1946 Radio rede E. Karst Jr

 

Langzamerhand verkreeg de Schoonebeeker  grondeigenaar (het zij klein of groot) hierin een ander inzicht, toen begon te blijken, dat het aantal boringen in de naaste toekomst de verwachting verre overtrof. Dit laat zich zeer goed begrijpen, hier en daar een terreintje van ¼ H.A. voor het bedrijf te moeten missen, is per saldo een bezwaar, 't welk te overbruggen valt, meer als een behoorlijk bedrag aan schadevergoeding ontvangen wordt; iets anders wordt dit, als op betrekkelijk veelal smalle plaatsjes (veelal een gevolg van verdeling tussen erfgenamen onderling) de èène boortoren na de andere verrijst en waarvoor dus de volle breedte  van het betrokken perceel moet worden beschikbaar gesteld. Zulke kleine bedrijven, waar­bij de hoeveelheid groenland in overeenstemming is met het bouwland, zijn gedoemd te gronde te gaan, omdat verstoring van het evenwicht tussen groen en bouwland het bedrijfje als zodanig geen mogelijkheid biedt de balans in evenwicht te houden.

Uit de aard der zaak is ook de Schoonebeeker bevolking uit verschillende groepen samengesteld en het ligt derhalve voor de hand, dat deze groepen, die zeer verschillende directe belangen hebben, over de vestiging der  B.P.M. niet gelijk denken. Dit zij bij onze verdere beschouwing voorop gesteld.

Allereerst dient dan naar onze mening de vraag te worden beantwoord, welk standpunt de Schoonebeeker boer ten opzichte van de aan de orde zijnde kwestie inneemt. Deze is immers in de eerste plaats ten nauwste door verschillende factoren bij de  B.P.M. actie betrokken.

En dan dient voorop te worden gesteld, dat de  B.P.M. thans aan de regering gevraagd heeft haar concessie te willen verlenen voor het gebied, hetwelk zij, vroeg of laat, in exploitatie denkt te nemen.

 Het ligt voor de hand, dat, zodra deze concessieverlening een feit is geworden - waaraan dezerzijds niet  getwijfeld wordt, zij het dan, dat wellicht hieraan verschillende voorwaarden zullen worden verbon­den - de positie van de betrokken grondeigenaren aanzienlijk verzwakt is. Immers, blijkt straks de een of ander gegadigde niet z'n medewerking te willen verlenen, door welke oorzaken kan hier buiten beschouwing blijven, dan is de B.P.M. gerechtigd onteigening van de betreffende percelen aan te vragen, welke in 99 van de 100 gevallen, en misschien is dit nog te zacht uitgedrukt, zal worden verleend. Betrokkenen zullen dan goed  of kwaadschiks hun medewerking hebben te verlenen door hun grond beschikbaar te stellen onder door de rechter te bepalen voorwaarden, waaronder met name moet worden gedacht aan de schadeloosstelling, hetzij dit een zeker jaarlijks bedrag wordt, dan wel of de jaarlijkse vergoeding verdisconteerd wordt in een bedrag voor éénmaal.

Hier komt nog iets anders bij. De zo even bedoelde concessie  zal, indien zij door de regering verleend wordt, zich moeten gronden op de  Mijnwet van, schrik niet, geachte luisteraar zegge 1810. Hierin wordt o.a. bepaald, dat de koopprijs tweemaal de waarde van de netto­ opbrengst van het perceel dient te zijn. In deze onder de Franse overheersing tot stand gekomen wetgeving wordt uitdrukking "produit net", gebezigd welke algemeen vertaald  wordt door "netto-opbrengst". Uit den aard der zaak is het veelal uiterst moeilijk te bepalen, wat hieronder dient te worden verstaan. Met een algemene regel komt men er niet omdat verschillende factoren hier een rol spelen. Zo b.v. niet alleen de kwaliteit van de grond, welke in gebruik genomen wordt, evenzeer de omstandigheid of wellicht op nog meerdere boorplaatsen van dezelfde eigenaar beslag gelegd wordt, alsook de grootte en de ligging van het perceel, enz. enz..Het behoeft geen betoog dat het toch werkelijk niet aan­gaat, een wet van 1810, -tot stand gekomen onder een min of meer dictatoriale regering, ik herinner  u er nogmaals aan, dat ons land toendertijd onder de Franse knoet zuchtte,-  als norm te nemen voor olieboringen in het democratisch 1946, al zou het alleen maar zijn, omdat boringen naar steenkool toch op geen stukken na te vergelijken zijn, met olieboringen en evenmin met de zoutwinning in Boekelo.

