Dalens historie

GREPEN UIT DALEN'S HISTORIE (II)

In Hulsvoord werd vroeger Utrechtse bisschop gehuldigd

 

 Wachtumers van Friese oorsprong?

Laten wij ons deze maal eens bezig houden met de verdwenen kapel Hulsvoord en daarna met de buurtschap Wachtum.

Hulsvoord heeft met veel andere plaatsen en gebouwen, die vroeger in het centrum van de samenleving stonden, gemeen, dat zelfs niet meer bekend is, waar ze precies heeft gestaan. Ware het niet, dat Hulsvoord in de Drentse geschiedenis een grote rol heeft gespeeld - niet minder dan de Bisschopsberg te Havelte - dan zouden wij misschien het stilzwijgen er over bewaard hebben.

Op beide plaatsen - Hulsvoord en de Bisschopsberg - dan, werden vroeger de Utrechtse bisschoppen door het Drentse landvolk als leenheren van de Koevorder heerlijkheid en als landheer van Drenthe gehuldigd.

 Schoonebeek werd geannexeerd

Ook werden hier wel de landdagen gehouden, waarvoor in latere jaren doorgaans het Groller holt als vergaderplaats gold. Volgens een oude rechterlijke uitspraak moest de bisschop op de 17e  September van elk schalk of schrikkeljaar in eigen persoon de schatting komen invorderen, die de ingezetenen van Drenthe - en enige andere gebieden - hem verschuldigd waren. Het is ons niet helemaal duidelijk hoe de kerkvorst bij de toenmalige verbindingen op dezelfde dag en in Hulsvoord en in Westerhesselen - zoals Havelte vroeger genoemd werd "in persoon" aanwezig kon zijn, maar daarin zullen we ons niet verder verdiepen.

Heel eigenaardig is het, dat de bewoners van de Coevorder heerlijkheid van deze belastingheffing waren vrijgesteld.

 Voorrecht

Voorts mag niet onvermeld blijven, dat buiten Hulsvoord en de Bisschopsberg geen Drenthen voor de geestelijke rechter mochten worden gedaagd. De drie podagristen voegen hieraan toe dat dit een voorrecht was, dat de Drenthen sedert onheugelijke tijden hadden bezeten en waarin zij op 28 October 1344 door bisschop Jan van Arkel opnieuw waren bevestigd. Toen bisschop Frederik van Blankenheim in 1395 het Koevorder kasteel van Reinoud IV overnam, werden de Hulsvoorder bepalingen nog eens met name onderstreept. Bij deze gelegenheid ontving Reinoud IV de leenpenningen terug, waarvoor de bisschoppen van Utrecht aan zijn voorzaten het kasteel en de heerlijkheid Coevorden in pandschap afgestaan hadden.

Bij de aanvang van de zestiende eeuw had Hulsvoord nog niets van haar glans verloren, maar lang duurde het toen niet meer of haar aanzien begon aanzienlijk te dalen. De Gelderse oorlogen worden hiervoor wel verantwoordelijk gesteld.

In 1596 nog nodigde Hendrik de Vos van Steenwijk, Dost van Koevorden en Drenthe zijn neef Dethmar van den Clooster uit voor een bespreking te Hulsvoord op 24 Januari van dat jaar.

Bedevaartsoord

Naar onze mening is het verval van deze beroemde kapel een rechtstreeks gevolg van de invoering van het protestantisme.

Als bedevaartsplaats was Hulsvoord zeer in trek. Veel Drenthen (en Overijsselaars?) gingen er de relequiën bezichtigen, die aldaar bewaard werden en op sommige dagen aan de bedevaartgangers werden getoond. Wat ligt nu meer voor de hand dan de conclusie dat met de opkomst van het protestantisme de eertijds grote betekenis van deze kapel geheel verdween!

En nu dan de buurtschap Wachtum, die vroeger Wachtmen werd genoemd. Wachtum heeft niet steeds tot het kerspel Dalen behoort; vroeger ressorteerde het onder Schoonebeek. Wat een eigenaardige samen loop van omstandigheden zijn wij geneigd te zeggen.

Dalen "annexeerde" vroeger Wachtum, enige eeuwen later "slokt" Dalen het voormalige kerspel Schoonebeek op en in 1884 gelukt het Schoonebeek zich weer als zelfstandige gemeente in de rij harer zusteren te scharen. Thans is deze dochter de moeder boven het hoofd gegroeid.

Aparte banken

Jammer genoeg is het ons niet gelukt de beweegredenen die er toe geleid hebben om Wachtum bij Dalen onder te brengen op te sporen. Gelet op de animositeit die vroeger tussen Wachtum en het hoofddorp heerste, zijn we geneigd te veronderstellen, dat samenvoeging met Dalen tegen de zin van de Wachtumers is geweest. Bij een bezichtiging van de kerk werden ons althans nog een serie banken gewezen die nog steeds als de Wachtumer banken bekend zijn. En kwamen eertijds de boeren uit deze buurtschap niet door de Wachtumer deur binnen?

Vreemd bloed

De overlevering verhaalt dat de oorspronkelijke Wachtumers alles behalve Drenthen zijn. In dit licht bezien is althans enigszins verklaarbaar, dat er niet steeds van een harmonische samenleving met de andere delen der tegenwoordige gemeente Dalen kon worden gesproken.

Trouwens hetzelfde wordt van de oorspronkelijke bewoners van Veenhuizen gezegd. Dit laatste is geen wonder, want Veenhuizen was - zoals we al gezien hebben - een bezitting van het klooster te Assen.

In beide buurtschappen wordt aan een Friese inslag gedacht. Bij onze pogingen om in de archieven nog iets over Wachtum op te diepen troffen we een Landdagprotocol van 19 Maart 1754, dit jaar dus precies twee eeuwen geleden.

Daaruit blijkt, dat Wachtum in de zomer van 1753 door een "extra ordinair onweder van regen en hagel" zodanig werd geteisterd, dat er van de rogge niets overbleef.

Deze ramp was zoveel te erger omdat drie jaren te voren de Wachtumer boeren bijna al hun vee door een besmettelijke ziekte hadden verloren.

Vrijstelling

De ridderschap en Eygenerfden vond in deze omstandigheden voldoende aanleiding om Wachtum voor één jaar vrij te stellen van het betalen der landsschatting, welke 931 gulden en 4 stuiver bedroeg.

