1906 Wolven jachten in Drenthe
DRENTSCHE VOLKSALMANAK 1906.
WOLVEJACHTEN IN DRENTHE.
In den vorigen jaargang van den Nieuwen Drentschen Volksalmanak lezen wij, in het gedichtje van den heer J.M. Schiphorst over den Drentschen scheper, o.a.
"Ter bewaking van de grenzen
"Aan zijn koninkrijk gesteld,
"Heeft hij geen soldaten noodig,
"In zijn’ hond vindt hij een held".
"Breiende gengelt hij in gelijkmatigen tred, zeer gravitätisch en zonder passie, zijn kudde achterna, terwijl hij haar 't volle genot der zoete vri jheid laat, om 't ruime veld in zijn lengte en breedte naar hartelust te exploiteeren", zegt de bekende Drentsche dichter LESTURGEON. (A.L. Lesturgeon. De Drentsche Scheper in: De Oude Tijd, jg. 1870).
Uit deze aanhalingen spreekt vrede en zorgeloosheid. Echter niet onafgebroken hebben die voor den herder bestaan. Er zijn tijden geweest, waarin zijn "aartsvaderlijke” kudde hem heel wat zorgen baarde en wel in die tijden, toen de bewoners van het oude landschap nog door den wolf werden verontrust. Dan had onze herder wel soldaten noodig voor de verdediging van zijn koninkrijk, dan had hij heel wat zorgen om zijn kudde bijeen te houden, bevreesd als hij was, dat een afgedwaald schaapken door het roofdier zou worden bemachtigd. De wolf was de schrik van herder en jager. Immers 't is bekend, dat dit roofgedierte veel meer doodt dan het verslinden kan. Wanneer de wolf zich dan ook in deze streken vertoonde, was men niet eerder gerust of het gevreesde dier moest zijn vernietigd of althans verdreven. Daartoe werd dan een leger op de been gebracht, als gold het om zich tegen een machtigen vijand te verdedigen. Zoodra het landschapsbestuur vernomen had, dat zich hier of daar in Drente wolven vertoonden, werden door hem maatregelen genomen voor de uitschrijving van een jacht op deze ongure vernielers van Drente's schaapskudden. Dan werden de schulten,’uit wier schuldambten de ingezetenen aan de jacht moesten deelnemen, naar Assen opgeroepen, teneinde in de aloude herberg van de familie Tabingh middelen te beramen om de jacht het vruchtbaarst te doen plaats vinden. Vooraf gingen de schulten daarrom informeren naar de plaatsen waar de vijand zich had vertoond en de richting waarin hij zich bewoog. Na de algemeene beraadslagingen werd onmiddellijk tot de uitschrijving der jacht overgegaan. Door bemiddeling van de deelneemende schulten werden uit ieder huisgezin een of twee van de "bequaemste" mannen opgeroepen, om op een bepaalden tijd op een aangegeven plaats aanwezig te zijn. Acterblijven, of het zenden van "onbequaeme jongens" of kinderen, werd gestraft met een boete van 3 Car. gld. Evenmin mocht de schulte iemand vrijstellen, op verbeurte van "een pont groot". De deelname aan een wolvejacht was dan ook zeer groot. Slechts eene opgave omtrent het aantal deelnmmers is ons bewaard gebleven; daaruit blijkt, dat aan de wolvejacht in October 1737 uit Zuidlaren 202, Ult Anlo 266 en uit Gieten 130 personen deelnamen. Als men nu weet, dat verder op dien dag ter jacht uittrokken ingezetenen uit Norch, Roden, Peize, Eelde, Vries, Gasselte, Borger, Rolde, Westerbork, Beilen, Dwingelo en Diever, dan kan men zich eene voorstelling maken van 't leger, dat ter wolvejacht uittrok.
Aanvankelijk moest iedere deelnemer voorzien zijn van een zoodanig geweer, als hij het best kon hanteren. 't Schijnt dat ook ongeoefende schutters zich toen ook van een schietwapen voorzagen, waardoor ongeluken niet te vermijden waren. Immers later mochten alleen zij zich van een "snaphaan” voorzien, die door den schulte bekwaam genoeg werden geacht zulk een wapen te gebrulken.