Met nadruk dient er dan ook de aandacht op te worden bevestigd, dat de te verlenen concessie een voorlopig karakter zal hebben te dragen. Zij zal opnieuw onder de ogen moeten worden gezien, zodra de oude en verouderde Mijnwet door een meer passende wetgeving is vervangen, vastgesteld met medewerking van een langs normale weg gekozen volksvertegenwoordiging, een Mijnwet, welke niet in de eerste plaats de staat  als, uitgangspunt neemt, doch niet minder de betrokken grondeigenaar, die anders wellicht het kind van de rekening zal worden.

Op nog een ander punt wens ik uw aandacht te vestigen en dat is dan de omstandigheid, dat beide partijen – onder partijen te verstaan enerzijds de  B.P.M. en anderzijds de betrokken grondeigenaar – hier niet als gelijkgerechtigden tegenover elkander staan. Zolang de concessie geen feit geworden is, staan beide partijen nog gelijkgerechtigd tegen over elkaar; is zij echter verleend, dan wil dat zeggen, dat als de een of andere boer z’n voorvaderlijke grond niet ter beschikking van de B.P.M. wil stellen, de stok achter de deur staat, in dezen dus: onteigening. Ik herhaal: de partijen zijn niet gelijkgerechtigd.

Is het een wonder, dat bij ons de vraag rijst, waarom in Nederland inzake oliewinning andere bepalingen gelden, dan in uitgesproken olielanden, zoals b.v.Roemenië?  Daar is de grondeigenaar en niet de staat gerechtigd tot beschikking over de olie, welke zich in de grond bevindt. Gevolg hiervan is, dat boormaatschappij en grondeigenaar hier als gelijke partners tegenover elkander staan.

Naar onze mening is de bestaande toestand, dat n.l. de staat door middel van concessieverlening over de betrokken delfstof beschikt alleen acceptabel, als de zo hoog nodige en wel omschreven bepalingen in het leven worden geroepen, welke de grondeigenaren van alle schade, het zij direct of indirect, volkomen vrijwaart.

Is het wonder, dat de Schoonebeeker boer een zeer gereserveerde houding tegenover de olieboringen aanneemt?

Hij ziet het ene stuk grond na het andere z'n eeltige hand ontglippen, grond, doordrenkt met het bloed en het zweet zijner voorvaderen, uit wier handen hij de erve heeft ontvangen, niet om haar te verkopen of te verkwanselen, doch om het ongeschonden over te dragen, aan wie na hem komt.

 Zo beschouwt is dan ook voor de volle 100 % te verklaren de gehechtheid van de boer aan z'n grond en hij zal dan ook liever ik weet niet wat van de hand doen, indien de omstandigheden daartoe nopen, dan z'n land verkopen, dat hem met noeste vlijt zij het veelal een karig bestaan biedt.

Het wil ons voorkomen, dat de  B.P.M. voor deze idele waarde niet voldoende oog heeft. Och verklaarbaar is dit zeer zeker, daar zij door andere principes gedragen wordt.

De  B.P.M. leiding schijnt zich gaarne in een geheimzinnige waas te hullen, als zodanig wordt het althans in Schoonebeek aangemerkt, wat haar plannen en wat dies meer zij betreft, al dient hierbij ter gedeeltelijke rehabilitatie te worden opgemerkt, dat ook, naar wij gaarne willen aannemen, bij haar nog geen vast omlijnde projecten bestaan, omdat de boringen, welke totnogtoe hebben plaats gehad, min of meer als proefboringen zijn te beschouwen. Hoe het zij, juist door deze geheimzinnigheid, weten wij in Schoonebeek niet wat we er van moeten denken. Inzonderheid de onzekerheid,  het is een algemeen verschijnsel, is het, wat de boer kopschuw maakt en naar onze mening zou het belang van beide partijen met openhartigheid van de zijde der  B.P.M. gediend zijn.