Minder goed liep het in dezelfde landdag voor een zekere Freriks te Wachtum af. Deze Wachtumer bezaten zoontje, waarvan het protol vermeldt dat het met verschillende lichaamsgebreken en "wanschapel gestalte" was bedeeld en daarnaast vrijwel van zijn verstand was beroofd, zodat het nooit zelf de kost kon verdienen. Op verzoek van de vader om een pensioen werd namelijk afwijzend beschikt.

We zouden onvolledig zijn als we onvermeld lieten, dat naar het volksgeloof van vroeger eeuwen tussen Wachtum en Gees landmeter Lapooge als vurig veldspook gedurig ronddoolt en het daarbij vooral op rijtuigen heeft voorzien.

Ruime deel

Moeten we de podagristen geloof schenken, dan kenmerkt Wachtum zich door de "kolossale bouw" van sommige woningen. En zonder het te willen, denken wij aan Picardt, als wij woordelijk bij hem lezen: “Opmerkelijk zijn inzonderheid de schuren, op wier zogenaamde dele een rijtuig met twee paarden bespannen zonder enige moeite zouden kunnen omdraaien."

Zij ten slotte nog vermeld, dat we Wachtmen en Wachtmen ook aantroffen in stukken daterende van 1381 à 1383. Deze stukken hebben betrekking op Hillebaldine, een “goet gelegen to Wachtman in den kerspel van Dalen". (Lijst van de stichtse leenmannen).

  

Grepen uit Dalens historie (lIl)

Dalenne werd in verleden herhaaldelijk door oorlogs handelingen getroffen

 

Burenruzie hield gemoederen meer dan 130 jaar in beroering

Het kerspel Dalen kan op een langdurige staat van dienst terugzien. De oudste stukken dateren niet van omstreeks 1276, zoals in het reisboek van Drente staat vermeld, doch van ruim honderd jaar eerder. Volgens Drentse plaatsnamen van dr W. de Vries treft men op de inkomstenlijst van het klooster te Werden - waaraan verscheidene parochies schatplichtig waren - en daterende van plm. 1160, Dalon aan en het is dus allerminst een uitgemaakte zaak, dat de reeds behandelde buurtschappen Veenhuizen en Wachtum oudere papieren bezitten, Ook de opbrengstenlijst van het Domkapittel te Utrecht van p.m. 1225 gewaagt van een Lubbertus de Dalen.

 Rode haan kraaide fel

Zoals uit het voren, staande al blijkt, is de naam Dalen nogal eens aan verandering onderhevig geweest. Men schreef vroeger niet alleen Dalen, maar ook wel Daelen (1356, Dalenne (1542), Dalenn (1543) en Dallen (1551).

De drie Podagristen verhalen ons hoe Dalen door zijn ligging in de onmiddelijke nabijheid van Coevorden herhaaldelijk in de oorlogsrampen heeft moeten delen, zowel tijdens de tachtigjarige oorlog als in 1672 en 1813.

Van de bisschop van Munster is b. v. bekend, dat hij de helft van zijn leger onder aanvoering van die Paltsgraaf van de Rijn in en om Dalen onderbracht. Natuurlijk bleef bij die gelegenheid de kerk niet gespaard. Preekstoel, glasramen, zitbanken en bijbels moesten het in het bijzonder ontgelden en de predikant Bollinck zag zich genoopt naar Coevorden te vluchten, waar niet alleen die predikant maar ook diens echtgenote in October 1672 overleden. Hun kinderen werden door de kerkeraad van Groningen "in provisionele alimentatie" opgenomen. Het kerspel Dalen bleek daarvoor zeer erkentelijk, want ze honoreerde deze geste met veertien mud rogge.

Ook in 1813 kreeg Dalen het hard te verduren - weer werd de kerk vernield - en het is vooral aan de dappere burgemeester mr Cassa, alsmede aan Evert Lunsing van Zweeloo en Klaas Koenders Houwing van Smilde te danken, dat de Fransen zoveel tegenstand werd geboden. Op 3 Maart 1814 viel genoemde heren de eer te beurt voor hun loffelijke houding die dank van de toenmalige Erfprins van Oranje in ontvangst te kunnen nemen.

Maar het waren niet alleen de oorlogsrampen die Dalen teisterden, in 1815 vielen in het centrum van het dorp niet minder dan twaalf woningen (waaronder de pastorie) en acht schuren aan een brand ten prooi.

Grensgeschil

Bij de bestrijding hiervan heeft het Coevorder garnizoen zich dapper geweerd. De ordonnantie van de Landdag van 7 Februari 1612 waarbij bepaald werd dat ter voorkoming van brand niet alleen in iedere buurtschap twee brandhaken aanwezig moesten zijn maar dat deze haken in het kerkdorp buiten aan die kerk moesten worden opgehangen om in tijde van nood gebruikt te worden bleek hier dus geen afdoende beveiliging te bieden!

Of zou dit voorschrift in het vergeetboek zijn geraakt?

Alle animositeithen met de buurgemeente voortvloeiend uit een grensverschil bleken toen –gelukkig maar - geen beletsel te zijn om de helpende hand te bieden. Vermoedelijk was het al te lang geleden, want deze burenruzie dateerde uit de zestiende eeuw maar heeft kans gezien de gemoederen nota bene ruim honderd dertig jaar in beroering te houden.

Verscheidene processen zijn ons hierover bewaard gebleven. Zo gingen b.v. in 1519 de Daler boeren naar de mening van de Coevordenaren ten onrechte hout hakken op Coevorder gebied. Bij deze gelegenheid zagen de Coevorders kans de bijlen in beslag te nemen. Geen wonder dat die Dalers zich over zulke snode practijken gingen beklagen

In 1542 werd, het nog een graadje erger. Dan beklaagt Lubbert ten Peerboom te Dalen zich bij het rocht (plaatselijke zitting van de schulte als kerspelambtenaar, welke in de open lucht, meestal op de brink werd gehouden) over zijn onrechtmatige gevangenneming “door die  van Coevorden”.

In de jaren 1556-'57 is het weer mis.

In gelijk gesteld

De Coevorders trekken zich nergens iets van aan. Ze gedragen zich - volgens de Daler lezing, wel te verstaan - als eigenaren in de Daler marke, waarvan het gevolg is, dat "Schepen unde gemene borgeren van Coevorden" zich; op hoog niveau moeten verantwoorden.