Wanneer andere dan door dan schulte aangewezen personen zich van een schietwapen voorzagen, verbeurqen ze eene boete van zes gulden.
Elk kerspel moest zich voorzien van een tromslager, die aanvankelijk 2 Care gld., later een rijksdaalder voor elke wolvejacht genoot.
Voorts werd uit ieder buurschap, “die stark genoch" was, of anders uit twee buurtschappen een rotmeester aangesteld, die het commando kreeg over een rot van plm. 18 personen. Voor den aanvang der jacht werden de rotmeesters door hun schulte van schriftelijke en mondelinge instructien voorzien. Op "handtasting" moesten zij dezen beloven, dat alle overtredingen, door de rotgezellen gepleegd, door hen zouden worden aangebracht. Het niet nakomen van een order, hun door den schulte gegeven, kostte den rotmeester een boete van 5 Car. gld., terwijl schade door "haer,slappigheyt" of onachtzaamheid veroorzaakt door hen moest worden vergoed.
De schulten en de rotmeesters haden bij deze jachten eene zware taak te vervullen, Buren van hunne onderhebbende manschappen zijnde, viel het hun natuurlijk zeer moeilijk de discipline te handhaven. Om de uitvoering van hunne taak te vergemakkelijken waren voor, alle overtredingen boeten vastgesteld en gold de bepaling, dat “soo iemant hem op de jacht met wapen ofte andersints geweldlijck mochte opposeren tegens de schultessen, rotmeesters, opzigters van de vleugels (Zie omtrent de opzichters van de vleugels hierna)... ofte oock deselve met vuyle woorden bejegenen, sal verbroken hebben ses Car. Guld. boven de heeren breucke daertoe staende, nae gelegentheyt van saecken, dewelcke in desen cas ende van anderen grooven delicten, soo opde jacht mochten vervallen, expresselyk voorbehouden werdt.
Doordat de boeten op de overtredingen gesteld in de beurzen der commandanten terecht kwamen, bestond voor hen een prikkel om die overtredingen aan te brengen.
SchuIten en rotmeesters, die door verhindering niet mede konden uitrukken, moesten zich door bekwame plaatsvervangers doen vertegenwoordigen. Bleven ze in gebreke, dan verviel een schulte in een boete van 20 gld. en een rotmeester in die van 5 gld.
Op een bepaalden tijd trok men uit ieder kerspel, met stille trom, naar de aangegeven plaats. Streng verboden was ‘t onder den opmarsch naar de appelplaats, eenig rumoer te maken. Elke overtreding werd gestraft met een boete van 20 stuivers. Wanneer alle deelnemers uit 't schulambt op de appelplaats waren aangekomen, werden zij door den schulte in eene linie opgesteld, welke in rotten werden verdeeld. De geheele linie stond onder aanvoering van den schulte, terwijl de rotmeesters met het commando over een rot waren belast. In alle deelnemende schuItambten werd op een vastgestelden tijd door de afdeelingen met de jacht aangevangen. Na een overgegeven terrein te hebben doorgejaagd, moest worden gezorgd, dat de vleugeld der liniën aan elkander sloten, zoodat men te samen een grooten kring vormde. Ter bevordreing der aansluiting en het houden van voeling tusschen verschillende vleugels, fungeerden de opzichters van de vleugels. Den kring steeds nauwer makende, trok men naar een in ’t midden daarvan opgesteld baken. Onder het voorwaartsrukken had men te zorgen niet tegen of door elkaar of op een hoop te loopen, te blîjven staan of terug te keeren, voordat de jacht was volbracht. Alle bosschen, moerassen en velden werden doorgegaan; alleen het koren werd zoveel mogelijk gemeden.
Evenals thans bij gelegenheid van militaire manoeuvres bij de uitrukkende troepen kooplieden met wagens met eet en drinkwaren beladen, zich aansluiten, om in tijden van rust hun slag te slaan, evenzoo ging het bij de wolvejachten, zij het dan wellicht in mindere mate.
