmen.
Gedurende deze marke deling hielden de Schoonebeker boeren ,,uitverkoop” met hun landerijen in het booën gebied. De hun uit de Marke toebedeelde gronden werden, voor een deel met inbegrip van de Booen, voor ongeveer 2000 Gulden verkocht.
In het jaar 1821 waren er 17 katholieke families uit het Emsland, die op Nederlands gebied een vlakte verworven hadden. Enige van de nieuwkomers trokken in een voorhanden zijnde Boo, anderen bouwden een voorlopige hut om in te wonen. Ook werden de verschillende percelen verder verdeeld en verder verkocht. In het jaar 182419), toen het grenstraktaat gesloten werd, was de eerste kolonisatie hoofdstuk afgesloten. Men telde op dit tijdstip 30 huizen en hutten. Dit zogenaamde ,,Booendorf” was ontstaan, men noemde het nu dan ook Nieuw Schoonebeek.
afb.3: Kaart van Twist van 23 juni 1770. De ligging van de elf booën langs de ,,Noorder Aa” zijn duidelijk te herkennen.
Met de verkoop van landerijen door de Schoonebeker boeren verminderde het aantal booën. In het jaar 180720) waren er nog 19 volle en zoals voorheen12 boeren die aandelen in een Boo bezaten. In het jaar 181821)werden er nog 22 ,,volle Booen” geteld. Eenige boeren behoorden in die tijd ook soms twee en ook drie Booen. Zo bezat Hekman na de grens vaststelling van 1784 de meest westelijke en de meest oostelijke Boo op Nederlands gebied.
De verkoop van landerijen en daarbij ook de Booen zette zich na de marke verdeling sneller voort. Zo werd in de loop der jaren de ene Boo na de andere verkocht of opgegeven.
Zoals E. Karst jr. schrijft werden de Booen met de daarbij behorende weidegrond heide en veen vlakten naar huidige voorstelling voor een ,,appel en een ei” verkocht22). De grootte van de verkochte oppervlakten bedroeg ongeveer 75 hectare.
De precieze toestand van een groot deel der vroegere Booen en hun eigenaren omstreeks 1830 is op de navolgende overzichtskaart (fig. 4) te vinden. De eventuele eigendommen in de jaren 1654, 1807 en 1818 zijn op de literatuur lijst te vinden.
afb. 4: Overzichtskaart
b) Ringer Mark
De ingezetenen van Groot en Klein Ringe bezaten vroeger ook een gemeenschappelijke marke.
Na een rond zeven jaar durende rechtsstrijd van 1819 - 182623) werden de Marke grenzen tussen beiden boeren gemeenschappen vastgesteld en de gemeenschappelijke vlakte van ongeveer 10500 Morgen zo ongeveer in twee helften verdeeld.
Deze opdeling van de marke naar ,,Erven kwaliteiten” volgde in de beiden boeren gemeenschappen omstreeks 40 jaar later met de marke opdeling van 1865/6624a/b).
De Marke opdeling in Klein Ringe kwam met de overeenkomst van 13-3-186824a), in Groot Ringe met de overeenkomst van 4-7-186824b) als afsluit datum. Opvallend is, dat alleen de Groot Ringer boeren ,,Boon” in het stroomdal bezaten. De preciese ligging van deze booën en de eigenaren zijn te vinden op oude kaart van 1856 -1858 (afb.2) voor wat betreft de overzichtskaat zie (afb. 4) te raadplegen.
De ingezetenen van Klein Ringe eisten op 6. maart 1819 bij de ,,Koninglijke Cammer – Administration”, in Bentheim de deling der gemeenschappelijke Marke met Groot Ringe. Nog in hetzelfde jaar werd de succesvolle meting door de landmeter Tippe uit Schuttorf gedaan. Doch na het voorleggen van de uitslag vwb. de kaart weigerden de Groot Rlngers hun medewerking en gaven op termijn op 28. September 1819 aan, ,,dat de helft, welke hun toegevallen werd, lang niet zo goed was, als de andere helft en daarom moesten ze daarvoor eisen, dat het hun toevallende deel met zijn slechte gesteldheid groter moet worden gemaakt.
Daar men het over de verdeling niet eens kon worden, begon men een rechtsstrijd tussen beide boeren gemeenschappen. Om de strijd bij te leggen, werd van de bevoegde ,, Standesherrlichen Justiz Canzlei” in Bentheim in het jaar 1825 zelfs het ,,Juristische Faculteit van de Kurfürstlichen Universiteit Marburg” en een jaar later de ,,Juristische Faculteit van de Koninklijke Pruisische Rhein-Universiteit te Bonn” ingeschakeld, met de uitslag, dat deze terug verwijzing van de Groot Ringer vordering bekrachtigd werd. Pas na deze laatste uitspraak kon de verdeling voltrokken worden.
Anders als op de Nederlandse zijde strekte het gebied van de Booen op Duitse zijde alleen over een lengte van ongeveer 3½ km langs het Schoonebekerdiep. Het verst westelijk lagen de Booen van de beiden Zagers, het meest oostelijk de Boo van Wiggerink. In het westen werd het Boo gebied begrensd door, de Weusten of Wöstengebied waar de Klein Ringer boeren aanspraak op maakten, dat tussen het Boo gebied van de Groot Ringer en van het ,,Blick” der Klein Ringer boeren lag. De oostelijke begrenzing van het weide gebied van het stroomdal bevond zich voor de Groot Ringer boeren daar, verder stroom opwaarts (huidige Neuringe) het zuidelijk hoogveen dichter aan de stroomloop lag en daardoor het benutten van de smalle strook groenland langs de stroom ondoenlijk of ook onmogelijk was. Op de noord zijde van de stroom was het dal wezenlijk opener en breder en zodoende voor bewerking door de Schoonebeker boeren beter geschikt.
Wanneer op en op welke zijde van de grens de eerste zogenaamde booën of veehutten gebouwd zijn, kan niet worden vastgesteld. Bepalend voor de oprichting van de eerste veehutten, zal voor de Groot Ringer boeren vermoedelijk de grote afstand van 7 - 8 km van de vlakte in het stroomdal van af de ligging van de boeren gemeenschap zijn geweest.
De Klein Ringer grondbezitters in het stroomdal, gezamenlijk waren het er acht, lagen daarentegen van hun groenlanden in het stroomdal omstreeks 4 km verwijderd. De moeilijkheden bij het drijven van het vee en het binnen halen en transport van hooi over grote afstanden, kunnen wellicht bij het oprichten van de booën zowel voor de Groot Ringer als ook voor de Schoonebeker boeren doorslaggevend geweest zijn. Vastgesteld is, dat men bij de bouw en bij het inrichten van de booën over de grens gekeken heeft, want de uitrusting en de grote van de boogebouwen was op beide zijden van de grens het zelfde.
In het Landboek van 165810)werden onder het ,,Gildeschap Ringen” de volgende boeren genoemd, die zogenaamd ,,Hooi Land” ,,bij de Boo” bezaten. Het zijn de boeren: ,,Robbers, Wesselinck, Aalminck, Goorman, Roosman, Steegman, Bremans, Wiggerinck, Sagers Jan, Sagers Hindrick, Caalminck, Ringer Brüggen en Hellenweg”. Hun oppervlakte bij de boo lagen tussen 322 en 332 vierkante roeden groot, dat is ongeveer gelijk aan een grootte van 0,55 tot 0,56 ha. Daarbij kwam bij enige boerderijen nog een weide in de Weusten ,,de wöster maot”. Alleen de beide Sagers, hun boo landerijen lagen naast elkaar, ze bezaten bij de boo ook een wezenlijk groter oppervlakte.
Zo heet het bij Sagers Jan ,,de halve maot bij de boe ---1385” vierkante roeden (= 2,35 ha). Bij Sagers Hindrik staat eveneens ,,Halve maot bij de Boe --- 1385” vierkante roeden en nog een stuk van 363 vierkante roeden (= 0,63 ha) ,,woster maot”. Deze beiden boerenerven moeten vroeger door deling uit een erfenis gekomen zijn, zo worden ook enige andere van hun landerijen met de naam ,,halve” genoemd.