De simpele mededeling van de  B.P.M., dat ze zich voor de toekomst al­lerminst gebonden acht door de totnogtoe betaalde huurprijs van  ƒ 360,-- per boorplaats, vermeerderd met  ƒ 200,-- als afkoop van het z.g.n. "droit de vente" hierbij zij de juistheid van laatstgenoemd bedrag in het midden gelaten, keert onder de Schoonebeeker boeren niet weinig ongerustheid gewekt.

Zeer zeker, wat het zwaarst is, moet het zwaarst wegen. Inzonderheid geldt dit voor onze deviezen arme tijd; daarom zal het zaak zijn op eigen territoir te winnen, wat maar enigszins mogelijk en gerechtvaardigd is, maar dat wil toch zeker allerminst zeggen, dat een nijvere bevolkingscategorie daarvan de dupe moet worden? Daarom, het zij met nadruk verzekerd, daarom zullen van overheidswege maatregelen moeten worden getroffen om de door de oliewinning op de landbouwbedrijven drukkende lasten, in welke vorm ook, volledig te ondervangen.. De boer mag niet het kind van de rekening worden, wat vermoedelijk wel het geval zal zijn als de aftandse mijnwet van 1810 uitgangspunt wordt, voor concessie verlening.

Op voorstel van de  B.P.M. is thans met medewerking van het waterschap "Het Schoonebeekerdiep" binnen welks territoir de boringen plaats hebben, een commissie van drie personen in het leven geroepen welke in eerste instantie zal hebben te beoordelen, welke vergoeding voor toekomstige boorplaatsen, als ook wegen, zal moeten worden beschikbaar gesteld. Dit lijkt ons een stap in de goede richting, al zullen we ons definitief oordeel hier omtrent tot later hebben op te schorten. Eén der drie deskundigen is aangewezen door de  B.P.M.; één door het bestuur van genoemd waterschap, terwijl de derde deskundige in gemeen­schappelijk overleg tussen waterschap en  B.P.M. zal worden gekozene. Een enorme taak staat deze commissie te wachten, omdat met zoveel verschillende omstandigheden rekening zal moeten worden gehouden. De luisteraar denke allerminst, dat het de kwestie der boringen is, welke de voor de bedrijven benodigde cultuurgrond in beslag nemen, daarnaast zijn het niet minder de door de  B.P.M. aangelegde en geprojecteerde wegen, welke misschien in niet mindere mate een handicap zijn en zullen worden voor de bewerking der landerijen. Gelijk reeds opgemerkt, zijn verschillende boerderijtjes door onderlinge vererving en deling reeds danig versnipperd, welk euvel aanzienlijk verergerd zal worden door de wegenaanleg.

Ook in dezen tasten wij  in Schoonbeek nog in het duister. Men spreekt van Zuid Noord wegen aan te leggen om de 200 meter, Maar zekerheid ontbreekt ons ten enenmale. Wel is een wegenplan door de  B.P.M. opgemaakt, maar enige concrete gegevens omtrent dit plan zijn ons niet bekend.

Voorts is er de kwestie der beschikbare arbeidskrachten. Niet kan worden ontkend, dat tientallen, of zijn het er wellicht meer? arbeiders, die voorheen in het landbouwbedrijf werkzaam waren als los arbeider, thans bij de  B.P.M. tewerk gesteld zijn, hetzij direct, hetzij indirect. Wat dit laatste betreft wordt gedoeld op het bouwen van torens, de aanleg van wegen en wat dies meer zij, welke werkzaamheden door de  B.P.M. aan bepaalde ondernemers wordt opgedragen. De lonen welke hier betaald  worden zijn voor onze omgeving zonder overdrijving hoog te noemen – op zich zelf min of meer een verblijdend verschijnsel in deze tijd, - maar het noodzakelijk gevolg is, dat ook de boerenbedrijven met deze loonnormen vrijwel gelijke tred moeten houden. Dientengevolge worden thans voor losse arbeidskrachten in het landbouwbedrijf lonen betaald, waar men van schrikt en welke onmoge1ijk door de bedrijven zullen kunnen worden gedragen.

Voorals­nog zien wij in deze aange1egenheid geen oplossing.

Vee1 stof heeft de geprojecteerde o1ieleiding reeds doen opdwarrelen. Aangewende pogingen, om de  B.P.M. te bewegen, deze  ondergronds te leggen, hebben geen resultaat opge1everd. Technische en financiële bezwaren zullen hier wel de doorslag hebben gegeven. Naar thans verluid zal geheel van de olieleiding worden afgezien en zal in de plaats daarvan een treinverbinding tot stand worden gebracht vanaf Nieuw Amsterdam via kanaal A van het veenschap het Oud Schoonebeekerveen en eindigende aan de weg van Schoonebeek naar Erica.