Gedurende den marsch kwam allicht de lust bij enkelen op, zich aan een kroes bier of iets anders te goedte doen.Teneinde de jacht een geregeld verloop te doen hebben, was echter de verkoop van dranken gedurende de jaht verboden. Bij de kooplieden zal wellicht niet veel lust hebben bestaan om dit verbod te overtreden, boven de verbeurte van de ten verkoop aangboden artikelen, eene boete van zes gulden was gesteld. De kooplieden hadden zichop behoorlijken afstand achter de jagenden te houden; het zich met paarden en wagens bevinden den kring was mede streng verboden.
Begrijpelijk is dat, waar zulk een uitgestrekt veld werd doorgejaagd in het zoo wildrijke Drente, veel wild werd opgejaagd, dat zich voor de oprukkende afdeelingen vertoonde. Begrijpelijk is het tevens dat, waar zich onder de deelnemers vele hartstoohtelijke jagers bevonden, bij sommigen de lust opkwam om ook iets anders dan den wolf te bemachtigen, wat echter was verboden. Hier hadden ook weer de schulten en rotmeesters nauwkeurig toe te zien, dat dergelijke overtredingen niet werden bedreven, terwijl eene boete van 6 gld. Voor elke overtreding de lust tot het plegen daarvan moest benemen.
Alleen wanneer een wild zwijn werd opgejaagd, moest men trachten ook dit te bemachtigen. Voor houders van jachthonden was het mede een aanstekelijk iets zooveel wild voor zich te zien, zonder hunne honden daarop eens te mogen loslaten. Om te voorkomen, dat zulks werd gedaan, was op deze handeling eene boete van 6 Car. gld. gesteld en was bepaald, dat honden, die ter wolvejacht mede werden genomen! straffeloos mochten worden afgemaakt.
Eene overtreding dienaangaande is ons bekend. Op 16 October 1685 n.l. werd Mense Remmelt door den schulte van Beilen aangeklaagd, omdat "op de laatste wolvejacht....zijn zoon, tegen waarschuwing, in den kring met winden joeg." Tegen Remmelts werd tevens eene vervolging ingesteld, omdat hij toen niemand ter jacht had gezonden.
Gedurende de jacht werd alzoo op velerlei wijzen getracht de orde, daarbij te bewaren, opdat met de meeste nauwkeurigheid alle terreinen konden worden doorzocht. Wanneer men vreesde, dat zich een wolf in een of anderen schuilhoek ophield, dan werd op bevel van den schulte of de rotmeesters zooveel lawaai gemaakt als mogelijk was. Met geweld werden door de tromslagers de trommen geroerd, teneinde het roofdier op te schrikken. Bestond de kans, dat een of meer wolven konden worden bemachtigd, dan werd alleen op aanwijzing van de rotmeesters gehandeld; al een op hun bevel mocht worden geschoten. Groot was de vreugde, wanneer een der gevreesde roofdieren werd bemachtigd. Groot was de eer, groot het voordeel voor den gelukkigen schutter, die het dodeliljk schot had toegebracht. Voor het dooden toch van een ouden wolf werd eene premie van 100 gld. en van een jongen wolf 25 gld genoten. De kop of een ander "sufficient".bewijs werd in triomf medegevoerd om aan het landschaps bestuur te worden vertoond, teneinde de uitgeloofde premies te erlangen.
De jacht werd geacht te zijn geëindigd, wanneer men bij het gestelde baken was aangekomen en dit was neergelegd. Dan werd door de rotmeesters appel over hunne rotten gehouden en van hunne bevinding rapport uitgebracht aan hunne schulten. Tevens werd daarbij mededeeling gedaan van de door hen geconstateerde vertredingen. De afdeelingen werden daarna ontbonden en de deelnemers waren weder vrij in hunne handelingen.
Nu was de gelegenheid voor de kooplieden daar, om hunne waren ten verkoop aan te bieden. Dorstig en hongerig als men was, na zoo' n vermoeiende tocht, zal zeker van deze gelegenheid ruimschoots gebruik zijn gemaakt. De terugtocht werd zonder eenige orde of regel aanvaard. Dat dit altijd ordelijk en zonder kleerscheuren afliep, vooral wanneer van verschillende dranken een overmatig gebruik was gemaakt, valt te betwijfelen. Ook schijnt het meermalen te zijn voorgekomen, dat de deelnemers der jacht het onderling te kwaad kregen. Althans in het landrecht voor Drente van 1713 werden in een artikel, (Art. 31 v/h. Vierde boek.) waarbij voor misdrijven, bij bizondere gelegenheden gepleegd, de dubbele boete werd geeist, ook de wolvejachten opgenomen.