Eindelijk werd het geschil op 21 Mei 1649 opgelost……ten gunste van Dalen. Een tussen Coevorden en Dalen gevonden lijk, dat Coevorden op zijn kosten weigerde te begraven is oorzaak geweest, dat Dalen aan het langste eind trok. Coevorden beweerde namelijk, dat het lijk op Daler territoir lag, maar vergat daarbij vermoedelijk, dat de grens tussen beide plaatsen nog nooit definitief was vastgesteld.

Geloot maar rustig, dat aan deze overeenkomst heel wat besprekingen zijn voorafgegaan. Nog in 1641 zag de Raad van State zich genoopt om orde te stellen op het graven van turf op de grens tussen Dalen en Coevorden. Na het getroffen accoord boterde het tussen Coevorden en Dalen schijnbaar beter. We achten het niet uitgesloten, dat het belang van de Coevorder zakenlieden hierbij in het gedrang dreigde te zullen komen.

Slagboom

Zo dateert van 1654 een briefwisseling van Drost en Gedeputeerden met het Stadsbestuur en de commandeur van Coevorden over de klacht van de stedelijke regering wegens de voorgenomen plaatsing van een slagboom op de weg naar Dalen. Deze plaatsing zou geschieden op verzoek van de Coevorder convooi- en licentmeester.

Toen Dalen derhalve met de burgerlijke overheid klaar was, kreeg ze het met de militaire commandant aan de stok.

Ook in 1657 liep het weer mis. Toen werd op last van Coevordens commandant de scheidingssloot tussen Coevorden en Dalen gedempt. Deze daad vond plaats met het oog op het gevaar van uitdroging der moerassen, waardoor de Coevorder verdediging verzwakt zou worden. Daarop protesteerde het provinciaal bestuur, bij de Raad van State, vermoedelijk uit angst, dat de demping na korte of lange duur weer aanleiding tot nieuwe grensgeschillen zou geven. Jammer genoeg hebben we niet kunnen opsporen of nog resultaten werden bereikt.

Schatting

   Of de schatting, die Dalen tot in de achttiende eeuw aan de kastelein van Coevorden moest opbrengen - n.l. 12½ mud Schultenhaver - altijd met vreugde betaald werd, is een vraag, die we niet behoeven te beantwoorden.

Deze schatting vertegenwoordigde het verplicht aandeel in de vaste jaarwedde van de Drost, ook wel burchtgraaf of kastelein genaamd. Overigens, in die jaren was men wel aan schatting in natura betalen gewend. We maakte al gewag van de schatplichtigheid van het kerspel Dalen aan het klooster te Werden.

Jaarlijks moesten de kerspellieden opbrengen 8 mud rogge en 13 mud mout. Deze hoeveelheid staat niet helemaal vast, want een andere bron noemt 24 mud rogge en 4 mud mout (gerst).

Coevorden daarentegen moest aan de Drost twee vette varkens leveren. Zolang de Drost nog in Coevorden zetelde, was dit minder erg, maar toen later de zetel van het provinciaal bestuur naar Assen werd verplaatst, zullen vermoedelijk niet alleen de varkens, maar ook de boeren van de andere kerspelen wel hebben geknord, want het voorschrift luidde, dat deze varkens van dorp tot dorp door de boeren tot aan de verblijfplaats van de Drost moesten worden vervoerd. In latere jaren bedroeg de Landschapsschatting in Dalen een bedrag van negenhonderd gulden.

 

 Grepen uit Dalens historie (IV)

Gemeenten telden jaren na Hervorming nog slechts 2 lidmaten

Dominee Lubbert Reiners (96) had zes zonen, opvolgers in het ambt

0ver het kerkelijk leven in Dalen zijn ons vóór de invoering van de hervorming in Drenthe Weinig gegevens bekend. Alleen weten we, dat de laatste priester Albertus Clonde of Clunder heette.

Gelijk bekend dateert in Drenthe het grote keerpunt op, kerkelijk gebied van het laatst der zestiende eeuw. Dit wil allerminst zeggen, dat men voortaan bloeiende protestantse gemeenten aantrof. Het tegenovergestelde was vaak het geval. Een kleine bloemlezing moge het bewijs leveren. In 1622, dus ruim twintig jaar na de overgang - tot het protestantisme, trof men in Odoorn, Westerbork en Dalen nog geen kerkelijke gemeente aan. Eerstgenoemde plaatsen telden zelfs geen hervormde lidmaten, waarbij Dalen gunstig afstak, want het aantal lidmaten bedroeg er… twee, d.w.z. twee meer dan in Odoorn en Westerbork!

Predikant werd verbannen

Waarmee de predikanten zich in die tijd onledig hebben gehouden? Heus, we weten het niet.

De eerste predikant was Johannes Sutorius, die het niet langer dan twee jaar uithield en in 1602 zijn dienst vrijwillig neerlegde. Van hem is bekend, dat op zijn verzoek met de gewezen priester Albertus Clunder een accoord met de "gemeente" werd getroffen “over 't gene voor de doden zou betaald worden". Van elk boerhuis ontving de predikant jaarlijks een half mud rogge en van de keuters tien stuivers.

Udo van Doesburg nam de ledige plaats in van 1603-1605/'06, toen hij vertrok naar Oost-Friesland.

Diens opvolger Hermannus Götze was alles behalve een brave broeder. Gekomen in 1608 werd hij op de Synode gehouden te Beilen .d.d. 4 September 1609, als predikant afgezet. Hij schijnt het wel erg bont te hebben gemaakt, want op Synodaal advies werd de man door Drost en Gedeputeerden uit het Landschap verbannen. De volgende predikant Heino Bollinck (1610 - 1658) heeft zijn uiterste best gedaan zich van zijn taak te kwijten, maar het zal hem stellig niet zijn meegevallen, want ter gelegenheid van de kerkvisitatie in 1629 lezen we: "Tot Dalen is wichelerye ende overgelovige segeninge gebruikt".

Heino Bollinck werd opgevolgd door zijn zoon Hermannus Bollinck waarvan we in een der vorige artikelen al spraken. Kortheidshalve mogen wij daarnaar verwijzen.

