Burgrlijk recht
Kort begrip van het Oud-Vaderlandsch Burgerlijk recht door A.D. de Blécourt.
Ik zal thans bespreken de testamenti activa. de bekwaamheid om testament te maken.
Onbekwaam om een testament te maken waren personen, die den vereischten leeftijd (hetzij 12, 14, 15, 16, 18, 20 of 25 jaar) niet hadden en voorts krankzinnigen en andere zwakken van geest, die geen wil hebben of hun wil niet behoorlijk kunnen uiten ook z.g. kwistgoederen (verkwisters) en doofstornmen. Intusschen aan verkwisters en doofstommen kon de Overheid octrooi verlenen om te testeeren.
Ook hadden z.g. Godshuizen, waarin oude lieden werden opgenomen en onderhouden, veelal het prvilege, dat de nalatenschap van de er in opgenomen verpleegden moest vererven op deze stichtingen, zoodat hun nalatenschap noch op hun erfgenamen bij versterf noch krachtens testament kon vererven en die verpleegden geen rechts geldig testament konden maken.
Onder de nieuwe wetgeving zijn tusschen besturen van zulke stichtingen en erfgenamen verpleegden processen gevoerd over de vraag, of deze privileges van kracht waren gebleven. (Deze octrooien zijn bij de Armenwet van 1854 (S.100) vervallen verklaard.)
Oudtijds - en voor hoorigen nog wel tot in 1811 werd van iemand, die op zijn ziekbed (in zijn vier stapelen) lag, een krachtproef gevorderd, b.v. een paard bestijgen, een ketel vol water boven het vuur in den haard aan de ketting hangen. Wie dergelijken proef niet kon afleggen, werd onbekwaam geacht een geldig testament te maken.
Immers voor het maken van een geldig testament was noodig, dat men zijn wil kon bepalen en uiten en dus gezond van geest was; men oordeelde dat een gezonde geest niet in een uitermate verzwakt lichaam kon wonen, wie onder dwang testeerde, had evenmin een rechtsgeldig testament gemaakt en juist in geval van ziekte er lichaams- en geesteszwakte der erflaters rees veelal het vermoeden, dat het testament onder dwang tot stand was gekomen. Het stond natuurlijk aan den onterfden intestaat-erfgenaam, die dit beweerde, om bewijs te leveren van de nietigheid van het testament.
Ook was mogelijk, dat de erflater onder den invloed was van dwaling of bedrog zijn uitersten wil had bepaald, en ook in zoodanig geval was het testament nietig, als vaststond, dat de erflater zonder zoodanige dwaling en zonder dat bedrog anders zou hebben beschikt.
Kort Begrip van het Oud-Vaderlandsch Burgerlijk Recht. door A.S. de blecourt.
De levering van onroerende zaken week sterk af van het romeinsche recht en verschillende naar plaats en tijd, Blijkens acten uit den frankisch-germaanschen tijd geschiedde ze in het openbaar op een terechtzitting, d.w.z. in het bijzijn van omstanders, en met symbolen. In deze acten vindt men de termen traditio (Tradito, investitus) en investitura,
Volgens sommige schrijvers blijkt hieruit, dat in dien tijd reeds een onderscheid werd gemaakt tusschen de levering van het eigendomsrecht, de rechtslevering (la tradition) en de in bezitstelling, de verschaffing van het feitelijk bezit (la delivrance). Maar in zeer vele, ja, men kan wel zeggen, in de meeste, ontbreekt die scherpe scheiding en wordt slechts één van de twee termen aangetroffen.
En ook in de latere middeleeuwen, als de acten ook wel in een andere taal dan het latijn zijn gesteld, vindt men steeds de twee begrippen gescheiden en eveneens vaak slechts één van de beide termen gebezigd. Men spreekt dan van sala en van gewere (= investitura of vestitura = bekleeding, n.l. van de hand met een handschoen), in latijnsche en in fransche acten van saisina of saisine (4 gewere).
De symbolen, waarvan gesproken wordt, bestaan gewoonlijk in het overgeven van een tak, een zode of een spaan, of in het bekleden met een handschoen, ter aanduiding van de overdracht. Door de halmwerping of stoklegging (effestucatio, werpitio of halmgoeding) werd het verlaten van het goed door den ouden eigenaar symbolisch voorgesteld. De nieuwe verkrijger liep of reed vervolgens over dat dat goed, liet netten in de grachten werpen om te vissen of nam een deurklopper in de hand, waardoor de feitelijke inbezitneming werd voorgesteld.
De symboliek sleet af, maar in sommige streken heeft de effestucatie zich nog zeer lang weten te handhaven. Op de Veluwe en in Brabant b.v. nog tot in de 18de eeuw; in Drenthe en het Gorecht bleef de z.g. stokleeging zelfs tot aan de invoering der fransche wetgeving toe in zwang.
De effestucatio is volgens sommigen de frankische leveringsvorm, zooals zou blijken uit oude acten waarin gezegd wordt, dat de levering heeft plaats gehad cum manu et festuca, more Francorum. De saksische vorm zou de levering met mond en hand zijn geweest (ore et digito of curvatis) waarbij bepaalde woorden gesproken werden en men met de hand symbolische gebaren maakte. Intusschen worden de formaliteiten ook wel gemengd aangetroffen, zoals blijkt uit sommige acten, waarin wordt gezegd, dat geleverd is met hand, halm en mond. Bovendien, vindt men in het Saksische Drenthe den frankischen leverings vorm. Niet echter in het eveneens Saksische Overijssel, waar de levering met hand en mond geschiede.