2002 De Drentse Löns

Overgenomen uit Dagblad van het Noorden mei 2002

Egbertus Karst,

‘De Drentse Löns’

 Door Henk Nijkeuter

 

In vele talen zijn verhalen geschreven over de natuur en het dierenleven. In het Duits werd dat gedaan door Herman löns (1866- 1914, pseudoniemen Ulenspeigel en Fritz von der leine), die beschouwd wordt als 'Vater der deutschen Tiergeschichte'. Zijn geliefde lüneburger Heide was meestal de plaats van handeling. Bekend in Nederland werd vooral de Amerikaanse auteur jack london (1876-1916), die geboeid was door het barre Alaska en een belangrijk deel van zijn (dieren)romans daar situeerde.

Ook de Drentse literatuur kent dierenverhalen. Een auteur die dit genre met succes beoefende was -de inmiddels vergeten Egbertus Karst, die zijn hele leven in Schoonebeek woonde.

 Door de invloed van zijn vader, die veldwachter was, ontwikkelde Egbertus Karst al vroeg een voorkeur voor het leven in de vrije natuur. Dikwijls gingen ze samen door het veld. Egbertus werd een vrijbuiter die de schoolbanken snel wilde verlaten. Op dertienjarige leeftijd werd hij jongste bediende op de secretarie. Door zelfstudie en diverse cursussen klom hij op tot administrateur van gemeentewerken en werd hij zelfs loco gemeentesecretaris. Behalve ambtenaar was hij geruime tijd kassier van de Boerenleenbank, waar voor hij in de avonduren zitting hield.

Karst was een hartstochtelijk jager. Hij was voorzitter van de Schoonebeker jagers vereniging en werd dikwijls uitgenodigd voor jachtpartijen in het graafschap Bentheim.

Vanaf 1937 schreef hij voor de Nieuwe Drentsche Volksalmanak (NDVA) jacht  en natuur verhalen, die hij steevast ondertekende met E. Karst jr. Door zijn medewerking aan de almanak maakte hij kennis met de Meppeler publicist Jan Poortman, die deel uitmaakte van de redactie. Zij werden vrienden door dik en dun; dat bleek wel toen zij samen tijdens de bezetting spionagewerk in de omgeving van Schoonebeek deden.

In 1949 verruilde Karst het gemeentehuis voor een eigen assurantiebureau. Hij bereikte daarna zijn grootste productie als schrijver. Een jaar daarvoor was al de verhalenbundel In en om de jachthut verschenen. De daarin opgenomen belevenissen van een jonge boswachter hadden al in de tijdschriften De Wandelaar en De Nederlandse Jager gestaan.

In 1949 verscheen Het land goed Ter Voorde, waarvan door de NCRV een hoorspel is gemaakt. Daarna volgden Woets , de ever (1951). Om het ven. Roman uit het jagersleven (1952) en Goudhals de edelmarter. Dierenroman (1953).

Laatstgenoemd werk werd in het Duits vertaald als Goldlatz der Edelmarder. Jan Poortman noemde naar aanleiding hiervan Karst 'De Drentse Löns'. De Lüneburger heidezanger was het grote voorbeeld van Poortman, die naar eigen zeggen Der letzte Hansburo Bauernroman aus der Lüneburger Haide vertaald had. 

Karst zette zijn zegetocht voort met Roodrok, de vos (1955) en Van liefde en een rode kater (1955). In 1953 deelde hij in een interview mee, dat hij een aantal manuscripten gereed had voor publicatie. Maar geen van deze werken is tegenwoordig in gedrukte vorm te vinden.

 Opmerkingsgave

Karst was een meeslepend verteller, die uitsluitend in het Nederlands schreef. Zijn natuurverhalen getuigen van een scherpe opmerkingsgave en veel kennis op biologisch gebied. Wanneer dieren de hoofdrol spelen, laat hij ze op geloofwaardige wijze handelen en reageren als mensen. Maar geserreerde beschrijvingen als in de dierenverhalen van Anton Koolhaas vindt men bij Karst nog niet.