Van 1673 - 1700 treffen we vervolgens aan Lubbert Reiners, van wie o.a. bekend is, dat hij de patriarchale leeftijd van zes en negentig jaar bereikte en dat zijn zes zonen allen de weg tot het predikambt hebben gevonden. Eén er van - Eilardus Reiners - volgde zijn vader op en overleed te Dalen op 6 Juni 1734.

Dominé was dronken

Met de volgende predikant Alexander Sprungli had de gemeente het weer slecht getroffen en we geloven niet mis te tasten, als we veronderstellen, dat er tussen gemeente en predikant ernstige animositeit bestond. 't Is begrijpelijk. Zo bestrafte de Synode hem in 1748

wegens dronkenschap en bevestigde zij het classikaal verbod om zijn preken voor te lezen. Mocht de predikant hiertoe toch overgaan, dan verbeurde hij een boete van vijf gulden ten bate der diaconie voor iedere keer dat hij zich aan het nadrukkelijke verbod niet stoorde. Wie de preken dan wel voorlas? Vermoedelijk de schoolmeester/koster, welke betrekkingen in die tijd meest gecombineerd werden.

Nee, het boterde lang niet tussen beide partijen en het meningsverschil nam zulke ernstige gevolgen aan, dat de gemeente hem niet langer als predikant wilde erkennen. De kerkeraad beweerde namelijk, dat de predikant na zijn schorsing ontslagen had moeten worden, inplaats van in de dienst te worden hersteld. Uiteindelijk koos de Synode partij voor ds Sprungli en werd de kerkeraad bij synodaal besluit van 1751 afgezet.

Uit de aard der zaak zullen daarmee de moeilijkheden niet zijn opgelost, want op de buitengewone classisvergadering van 9 Mei 1759 werd de predikant op eigen verzoek

Nieuwe moeilijkheden

Over Johannes Luin, die van 1760 tot 1777 in, Dalen stond, zijn geen bijzonderheden bekend, evenmin over Hermannus Proper, Dalen's predikant van 1778 - 1783. Maar toen Jacques Dozij de lege plaats kwam vervullen, waren de moeilijkheden weer schering en inslag. Wel verleenden Drost en Gedeputeerden hun goedkeuring aan het op hem uitgebrachte beroep, maar toen op 8 October 1783 het peremptoir examen plaats vond, werd hij afgewezen, althans in eerste instantie. Men delibereerde nog even over deze netelige aangelegenheid en het gevolg was, dat men opnieuw tot stemming overging, en ziedaar de meerderheid sprak zich uit vóór toelating. Dit muisje nu had een vrij lange staart, want aan beide stemmingen nam o.a. deel ds Begemann van Sleen, die inmiddels een beroep naar Middelbert had aangenomen en op grond hiervan reeds als classislid was ontslagen. Eerst tegenstander, bleek ds Begemann bij de tweede stemming vóór toelating te hebben gestemd. Daarop herriepen Drost en Gedeputeerden hun goedkeuring en daar de collatoren weigerden een nieuw beroep uit te brengen, machtigde de Landdag daarna Drost en Gedeputeerden rechtstreeks hiertoe over te gaan. De kerkeraad was echter op de hand van ds Dozij en weigerde pertinent zijn beroepen predikant te laten schieten. Drost en Gedeputeerden machtigden vervolgens ds Hemmes te Emmen om in hun naam het verband tussen kerkeraad en beroepen predikant te verbreken.

Boete

Ieder kerkeraadslid werd daarnaast veroordeeld tot betaling van de niet onaanzienlijke boete van vijf en twintig "goud-gulden". Of de vier ouderlingen en vier diakenen vreemde ogen opzetten!

Denkelijk heeft het achttal beseft, dat het verstandig deed het hoofd te buigen, want op 21 December 1784 stelde het provinciaal bestuur hen van betaling dezer boete vrij. Daarmee was deze onverkwikkelijke affaire van de baan.

Toch vreesde men - vermoedelijk niet ten onrechte - dat bij de bevestiging van ds Jacobus van Loenen (1784-1811) wanordelijkheden zouden kunnen ontstaan. Ten einde deze te voorkomen waren enige afgevaardigden van het provinciaal bestuur - o.a. een lid van het college en de landschrijver - bij deze plechtigheid aanwezig.

Van de opvolgende predikanten zijn geen vermeldenswaardige bijzonderheden bekend. Volledigheidshalve willen we met vermelding van hun namen en diensttijd volstaan:

Carel Nicolaas Lamping, 1813- 1836.

  1. A. de Busch Keizer, 1878-1900.
  2. Heftink, 1901-1915.

P.J. Bakker, 1916-1941.

G.J.J. Rensink, 1942-heden.

  1. KARST Jr.

 

 Grepen uit Dalens historie (V)

In 1631 ontstond nieuwe school onder dwang van de Synode

Munsterse troepen haalden kerk leeg

Op de gotische toren na, is er van de Hervormde kerk weinig schoons overgebleven. Dat is vaker het geval als verbouw plaats vindt door personen, die voor deze taak niet zijn berekend.

Aan de oudst bekende omschrijving van het kerkgebouw tijdens de overgang naar het protestantisme ontlenen wij dat ze een stenengewelf had, dat op vier zware pilaren, die midden door de kerk stonden, rustte. Bij de visitatie van 1624 bleek de Avondmaalstafel te ontbreken.

De school, die min of meer met de kerk één geheel vormde, was met stro bedekt en gaf geregeld aanleiding tot Synodale klachten. Maar… een nieuwe school kostte ook toen al veel geld en de DaIer "gemeente" dacht er niet aan om afdoende verbetering aan te brengen. Dat sukkelde zo door tot 1631, toen de Synode eindelijk met dwingende voorschriften kwam.

Tweehonderd gulden voor kerkrestauratie

Tegen Mei van het volgende jaar had Dalen nl. voor een nieuwe school te zorgen. De stok achter de deur was de bepaling, dat bij gebreke van dien vanwege de Synode tot de bouw zou worden overgegaan: “op dubbele kosten van Dalen".