Van zelf rijst thans de vraag welke maatregelen kunnen  worden getroffen om de door mij geschetste bezwaren te ondervangen.

In de eerste plaats denken  we hierbij aan de mogelijkheid van ruilverkaveling. Zal de telkens verder gaande peceelsversnijding uitsluitend door ruilverkaveling tot een oplossing kunnen worden gebracht?

Ik weet het, van huis uit staat een Schoonebeker boer, afzijdig tegenover ruilverkaveling en alleen het woord reeds is voldoende om hem schrik aan te jagen, Zeer zeker, ook aan ruilverkaveling zijn bezwaren verbonden, niet in het minst bij een ligging der eigendommen, zoals dat in Schoonebeek het geval is. De boerenplaatsen liggen hier Noord-Zuid, oorspronkelijk van het Schoonebeekerdiep tot aan de grens der gemeente Emmen. Het zijn dus lang uitgerekte percelen en hierin vormen ze een grondig verschil met b.v. de Drentse essen, waar de percelen kris kras door elkaar liggen. En om bij ruilverkaveling het een ieder naar de zin te maken, is uitgesloten, niet het minst bij de ligging der percelen, zoals wij die kennen. Ook de kosten worden vaak als argument tegen ruilverkaveling gebezigd. Daarbij dient evenwel niet uit het oog te worden verloren, dat het rijk bereid is alle kosten voor te schieten, renteloos wel te verstaan, terwijl terug betaling moet plaats hebben in 30 jaar; invordering vindt jaarlijks plaats via het aanslagbiljet voor grondbelasting.

Gelijk bekend zijn de kosten, verbonden aan de aanleg van wegen, bij een ruilverkavelings plan meestal vrij bezwarend. Ik acht het niet onmogelijk, dat in dit opzicht de ene hand de andere kan schoonwassen door aansluiting te zoeken aan het wegenplan, hetwelk door de  B.P.M. is opgemaakt en aan de autoriteiten is voorgelegd. Het is mij bekend dat de  B.P.M. in dit opzicht tot medewerking bereid is.

Zopas vroegen we ons af: zal uitsluitend ruilverkaveling hier een oplossing kunnen brengen? Ik acht het niet uitgesloten, dat er nog een mogelijkheid bestaat, waardoor, voor het geval de boeren bedrijven geen sluitende exploitatie rekening meer kunnen opleveren, een andere bron van inkomsten, om in  B.P.M. taal te spreken, aangeboord wordt en ik denk hier met name aan tuinbouw, en dan voornamelijk aan kascultuur. Naar ons ter ore kwam zou de  B.P.M. bereid zijn de nodige stookolie zeer billijk ter beschikking van de tuinders te stellen, waardoor de in tuinbouwstreken zwaar wegende financiële last, verbonden aan kasverwarming, aanzienlijk zou kunnen worden gereduceerd. Natuurlijk zullen tuinbouwdeskundigen, hier van voorlichting hebben te dienen geven en zullen alle factoren degelijk moeten worden bestudeerd, voor en aleer hiermee een aanvang kan worden gemakt. Mocht de bodemgesteldheid zich hiertoe lenen, dan zal, met name voor het jongere geslacht, (het oudere past zich niet zo vlug meer aan de gewijzigde omstandigheden aan) hier een toekomst liggen.

Zonder meer wordt men evenwel geen tuinbouwer, in dat geval zal het zaak zijn, dat door middel van b.v. tuinbouwschool en tuinbouw voorbeeldbedrijf gegadigden de nodige ervaring bij te brengen. Ook in dezen wenst de  B.P.M. zich niet afzijdig te houden, hetgeen tot voldoening stemt.

Al met al, kan echter uit het vorenstaande de conclusie worden getrokken, dat de Schoonebeeker boer in het algemeen zeer gereserveerd tegenover de toekomstplannen der  B.P.M. staat en met bezorgdheid - welke naar onze overtuiging niet van grond ontbloot is - de onbekende toekomst tegenblikt. Zullen de bedrijven in het vervolg nog een bestaansmogelijkheid bieden? En met name wordt uit den aard der zaak gedacht aan de kleine bedrijven. Zal het jongere geslacht de voorvaderlijke grond kunnen blijven bewerken of, door de omstandigheden genoopt, naar iets anders hebben om te zien? De tijd zal het leren. Ziedaar enige vragen welke de boer met zorg vervullen.