Behalve de natuur had ook de geschiedenis van Schoonebeek zijn belangstelling. Hierover schreef hij artikelen voor de NDVA en het Drents Landbouwblad. Reeds in 1942 was zijn boekje Booleven op de markt gekomen. Het onderwerp daarvan, de boo (boe, bo of bouw), valt met een schaapskooi te vergelijken. Het is een schuur voor grotere veesoorten, die in het open veld staat en opgebouwd is uit wanden van sierlijk gevlochten stro en een strooien of rieten dak. In Schoonebeek waren er twee bewaard gebleven en Karst had zich ontwikkeld tot een expert op dit gebied: hij ging er zelfs over in discussie met Jan Naarding. Op het eind van zijn leven werkte hij aan een geschiedenis van zijn geboorteplaats, die hij niet zou voltooien.

Ook bij de actualiteit in en om zijn dorp raakte hij betrokken. Na de oorlog werd de oliewinning op Schoonebeeks grondgebied geïntensiveerd. Karst vreesde een blijvende aantasting van het landschap en stak zijn mening niet onder stoelen of banken. De NCRV gaf hem daarop de gelegenheid om voor de microfoon van leer te trekken. In zijn toespraak voorspelde hij dat Schoonebeek een tweede Texas zou worden. Later zou hij nogmaals met de inmiddels NAM geheten maatschappij 'botsen': zijn jachthond werd door een vrachtauto van dit bedrijf doodgereden. Maar de lucht klaarde aanzienlijk op toen de olieboorders hem op zijn zilveren bruiloft een nieuwe hond cadeau deden.

Karst leed niet onder het feit dat schrijven een eenzame bezigheid is; hierin lag voor hem zelfs een van de charmes van het ambacht. Hij trok zich dan ook graag terug in zijn jachthut om er te schrijven. Overigens zou hij thuis -als vader van een groot gezin- slechts moeizaam tot literaire concepties gekomen zijn. Om sociale contacten met vakgenoten gaf hij niet veel, zodat hij slechts korte tijd lid was van de Drentse Schrieverskring. Het bestuur probeerde hem wel bij bepaalde activiteiten te betrekken, maar op een volhardend schrijven reageerde hij met: "Daar komt bij, dat u steeds in 'afgelegen' plaatsen vergadert, zoals Assen en Gieten. Gunst, als ik daar op m'n Solex moet heen tuffen en bovenal terug, nee, van mijn vrouw krijg ik nooit de nodige toestemming voor die nachtbrakerij."

 Negen kinderen

In 1928 was hij met Henderika Lamberts getrouwd; het echtpaar kreeg negen kinderen. In het dorp behoorde hij tot de notabelen, die onder meer in de gereformeerde kerk een belangrijke rol speelden. De jeugdige Dick  Blancke behoorde ook tot de gemeente en dichtte na jaren:

Karst was de baos in de kark, dacht ik.

As iederene zat kwam hij der an met al zien dochters.

Zij zaten achter de olderlingen in de bank

Veurmij was hij net prins Bernhard met al zien prinsessies.

Toen de kark honderd jaor bestund vertelde hij daor een

Spannend verhaal van.

En wij kregen sukkelaomelk.

Tijdens een bezoek aan Nordhorn, op 12 december 1960. stierf hij onverwachts aan een hartaanval. Jan Poortman schreef voor de almanak een herdenkingsartikel en merkte op: "(...) laten wij daarom voor zijn laatste werk zorgen".

Poortmans aansporing had geen succes; het is te hopen dat er nu -meer dan veertig jaar later- een uitgever opstaat die zich wil ontfermen over de literaire nalatenschap van een verdienstelijk romancier.

 

 

 

 

 

www.oud-schoonebeek.nl