In 1644 werd het kerkherstel ter hand genomen. Daartoe stelden Ridderschap en Eygenerfden een bedrag van f 200 beschikbaar. Hoe de kerk in 1672 van de Munsterse troepen te lijden had, hebben we in een der vorige bijdragen al gezien, Niet alleen werden preekstoel, banken en glazen "geroofd", de geschiedschrijver voegt er aan toe hoe zij voor de in Dalen gelegerde troepen tot kazerne diende, alsmede tot bergplaats van hooi en stro. Alle houtwerk werd uit de kerk gebroken en verbrand. Of de Daler gemeente met de f 50, die het provinciaal bestuur naar aanleiding van deze plundering beschikbaar stelde, afdoende geholpen was, wagen we ernstig in twijfel te trekken.

De tegenwoordige kerk dateert van 1824, ter vervanging van de in 1813 vernielde, waartoe een rijksbijdrage van f 6000 werd verleend. Op 15 Augustus 1824 werd zij ingewijd door ds Lamping.

Klok

Gelukkig liet men de toren in z'n oorspronkelijke toestand. Voor het daarin aanwezige uurwerk legateerde Wendel Burchorst in 1664 een bedrag van f 100, terwijl de Drentse Landdag - de vergadering van Ridderschap en Eygenerfden - er een gelijk bedrag aan, toevoegde.

De van 1639 daterende klok heeft het volgende opschrift: Loeft Godt boven alles. Anno 1639 ben ick gegoten en tot Godes ehren voort Cerspel van Dalen / M. F. S."

Volgens de genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Drenthe door Bologne en Westra van Holthe, betekenen de drie laatste letters de initialen van de gieter, zijnde "Meister Franciscus Simons of Simon".

Door de restauratie van 1907 werd van architectonisch standpunt bezien de kerk vrijwel geheel bedorven. Bij die gelegenheid werd o.a. ook het koor verwijderd.

Orgel

Het tegenwoordige orgel dateert van 1850, maar werd o.a. in de jaren 1857 en 1947 vergroot en gerestaureerd. In de kanselbijbel leest men, dat hij gegeven werd aan Andries Calkoen & Huysvrouw Angenita Catharina van Walrée, den Eerse Januari Ao 1779 door haar vader, Jacob van Walrée.

Op 18 September 1614 werd de predikant de verplichting opgelegd ten genoege van de gemeente een onderwijzer te houden. Ter dekking van de hieraan verbonden kosten ontving hij van ieder kind een halve daalder en de helft van de St. Martensvicarie. Gelijk bekend,

moest ook de Daler schoolmeester - die tevens de functie van voorlezer en voorzanger waarnam - zich door de classicale vergadering laten examineren aangaande godsdienstige gezindheid en begrippen.

Uitwassen

Onder vicariën worden verstaan bepaalde provenuen, waaraan jaarlijkse inkomsten waren verbonden. Werden deze inkomsten oorspronkelijk voor de vicaris gereserveerd; later werd veelal hieruit bekostigd de opleiding tot geestelijke ambten.

De andere helft was in 1614 bestemd voor een student Hendriks. Eindelijk werd op 7 November 1623 bepaald, dat ds Bolling (1610 - 1656) de enige rechthebbende was, maar zijn eerwaarde moest hiervan leveren aan student Roelof Leving - zoon van Lambertus Leving, gewezen priester van Anloo - jaarlijks, tien mud winterrogge. Drost en gedeputeerden keurden deze overeenkomst goed onder voorwaarde dat de student Leving ieder jaar een bewijs van een hoogleraar verkreeg, waaruit bleek, dat de studie nog steeds werd voortgezet.

Naast bedoelde St. Maartensvicarie kende men in Dalen nog twee andere vicariën, t.w. de St. Anna- en de St. Sacramentsvicariën. Dit blijkt o.a. uit een visitatierapport van 1624. Beide bleken nl. verdonkeremaand te zijn! Ook werden van de predikant de broodpachten onder de naam van vijf getijden bekend, onthouden.

In 1626 werden de catechismuspreken stop gezet onder het motief, dat zij ook in de naburige gemeenten niet werden gehouden. Het ergste was wel, dat men op Zondagen rustig doorwerkte. Wij geloven niet mis te tasten als wij veronderstellen, dat al deze uitwassen gevolgen waren van de grote ommezwaai op kerkelijk gebied, die hier in Drenthe vooral op overheidsbevel geschiedde, een verschijnsel, dat zich niet alleen in Dalen openbaarde, maar look op andere plaatsen.

 

Grepen uit Dalens historie (VI)

“Goorspraken" namen kerkelijke en wereldlijke delicten in behandeling

Wachtumer schepers waren vroeger niet “mak”

Laten wij onze deze maal met enige rechtspleging bezig mogen houden. Hierbij valt terstond in het oog, dat hoewel voor het dingspel Zuidenveld de zittingen doorgaans in Sleen of Emmen werden gehouden, rechtsgedingen voor Dalen of Wachtum in Dalen werden afgewikkeld. Of dit misschien nog verband houdt met de kapel Hulsvoorde?

Deze rechtsdagen noemde men goorspraken. Het zou te ver voeren hierop nader in te gaan. Allerlei mogelijke justitionele aangelegenheden werden hier behandeld, zowel kerkelijke als wereldlijke. Om enkele te noemen: beledigingen, ontheiliging van Zon- en feestdagen, roekeloos omgaan met vuur en licht, overtreding van rookverbod en jacht en visserij delicten.

STAALKAART

Het zij ons vergund de volgende staalkaart ten beste te geven. In 1565 werd de Wachtumer scheper aangeklaagd wegens houtdiefstal in de Geser marke. Maar dat was vermoedelijk  ‘t eerste delict niet. Hem wordt allereerst ten laste gelegd, dat hij "een kreng" heeft neergelegd op Geser gebied. 't Zal wel het cadaver van een dood schaap zijn geweest. Vermoedelijk was de man te gemakzuchtig om het te begraven. Hoe het zij, de boeren van Gees namen hier geen genoegen mee en de scheper werd veroordeeld. Toch kwam hij er vrij genadig af, want "ter zake van dat kreng" werd hem een boete van twee stuiver opgelegd. Voorts beloofde de man de schade, welke hij door het hakken van hout had veroorzaakt te zullen vergoeden. Wij hebben een sterk vermoeden, dat van laatstgenoemde vergoeding weinig terecht gekomen is. Pluk van een kikker nu eens veren!

In 1563 hebben drie Wachtumers het met elkaar aan de stok. Harman, de varkenshoeder van Wachtum, beklaagt zich over Derrick ten Velde, die hem belemmert in het gebruik van de grond, die zijn vrouw van "hoeren saliger vader" heeft geërfd.