Tijdens de tijd van de marke deling 1865/66 bestonden alle 13 ,,Erven” nog, acht daarvan
als ,,Volle”, vijf hooven als ,,5/4 Erve” aangegeven. Ze werden als volgt opgeschreven:
a) Jan Hindrik Goormann 5/4 Erve
b) Witwe Aalmink 5/4 Erve
c) Gerrit Wiggerink 5/4 Erve
d) Lefert Wesselink 5/4 Erve
e) Jan Rosemann 5/4 Erve
f) Albert Zager 1 Volle
g) Wilm Ringerbrüggen 1 Volle
h) Jakobus Helweg 1 Volle
i) Albert Stegemann 1 Volle
k) Hindrik Bremann 1 Volle
I) Albert Kaalmink 1 Volle
m) Jan Robbert 1 Volle
n) Jan Hindrik Zager 1 Volle
Hierbij komen nog vier halve, acht vierendeels en 1, 1/12 Erve.
Met de vaststelling van de marke grenzen bij de algemene deling23) kwamen de beiden Zagersen en de Wesselinkse Boo op Klein Ringer gebied te liggen. In de marke deelings overeenkomst van Klein Ringe zijn een serie aanspraken opgevoerd, die op 23.9. 186424a) door de boeren gemeenschap Groot Ringe, aan de boeren van Groot Ringer opgelegd werden. Dit staat er op pagina 8 tot 11 van de overeenkomst:
6. De voorman Stegemann uit Gr. Ringe voor de boerschap Gr. Ringe de volgende wegen en waterleidingen in de Kl. Ringer Marke
a) een weg door het ,,Syenveen” naar de booen bij Schoonebeek;
b) de oude ,,Wöstenweg” langs de Kalminks Vee boo;
c) de Weg van Gerd Arens in de richting Schoonebeek.
8 Collega Wesseling uit Gr. Ringe
a) een weg van zijn plaats naar zijn vee boo in de Kl. Ringer Marke;
b) een weg van zijn vee boo naar zijn weidegrond aan de stroom, genoemd het ,,kleine Mööeken” en ,,Hagen” en wel beide Wegen voor rijden en vee drijven;
c) een waterleiding van der vee boo af naar de stroom;
d) het recht van uitwerpen uit de sloot van de ,,Boo” en ,,nieuwe Mööeken” op de Klein Ringer Marke;
9 Collega Kaalmink uit Gr. Ringe
a) een rij en drijf weg van de vee boo naar zijn weidegrond aan de stroom, genoemd ,,Hagen”.
10 Collega Jan Hindrik Zager uit Gr. Ringe
a) een weg van zijn huis door de Kl. Ringer Marke naar zijn vee boo;
b) een weg van der vee boo naar zijn weidegrond aan de stroom;
c) een weg van de vee boo bij Albert Zagers vee boo voorbij naar zijn land ,,Updeieberhook” genoemd;
d) die mogelijkheid tot uitgraven uit zijn sloot op de KI. Ringer Marke met het recht, het uitgegraven zand af te voeren;
e) het recht op afwatering van zijn weidegrond genoemd ,,Boo-Möeken” naar de stroom;
f) het recht zand om te strooien in de veestal uit de Wüsten te halen.
11 Collega Albert Zager uit Gr. Ringe
a) een rij en drijfweg van colega Winkelmann naar zijn vee boo heen en terug;
b) een dergelijke van de vee boo naar zijn grondstuk genoemd de achterste Mööeken en van daar naar de stroomlanden;
c) het recht om strooizand te halen uit de Wüsten;
d) het recht op afwatering van zijn weidegrond genaamd Boo-Mööken naar de stroom;
e) …….
f) Het recht op uitgraven van zijn aan de Klein Ringer Marke grenzende Sloten aan Boo-Möeken en stroomlanden met het recht, de uitgegraven zand af te voeren.
Bij de verdeling van de Marke behielden de Groot Ringer boeren een groot deel van de hun toebedeelde oppervlakte bij hun booen. Alleen de beiden erven Zagers en de erve Wesselink behielden hun oppervlakte automatisch aan de andere plaats en wel in het gebied tussen Rosemanns en Helwegs Boo. Bovendien behielden de vier halve waardeel houders Gerrit Jan Zager (Hs. Nr.2), Berend Quast (Hs. Nr. 1) Witwe van Münster (Hs. Nr.5) en Hindrik Jan Wiggers (Hs. Nr. 14) een stuk land tussen de Helwegs en Ringerbrüggens (later Stokman, Emlichheim) Boo.
Bij het aanleggen van het Landboek in het jaar 1658 bestonden reeds Jan van Münster en Quast als kleinere boeren hofsteden, terwijl Wiggers en de halveboo houder Gerrit Jan Zager nog niet vertegenwoordigd waren. De halveboo Zagers is vermoedelijk in de 18de eeuw uit een van de hiervoor genoemde Zagers ontstaan.
In de tijd van 1660 tot de Marke verdeling hadden de boeren hun grond stuk rond om de Boo, de zogenaamde ,,Boo-Möechies”, reeds aanzienlijk vergroot en uitgebreid. Zo bezaten na de opmeting van 187425)
Robbert 2,09 ha Bremann 2,68 ha
Wesselink 2,38 ha die beiden Zagers telkens 3,43 ha
Aalmink 1,86 ha Kaalmink 2,16 ha
Goormann 2,40 ha Stokmann (Ringerbrüggen) 1,71 ha
Rosemann 1,41 ha Helweg 2,21 ha
Stegemann 2,41 ha Wiggerink 2,07 ha
De Marke verdeling gaf nu alle mogelijkheid tot meer particuliere initiatieven. Het economische boeren leven begon te veranderen, in het bijzonder toen omstreeks 1900 de kunstmest en landbouw machines op de markt kwamen. De tijd van de mechanisering begon ook voor de landbouw. Bij de Marke verdeling is tussen de groenland stukken bij de stroom en de ,,Ossenbülten” een bredere weg van oost naar west, de zogenaamde ,,Gröne Diek” aangelegd.
Onmiddellijk na de marke verdeling vonden de eerste eigendoms wisselingen in het booen gebied plaats, zoals de opmeting van 1874 voor het belasting kadaster aangeeft.
De beide Zagers hadden hun stukken verruild. Albert Zager had zijn boo stuk d.w.z het ,,Boo-Maogien” aan Jan Hindrik Zager afgegeven en daarvoor het stuk bij zijn uit de Marke deling toegewezen ingeruild. Vermoedelijk reeds voor dat de ruil heeft plaats gevonden had Albert Zager zijn boo gebouw op de oude plaats afgebroken en op zijn toebedeelde stuk grond weer opgebouwd dwz nieuw gebouwd. Reeds in 187425) had de halve boo houder Berend Quast (later Teunis) op zijn grondstuk vlak naast Helwegs Boo een Boo gebouw opgericht en de aangrenzende grond van Wiggers aan beide zijden van de weg er bij verworven.
Tijdens de tijd van de marke deling was op de grond van Bremann reeds geen Boo gebouw meer aanwezig, en reeds in 1874 waren het Boo maogien en de toebedeelde grond stukken naar Robbert en de mede eigenaren overgegaan. Op de zuidzijde van de ,,Grönen Dieks” hadden in 1874 reeds van Münster een boeren hofstede opgericht, evenals naast het Wesselinks grondstuk van de nieuwe boer Jan Keuer. Deze was vroeger knecht op de Wesselinks hof en had dit grondstuk verworven. Om zich zelfstandig te maken. Direct na de marke deling moest de erve Hindrik Beerlink uit Klein Ringe op zijn bij de marke deling toegewezen grond stuk noordelijk van de ,,Grönen Diek”, schuin tegenover Kaalminks Boo en direkt aan de Groot Ringer grens een gebouw opgericht hebben, evenals Zingraven uit Klein Ringe op zijn grondstuk enige honderden meters zuidelijker op Klein Ringer gebied.
