1931 Booleven openluchtmuseum
Doch dit is niet het voornaamste; indien dit alles was, zou het wellicht niet de moeite waard zijn, verder over dit onderwerp uit te weiden. Immers zullen wel meerdere stallen gevonden worden in het veld, die tot verblijf van "koebeesten" dienen. Neen, het eigenaardige bestaat juist hierin, dat de boo niet alleen het rundvee, maar ook den herder, den "booheer”, tot verblijfplaats diende.
Volgens het in den aanhef genoemde periodiek, dat zeer in het kort het booleven schetste, waren de booën schuren, "waar het guste vee, dat gedurende den zomer in de weide liep, in den winter op stal werd gezet en gevoederd. De herder (booheer), die er op paste, ging een- maal per week naar huis om zich van proviand te voorzien en kortte verder den tijd met zijn werkt met stroopen en zoo hij lezen kon, met het letterlijk van buiten leeren van het oude vraagboek van Hellenbroek. (Vreemde combinatie, niet waar?) De "keenstobbe verlichtte het appartement, waar de booheer, ‘t zij alleen, ‘t zij in gezelschap van zijn buurman, den langen winteravond sleet.
In het algemeen genomen geeft dit "extract” den toestand juist weer. In de volgende regelen zullen we op de verschillende onderdeelen van het booleven nader kunnen wijzen, teneinde den lezer in staat te stellen zich een beeld te vormen van het leven dezer "herdersvorsten”.
Allereerst zullen we het gezamenlijk verblijf van booheer en boovee aan een beschouwing onderwerpen, waarbij we u bij voorbaat de verzekering kunnen geven, dat ge werkelijk versteld zult staan van de weinige behoeften dezer menschen.
De boo is een gebouw van plm. 15 bij 8 M., bestaande uit een geraamte van zware, eiken gebinten, waarvan de vakken met stroo of "bouwtoenen” (dit zijn van wilgenloten gevlochten matten) zijn aangevuld. Had bekleeding met z.g.n. bouwtoenen plaats gevonden, dan werden deze aan weerszijden met leem, dat ter plaatse voldoende voorkwam, bepleisterd. Voor kleine reparatie’s werd veelal koemest gebezigd. Uit kracht van gewoonte zoowel als om practische redenen werd de kap met stroo of riet bedekt. Van de twee ingangen der boo wordt die aan den achterkant door den booheer benut voor het reinigen van den stal. De terzijde aangebrachte deur dient en boovee en booheer.
Het boovee wordt op twee rijen gestald, met de koppen naar de buiten wanden der boo gekeerd. Zoodoende kan de booheer, ook in dagen waarop het vee onmogelijk de heide ingedreven kan worden, voor behoorlijke reiniging zorg dragen. Aan de wanden zijn lange voederbakken aangebracht (krubben), die door schotten weer onderling verdeeld zijn. Het rundvee wordt aan kettingen of knevels vastgebonden en iedere vaars heeft haar eigen plaats. Boven het veeverblijf is een soort zolder aangebracht ter hoogte van ruim 1½ meter, welke hoogte het verrichten van diverse werkzaamheden in de boo natuurlijk niet veraangenaamt. Op den zolder wordt de winterprovisie voor het vee bewaard. evenals in de bij de boo behoorende schuur.
Het verblijf van den booheer is tegenwoordig van den stal gescheiden door een houten wand. wat vroeger niet het geval was. Door het touwtje, dat aan den buitenkant der deur van des booheers privé verblijf naar beneden bengelt, naar omlaag te trekken, wordt aan den binnenkant een houten klink in de hoogte getrokken en zouden we ongehinderd kunnen binnentreden, indien althans onze lengte ons niet in den weg stond; we maken dus een behoorlijke buiging.
Het verblijf is niet groot en gemakkelijk kunnen we alles overzien voor zoover het kleine vierkante ruitje, in den voorwand der boo aangebracht en waardoor alle verlichting moet plaats hebben. ons zulks veroorlooft.