Die Wachtumer schepers blijken geen gemakkelijke heerschappen te zijn geweest. Ook bij volgende rechtspraken zijn het geen onbekenden. Geschillen over mishandeling zijn aan de orde van de dag.

Maar ook zij, die dieven hebben laten ontkomen gaan niet vrijuit. Zoals op het platteland gebruikelijk verklaren "getuigen" niets gezien te hebben.

Natuurlijk zijn het af en toe ook de Coevorder boeren, die hun Daler buren voor het gerecht slepen.

In 1577 klagen de Coevorders, dat de Daler boeren hun turf hebben "verdorven"; gegraven op terrein, dat ongescheiden tussen de Coevorder en Daler marke ligt. Maar de Dalers zijn ook niet van gisteren en verantwoorden zich met de motivering, dat de Coevorders niet kunnen bewijzen, dat de turf op Coevorder territoir is gegraven. Dat betekent hun redding, want de klagers zullen eerst het bewijs moeten leveren, dat de veenplaatsen op Coevorder gebied zijn gelegen.

De Coevorder boeren kregen dus nul op 't request, "dat de gemeene buuren van Dalen motwillichlyck bij nacht, slapender tijt", de door hen "met groten koste ende mit hoeren zuiren, zwetigen arbeyt gegraven turff in de kuilen hebben geworpen en verdorffen". Zelfs is een geval bekend, dat de Wachtumer boeren eigenhandig tot voltrekking van een vonnis overgingen en wie denkt, dat de Wachtumer gemeenschap deze daad poogde te verbergen vergist zich deerlijk, want op de goorspraak van 24 Juli 1600 brengen zij deze aangelegenheid zelf te berde met de laconieke vermelding, dat zij de misdadiger - Sipko van der Jouwer, vermoedelijk dus een rondreizende Friese koopman - daarom "up een radt" hebben gelegd. Waarvan acte!!

Bijgeloof

In die jaren vierde het bijgeloof zijn triumfen en het ligt voor de hand dat men in processen af en toe leest over beschuldigingen, welke met tovenarij of welke andere vorm dan ook verband houden. Ook in de laatstbedoelde goorsprake werd een zekere Gese Kock ter verantwoording geroepen omdat ze "Jenne Herrnan in de Bent en sinnen vrouwe" van toverij had beschuldigd. Beklaagde verdedigde zich door te beweren, dat ze dronken was geweest!

Op een andere goorspraak wordt een arme drommel uit Wachturn aangeklaagd, omdat hij enig vlas uit die kerk te Dalen heeft gestolen. Toch schijnt dit goed te zijn afgelopen, omdat de dader berouw heeft gevoeld en het daarom heeft teruggebracht. 't Is natuurlijk ook mogelijk, dat angst voor ontdekking de drijfveer vormde.

Meer stof deed 't proces opwaaien dat de boeren van Wachturn in 1589 tegen die in Dalen voerden, omdat hun door 'n zekere Hindrick Schoemaker verboden werd om over zijn akker bij de "Abbinge-camp" te rijden of te lopen. De Wachtumers beweerden, dat het hun kerkenweg was, die sinds oeroude tijden - "van hondert tot hondert jaeren" - over dit perceel liep en dat het te hunnen behoeve met een zakelijke last van rijweg was bezwaard.

 

 Grepen uit Dalens historie (VII)

Parochiekerk beschikte over zeer vele goederen.

Voorzanger was koster en schoolmeester tevens

   Zonder indiscreet te zijn kunnen wij ten aanzien van de kerkelijke inkomsten van het kerspel Dalen de volgende gegevens vermelden.

Dalen is een der oudste parochiekerken. Al in de loop van de twaalfde eeuw vinden we van haar melding gemaakt.

De eerste staat van de kerkelijke bezittingen, die ons bewaard is gebleven dateert van 1597. Ten overvloede zij er op gewezen, dat deze lijst dus opgemaakt werd bij de door de landsregering opgelegde overgang naar het protestantisme.

Offerbussen in de herberg

Achtereenvolgens worden vermeld:

1. de pastoorswoning met tuin en hofstede, "waarop destijds een klein hutje stond".

2. 22½ mud bouwland, hetgeen dus zeggen wil dat de kerk zoveel bouwland in eigendom bezat dat 22½ mud koren benodigd was om het te bezaaien.

3. 11 dagwerk hooiland.

In die tijd werd onder een dagwerk verstaan de oppervlakte hooiland welke één man per dag kon maaien.

Soortgelijke "maten" zijn b.v. een "koegras" d.w.z. zoveel weiland als voor één grazende koe nodig was en een morgen, d.w.z. zoveel bouwland als op één voormiddag kon worden geploegd (vergelijk dr I.M. Gosses: De organisatie van bestuur en rechtspraak in de landschap Drente).

4. Drie roggepachten jaarlijks te samen opleverende 2 mud rogge (hier is "mud" weer een inhouds en geen oppervlaktemaat).

Vicariën

Voorts behoorden tot de kerk de volgende vicariën:

a. de Sint Anna vicarie, welke genoten werd door een vicaris, die tevens kapelaan van de parochiemeester te Dalen was;

b. de Sint Martens - ook de Bartold van Beijlens - vicarie genaamd. Van de inkomsten dezer vicarie werd een derde gedeelte genoten door de pastoor te Dalen. Het resterende tweederde deel diende als prebende (een soort studietoelage) voor een arm student, die tot het priesterambt werd opgeleid.

c. de H. Sacramentsvicarie.

In de Franse tijd

Gedeeltelijk zijn deze vicariën al in een vorige bijdrage besproken; kort heidshalve zijn we zo vrij daarnaar te verwijzen.

Uitvoeriger is de lijst, die het kerspel Dalen in de Franse tijd (21 Februari 1797) heeft  opgemaakt. Zij is ondertekend door de Schulte L. Siesenk (?), de predikant J. van Loenen (1784-1811), alsmede door de voorzanger J.K. Berkhof, de kerkvoogd H. Kiers en de "diaak" H. Lipman.

't Is alleen maar jammer, dat het stuk zo onduidelijk is geschreven, dat het moeilijk valt het volledig te ontcijferen. Toch geeft de opgave enige interessante bijzonderheden.