Ook de halveboo houder G.J. Zager had reeds in1874 op zijn grond stuk zuidelijk van de ,,Grönen Dieks” een Boo opgericht, zij het dat hij weinig later benevens het grond stuk aan Albert Kaalmink verkocht, die zelf weer zijn Boo aan Lefert Wesselink verkocht heeft.
Wesselink had de oude Boo op Klein Ringer gebied reeds opgegeven. Wiggerink had al geruime tijd vanaf 1874 zijn Boo landerijen enige honderden meter naar het zuiden (omstreeks 200 m van de ,,Grönen Diek” verwijderd) verlegd, nadat de oude boo vermoedelijk afgebrand is. Zo tekende rond 1900, zich in het Ringer stroomgebied het volgende beeld af (van oost naar west): Wiggerinks Boo op de nieuwe plaats ongeveer 200 m noodelijk van de ,,Grönen Dieks”, Goormanns Boo op de oude plaats vlak bij de stroom. Dan verder vanaf de eerste wegkruising in de richting van de grens rechts Robberts Boo, evenals op de oude plaats, tegenover op de linker zijde Aalminks Boo. Deze was intussen tot een boeren hofstee omgebouwd, nadat Jan Hindrik Aalmink zijn boerenhof in Groot Ringe kort voor de eeuw wisseling dus voor 1900 behouden heeft en daar met zijn familie ingetrokken is.26)
Achter Aalmink, eveneens op de linker zijde, lag zoals voorheen de boo van Stegemann.
Van der wegkruising nu verder de ,,Grönen Diek” langs in de richting van het westen kwam als eerste op de rechter zijde de boo van Stokman (vroeger Ringerbrüggen), omstreeks 200 m van de weg verwijderd tegenover de op de zuidzijde van de weg omstreeks 100 m verwijderd het boerenhof van Münster, direct daarnaast, een beetje verder terug, de boo van Kaalmink. Verder westwaarts volgt op de noordzijde van de ,,Grönen Dieks”, omstreeks 250 m van de weg verwijderd, de boo van Quast, daarnaast op gelijke hoogte Helwegs boo. Op het grondstuk daarnaast volgde dan Albert Zagers boo, omstreeks 80 m. van de weg gelegen. Omstreeks 150 m verder wegwaarts volgde op de zuidzijde, 200 m verwijderd, de opgebouwde boerderij van Keuer. Dan volgde omstreeks 100 m verder de weg op aan de linker zijde dwz zuidzijde Rosemanns en gelijk daarna dwz daarachter Wesselinks boo (vroeger Kaalminks boo) 100 m van de weg af. Op de noordzijde van de weg direct tegenover een weg beëindiging was de boo van Beerlink (reeds op Klein Ringer gebied) in vlak bij de ,,Grönen Dieks” opgericht. Omstreeks 500 m verder van hier, eveneens op de noordzijde de nieuwe boerderij van Kunnen (vroeger Heinrich Harms). Van daar uit weer 400 m verder aan de knik in de weg op de noordzijde de intussen tot boerderij omgebouwde voormalige boo van J.H. Zager. Vandaar uit nogmaals omstreeks 600 m in zuidwestelijke richting op de linker zijde de boo van Zingraven. De meeste Booen op de Ringer zijde hebben tot in de 50er jaren van 1900 bestaan, terwijl de booen op Schoonebeker gebied, tot op een paar na reeds geruime tijd daarvoor uit het beeld verdwenen.
Van af begin 1900 werden enige van de booen niet meer als boo gebruikt. Ze werden in de regel aan jonge boeren zonen, die een eigen huishouding wilden beginnen, verhuurd. Het woongedeelte van de boo werd door aan en verbouw vergroot, om een familie te kunnen onderbrengen.
In de eerste jaren verzorgden ze, zoals voorheen de ,,Booheer”, het vee van de boobezitter. Later werden ze als huurboer zelfstandiger, eigen vee (paard, koeien en varkens) hielden en enige stukken grond op eigen rekening bewerkten. De boo was soms tot een soort huurboerderij van de eigenaar geworden, daarnaast bleven ook nog enige als boo in zijn oude vorm bestaan.
Toch was het leven op zo’n huurboerderij hard en de leefomstandigheden waren zeker niet rooskleurig. Het gevolg was, dat de huurders regelmatig wisselden. Velen konden weer naar een andere huurplaats maar anderen gingen ander werk zoeken, wat in toenemende mate gebeurde toen de industrialisering begon.
Bovendien veranderde de uitvoeringsvorm en mogelijkheden van de landbouw wezenlijk.
De tijd van de motorisering was aangebroken. De boeren konden nu ook de grondstukken aan de stroom vanuit de boerderij bewerken.
Momenteel zijn de oorspronkelijke booen op de Duitse zijde van de Stroom verdwenen. Tegen over van Aalmink staat nog de ruïne van de eens omgebouwde boo van Robbert. Uit enige oude boo gebouwen heeft zich een boerderij ontwikkeld, ook zijn er nieuwe boerderijen ontstaan. Zoals reeds genoemd, had Jan Hindrik Aalmink de vroegere boo en enige landerijen van de boerderij in Groot Ringe geërfd en is daar met zijn familie gaan wonen. Het is nu een statige boeren hofstede, die door de nakomelingen van de familie bewoond en bewerkt wordt. Op de voormalige Rosemannschen Boo plaats woont nu de familie Zwartscholten. Hindrik Zwartscholten had met zijn vrouw Gesina, een geboren Rosemann, de boo met omstreeks 10 morgen land van Rosemann behouden en was daar in 193327) ingetrokken. Het oude boogebouw was in het jaar 1923 afgebrand en op de oude plaats opnieuw opgebouwd. De familie Zwartscholten had deze Boo tot de ombouw in een nieuwbouw in het jaar 1953 bewoond. Een deel van het oorspronkelijke boo gebouw word nu nog benut als de koestal.
De direct hiernaast staande voormalige boo van Kaalmink, later Wesselink, is (ze is vroeger reeds omgebouwd) in 1980 afgebroken. Op de boo van Jan Hindrik Zager op Klein Ringer gebied was zijn zoon Steven ingetrokken en heeft daar een boerderij gevestigd. Zijn zoon Gerrit Jan had deze in 195728) verkocht en is naar Nordhorn vertrokken. Sinds deze tijd wordt de boerderij bewoond en bewerkt door de familie Ernst Nortsieke, afkomstig uit Bersenbrück.
.Ook Wiggerinks eigenlijke boo bestaat niet meer. Zoals reeds gezegd heeft deze oorspronkelijk noordoostelijk van de Goormans boo vlak aan de stroom gestaan. Boo gebouw en schuren zijn vermoedelijk in de 60er jaren van de 19e eeuw afgebrand29). Bij het opgraven van ijzererts in de 50er jaren heeft men daar verkoolde houtdelen gevonden.
Een nieuw boo is van Wiggerink dan omstreeks 250 m verder zuidelijk weer opgebouwd. Omstreeks 1900 heeft men dit gebouw omgebouwd en vergroot, om het ook voor een familie bewoonbaar te maken. Jan Wiggerink, een Broer van de destijds boer zijnde, heeft de boo bijna tot aan de eerste wereldoorlog met zijn familie bewoond. Daarna is ze ongeveer 10 jaar verhuurd geweest, en is dan weer als boo in de oude vorm door een booheer bewerkt, en wel tot de tweede wereld oorlog door Hildebrand (1944 in de tweede wereld oorlog vermist), de tweede zoon van de toenmalige boer Gerrit Wiggerink. In de winter van 1939 is toen de oudste zoon, Warse, met zijn familie in de boo getrokken. Ze wordt nu weer door ene Gerrit, de zoon van Warse, en zijn familie bewerkt. Men had echter in 1961 een nieuw woon en bedrijfsgebouw 350 m zuidelijker gebouwd, ingericht en betrokken. Het oude gebouw is eerst nog als schuur gebruikt, totdat het in 1969 afgebroken is.
De boo van Albert Zager heeft er als een van de langsten gestaan. Ze is in het jaar 197530) afgebroken. De nog bruikbare delen zijn voor de bouw van een schuur bij de boerderij gebuikt in de plaats Grootringe.