We lezen daar o.a. "Alle dufslagen, bloetrijsen enz. worden betaalt met dubbele breuken, als dezelve geschieden op goorspraken, rochten,...(en) an ingezetenen op wolvejachten".
Op de wijze als hiervoor verhaald zijn vooral in de jaren 1606 tot 1612, 1640 en van 1643 tot 1666 vele wolvejachten in Drenthe gehouden. Het schijnt dat toen deze roofdieren verminderden, doch gedurende de jaren 1679 tot 1685 werd Drenthe weder in erge mate door de wolven geplaagd. Ofschoon ze later nog niet geheel waren uitgeroeid, had men er toch niet meer zooveel last van. Van tijd tot tijd werd er echter nog jacht op gemaakt, zelfs nog in 't laatst der 18de eeuw.
Niet alleen op hun eigen grondgebied werd door Drentsche ingezetenen op wolven gejaagd; meermalen is het voorgekomen, dat Drenthen, Munsterschen en Overijselaren uit Salland gemeenschappelijk wolvejachten op elkanders grondgebied hielden. Dit gaf den schulten uit den dingspelen van Zuidenveld, Beilen, Rolde en Oostermoer aanleiding om uit 's landschaps kas vacatiën teverzoeken voor den tijd, dien zij op de “uyth ende inlandtsche wolvejachten" doorbrachten. Op dit verzoek besloten Ridderschap en Eigenerfden op 20 Maart 1643: "dat voorde tijdt van een jaer de voors. schulten uyt 's landtschaps comptoir sullen hebben te genieten van yeder inlandtsche wolvejacht drie Carolus gl. en van een uythlandtsche wolvejacht over Lintelo of over de Twiste vier Carolus gl”. Later schijnen deze vacatiën te zijn gehandhaafd.
Ook voor 1600 werd in Drenthe gemeenschappelijk jacht op den wolf gemaakt. Deze jachten schijnen echter niet zoo goed geregeld te zijn geweest als later. Eerst in 't begin der 17de eeuw, toen de wolven plaag zich in erge mate deed gevoelen, begrepen de Staten van Drenthe, dat het noodig was een ordonnantie vast te stellen, waarnaar de jachtenop het roofgedierte moesten worden gehoud en. Op 16 Februari 1608 droegen zij het ontworpen dier ordannantie op aan 't college van Drost en Gedeputeerden. Dezen schijnen echter met het vervaardigen daarvan niet veel haast haast te hebben gemaakt, althans in Augustus 1610 was de ordonnantie nog niet onderworpen. Op den landdag van 10 Augustus 1610 werden "op de clachten van den schulte van Beylen noepende de moetwillen, soe bij sommige worden begangen op d'ordinaris wolvejachten, onsonderheyt tegen de commandeurs op deselve,.....d' heeren Drost ende Gedeputeerden gelast d' ordre van de wolvejacht volgens vorige resolutien de dato den 16 February 1608 opt spoerlichste te verveerdigen ende de placcaten van dien alomme in de landschap publicieren ende de anslaen laeten". Drost en Gedeputeerden gaven aan 't herhaald bevel gevolg. Doch de toen gemaakte ordonnantie, die ons niet bewaard gebleven is, had nog niet het gewenschte gevolg. De voorgeschreven bepalingen schijnen niet streng genoeg te zijn geweest, zodat ook toen de wolvejachten weinig succes hadden. In 1683 werd daarom door Drost en Gedeputeerden eene nieuwe ordonnantie vastgesteld, in welks aanhef zij zeggen:
"Alsso iedereen kennelijck is, den wolff een tijdt lanck herwaerts op veele verscheijdene plaetsen in dese landtschap groote en merclijcke schade heeft gedaen ende noch dagelijcks is doende ook, van tijdt tot tijdt meerder onheijl daervan staet te verwachten, indien bij den ingesetenen tot vernielinge van dit schadelijck gedierte geen beter devoir en wert gedaen, als nu op de jongste gehoudene diverse wolvejachten is geschiedt, die daerom ook alle onvruchtbaer zijn afgeloopen; - Soo ist, dat wij, hebbende naegesien ende geexamineert d’ordre ende ’t reglement voor desen op 't stuk van de wolvejachten gemaekt ende gestelt goet en nodich gevonden hebben deselve ordre te vernieuwen ende eenige poincten te vermeerderen, ook in druck te laten uijtgaen, ten eijnde alle ende ieder ingeseten deser lantschap des te beter kennisse daervan krijgen ende dienvolgens geene onwetenheijt mogen hebben te pretenderen". Toen werd mede bepaald, dat, wanneer het geen uitstel duldde, deschulten zonder order van het landschapsbestuur de jacht mochten uitschrijven, mits Drost en Gedeputeerden daarvan onmiddellijk in kennis stellende. "Ende insonderheijt, als wanneer de wolff gesien wert die sich in eenige bosschen, broecken ofte particuliere maden ofte velden komt te legeren, sal men op staende voet een loopjacht mogen aenstellen, ende sal in sulcken gevalle alle man, die bequam ende thuys ofte present is, gehouden wesen daedelijck mede ter jacht te gaen ende de wolf te heIpen vervolgen". Wanneer een of meer wolven waren ontkomen, moest de jacht zoo spoedig mogelijk worden hervat.
Hoewel van de plaatsen, waar de jachten in Drente zijn gehouden, geen aantekeningen zijn gemaakt, blijkt ons uit enkele stukken uit de 18de eeuw dat:
a. op 19 September 1713 een wolvejacht werd gehouden naar een baken op 't Ellertsveld,
b. op 10 October 1736 naar een punt in 't midden der venen tusschen Witten, Hoogersmilde en Veenhuizen;
c. op 17 October 1737 naar eene hoogte achter Westervelde, aan de Friesche grenzen; .
d. op 25 October 1737, naar een baken op het heideveld tusschen Rolde en Gieten;
e. op 15 Augustus 1739 naar een baken gesteld op Eldersvelt bij Quekenbos of de Moordkuile; f. op 17 Augustus 1739 naar het punt hierboven onder b vermeld;
g. op 21 September 1740 ) telkens naar, de onder e opgegeven
h. op 17 Mei 1758 ) plaats op het Ellertsveld.
- op 19 September 1772 ) (ook Schoonebeek)
De jacht van 19 September 1772 is voor zoover bekend de laatste wolvejacht geweest, welke in Drenthe is gehouden. Aan deze jacht namen deel:
"Het carspel Dieveren en de Smilde, doorjagende de Smild ger en Haalder veenen, sluitende met de regtervleugel aan die van Dwingelo en met de linker an die van Norgh. Dwingelo sluit lings aan Dieveren. Pesse, Echten en Ansen sluiten met de linkervleugel an Dwingelo; Coekange an Echten, Zuidwolde an Coekange.
Die van Norgh doorjagende de Witter veenen, sluitende met de regtervleugel an die van de Smilde en met de linker an die van Rhoon, Peise an Rhoon; Eelde an Peise.
Het scholtampt van Rolde sal Geelbroeck, Asser Anrieper en Amelter holt doorjagen, vervolgens de GrolIer maden, makende de uitscheeringe omtrent Grollerholt, sluitende met de linkervleugel an het scholtampt van Vries.
Het carspel van Vries an die van Rolde, doorjagende de Loonder bossen, Gastersche en Tarelsche heesten en Rolder maden, sluitende an die van Zuitlaren agter de Rolder maden.
Het scholtampt van Anlo, zuilende doorjagen Borkval, Schipborker holt, Eexter, Gastersche en Andersche holten, Anloër strubben en de Gieter, Duursche en Gasseler holten, sluitende met de linkerleugel an die van Gasselte.
Het scholtampt van Borger sal doorjagen de maden tusschen Drouwen, Borger en Buinen, mitsgaders Eserhout, sluitende met de linkervleugel an die van het Nijeveen omtrent Buinen.
Die van Gasselter Nijeveen sullen doorjagen de manden ten oosten Drouwen en Buiner holt, sluitende met de linkervleugel an die van Exselte omtrent Bunner holt.