Veel zal onze blik, stellig niet ontwaren, inzonderheid als de weersgesteldheid ons niet gunstig is en het vuur niet trekken wil. Een rookgeleiding is n.l. niet aanwezig; een schoorsteen ontbreekt te eenenmale, dus moet de rook zich maar een uitweg banen tusschen het rieten dak door, dat zwart ziet van roet. Dat alle booën in den loop der tijden niet zijn afgebrand is bepaald een raadsel, want we verzekeren u, dat de booheers nu niet bepaald de voorzichtigste menschen zijn, die er rondloopen. Het haardvuur, uitsluitend met kienhout gevoed, vlamt helder op in dit primitief vertrek, waar de stroospieren vaak naar beneden dwarrelen.
Boven het vuur hangt een haalketting, bevestigd aan een haalboom. Een driepootig tafeltje, eenkleine kleerkast, een spinde, één, hoogstens twee stoelen en eenige houtblokken, die niet zooveel ruimte wegnemen als stoelen en daarom door den booheer boven deze verkozen worden, vullen het interieur.
Tot de noodzakelijke voorwerpen behooren verder nog een karnton, een pannekoekenpan en eenige van steen vervaardigde potten. Is de eene zijde van het booheers verblijf door een kleine hoeveelheid turf ingenomen (alleen bestemd om het vuur des nachts aan te houden, maar niet voor brandstof, niettegenstaande Schoonebeek voor de helft uit veen bestaat), aan den tegenovergestelden kant vinden we des booheers bedstede met een onderlaag van "genormaliseerde" kienstobben, waarover een voldoende hoeveelheid stroo is aangebracht en waarop het beddegoed gelegd is. Een kleine opening in den buiten wand der bedstede (lOX 10 c.M. b.v.), kan voor ventilatie worden gebezigd. Boven de bedstede hangt de tromplader, van vervaarlijke afmetingen en gewicht, en welks aanwezigheid reeds bij voorbaat veelal den booheer van overlast (ongewenscht bezoek) verschoonde.
De booheersbetrekking werd meestal toevertrouwd aan 20 tot 30 jarige ongehuwde personen, alhoewel ook wel ouderen, die niet "tot den gewichtigen stap des huwelijks” waren gekomen, tot hun grijze dagen hun booheersloopbaan met eere uitoefenden. De verzorging van het vee was des booheers eenige dagtaak en daar in de boo gedurende den winter slechts een twintigtal "jongbeesten” verzorgd behoefde te worden, laat het zich begrijpen, dat hij zich niet behoefde te haasten. Geen wonder, dat het booheersbaantje zeer gezocht en dus bijzonder in tel was; de heeren hadden dan ook een leventje als een prins. Op hun boo voelden ze zich, en niet ten onrechte, heer en meester, al kwam de eigenaar wel eens af en toe een kijkje nemen om zich van den stand van zaken te overtuigen.
Uitsluitend ten gerieve van den booheer had de eigenaar bij de boo een melkkoe gestation-neerd, als mede, gedurende de legperiode, de ouderwetsche kippen legden nog niet in eenen door, zooals hun waardig nageslacht, een viertal kippen met een haan. Boekweiten of roggepap en spekpannekoek vormden den hoofdschotel van den maaltijd, die altijd met eenige booheers gezamenlijk werd genuttigd, Brood werd hoegenaamd niet gebruikt (men ging immers slechts eenmaal per week of soms ook wel om de veertien dagen naar de boerderij) en aardappels evenmin: de bereiding zou veel te veel drukte veroorzaken en de booheer is met de minste moeite gediend.
De overtollige melk werd met de meest primitieve middelen tot boter bereid en aan den man gebracht, zoodat menig booheer een vrij aardig duitje kon sparen voordat hij in ‘t huwelijk trad.
Wat het boovee betreft kan worden vermeld, dat vroeger niet alleen vaarzen, dit zijn één tot driejarige koeien, bij de boo werden gehouden, maar ook wel ossen, die zeer gezocht waren en hun weg naar Duitschland vonden, waar tot op den huidigen dag veel meer runderen als trekvee worden gebezigd dan in ons land. Dat het boovee van prima kwaliteit was (en nog is) moge blijken uit de omstandigheid, dat het prachtig veeslag, dat bij de booën werd gevonden, den stoot heeft gegeven, tot de Munstersche veenkolonisatie. Schier bij alle mogelijke weersgesteldheid werd het boovee de heide ingedreven (nadat de heuving, het zich bij de boo bevindende weiland, geen voldoende voedsel meer bood) en zelfs een laagje sneeuw was hiervoor geen beletsel.