De familie Zager heeft dan reeds twee jaar later hun boerderij in het dorp verkocht en zijn op de voormalige Booplaats een nieuwe boerderij gaan bouwen (zie afb. 8). De huidige bewoner is zoals voor 100 jaar weer een Albert Zagers.
Dan is er nu nog Beerlings voormalige boo als huur boerderij. In het jaar 195031) is daar een nieuwe woon en bedrijfsgebouw gebouwd. Dat gebouw staat direct aan de straatweg. De boo is ook omstreeks de eeuw wisseling (1900) een huur of pachtboerderij geweest. Als huurder met een lange huurperiode waren, de familie Jan Habers van 1910 -1923, familie Albertus Nacken van 1923 -1933, en omstreeks 20 jaren de familie Breukelmann (1942 -1962) en Hansmann (1964 -1982). In de tijd van 1933 tot 1940 is de plaats nogmaals als boo bedreven, en wel door de zoon Albert Jan Beerlink. Hij is niet uit de tweede wereld oorlog terug gekeerd.
5, Het boogebouw
In de historische vertellingen, in de debuut roman van Arnold Fokke (uitgave 1902, pag.123), werden de Booen als volgt beschreven: ,,... kleine hutten, omgeven door enige bomen. Dat zijn onze booen, ons jongvee houden we namelijk niet bij de boerderij, maar laten we in de vette weiden aan de kleine grensstroom het Schoonebekerdiep aansterken. Het staat onder toezicht van de zogenaamde boolieden, welke dag en nacht er bij blijven en een erg betrouwbaar karakter hebben… ,,In Spechts ,,Heil'ge Feuer” heet het op pagina 13132) ,,De kleine boo met de plankenwanden...
Door het midden van de ruimte loopt een smalle gang. Rechts en links staan ongeveer dertig runderen, met de koppen naar de buitenwand gekeerd. Aan het einde van de boo de ingangs deur en daar tegen over was een klein turf vuurtje, daarboven potten en pannen. Tussen koeien en keuken geen scheidingswand. Boven de dieren op de balken geen planken maar alleen armdikke berkenstammem los er op gelegd. Hooi en stro liggen ongeordend er boven op. Een kleine opening in de uiterste haardwand laat enkele lichtstralen naar binnen. Op de west zijde van de haard was het bed van de booheer, over kienstobben uit het veen was door hooi en stro een redelijk vlak oppervlakte verkregen, waarop de booheer snachts sliep. Op de tegenoverliggende zijde bevond zich in de Goormans boo, een met planken gemaakte afscheiden kamer voor de familie Keuper. Omstreeks 300 jaar nadat door een streekonderzoeker geschilderde gebeuren rondom de Ringer Booen beschrijft in ,,Nieuws en Advertentie - Blad voor de Provincie Drenthe” in het jaar 1824 een onbekende schrijver de landbouwkundige betekenis van de Schoonebeker Booen
Hier de Tekst overgezet:,,Achter Schoonebeek, op enige afstand daarvan, langs de grens tussen Drenthe en het Munsterland loopt een stroom, of bijna een grote beek, genaamd het Schoonebeeker Diep, aan wiens oever zich vruchtbare weiden bevinden. Bij deze weilanden hebben de Schoonebeker boeren de zogenaamde Booen, dit zijn hutten en stallen voor het jongvee. In en om deze Booen verblijft het vee het hele jaar door, met een onderbreking van enige weken midden in de winter. Ook dezelfde werd bij iedere stal door een man opgepast, welke voor zijn levensonderhoud een melkkoe bij zich heeft en een keer in de week naar de boerderij of zijn heerschap gaat om brood, spek en verdere noodzakelijkheden op te halen.
Het groenland langs de beek is oorspronkelijk het gehele en onverdeelde eigendom van de Schoonebeker boeren geweest, dat tot de gemeenschappelijke marke behoorde; maar nu is het verdeeld. Iedere boer had zijn stuk met daarop zijn boo, met ongeveer twintig stuks vee, meest ossen, om deze te verkopen, nadat ze drie of vier jaar oud zijn. Direct bij iedere boo is van de weilanden een deel afgescheiden als hooiland. Dit wordt rijkelijk bemest met de mest zo uit de stal en is zeer vruchtbaar. Driemaal in de zomer wordt dit stuk hooiland gemaaid, de eerste beide keren om te hooien als voer voor het vee in de voor en nawinter, en het laatste keer om het vee bij te voeren in het najaar. Niet ver van de verdeelde weilanden ligt het grote onverdeelde weideland waar het jongvee geweid werd.
Eerst zal nu de boo wat nader omschreven worden. Het boogebouw en de schuur lagen in de regel aan de rand van het zogenaamde ,,boo moachien”. Bij iedere boo hoorde ook een waterput welke met houtwerk afgeschermd was.
Bij het nader bekijken van de boo valt het op dat men deze vroeger eenvoudig en naar huidige begrippen primitieve gebouwd heeft. Komfort en luxe waren er niet. Het geraamte van het gebouw en ook van de schuur bestond uit zware eiken gebinten wat het bouwwerk een goede stabiliteit gaf. Ieder gebint bestond uit twee standers die met een rond 20 cm dikke balk verbonden waren. Schoren versterkten de verbindingen tussen staander en balklaag. De afstand tussen de gebinten bedroeg ongeveer 3 m tot 3,50 m. De balklaag was in de regel laag gehouden en was meestal niet hoger dan 1,60 m. Op de balklaag (zolder) bevond zich een niet gesloten afdekking bestaande uit dunne boomstammen eiken, grenen, en ook berken. Op de zolder werd overwegend stro en hooi opgeslagen. De vlakbij staande schuur had geen zolder, ze diende alleen voor het opslaan van hooi, wat door de deur en een luik in de gevelwand er in en er ook weer uitgehaald werd.
De lengte van een boo gebouw was tussen de 15 en 15 m, de breedte omstreeks 6 m. De voorkant (het woongedeelte) was in de regel iets smaller. De hoogte tot de nok bedroeg omstreeks 5 m tot 5,50 m. De boo had twee ingangen, een aan de zijgevel en een in de gevel van de stal. De zij ingang was de hoofd ingang, die zowel voor de booheer als ook voor het vee gebruikt werd, de deur was in de regel maar 1,50 m hoog en 80 cm breed. De deur in de gevel zijde was hoger en bestond uit tweedelen, ze kon alleen maar van binnen geopend worden. Boven deze deur bevond zich een luik, waarvan de boven kant ongeveer 2,30 m onder de nok bevond. Door dit luik werd het benodigde stro op de zolder gebracht. Binnen in bestond het boogebouw uit twee delen, waarvan het grootste deel voor het onderbrengen van het vee bestemd was en het andere voor woning van de booheer bestemd was. Oorspronkelijk was het woondeel niet van de stal gescheiden. Zo rond 1900 of misschien ook wel vroeger werd een plankenwand tussen de stal en het woondeel geplaatst. Dit was er op terug te voeren, dat de booheer in deze tijd (het was vaak een jongere zoon van de boer) de oorspronkelijke toestand niet meer als van zijn stand werd ervaren. De zijwanden van de boo waren oorspronkelijk zowel van het woongedeelte als ook van de stal met strovlechtwerk uitgevoerd. Later waren de wanden van het woondeel ook wel van gevlochten twijgen voorzien, dat daarna met leem of ook wel met koemest ingesmeerd werd. In de gevelwand bevond zich in de regel een klein venster met vier ruiten. De spits van de gevel was ook weer met stro of ook wel met heide bedekt. De dakbedekking bestond uit stro of ook wel uit riet. Ze moesten, zoals ook de wanden, van tijd tot tijd vernieuwd worden. In latere jaren (rond 1900) werden die Leemwanden van het woondeel door een half steens muur vervangen. In de regel werden ook een of twee kleine vensters ingebouwd (zie afb. 5). Om de rook beter af te voeren had vroeger de woonruimte geen zolder. Als er toch aan het woondeel een stenen muur werd gebouwd werd ook vaak een schoorsteen aan de gevel gemetseld en een zolder ingebouwd. De woon ruimte in de boo strekte zich over de gehele breedte van het gebouw uit, en had een diepte van rond 2,50 m. De vloer bestond uit leem of soms uit graszoden. In het midden van de gevel zijde bevond zich het haardvuur, er boven hing een ,,hoalboom”. Als men nog geen schoorsteen had was de gehele ruimte en ook de bedekking van stro zwart van de rook. Het is werkelijk verbazingwekkend dat onder deze omstandigheden zo weinig booen in vlammen zijn opgegaan.