 Geheel anders staat de handeldrijvende middenstand tegenover de voorgenomen  B.P.M. werkzaamheden. Deze verwacht - en o.i. niet ten onrechte - opleving van het bedrijfsleven. Daartoe, zal evenwel de  B.P.M. de zaken, welke in Schoonebeek kunnen worden behartigd, ook werkelijk in de plaats van vestiging hebben af te doen. Die de last, - waarover straks meer -, die ook de lust. Het woord, of beter gezegd de daad, is thans aan de  B.P.M.

Hetzelfde, geldt t.a.v. de losse arbeidskrachten, welke ontrokken zijn aan de landbouw bedrijven en veenderij. Ook laatst bedoelde categorie wordt als het ware automatisch door de  B.P.M. aangezogen en verwisselt van werkgever. Naar ons van deskundige wijze werd ver­zekerd zal deze omstandigheid, blijft het zo doorgaan, terdege z'n terugslag in de veenderijen in deze omgeving doen gevoelen.

Afzonderlijk dienen wij uw aandacht te bepalen bij de ontsiering van het landschapschoon, een hoofdstuk op zich zelf.

Schoonebeek, voorheen wel genoemd, het openluchtmuseum van Drenthe, is gedoemd als zodanig onder te gaan.

Wat zal er van dit openluchtmuseum zijn overgebleven, als ons dorp en z'n naaste omgeving over een luttel aantal jaren verworden is tot een woud van boortorens?  De momenteel rood geschilderde olietanks van respectabele afmetingen, welke het beeld volmaken, zijn een doorn in het oog van ieder, die nog een greintje gevoel heeft voor natuur en landschapsschoon.

Het gehele dorp, ja de ganse omgeving, wordt als het ware overgolfd ­door een olielucht, welke tot in de woningen doordringt. Als straks het aantal boringen compleet zal zijn, zullen wij in Schoonebeek de gehele dag "onder de olie" zijn. En geachte luisteraar, stelt u niet voor, dat deze lucht de geur van 4711 evenaart, al spraken wij  indertijd  van een  B.P.M. employé, die het deed voorkomen, als of de oliegeur - let wel - olieGEUR, een sommiteit van welriekendheid was. Voeg daarbij de verpestende stank en walm  van de verwarmingsinstallaties bij iedere boring - ter completering van het beeld mogen ze in onze schildering niet ontbreken - dan kan het niet anders of iedere Schoonebeeker, die niet door financiële "banden" of wat dies meer zij met de  B.P.M. is verbonden betreurt het ten zeerste, dat juist het z.o. deel der provincie het ongeluk trof, dat daar olie werd gevonden.

Als deel van het landschap en natuurschoon kunnen we voorts niet zwijgen over de vogelwereld, welke de laatste jaren toch al zo gedecimeerd is mede door een kapwoede, welke aan vandalisme grenst, - is dit wellicht mede een gevolg van de z.g.n. deskundige, of is het beter te zeggen van ondeskundige landbouwkundige voorlichting op de landbouwcursussen, etc. Door aanleg van wegen en de bouw van boortorens wordt het vogeldomein wel zeer beperkt. Verschillende oude boswallen, waarmede Schoonebeek heus niet rijk gezegend is, zijn reeds verdwenen, daarmede is dus weer nestgelegenheid aan de vogelwereld ontnomen, welke niet kan worden vervangen. Ook de wildstand moest zijn tol betalen. Waar vroeger telken jare een paar reekalfjes het levenslicht aanschouwde, klinkt thans de solo der boormachines.

Ik weet het, dominerend zijn de laatste bezwaren niet, daar zijn andere, welke van meer belang zijn

Naar het zich laat aanzien zal Schoonebeek, en daarmede wordt dan het dorp bedoeld, dat thans ten onrechte onder de naam Oud-Schoonebeek in de officiële registers geboekstaafd staat, in tegenstelling met het andere deel der gemeente t.w. Nieuw Schoonebeek, zich in de eerstvolgende jaren niet onaanzienlijk uitbreiden door de vestiging van  B.P.M. employés. Men spreekt van gezaghebbende zijde zelfs van enige duizenden met al den aankleve van dien. Hoe zal onze bevolking, en met name denken we dan aan de jongeren, daarop reageren? Reeds thans is een wijziging te bespeuren, welke niet veel goeds belooft. Natuurlijk vindt dit niet z'n oorzaak in de vestiging der  B.P.M. allerminst, het is een verschijnsel, dat zich allerwegen openbaart.