Zoodra het werk verricht was, zochten de booheers elkanders gezelschap en alle avonden werden gezellig doorgebracht. Niet gaarne zullen we de bewering, dat onze amateur theologen Hellenbroek uit het hoofd gingen leeren, voor onze rekening nemen, maar wel blijkt uit verschillende omstandigheden, dat veel booheers een zwak voor het bestudeeren van theologische werken hadden.
In verband hiermede denken we aan den tijd der Wederdoopers, na den val van Munster (1534), toen een der voormannen dezer secte in de Goormann's boo (die in Duitschland, even over het Schoonebeekerdiep nog bestaat), als booheer vermomd, geruimen tijd verborgen werd gehouden en zich in de omgeving der booën een centrum dezer menschen vormde. Ook wordt in het Graafschap Bentheim, als bakermat der bekende Afscheiding van 1834 genoemd de omgeving der Ringer booën.
Sommige amateurs brachten het zelfs verder dan veeoppasser en met eere herdenken we nog een hunner, die voor eenige jaren, na predikant te zijn geworden, als zoodanig in Amerika is overleden.
Onze booheers schrokken ook voor een handwerkje niet terug, wijl alle benoodigde kousen eigenhandig moesten worden vervaardigd, een eisch, die stellig 99 van de 100 tegenwoordige boerenzoons te zwaar zou blijken te zijn.
Van kerstmis tot lichtmis vertrokken booheer en boovee tijdelijk naar de boerderij, zulks om de beperkte bij de boo aanwezige voedselvoorraad voor het vee te sparen alsook om te voorkomen, dat het vee "wies" zou worden, d.w.z. geen eetlust meer bezat.
De intocht van den booheer met deszelfs aanhang op de boerderij werd met "fooien" aangeduid. (Vgl. fooien = maaltijden, fooigelden, iemand de fooi toedrinken en meerdere dergelijke uitdrukkingen.) Zij ging met diverse feestelijkheden en gebruiken gepaard, waarover een afzonderlijk artikel te schrijven zou zijn. Midwinterhoren en tromp lader bewezen hierbij goede diensten.
Na een zesweeksch verblijf op de boerderij vertrok men weer naar de boo.
Thans werden de kippen niet thuis gelaten doch maakten zij deel uit van de levende have, die aan den zorg van den booheer was toevertrouwd. Het pluimvee werd een plaats toebedeeld bij den ingang der boo boven het jongvee, welke plaats nu niet bepaald voldeed aan de eischen, die een ultra modern kippenhouder aan een zoodanig verblijf stelt.
Geen wonder, dat de kippen werden meegenomen, want op welke wijze moest de booheer anders zorgen voor de aanwezigheid van een voldoend aantal eieren voor de maaiers van het Meihooi, die hem, als de tijd was aangebroken van de boerderij ter hulp snelden? Bedenkt men daarbij, dat bij den feestmaaltijd, welke na beëindiging der arbeidstaak werd gehouden, uitsluitend, eieren genuttigd werden, dan beseft men, dat de booheer na niet al te langen tijd ijverig aan het sparen ging om het noodig aantal eieren te verzamelen. Het zal wellicht niet te gewaagd zijn te veronderstellen, dat alle eieren, tegen den tijd dat ze genuttigd werden, niet meer konden bogen op het praedicaat "versch".
De hooitijd was, evenals "het fooien", een aangename afwisseling voor den booheer en werd met vreugde begroet. De uit het Graafschap Bentheim betrokken "Foesel" droeg het zijne tot verhooging der gezelligheid bij.
Was deze werkzaamheid achter den rug, dan was des booheers verblijf bij de boo niet meer noodzakelijk: het jongvee kon om de weersgesteldheid wel dag en nacht buiten blijven en hij ging dan ook met melkkoe en kippen weer naar de boerderij verhuizen; alleen de kat, die diende om de muizen en ratten kort te houden, werd achtergelaten en moest zich zelf maar zien te redden.
Medio September, als de meeste werkzaamheden op het land tot het verleden behoorden, zei de booheer de boerderij weer vaarwel en nam z'n plaats op de boo weer in.