afb.. 6: Grondvlak van een boo
De tussenwand tussen stal en woongedeelte was overigens ook nodig geworden omdat door de gemetselde schoorsteen een lucht stroom ontstond (trek door de schoorsteen). Aan de hoalboom was een ketting bevestigd om daaraan een pot of een pan boven het vuur te hangen. De kleine woonruimte was spaarzaam van meubelen voorzien, er was net genoeg als nodig was. In het midden van de ruimte stond een driebenige ronde tafel met hoogstens twee stoelen en een kleine houten bank, verder bevond zich in de ruimte een eenvoudige smalle kledingkast (ook pas na omstreeks 1900), een kleine ,,spinde” (broodkast), om meel en brood in te bewaren. In een hoek van de ruimte was de benodigde brandstof opgestapeld, voorts hoorde bij de uitrusting nog een boterkarn, later ook een kleine olielamp, enige potten en een koekenpan. Aan een van de zijkanten bevond zich over de volle breedte de bedstee (slaapstede) die met schuifdeurtjes afgesloten kon worden, in de buitenmuur was in de regel een kleine afsluitbare opening, waarmee zowel luchttoevoer als ook luchtafvoer geregeld kon worden.
Met het verlichten van de ruimte in de avonduren moest zeer zuinig omgegaan worden, evenals met het verbranden van turf, ondanks dat het veen waar tuf gewonnen werd, vlakbij was. Voor de hele winterperiode volstond de booheer met een half voer turf. Dat deze hoeveelheid niet genoeg was, lag voor de hand. De turf werd dan ook alleen maar gebruikt om de nacht door vuur te houden, s’avonds bedekte men een gloeiende turf met as en een stulpte er een pot overheen. In de morgen werd dan twee turven in stukken geslagen en op het nog gloeiende kooltje vuur gelegd, daarop legde men hout, overdag werd er alleen met hout gestookt en gekookt. Dit hout (zogenaamd Kienhout) werd door de booheer in de omgeving verzameld.
Komen we nu toe aan de staI33): Daar was dat jongvee, in der regel 20 een tot driejarigen runderen, met de koppen naar de buitenwand in twee rijen gestald (zie afb. 6) met de achter poten stonden de dieren op houten schotten. Tussen de beide rijen liep een smalle gang naar de achterdeur in de achter gevel.
De gang was ook met schotten of soms ook met stenen belegd. Het vee werd aan de ,,Reppels” (Afstand ca. 90 cm) met touwen (,,Knevels”) of met kettingen vastgezet. Tussen elke twee dieren was ook nog (niet in alle Booen) een tussenschot (zie Afb.7) aangebracht, dit om een ordelijke opstelling te bewerkstelligen. Met het hooi moest de booheer zich tussen het vee door begeven om het voer naar de voergang aan de buitenkant te brengen. De binnenkant van deze zijwanden was ook van planken voorzien zo dat de dieren zich niet door de strowand konden vreten.
6 het werk van de booheer
De booheer was in de regel een jongere zoon van de boer. Hij trok in begin Oktober ieder jaar, als het vee opgestald werd, met zak en pak naar de boo. Daar moest hij zich dan om het bij de boo verblijvende jongvee bekommeren. Voor zijn dagelijkse behoefte aan melk kreeg hij een koe mee. Het dagelijkse eten van de booheer was niet erg afwisselend. s’Morgens begon het met boekweitebrij of ook wel roggemelkbrij met brood(Zwartbrood),
s’Middags bakte hij zich een spekpannenkoek, en s’avonds at hij weer melkbrij.
Eenmaal in de week, of als de weg toestand slecht was ook wel eens per 14 dagen ging de Booheer (meestal met meerde booheren te samen) naar de boerderij, om zich van schoon ondergoed te voorzien en om proviand te halen34). De afstand van de boo in het stroomgebied naar de boerderij in de buurtschap Groot Ringe was omstreeks 7 km lang. Op de boerderij kreeg de booheer dan van de boerin zijn bruine ,,Pilo Rugzak” met boekweit en of roggemeel zwartbrood, spek en soms ook een metworst, gevuld. Dan ging hij weer over de moeilijk begaanbare weg terug naar de boo. Zoals reeds gezegd, kon de booheer over de melk van de hem meegegeven koe beschikken. De Melk die hij zelf niet nodig had werd verwerkt tot boter, die verkocht of tegen tabak verruild werd. De Booheren waren in de regel rokers en pruimers eerste klasse. De koe werd door hem in een stenen pot gemolken. De melk die s’avonds over bleef werd bij sterke vorst aan de ,,balken” in de stal gehangen, waardoor ze niet bevroor. Ook werd bij sterke koude het brood in een doek gewikkeld en eveneens in de stal opgehangen.
De boer had ervoor te zorgen, dat de booheer van af ,,lichtmis” (2. Febr.) tot de eerste hooioogst in mei vier kippen en een haan op de boo ter beschikking had. De kippen begonnen meestal begin februari weer te leggen. Over de eieren mocht de booheer beschikken, hij moest alleen er voor zorgen, dat voor de grasmaaiers in mei bij het begin van de hooioogst genoeg eieren voorradig waren. Zo kon het gebeuren dat enige van deze eieren dan een paar maanden oud waren. De kippen werden met boekweit bijgevoerd. Na de eerste hooioogst moesten deze dan weer terug naar de boerderij. De haan mocht door de booheer geslacht worden.
Als de booheer morgens opgestaan was, -in de koude winter maanden was dat in de regel niet zo erg vroeg- werd eerst het vuur weer aangemaakt, de koe gemolken, en dan werden de runderen gevoederd. De op de boo gehouden kat kreeg natuurlijk ook wat melk, verder moest ze op muizen jagen, Tot omstreeks 1900 had men ook ossen op de boo gehouden. Daarom werd de boo in plat Duits ook wel ,,Ossenstal” genoemd. Nu nog heet het gebied zuidelijk van de ,,Grönen Dieks” ,,Ossenbülte” of ,,bij de Ossen-bülte”. In de Boo waren in de winter ongeveer 20 runderen ondergebracht. In de zomermaanden weide bij de Boo dikwijls het dubbele aantal.
Het vee werd bij goed en slecht weer om de middagstijd naar buiten gedreven. Eerst werd het weidegebied in den onmiddellijke omgeving afgeweid. Omstreeks midden November moesten ze zich voer in de Heidegebieden zoeken. Om dat vee te kunnen laten drinken, moest soms eerst het ijs van de sloot stuk geslagen worden.
Nadat s’morgens het vee gevoerd was, moest de stal uitgemest worden. De mest werd met een kruiwagen direct naar de omliggende weilanden gebracht en in de regel direct verstrooid. Was het bij nat weer niet mogelijk, de mest direct weg te brengen en te verspreiden, dan werd een mestvaalt aangelegd. Met de afwatering rondom de boo was het in het natte jaargetijde niet zo best gesteld.
afb.7: Een blik in de stal van Wilms boo
Nadat het vee uitgedreven was, begon de booheer in alle rust zijn middag eten te bereiden.
Het bestond uit een enige centimeters dikke spekpannenkoek (,,Boekweiten Janhinderik”). Omdat er weinig brandstof in de vorm van turf aanwezig was en het ook veel gezelliger was, kwamen sommige booheren in een van de boo’s samen om daar gezamenlijk te eten. Ieder bracht zijn eigen etens zaken mee. Omstreeks vier uur in de middag werd het vee weer opgestald. In de regel kwamen de dieren alleen terug naar de boo, omdat ze wisten dat ze daar hooi te vreten kregen.