En als de voortekenen niet bedriegen zullen wij het ook hier zien gebeuren, dat onze jeugd, in plaats van des zondags naar de kerk te gaan, in de kroeg zit te kaarten en borreltjes te drinken. Dit euvel, ik aarzel niet om dit woord te bezigen en ben overtuigd, daarmee in eufemistische zin te spreken, zal door de aanwas ener vlottende bevolking eer groeien dan afnemen. Hier heeft de kerk een taak; door in evangeliserende zin werkzaam te zijn. Niet onmogelijk, dat evangelisatie in interkerkelijk verband het meest vruchtdragend is.

 Wat anderzijds weer tot volle tevredenheid stemt is de omstandigheid, dat de zondagsrust door de  B.P.M. zo weinig mogelijk wordt aangetast. Van  B.P.M. zijde is uitdrukkelijk verklaard, dat alleen zondagen gewerkt wordt, als veiligheids overwegingen daartoe nopen.

Het is me uit den aard der zaak onmogelijk in dit kort bestek volledig te zijn. Verschillende aangelegenheden kunnen slechts even worden aangestipt of moeten om des tijd wille onvermeld blijven. Ik denk nog aan de verkeersgevaren op onze rustige wegen, welke evenmin als onze bevolking allerminst op een druk verkeer zijn ingesteld. Inzonderheid voor onze kinderen schuilt hierin een groot gevaar en het is niet voor niets, dat de hoofden der scholen aan de leerlingen opdracht gaven uitsluitend de berm te bezigen om zich van en naar school te begeven. Het eerste slachtoffer is reeds gevallen. De gehele dag rijden tankauto's af en aan, vrachtwagens denderen door de voorheen rustige dorpsstraat, afgewisseld door personeelsauto's en zo gaat het door. Het is een gejaag en gejakker van jewelste, waartegen wij ons hebben te wapenen. Hoe, dat zal de toekomst moeten leren. Kan de aanleg van  B.P.M. wegen hier soms uitkomst brengen? Ook in dit verband geldt, dat wat het zwaarst is, het zwaarst moet wegen. Ik verheel mij niet, dat het mij onmogelijk was, geachte luisteraar, u een getrouw beeld te hebben gegeven van ons dorp en wat zich daarin afspeelt met betrekking tot de booraangelegenheden. Veel kon ik niet noemen, al was het alleen omdat de tijd daarvoor ontbreekt.

Laat ik mogen eindigen met vrij vertaald u een beeld te geven van een boorhistorie in een omgeving, niet fundamenteel verschillend van de onze en welke als volgt luidt:

"Men hoort de nachtzwaluw niet meer snorren en de kikker niet meer kwaken, neen, men hoort thans heel andere geluiden: het dreunen van de valbeitel, het sissen van de stoom, het kletteren en ratelen der machines, het fluiten der ventielen, het gehuil der sirenen. Ook ruikt het zo heerlijk naar petroleum, dat men met enige fantasie tot de conclusie zou komen bij hem op bezoek te zijn, die volgens de volks­mond uitsluitend een grootmoeder heeft. Naar de boerderijen met de kruiswijs geplaatste paardenkoppen  zoekt men te vergeefs, ze hebben plaats gemaakt voor de bouwwerken van de boormaatschappij. Op de plaats waar de oudste hoeve stond, verheft zich thans het hoofdkantoor. De boer is in het krankzinnigengesticht, want toen hij zijn geld met speculaties verloren had, sloeg het hem naar 't hoofd, zijn oudste zoon ging de wijde wereld in en van de andere kinderen heeft niemand een eigen bedrijf meer, of ze dienen bij andere mensen, of ze eten het genadebrood van de boormaatschappij.”

Dat wij in Schoonebeek voor zulke gevolgen bewaard mogen blijven is mijn hartgrondige wens.

 

  

www.oud-schoonebeek.nl