Soldaten in Emmen en Drenthe
Soldaten in Emmen in 1936 en soldaten in Drenthe in 1701
Dinsdag en Woensdag heeft Emmen bezoek gehad van de specialisten compagnie van het 12e regiment infanterie te Groningen. Zingend kwamen de landsverdedigers Dinsdag Emmen binnen, fietsten zingend door de plaats en betrokken een bivak in de Emmer Dennen. Zij vermaakten zich met zwemmen en andere, sport en hielden Woensdag een grote oefening. De verstandhouding van de soldaten tot de burgerij en omgekeerd was aller-hartelijkst.
Bij ‘t neerschrijven van dit bericht dachten wij er een ogenblik aan hoe vele plaatsen in Drenthe vroeger over de bandeloosheid, waaraan de soldaten der Republiek zich ten opzichte van de plattelands bevolking, op marsch en bij inkwartieringen, schuldig maakten, te klagen hebben gehad.
Wat zich gedurende het verblijf van de meestal ongedisciplineerde militairen in de afgelegen dorpen van het Drentsche land heeft afgespeeld, is slechts voor een gering gedeelte in de annalen der Drentsche geschiedenis geboekstaafd. Aan geduld en lijdzaamheid zal het de weerloze bevolking niet hebben ontbroken. Het werd echter zoo erg, dat de landsregering er zich mede, bemoeide.
Nagenoeg in alle plaatsen, waar de troepen kwamen, werd door de manschappen geëischt: bier, brandewijn en tabak, en bij hun vertrek niet een stevige boterham, die geen Drentsche boerin zou weigeren te geven, maar schinken, spek en vooral kip, liefst gebraden, anders maar geslacht en geplukt, geschikt om bij een volgende halte aan de spit gebraden te worden. Bedreigingen met het vuurwapen, sabel of degen waren geen zeldzaamheid.
Enige frappante staaltjes van het optreden der militairen zullen we hier naar voren brengen.
Willem Westenbrink te Grollo vertelde, dat hij de ruiters een goed maal opdischte, bestaande uit vleesch, pannenkoeken en witte wortelen, maar de heren wenschten het niet te eten, en toen zijn broer Roelof laconiek opmerkte: “als ge ’t niet lust, zoo meugt gij het laten”, kreeg hij van één der manschappen een geducht pak slaag. En toen de mannen des anderen daags bij hun vertrek aanstalten maakten om een “Schincke” uit de balcken te stoten en bovendien nog geld verlangden, verklaarde Westenbrink de maat vol. Het was toen “op slaans kant toe”.
De schulte W. Kymmel, die te Rolde de zorg had voor het verstrekken van transportmiddelen voor het vervoeren der bagage naar de volgende pleisterplaats, was niet tevreden, want de boeren, die belast waren met het vervoer, waarvoor werden gerekwireerd 6 wagens, elk met 2 paarden, 6 paarden voor de karre van de prince Homburg, en 3 paarden voor die van den kolonel, ontvingen geen betaling. En zijn vrouw, die partij trok voor een boer uit Annen, die aangewezen was voor het transporteeren van militaire bagage en door een hem begeleidende ruiter werd mishandeld, omdat hij niet spoedig genoeg met zijn wagen beschutting zocht onder een boom toen het begon te regenen, werd door den ruiter op een zeer onbetamelijke wijze toegesproken. Te Vries was een ruiter, die zijn eisch om brandewijn, waaraan naar zijn mening geen gevolg zou wilden gegeven, onderstreepte, door op zijn hospes Willem Baving een schot te lossen, welke gelukkig geen doel trof.
De schulte van het schultambt Beilen, Frederik Nijsingh, had een lange lijst van klachten verzameld. Luitien Coops Veening van Drijber vertelde hem 4 ruiters te hebben geherbergd, waarmede de kennismaking nu niet van aangename aard is geweest. Hun eerste woorden waren, toen de paarden waren gestald: “boer, schaf op” Zij wenschten bier en brandewijn. Ik bezorgde hen, zegt hij 19 kroes bier, maar daarmede waren zij niet tevreden zij wenschten ook brandewijn, zoo niet goedschiks dan maar met geweld. Zij hebben 2 oord brandewijn gedronken, een oord bij aankomst en een oord voor hun vertrek. Zij wenschten bij het middagmaal geen vleesch, maar eieren en metworst, reserveerden ’t vleesch voor den volgenden dag op marsch, waarna zij de vrijheid namen een zijde spek, die zij “uit de balken” sneden, toe te voegen,
Bij Albert Wolting te Hijken werden gelogeerd een luitenant, “die genaamd wierde Albarda” en 4 ruiters, “eischende de luitenant voort bier en brandewijn. De zoon van Wolting werd gezonden naar Drijber om het verlangde te halen, doch toen het bij zijn terugkomst bleek, dat hij alleen 5 kroes bier had meegebracht kreeg hij van de luitenant “met de rotting over de rugge”. Op last van dezen officier moest hij den volgenden morgen naar Beilen, om 5 kroes bier en ‘n mengel brandewijn te halen.
De boeren van Zuidwolde hadden niet minder dan 4 compagnieën manschappen en paarden onderdak te verschaffen. De lijst van klachten, door den schulte Steenbergen ingezonden, is echter niet groot. Een enkel voorval er uit is echter voldoende om de mentaliteit van de dragonders ook hier te illustreren.
Bij Willem Wolting werden twee ruiters met hunne paarden ingekwartierd. Deze mannen waren, als de meeste hunner kameraden nogal kieskeurig, zij wenschten bij het middagmaal geen vleesch of spek, maar ieder een gebraden kip, een wensch, waaraan de boer niet bereid was te voldoen. Toen de ruiters dit bemerkten trok een hunner zijn zwaard, doch voor hij hiervan gebruik kon maken, had hij al een geduchte slag met een stok van WoIting in ontvangst te nemen. Dit leide natuurlijk tot erger moeilijkheden; zijn kameraad loste een schot uit zijn pistool, hetwelk Wolting gelukkig wist te ontwijken. Om verdere onheilen te voorkomen, vertelde hij aan den schulte, heb ik mijn huis en mijn gezin gedurende het verblijf van mijn gasten moeiten verlaten en de zorg voor hen aan mijn vrouw en zoon moeten overdragen. Dat is den zoon echter slecht bekomen. Wolting junior moest boeten voor hetgeen zijn vader had misdreven. Hij werd door de woestelingen onder de ogen van zijn moeder mishandeld.
Twee jaar Iater in 1703, hadden hoewel met kracht tegen deze excessen bij den Koning-stadhouder geprotesteerd, nog ergerlijker tonelen bij de inkwartiering plaats.
Nee dan zijn de Groningsche jongens nog zo kwaad niet!
Donderdagmorgen hadden Dalen en Coevorden de eer van een kort militair bezoek.