Met het aanwezige hooi moest men de gehele winterperiode doorkomen, dit was niet altijd zo gemakkelijk. Omstreeks ,,lichtmis” moest er nog ongeveer de helft van de hoeveelheid hooi over zijn.
Het voeren van het vee, het melken van de koe en het uitmesten van de stal waren de dagelijkse bezigheden van de booheer.
De winteravonden waren lang en donker, en bijzonder warm en gemoedelijk was het ook niet altijs op de boo. Vaak kwamen dan die Booheren s’avonds in een Boo samen, om de verveling te verdrijven, dan werd er gerookt, gepruimd en vertelde men vaak tot diep in de nacht. Verder werden kousen gebreid, iedere booheer moest voor zich, en soms ook voor de familie van de boer een aanzienlijk aantal kousen breien. De meeste booheren bezaten een bijzondere humor, wat men in deze eenzaamheid goed gebruiken kon.
Nadat het hooi van de eerste snee binnengebracht was, vertrok de booheer met zijn zaken naar de boerderij. Als hij er met paard en wagen heengebracht was, werd hij ook weer met paard en wagen op gehaald, alleen de kat bleef op de boo achter.
Op de Schoonebeker kant was er voor de booheren enig verschil met zijn Duitse collega’s. Daar trok hij tegen de kerstdagen samen met het vee naar de boerderij, waar hij tot lichtmis verbleef35) Dit oponthoud op de boerderij was noodzakelijk wegens de hoeveelheid hooi op de boo die anders niet toereikend voor de gehele winter periode. De terugkeer op de boerderij om deze tijd had natuurlijk de aangename nevenverschijnsel dat de booheer, tijden de kerst en oud nieuw jaar bij de familie was.
De terugkeer werd op zijn minst gevierd, een of twee dagen voor de kerst ging de boer samen met enige mensen met de ,,Kledewagen” in alle vroegte naar de boo, als proviand werd voor de boekweitpannekoek worst, spek en meel meegenomen. Op weg naar de boo werd vele keren door een of twee personen op de midwinter hoorn geblazen. Was het gezelschap op de boo aangekomen dan werden ze door de booheer hartelijk begroet. Hierop werd het paard uitgespannen, waarna direct met de voorbereidingen voor de pannenkoek begonnen. In de grote ,,boopanne” liet men boter smelten, hierin werd de gesneden worst en enige ,,spekhassies” en het aangemaakte boekweitbeslag er in gedaan. De pannenkoeken werden dan gemeenzaam opgegeten, ieder mocht zoveel eten als hij kon of wilde. De rest, wat overbleef, kreeg ieder nog een deel voor op de terugweg. Als dessert werd samen uit een kan melkbrij gegeten. Na het eten werden de zaken van de booheer op de wagen geladen, het vee uit de stal gelaten en zo tegen 12 uur middags maakte men zich op voor de reis naar huis.
De kat bleef alleen achter en moest zich nu alleen met muizen in leven zien te houden.
Het vee werd vooruit gedreven, de boer met zijn wagen sloot de stoet af. Zodra de boerderij in zicht kwam, werd weer krachtig op de midwinterhoorn geblazen. Op de boerderij zelf was er dan een feestelijke ontvangst. Gedurende de zes weken op de boerderij moest de booheer net als alle anderen meewerken. Zo blij als de booheer geweest was, om met kerst naar de boerderij terug te keren, zo blij was hij ook na de zes weken, dat hij weer naar de boo kon terugkeren, waar hij weer eigen baas was. Met lichtmis ging hij dan terug samen met jongvee, de melkkoe, zijn zaken en nu met vier kippen en een haan.
Zoals reeds gezegd, was deze regeling er niet op de Groot Ringer zijde. Hier bleef de Booheer van Oktober tot na de eerste Hooioogst in mei op de boo.
- Slot beschouwing
Het voormalige booengebied in het stroomdal is nu niet meer te herkennen. Op Nederlandse zijde, heeft zich dat beeld, reeds eerder begonnen in de vorige eeuw met de kolonisatie van het huidige Nieuw Schoonebeek, sterk veranderd en op Duitse zijde zijn de booen in de loop van deze eeuw van eenzame booen veranderd in een welvarende treek. Het vroeger in de wintermaanden moeilijk bereikbare stroom gebied, is helemaal ontsloten. De in cultuur gebrachte gronden en moderne boerderijen duiden op een intensieve landbouw.
Dit werd eerst mogelijk door de kanalisering van de stroom (Schoonebekerdiep). Bij de eerste kanalisering in 1929 - 1931 werd de te smalle en kronkelende stroom verbreed en recht gemaakt, zo dat groter wordende water stromen uit het aangrenzende veen gebied konden afvloeien. Een tweede regulering werd nodig toen door verder in cultuur brengen van en ontwateringsmaat-regelen er meer water werd afgevoerd. In de jaren 1974 tot 1978 werd de stroom daarom nogmaals, en weer in samenwerking met de Nederlanden verbreed en uitgediept. De gronden aan de stroom worden nu zo goed ontwaterd dat ook akkerbouw mogelijk is.
Verdere ontsluitingsmaatregelen werken mee aan veranderingen in het gebied van de vroegere booen. In het jaar 1936 werd de weg van Groot Ringe naar Neuringe verhard. 1946/47 werd het veengebied zuidelijk van de Ossenbülte in cultuur gebracht. Het grote probleem voor langere tijd was de volledig ontoereikende drinkwater voorziening, dit werd in 1958 door een aansluiting op de openbare watervoorziening verholpen. Twee jaar later werd de onbegaanbare ,,Gröne Diek” van een verharding voorzien.
Weinig herinnert nu nog aan de tijd van de booen en booheren. Allen op Nederlandse zijde van de grens staat (men kan het vanaf de boerderij van Zagers goed herkennen), de onder Monumenten-zorg staat de in 1976/77 gerestaureerde ,,Wilms Boo”; een overblijfsel uit een tijd, in welke er rond de 40 booen over een deel van het stroomdal tussen Ringe en Schoonebeek aanwezig waren.
afb. 8: Blik van de grönen Diek op de in 1977 gebouwde boerderij van Zagers. Twee jaar daarvoor heeft daar ietwat naar achteren de voormalige boo gestaan.
Noten
1) Mondelinge Mededelingen van de heer Johannes Meppelink, Schoonebeek.
2) Kreis Grafschft Bentheim, Bericht van 26.10. 1931 over de uitbouw van de het Schoonebekerdiep.
3) H.H.Bechluft, Die Historie vom Twist, Pagina 57.
4) Archief der -Hervormden Kerk. van Coevorden.
5) P. Veddeler, Orts- und Flurnamen in der Grafschaft, Jb. des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1971, Pagina 86-98.
6) H. D. Minderhoud. Schoonebeek, de eeuwen door, Pagina.39.
7) A. Fokke, Anna Holmer oder die Wiedertäufer, pagina 123.
8) H. Lingenberg, Das kartographische Abbild der Grafschaft Bentheim und Steinfurt am Beginn des 17. Jahrhunderts, Jb. Des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1972, pag.5-27.
9) Lijst van de Booen in Schoonebeek (.Schatregister van 1654).
Aantal Booen volgens het Schatregister van 1654
Hindrik Klassen 1 volle Boo
Hindrik Engebers 1 id.
Hindrik Lutijes 1 id.
Hindrik Taten 1/4 aandeel
Berent Eninge of Uninge 1 volle Boo
Geert Uninge 1 id.
Berent Kruzen 1 id.
Jan Wenninge 1 id.
Sasse Wenninge 1 id.
Wolter Wenninge 1 id.
Harrem Scholten 1/4 aandeel
Berent Scholten 1/4 aandeel
Pastoor Gerdinghe 1 volle Boo
Hendrik Gommers 1 id.
Roelof Poppen en Hanken Roelof 1 id. samen met de Munstersen
Poppen Wilm 1 id.
Hindrik Poppen 1 id.
Lange Jan Eijsen 1 id.