Het scholtampt van Emmen moet dqorjagen Emmer holt, Weerdinger holt. Valter spaan, beide Esen en strubben, sluitende met de regtervleugel an die van Gasselter-Nijeveen.
Het carspel Schoonebeek, doorjagende het veen boven Zuitbarge en de maden tusschen Sleen en Emmen of het Onderloo, sal sluiten met de regtervleugel an het scholtampt van Emmen.
Het scholtampt van Sleen zal doorjagen de maden tusschen 2weeloo en Sleen, sluitende met de regtervleugel an die van Schoonebeek.
Het scholtampt van Dalen, doorjagende de Mepper en Wesupper maden, sal sluiten met de regtervleugel an Sleen.
Het scholtampt van Zweeloo moet uitscheeren omtrent het Meekelen meer, sluitende met de regtervleugel an die van Dalen.
Het scholtampt van Westerbork moet doorjagen de Orvelder broeken en vervolgens sluiten met de regtervleugel an die van Zweeloo.
Ten laatsten het scholtampt van Beijlen moet in dier voegen de uitscheringe maken, dat met haar rechtervleugel sluiten an die van Westerbork en met de linker an die van Zuidwolde, beginnende te jagen van den Agterenkamp of bijlangs de Beylerstroom en over het Hingsteveen.
Deze jacht liep zonder succes af. Wel werd ten noord-oosten van het dorp Dwingelo een wolf opgejaagd, doch deze wist te ontkomen.
Uit enkele aantekeningen omtrent uitbetaalde premiën voor het dooden van wolven blijkt, dat in 1606 de ingezetenen van Hijken 30 gl. ontvingen voor 't vangen van negen en die van Ees 20 gl. voor 't vangen van zes jonge wolven. Twee jaren later werd aan de gebroeders Derk en Albert Jansen te Zuidwolde eene som van 35 gl. uitbetaald als premie voor zeven jonge wolven en aan Albert Nijsinge c.s. eene gelijke som voor 't vangen van twaalf half volwassen wolven, waarvan hij een "leevel dich" en een dood aan Drost en Gedeputeerden vertoonde. In 1648 werd de premie voor een ouden wolf op 100 gld. en voor een jongen op 25 gld. bepaald. Op de jacht van 17 Mei 1758 werd een groote oude wolf geschoten. Jan Bazuin, Koop Beninge, Hendrik Levinge en Gerrit Kuik, allen wonende te Holtem in 't schultampt Beilen, ontvingen op 20 Juli d.a.v. te zamen de premie van 100 gl. omdat niet kon worden uitgemaakt, wie hunner het doodelijk schot had toegebracht.
Hoewel het, zooals uit 't voorgaande blijkt, ruim honderd jaar is geleden, dat de laatste wolvejacht in Drente werd gehhuden, schijnen alle herinneringen daaraan nog niet geheel uitgewischt. Althans voor enkele jaren werd nog uit den mond van een ouden boer te Georgs- dorg (kreiz Bentheim) het volgende vers opgeteekend:
Gij Drenten, met verlangen,
Weest blij aan alle kanten,
De wolf die is gevangen
Tot blijdschap van ons land.
Wat beet de wolf veel schapen
En plaagde menig beest;
De herder durfde niet slapen,
Maar was altijd bevreesd.
Toen ging men commandeeren,
Van over 't landschap Drenth',
"Drentsche venten, fluksche venten,
Toont uw macht;
Gij moet op de wolvejacht."
Zij zijn te zaam gekomen
Van Groningen en Friesland.
Toen kwam de v/olf geloopen
Al uit het bosch van Scholloo.
Hij moest het weer verloopen,
Al met de dood verzopen,
Zij schoten hem zoo schand',
Ze schoten hem in 't zand.
Toen riepen ze victorie,
Want de wolf was dood.
Nu laat ze weiden,
Aan de heiden, klein en groot.
Waarschijnlijk heeft dit vers betrekking op een wolvejacht gehouden naar een baken op het Ellertsveld. Immers, dat de wolf werd opgejaagd uit het bosch te Scholloo (Schoonlo) wijst hierop.
Assen, September 1905. Alb. Oltmans.