Thans zijn bijna alle booën verdwenen. Slechts twee hebben zich weten te handhaven, doch de booheer heeft helaas het loodje moeten leggen, in dien zin, dat hij niet meer met zijn vee onder één dak huist, "maar in een in de nabijheid van de boo staande boerderij is gehuisvest. Eén der booheers, de heer Visscher te Nieuw-Schoonebeek, slaapt echter des nachts nog wel in de boo.
De nieuwe tijd stelde zijn eischen en ook op dit gebied liet zich zijn invloed gelden. Moderniseering van het landbouwbedrijf was oorzaak, dat aanmerkelijk meer productie van den grond verkregen werd dan vroeger. zoodat goede bestaansmogelijkheden geschapen werden, zelfs bij vermindering van grondbezit.
Vele booën werden dan ook, als te ver uit de buurt liggend, verkocht met bijbehoorenden grond, sommige zelfs tegen bespottelijk lage prijzen. In verband met de Munstersche veenkolonisatie waren er liefhebbers in overvloed en de meeste booën werden dan ook van de hand gedaan.
Ook de hand en spandiensten. die tot voor eenige jaren nog in de gemeente Schoonebeek werden gevorderd, droegen het hunne tot opheffing der booën bij, aangezien deze diensten mede naar de uitgebreidheid van het grondbezit werden berekend.
Gelijk gezegd, bestaan in de gemeente Schoonebeek slechts twee booën meer. Aan den overkant van het Schoonebeekerdiep, het grensriviertje dat thans genormaliseerd is (in Duitschland dus), komt evenwel nog een veertiental voor, waarbij dient te worden vermeldt dat geen enkele daarvan meer het oorspronkelijk exterieur zoowel als interieur heeft behouden gelijk de Hekmans boo, die nog vrijwel geen nieuwmodische veranderingen heeft ondergaan. Allen prijken met een schoorsteen, wat wel is waar zeer comfortabel is maar dat toch stellig veel afbreuk doet aan een sfeer, waarin men komt te verkeeren indien men de verblijven dezer herdersvorsten in oogenschouw neemt; ook de oudheidkundige waarde vermindert daardoor niet weinig. Dit dient echter ter eere van het huidige Duitsche booleven gezegd te worden: de booheer troont op de boo nog in al zijn waardigheid.
Herhaaldelijk hebben we het genoegen gehad deze Duitsche booheers in hun doen en laten na te gaan. Uren hebben we bij hen aan het haardvuur gezeten, waarvan een niet te beschrijven intimiteit uitgaat. Meerdere malen hebben we ons tegoed gedaan aan de traditioneele boopannekoek, een gastronomisch product van den eersten rang. Toeft men in hun verblijven, zoo rijk aan eenvoud, ver verwijderd van de menschelijke samenlevingt dan komt men in een rustige stemming en men vergeet voor een wijle het gejaag en gejakker van den tegen-woordigen tijd.
Jammer genoeg moet, wat dit laatste betreft, Nederland het onderspit delven voor zijn oostelijken buurman en we meenen grond te hebben te betwijfelen, of, wanneer niet op de een of andere manier wordt ingegrepen, de Nederlandsche booën op den duur wel zullen blijven gehandhaafd. Laat ons hopen, dat, voordat het te laat is, zoo mogelijk beide, en in elk geval één hunner voor verdwijning wordt bewaard.
Gelijk we reeds op een andere plaats vermeldden, is de boo van den heer Wilms voor plm. 75 jaren gerestaureerd, waardoor wijzigingen werden aangebracht, die uit oudheidkundig oogpunt dienen te worden betreurd. Toch verheugen we ons ook nog in het bezit dezer boo, waarin booheer en boovee nog gezamenlijk de nachtrust genieten en welker omgeving ons in een tijd verplaatst van eeuwen terug.
We besluiten onze mededeelingen over het booleven met de hoop uit te spreken, dat zij het hare er toe mogen bijdragen om wat aan de vergetelheid dreigt te worden prijs gegeven, onder de aandacht te brengen van hen, die belang stellen in dezen uitstervenden tak van het veehoudersbedrijf onzer omgeving en daardoor te bereiken, dat een middel wordt gevonden om ook ons nageslacht nog te kunnen toonen een Neder Saksisch natuur cultuurmonument, dat met den naam "boo" wordt aangeduid.
Schoonebeek (Dr.) E. KARST Jr.