Zij begint met te vermelden, dat van "het oude stelsel" geen "bezwarende gevolgen" aanwezig zijn. Willen de heren daarmee misschien verzekeren, dat de nieuwe Franse orde hen minder welkom was?

Voorts wordt het aantal leden van het kerspel op plusminus 971 gesteld. Een kaartregister schijnt men er dus toen nog niet op te hebben nagehouden!.

Het aantal joden bedroeg 23 en het aantal "rooms gezinden" 6. Voor het onderhoud der kerk hebben de kerkvoogden de beschikking over ,,23 mudde, 3 schat en 1½ spint land" (zie onze opmerking over mudde, etc.).

Daarnaast ontving de kerkvoogdij aan pacht per jaar 5 mudde, 2 schat en 2 spint rogge (inhoudsmaten) en tenslotte aan geld 9 stuiver Uit de aard der zaak kunnen we bij kennisneming van het laatste moeilijk een glimlach bedwingen.

Eigenaardig dat de kerk belast was met 1 mudde, 2 schat en 3 spint rogge (inhoudsmaten).

Liefdegaven

Desgevraagd verklaarde men de oorsprong van deze "goederen" niet te hebben kunnen opsporen.

Ook de diaconie bezat enkele vaste goederen - o.a. 4 mudde en 5 spint bouwland en 2 beesteweiden" - en daarnaast drie obligatiën van ieder f 500, daterende van 1648, 1695 en 1735 ten laste van de Landschap Drente.

Deze kapitalen waren afkomstig van de "liefdegaven" - collecten dus.

Als bijzonderheid moet worden vermeld, dat in de publieke herbergen offerbussen hingen waarin de gaande en komende man z'n gift ten behoeve van de armen kon deponeren.

Stijging der inkomsten.

Vergeleken bij de toestand van 1597 zijn tweehonderd jaar later de kerkelijke inkomsten ten behoeve van de predikant aanzienlijk gestegen.

Volgende bloemlezing legt daarvan getuigenis af.

20 dagwerk hooiland,

44 mudde, 3 schat, 3 spint bouwland,

45 15/16 beesteweiden,

pastorie met "hof, daar de predikant in woond",

een huis en "goorn" - tuin -,

10 mudde bouwland, gelegen in Overijssel,

30 1/8 dagwerk hooiland, als voren,

6 koeweiden, als voren,

6 akkers turfveen,

enig bouwland, ook in Overijssel gelegen en bezwaard met een jaarlijkse pacht van 3 mudde winterrogge.

Voorts genoot de predikant de opbrengst van 4 obligatiën, t.w. 1 à f 2000, 1 à f 1600 en 2 à f 1200, ten laste van de landschap.

Voorts wordt nog vermeldt, dat de voorzanger tegelijk koster en "schoelmeester" is, een combinatie van functies, die in vrijwel alle kerspelen werd gevonden. Zijn tractement bedroeg plm f 100 "getrokken uit" 8¼ dagwerk hooiland, 2 5/16 beesteweiden, 18 mudde, 2 Spint bouwland en 't schoelmeestershuis en hof", bezwaard met 2 mudde en 2 schat rogge.

Daarbij vergeleken had de predikant een vorstelijk inkomen (plm f 800).

In de doofpot

Besluiten we dit artikel met vast te stellen, dat de diakenen van Dalen van het wijze standpunt uitgingen, dat voorkomen beter is dan genezen.

In 1809 wendde het college van diakenen zich namelijk tot de Landdrost om goedkeuring op hun besluit, "waarbij zich de inwoners van Dalen verbinden geen huizen te verhuren aan personen uit het Bentheimsche, indien zij niet voorzien zijn van borgtochten voor twaalf jaar, ook voor vrouwen kroost".

Het Landdrostambt was dit vermoedelijk iets te gortig, want na er over in twee verschillende vergaderingen te hebben gesproken (2 en 9 Januari 1810) kwam men niet tot een definitief besluit. In latere notulen wordt er niet meer over gesproken, zodat de veronderstelling voor de hand ligt, dat de aangelegenheid een prooi van de doofpot is geworden.

Of zou de Landdrost de West Europese gedachte van anderhalve eeuw later voor goedkeuring van dergelijke drastische maatregelen hebben behoed?!

 

Grepen uit Dalens historie (VII)

Boeren veroorzaakten overstroming in Dalerveen en Schoonebeek

Grenscorrecties verwekten deining

Niet zonder opzet spreekt deze artikelenserie van "Grepen uit Dalens historie". Het was ons namelijk niet mogelijk in enkele artikelen een volledig beeld te geven van de historie dezer echte Drentse plattelandsgemeente. Veel bijzonderheden moesten noodgedwongen worden verzwegen. Dit betreft niet alleen de eeuwen, welke aan de Franse tijd vooraf gingen, maar evenzeer de Daler geschiedenis uit de negentiende en twintigste eeuw.

BEKENDE GESLACHTEN

Bekende geslachten, die Dalen als woonplaats hadden gekozen, zijn we stilzwijgend voorbijgegaan. We denken aan de grafelijke familie Van der Hoya, waaraan de buurtschap Hoyas - oord de herinnering levend hout, aan die familie Kymmell, gepatenteerd aan de ge- noemde grafelijke familie, welks bezitting, het buiten Kymmelshuis in de twintiger jaren van deze eeuw werd gesloopt, aan de familie Ten Holte, die eertijds haar hoofdzetel in het dorp Wachturn had. Ook vonden we op de tijd van de Drentse ridderschap, daterende van plm. 1435, drie broers aan, geheten Johan, Albert en nog eens Johan van Steenwijck tot Dalen. Nadere bijzonderheden over dit geslacht konden we tot onze spijt niet ontdekken. Verschillende buurtschappen hebben we zelfs niet genoemd, hoewel het toch stellig de moeite zou lonen er nader kennis mee te maken.

Wateroverlast

Voor ons ligt bv. 't "Landdagprotocol" d.d. 18 Maart 1755. Daaruit blijkt dat verscheidene boeren uit Dalerveen en Schoonebeek tot scheiding van hun eigendommen 'n sloot hebben gegraven, waardoor wel water kon worden aan maar niet kon worden afgevoerd. Het gevolg was, dat verschillend "saaij en hooijland" behorende aan de Padhuizer eigenaren Sassen Luigies, Albert ten Pat, Jan ten Pat en Meine Luigies niet alleen ‘s winters, maar "Zelfs tijdens de zomer wateroverlast ondervond. Al met al voor laatstbedoelde heren reden om zich tot het provinciaal bestuur te wenden om te bereiken, dat de sloot gedempt wordt en in de plaats daarvan de scheiding "door Palen en Baken" wordt aangeduid.