Luiten Eijsen 1 id.
Lukas Eijsen 1 id.
Jan Hilterman 1/2 aandeel
Harmen Wolbers 1 volle Boo
Jan Wolbers 1/2 aandeel
Hindrik Wolbers Prins 1/2 aandeel
Hindrik Willems 1/2 aandeel
Peter Willems 1 volle Boo
Geert Mages 1 id.
Hendrik Mages 1 id.
de Wed. van Engbert GijIers 1/2 aandeel
Johan Hoomberg 1/2 aandeel
Hindrik Hekman 1/2 aandeel
Jan Holtjes 1 volle Boo
Jan Ellen 1/2 aandeel
Berent Ellen 1/4 aandeel
10) StAO. Rep. 250 Steinfurt IV. Nr. 18. Protokollbuch der Frensweger Mark 1500-1733; .
Beschreibung aller Ländereien im Gericht Emlichheim 1658
11) E. Karst jr., Booleven. Publicatie Staatsgasbedrijf 's-Gravenhage.
12) E. Karst jr.. Booleven. Pag. 6; Meyers Enzyklopedie Iexikon.
13) H.H. Bechtluft, Die Historie vom Twist, Pag. 64.
13a) StAO. K 53 Nr. 100H.
14) H. D. Minderhoud. Schoonebeek. de eeuwen door. pag. 88.
15) Zie hiervoor Bijdrage ,,Vee Schutten” in dit jaarboek.
16) W. Kohl. Zur geschichtlichen Entwicklung des deutsch-niederländischen Grenzraumes. des Emsländischen Heimatbundes 1984. pag. 9-23.
17a) H. D. Minderhoud. Schoonebeek. de eeuwen door. pag. 89;
17b) H.H. Bechtluft, Die Historie vom Twist. pag. 133.
18) Kerkblad Kerkespraak, van de gereformeerde kerk in Schoonebeek. Pag.16.
19) H.D. Minderhoud. Schoonebeek de eeuwen door, Pag. 90.
20) Lijst van Bootbezitters in het jaar 1807.
Aantal Booen in 1807
Berent Klaassen } 1 volle Boo
Warsse Klaassen
Jan Engberts } 1 volle Boo
Willem Poppen } 1 volle Boo
Jantien, Hendrika, Jan Poppen
Hendrik Derks } ¼ aandeel Boo
Derk Jan en Fennechlen Hindriks
Jan Uninge
Jan Hendrik Uninge } 1 volle Boo
Wannders Cremers
Berent Uninge } 1 volle Boo
BerentCrusen } 1 volle Boo
Hendrik Wilms (Schoonzoon)
Wolter Wenninge } 1 volle Boo
Jan Hamming Sassen } 1/2 aandeel Boo
Jan Eisen genaamd Engbert Scholten Erve } 1/4 aandeel Boo
Willem Scholten } 1/2 aandeel Boo
Pastorie van Schoonebeek } 1 volle Boo
Jan Gommers en Zoon } 1 volle Boo
Hendnk Gommers
Jan Hanneken en Zoon } 1 volle Boo
Lubbert Hanneken
Willem lamberts } ½ aandeel Boo
Berent Klaassen
Fennegien Klaassen Jan Klaassen } 1 volle Boo
Hindrik Klaassen
Jannes Klaassen
Hindrik Jan Hekman } 1 volle Boo
Jantien Eisen } 1 volle Boo
zoon Jan Eisen }
Annegien Mulders } 1 volle Boo
Kinderen lubbert en Fennechlen }
Geert Eisen en Kinderen }
Hendrik, Annegien, Geessien } 1 volle Boo
en Hendrik (Erven van Geert) }
Engbert Wolbers } ¼ aandeel Boo
Jan Wolbers } ½ aandeel Boo
Zoon Jan Wolbers }
Harm Prinsen } ¾ aandeel Boo
Dochter HInderkien PrInsen }
Jan Tallen en Schoonzoon }
Coop Tallen en Kinderen: } ½ aandeel Boo
Gerriet Jan, Geert, Hinderkien }
Hindrik Wilms } 1 volle Boo
Wolter Wenninge } 2/3 aandeel Boo
Jan Engbers } ⅓ aandeel Boo
Lefert Hekman en Kinderen: } ¼ aandeel Boo
Jan, Jan, Hindrik, Hinderkien }
Jan Coops } 1 volle Boo
Roelof Volkers en Zoon } 1 volle Boo
Gernt Jan Volkers }
Diaconie } 1 volle Boo gelegen in het Munsterse
21) Lijst van Bootbezitters in het jaar 1818.
Booen in 1818
1)Lamberts; 2) CIaas; 3) Hekman; 4) Hinnen Derks; 5) Willems; 6) Geert Eisen; 7) Scholten; 8) Coops; 9) Berent Claas; 10) Wenne Jans; 11) Poppen; 12) Gommers; 13) Tallen Coops; 14) Wolter Wennij; 15) Scholten Willem; 16) Willems; 17) Crusen; 18) Engbers; 19) Berent Unij; 20) Jan Unij; 21) Hekman; 22) Hanneken.
22) E. Karst jr., Booleven, pag.35.
23) StAO, Rep. 930 Nr. 200, Bauerschaft Kleinringe ./. GroB-Ringe wegen Ansprüche aus einer Markenteilung, drei Bände, 1819- 1829.
24a) MarkenteilungsrezeB van Klein-Ringe v. 13.3.1868.
24b) MarkenteilungsrezeB van GroB-Ringe v. 4.7.1868.
25) Kaarten en onderliggers Kadasteramt Nordhorn.
26) Mondeling aangegeven door Herrn Wilhelm Aalmink, Ringe. OT Grootringe (Weusten).
27) Mondeling aangegeven door Mevrouw Hermine Zwartscholten, Ringe, OT Grootringe.
28) Mondeling aangegeven door de heer Hindrik Jan Plascher, Ringe, OT Grootringe
29) Mondeling aangegeven door de heer Gerrit Wiggerink. Ringe, OT Grootringe.
30) Mondeling aangegeven door de heer Albert Zager, Ringe, OT Grootringe.
31) Mondeling aangegeven door de heer Jan Harm Beerlink, Ringe, OT Kleinringe.
32) H. Specht, Heil'ge Feuer, pagina 131.
33) S.J. v.d.Molen, De Schoonebeker booën, hun dienst en hun bouw, pag. 5.
34) Mondelinge aangaven door de heer Hermann Goorman, Ringe, OT Groot Ringe
35) E, Karst jr., Bóoleven, pag. 29 – 32.
Toegepaste Bronnen:
A. Archiefmateriaal
- FBA, Bestand A Bentheim 1138, GroB- und KIeinringer Mark (1671) 1718-1794.
- FBA, Bestand G 884, Fischere in der Aa zwischen Emlichheim und Schoonebeek 1660, 1687, 1795
- FBA. Bestand G 2804. GroBringer Mark. 1864 -1929.
- FBA, Bestand G 2805. Kleinringer Mark. 1863 -1936.
- StAO, Rep. 125 I Nr, 204, Acta betreffend die Grenzstreitigkeiten zwischen der Grafschaft Bentheim und der Landschaft Drenthe wegen der Ummeken Mathe, 1542-1767.
- StAO, Rep. 125 I Nr. 206, Acta betreffend die Grenzstreitigkeiten mit dem Hochstifte Münster über die Ummeken Mathe (1632), 1689-1802.
- StAO, Rep. 140 Nr.67, Niederländische Beschwerden wegen der Neubauer in der Twist..sowie wegen der Benutzung des Compascuums in der Twist, 1789-1794.
- StAO. Rep. 150 Mep. Nr. 679, Streit um die Markengrenze mit der Gratschatt Bentheim wegen der sog. Ommeken Maate im Twist, 1784 -1786.
- StAO, Rep. 250 Steinfurt IV. Nr. 18, Protokollbuch der Frensweger Mark, 1500 -1733; Beschreibung aller Ländereien im Gericht Emlichheim 1658.
