1795 Staat van Drenthe
Pag. 34 t/m 37 TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE VAN 1795
Meer als een voorwerp van uitspanningen vermaak, dan van nut en voordeel, moet inzonderheid hier de Jagt aangemerkt worden, welke aan eenieder, die slegts een matig gedeelte schatbaar land in eigendom bezit, vry en geoorloofd is: mids hy zig onder Eede verbinde geen Wild te zullen verkopen. Al van ouds schijnt men den grond en de gelegenheid van dit Landschap, als byzonder geschikt tot de Jagt te hebben aangemerkt. Toen het nog aan het Duitsche Ryk onderhorig was en door zyne Graven geregeerd werdt, vvas hier reeds een vry Jagtveld opgerigt, waar in de Keizers, als Landheren, zich een uitsluitend regt, tot de Jagt veorbehouden hadden; welk door Keizer Otto den Grooten, in den jare 943, aan den Bisschoppelijken Staat van Utrecht geschonken werd, byeene Giftbrief, die nog voor handen is. Men vond hier toen velerlei zoort van grod Wild, en zelfs verscheurende wilde Beesten, waar onder, in den gemelden Giftbrief, genoemd worden Harten, Beren, Boschgeiten, Wilde Zwynen, en in 't gemeen de Beesten, in de Duitsche taal Elo en Schelo genoemd, welken in de Bosschen, die hier, ten dien tyde, zeer menigvuldig waren, over vloedige schuilplaatzen vonden. Doch zy schynen sedert, met denzelven ten eenemaal uitgeroeid en verdwenen te zyn, ten minsten zyn ze tegenwoordig niet meer aan dit Landschap eigen: maar de Harten en Wilde Zwynen, die hier nog zomtyds gevonden worden, komen herwaards over uit Munsterland, het Graafschap Bentheim, of van elders. Het ander meest gewoone Wild valt hier ook niet overvliedig, maar wordt, by uitnemendheid, smakelyk gehouden. Behalven het Wild, dat de andere Provincien met dit Landschap gemeen hebben, als Hazen, Patryzen, Snippen enz. heeft men hier ook, meer byzonder, de Korhoenderen, die zig meest by en omtrent de Boekweiten venen onthouden, aldaar hunne jongen uitbroeden, en zig vervolgens, door dit Landschap en zelfs, tot buiten hetzelve, verspreiden. Voorheen was ter bewaring van de Wildbane alhier, het schieten van Wild, door 's Lands Staten verboden; ook mogt men, om hetzelve te vangen, geen Jagtgereedschap gebruiken; maar meest, volgens een aangenomen regel, bair met bair en pluim met pluim gevangen worden. Thans egter is het schieten van allerlei Wild geöorloofd, uitgenomen alleen de Hazen, die nog, (schoon thans genoegzaam maar alleen in naam), het oude voorregt genieten, doch daarentegen, ook wederom, zo veel te langer, voor de vervolgingen der Jagers bloot staan, alzo de Jagt, die ten aanzien van het ander wild, slegts van half Herfstmaand tot den eersten van Louvvmaand duurt, met opzigt tot de Hazen, tot het einde van Sprokkelmaand blyft aanhouden. De Jagt op de Korhoenderen is hier om 't gevierde jaar verboden, op de boete van honderd goud gulden op ieder hoen, dat tegen dit verbod geschoten of gevangen wordt. Dit is zedert veranderd, zynde de Korhoendervangst om het vierde jaar niet meer verboden. Ook begint thans de Jagt eerst op primo October. Doch onaangezien deze voorzorgen, neemt hier de menigte van het Wild nog jaarlycks af: waarvan, voor een groot gedeelte, de reden moet gezogt worden in de menigte der Jageren, die hier, ter vernieling van het Wild, als te samenspannen.
Tot de Visscherij geven de menigvuldige Stromen en beekjes alom gelegenheid aan de hand. Onze Landstromen, die wy boven beschreven hebben, zyn hier in de voornaamsten, en 1e eren, meest overal, zeer goede Visch op. Inzonderheid wordt de zelve, in en omtrent Zuidlarer Meer in eene zeer grote menigte gevangen, en deze wordt ook doorgaans voor de smakelijksre gehouden.
Pag. 82 t/m 85.
TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE VAN 1795.