Het provinciaal bestuur (Ridderschap en Eygenerfden) stak schijnbaar z'n hand liever niet in dit wespennest en zond de klacht door naar de Justitie.

Toch willen we deze serie niet besluiten dan na nog twee gebeurtenissen te hebben vermeld.

Wrijvingen

Allereerst hebben we dan op het oog de vorming van een afzonderlijke gemeente Schoonebeek hetgeen in 1884 haar beslag kreeg. Met een enkel woord hebben we er al gewag van gemaakt. Veel besprekingen zijn hieraan voorafgegaan. We zijn geneigd te zeggen, dat dit voor de hand ligt. Als werkelijk kleine grenscorrecties al zoveel stof doen opwaaien tussen gemeenten onderling, dan moet een amputatie als Dalen in 1884 onderging de gemoederen van Dalens vroede vaderen wel danig in beroering hebben gebracht. Reeds eerder waren pogingen aangewend om Schoonebeek als zelfstandige gemeente erkend te worden, maar het resu1taat bleef uit. Naarmate de tijd echter voortschreed - met name denken we aan de ontwikkeling van Nieuw Schoonebeek, voorheen bestaande uit een veertigtal "boeën" en dat in de loop van de negentiende eeuw tot een afzonderlijk streekdorp uitgroeide - bleek een afzonderlijke gemeente Schoonebeek gebiedende eis. Het doet vermakelijk aan die motieven van voor en tegenstanders rustig na te gaan en hoewel dit min of meer buiten ons bestek valt, kunnen we die verleiding onmogelijk weerstand bieden te vermelden, dat sommige volksvertegenwoordigers zich ernstig afvroegen of in dat achterlijke Schoonebeek werkelijk wel zeven personen zouden kunnen gevonden, die in staat waren waardiglijk een raadszetel te bezetten! Voor hen, die zich in deze Daler "aderlating" willen verdedigen, wordt kennisneming van de Kamerverslagen van 1884 dringend aanbevolen.

Annexatie van Wachtum

Een van de Tweede-Kamerleden, die zich beijverden om Schoonebeek zelfstandig te zien, was die bekende Drent Oldenhuis Gratama. Schoonebeek heeft vorig jaar zijn nagedachtenis geëerd door aan de nieuwe verbindingsweg met Dalen via Dalerveen -voorzover het Schoonebeeker gedeelte betreft - zijn naam te verbinden. De historie herhaalde zich. Dalen "palmde" in vorige eeuwen Wachtum, dat oorspronkelijk tot het Kerspel Schoonebeek behoorde, in, enige honderd tallen jaren later distancieerde Schoonebeek zich van de moedergemeente Dalen.

Wapen

Het tweede feit dat we even willen memoreren, is van recente datum. Bij K.B. van 3 September 1932 werd n.l. aan de gemeente Dalen een eigen wapen verleend.

Reeds op 12 November 1928 richtte het dagelijks bestuur van Dalen zich tot de Hoge Raad van Adel, waaruit blijkt, dat het niet minder dan vier jaar heeft geduurd, voor deze aangelegenheid tot een bevredigend eind werd gebracht.

Het dagelijks bestuur wenste een herinnering van de oude, reeds genoemde geslachten in het wapen op te nemen, maar de motivering kon de goedkeuring door de Hoge Raad van Adel niet wegdragen Dat college achtte het uit historisch oogpunt wel van belang een herinnering op te nemen aan de omstandigheid dat het grondgebied van de gemeente Dalen met dat van Schoonebeek voor 1795 het schoutambt van Coevorden en Schoonebeek heeft uitgemaakt, hetwelk van ouds nauw aan Coevorden en zijn heren verbonden is geweest.

Ook met de door Dalen gevraagde schildhouders - twee "wilde mannen" - kon het hoge college zich niet verenigen wijl op gemeentelijk territoir geen prae-historische vondsten werden gedaan, welke voor Dalen van buitengewoon belang zijn.

Uiteindelijk werden "partijen" het met elkaar eens over een gemeentewapen van de volgende inhoud.

  1. in goud een adelaar van keel
  2. in sabel een schoorsteenhaal van goud.

De sub I vermelde adelaar herinnert aan het wapen van de kasteleins van Coevorden. Ook de gemeente Schoonebeek heeft een gelijke adelaar in haar wapen opgenomen.

De schoorsteenhaal werd op verzoek van het gemeentebestuur van Dalen aangebracht als een echt Drents voorwerp, dat herinnert aan de Saksische boerenwoningen in de zanddorpen van Drenthe, waartoe ook Dalen en het mede op territoir der gemeente gelegen dorp Wachtum behoren.

Vondsten

Nogmaals, we beseffen zeer onvolledig te zijn geweest. Veel interessants moest ter wille van plaatsruimte worden verzwegen. We zouden kunnen berichten van enige prae-historische vondsten, waarvan de herinnering in de Daler samenleving is verbleekt, - we noemen alleen de mammouthkies die bij het graven van het Stieltjeskanaal aan de oppervlakte kwam en die door bemiddeling van burgemeester Dommers van Schoonebeek in het provinciaal museum van oudheden in Assen werd gedeponeerd en de kano die in 1902 nabij het huis van Geert Smit te Dalen op een diepte van plm. 1½ meter werd gevonden, over het proces tegen Pieter Hendriks die oorzaak was, dat de Etstoel van Drenthe deze vilder wegens het verwekken van vrees voor spoken in hechtenis deed nemen, over Oom Lanning uit Wachtum, die met een ander kerkvoogd bij Koning Willem III op audiëntie ging om financiële steun voor de kerkbouw te verzoeken, enz. Misschien, dat we nog eens tijd en gelegenheid vinden dergelijke en andere zaken onder de loupe te nemen. Uit de aard der zaak zullen we dan niet nalaten lijsten op te nemen van de familiën die in vroegere eeuwen Dalen en haar buurtschappen hebben bewoond.

 

 

www.oud-schoonebeek.nl