- StAO, Rep. 930 Nr. 200. Justizkanzlei Bentheim, Bauerschaft KIein-Ringe ./. GroB-Ringe
- Personen-. Vieh- und Feuerstattenschatzungen der Jahre 1767-1776. Grafzchaft Bentheim.Tabellarisches Verzeichnis der von den EingeseBenen des platten Landes bishero bezhahlten (kopie beim Verfasser).
- MarkenteilungsrezeB von GroB Ringe v. 4.7.1868 (Gemeindearchiv Ringe).
- MarkenteilungsrezeB von Klein Ringe v. 13.3.1868 (Gemeindearchiv Ringe)
- Register van de Pastors van de Ned. Herv. Kerk Coevorden (Kerkelijkarchief).
B. Literatur
1. Bechtluft. H.H., Die Historie vom Twist, Meppen 1977.
2. Bechtluft. H,H., Markengrenzen an der Aa, Jb. des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1978, S. 275 - 284.
3. Fokke, A., Anna Holmer oder die Wiedertäufer, eine historische Erzählung aus der ersten
. Hälfte des 16. Jahrhunderts, den hinterlassenen Papieren eines alten Schulmeisters nachérzählt, Schüttorf 1902 (Erstausgabe 1876).
4. Friedrich, W., Boon im Aatal - einst und heute -, Der Grafschafter 1954, S.141-142.5.
5. Gröninger-Lindloh, H., Aus der Geschichte emsländischer Moorkolonien, Lingen 1910 (Nachdruck 1982).
6. Hensen, H., Booheern in - Aule Knetsoahm vertäild -, Nordhorm 1973, S.60-63.
7. Harbers, B.H.L., Uit het Verleden van Nieuw - Schoonebeek en Omgeving, 1940.
8. Karst jr., E., Booleven, de Wandelaar, 2e Jaargang, April - Juli 1930; 3e Jaargang, Januari
9. Karst jr., E., Boó en Boóleven, Het Nederlandsche Openluchtmuseum te Arnhem, Bijdragen en Mededeelingen, Dez. 1931.
10 Karst jr., E., Bóoleven, Assen 1942
11. Kohl, W., Zur geschichtlichen Entwicklung des deutsch-niederländischen Grenzraumes, Jb.des Emsländischen Heimatbundes 1984, S.9-23.
12. Kreis Grafschaft Bentheim, Bericht vom 26.10.1931 über den Ausbau der Grenzaa.
13. Kühle, E., Adorf, Der Grafschafter 1973, Folge 243ff.
14. Kühle, E., Neuringe und Alexisdorf, Der Grafschafter 1973, Folge 246ff.
15. Kühle, E., Ringe, Geschichte einer landgemeinde, Zwischen Burg und Bohrturm 1974,S.9-12
16. Landweer jr., G. J., De booen te Schoonebeek en Zuid - Drentsche melkmeisjes, Assen 1914.
17. Lingenberg, H., Das kartographische Abbild der Grafschaft Bentheim und Steinfurt am Beginn des 17. Jahrhunderts, Jb. des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1972, S. 5-27.
18. Meyers Enzyklopädisches lexikon.
19. Minderhoud, H.D., Schoonebeek, de eeuwen door, 1980.
20. Molen v.d., S.J., De Schoonebeeker booën, hun dienst en hun bouw, 1963.
21. Norbruis, 0., De Boó en Boóheer, Mandblatt van den Bond Heemschut, Juli 1928.
22. Picardt, J., Korte Beschryvinge Van eenige Vergetene en Verborgene ANTIQUITETEN Der Provintien en landen Gelegen tusschen de Nord-Zee, de Yssel, Emse en Lippe. Waer by gevoeght zijn ANNAlES DRENTHIAE, Dat zijn Eenige Aenteyckeninghen en Memorien, van sommige gedenckwaerige Geschiedenissen, gepasseert in het Antiquiteet - rijke landschap DRENTH, van de Geboorte Christi af, tot op desen tijdt, Amsterdam 1660.
23. Prakke, H.J., Deining in Drenthe, Historisch - sociografische Speurtocht door de ,,Olde landschap”, Assen 1951.
24. Rötterink, A., Chronik der Gemeinde Emlichheim, 1970.
25. Specht, H., Heimatkunde eines Grenzkreises, Das Bentheimer land, Bd. VIII, Nordhorn 1934.
26. Specht, H., Heil'ge Feuer, Ein Täuferroman aus dem deutsch - holländischen Grenzland, Nordhorn o.J.
26. Specht, H., Kloster und Stift Wietmarschen, Eine Siedlung am Südrande des Bourtanger Hochmoores, Nordhorn 1951.
27. Schoonebeeker Kroniek - Kerkespraak, Het ontstaan van Schoonebeek, De Booen en Boerderijen, Sept. 1965.
28. Veddeler, P., Orts- und Flurnamen in der Grafschaft, Jb. des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1971, S.86-98.
29. Voort, H., Dr. Johannes Westen berg - Arzt, Mathematiker, Kartograph, Jb. des Heimatvereins der Grafschaft Bentheim 1972, S. 28 -40.
C. Gebruikte kaarten:
- Comitatus Bentheim et Steinfurt, Karte van Dr. Jonann Westenberg, Kupferstich Blaeuw, Amsterdam 1640 (Nachdruck 1970 durch Schuster Verlag, leer).
- Grenze van Rühlertwist bis zur Höhe Rhede - BeJlingwolde, gezeichnet von Joh. Reinardt Össing, AO, K 53 Nr. 100 H).
- Caarte van de Twist, aufgenommen van einer beidseitigen Grenzkommission am 23.6.1770 (StAO, K 52 Twist Nr.6 H).
- Situationsplan der in der Grafschaft Bentheim liegenden Vehncolonien Neue: Piccardie und Aadurff nebst da angrenzenden Gegenden, o.J. (ca. 1805), (FBA, G 2885).
- Topographische Kaart van de Grensscheiding tusschen de Provincie Drenthe, het Graafschap Bentheim en den Kreis Meppen, aanvang nemende aan de Kraaijenkast nabij Koevorden en eindigende aan het Barenfleer nabij Klooster ter Apel. Vastgesteld bij het Grenstraktaat tusschen de Koningrijken der Nederlanden en Hanover, gesloten te Meppen op den 2den Julij 1824 (een kopie is in het bezit van Johannes Meppelink, Schoonebeek).
- Katasterkarten van de Gemeente Schoonebeek, Sectie A, 5e en 6e blad, 1819, MaBstab 1 :2500 (Rijksarchief in de Provincie Drenthe, Assen).
- GauBsche Landesaufnahme. Blatt 38, Topographische Karte der Landdrostei Osnabrück, 1856 bis 1858 (Nieders. Landesverwilltungsamt - Landesvermessung -).
- Markenteilungskarten van GroB und Klein Ringe, 1865/66, MaBstab 1 : 3200 (Katasteramt Nordhorn).
- Urkarten und Stückvermessungshandrisse der Gemarkungen GroB und Klein Ringe. 1874. MaBstab 1 :2000 bzw. ohne MaBstab (Kata:;teramt Nordhorn).1
- Topographische Karte 1 :25000 v. 1896 (Kopie beim Verfasser).
- 11. Topographische Karte 1 :25000. neueste Ausgabe.
D. Mondelinge aangaven etc.
De schrijver dankt de heer Johannes Meppelink en H. Kloeze uit Schoonebeek evenals de heer J. Schlüter uit Erica voor het verschaffen van gegevens en kaartmateriaal, verder Mevrouw Hermine Zwartscholten, de heer Wilhelm Aalmink, Hindrik Jan Plascher, Gerrit Wiggerink en Albert Zager uit Grootringer Weusten, de heren Hermann Goormann, Wilhelm Habers en Albert Stegemann uit Grootringe en de heer Jan Harm Beerlink uit Kleinringe voor de mondelinge toelichting. Bedankt langs deze weg ook de behulpzame personen bij het kadaster in Nordhorn, bij het Staats archief in Osnabrück en bij het Vorstelijk archief in Burgsteinfurt voor de vriendelijke ontvangst en behulpzaamheden bij inzien van gegevens en kaarten.