De algemene lasten, welke de Ingezetenen verpligt zyn, ten behoeve van 's Lands Kas, op te brengen, bestaan, hoofdzakelijk, in de betaling van Accynsen, op zommige koopwaren en benodigheden gesteld; in Haardstedegeld; in Grondschatting, of Verponding, en in Omslagen.
Voor accyns, Pacht of Impost, moet betaald worden, van een Anker Brandewyn, by het inkomen, 't geen men Havencyns noemt. f. 1 10 0
By verzending buiten het Landschap wordt deze Impost, gelyk ook
omtrent den Wyn ~laats heeft, wederom afgeschreven.
De Tappers betalen, daarenboven, van ieder anker, Brandewvn 4 0 0
En van voorloop 5 5 0
Een anker Havenpacht 1 0 0
De Tappers van een oxhoort 14 8 0
Voor ieder Geneverstookersketel, een Aam houdende, jaarlyks en
de groter naar everedigheid 10 0 0
Voor een Ketelcyns ieder tonne Bier 0 12 0
Ieder ron Bier, van buiten inkomende 0 18 0
Tappers Biercyns, de ton 1 4 0
Tabak ieder pond 0 2 0
Voor Beestiaal of Slagtpacht, van ieder Schaap 0 2 4
Van een Lam 0 1 8
Van Ossen, Koeijen, Kalveren en Varkens, word de 12de penning
der waarde betaald. Wegens Hoorngeld, van ieder beest, drienjaren
oud in de maand 0 1 0
De tweejarigen 0 0 8
Voor den uitdrift buiten het Landschap, van tweejarige Ossen 0 15 0
Voor ieder Varken, jong of oud 0 3 0
Ieder Mars- of Pakkendrager, wiens koopwaren meer dan veertig
guldens waardig zyn, betaalt 's jaars 8 0 0
Gog in gevalle hoofd- of Haardstede-geld betalen 6 0 0
De Impost of het Gemaal, welke alleen te Koevorden, om het afwisselend
Garnisoen, plaats heeft, wordt betaald op den volgenden voet.
Van een mudde Tarwe, tegen drieendertig op een last gerekend 0 9 0
Voor Boekweit, Garst en Bonen als voren 0 3 0
Van Rogge 0 4 0
Het inkomende Brood en Biscuit de 13de penning.
De Tarwe die tot brouwen gebruikt word 0 18 0
De Rogge, Garst of Boekweit 0 12 0
De Havermolt 0 6 0
Van buiten ingebragte boekweitmeel, het mud 0 4 0
Tarwe 0 11 0
Rogge 0 4 0
Van dit alles wordt de zevende penning gekort, om reden, dat, in het
overige van het Landschap by Redemptie, het Gemaal, by wyze van
Hooggeld, betaald wordt, de kinderen beneden de twaalf jaaren oud,
welke bij raming, op het zevende deel der Inwooners gerekend zyn;
voor welke Reden die ieder Persoon moet betalen in het jaar 0 12 0
Dan, van deze betaling zijn nog, behalven de kinderen beneden de twaalf jaren oud ontheven, de trekkende Leden der Diaconien, de Bewooners van de nieuwe Coloniën, of Geoctroieerde plaatsen, Ruiters, Soldaten, ‘s Landschaps Rode Roeden en de Geappoincteerden.
(In het Landschap Drenthe plgt men de Karspel-Soldaten of Armjagers Rode Roeden te noemen, Een Roede of garue in het gemeen, beantwoord aan het Latynsche Virga; doch duidde ook meer byzonderlyk aan, het Signum Kustitie. Een rode Roede was het zinnebeeld der waardigheid van eene Rechter over Lyfstraffelyke zaken, waar door het bloedëischende Strafgericht wierd voorgesteld, Vermoedelijk hebben des Landschaps Rode Roeden of Dienaars van het Gerigte, oulimgs dit teken voor de Richters gedragen, en, uit dien hoofde, dezen naam bekomen. In Groningen heeft nog de gewoonte plaats, dat de Heer Praefident van den Hove, en de Heer President Burgemeester, naar en uit de Vergadering, wordt voorgegaan van een Bode, welke een zilveren Scepter draagt. Volgens Kiliaan betekent het woord Roede ook Sceptrmn imperii. Het is ook genoeg bekend, om geene andere voorbeelden aan te voeren, dat zekeren Gerichtsdienaars, in het oude Rome, Lictores, genoemd, dragende een Byl., met Roeden omwonden, de voornaamste Overheden overal plagten te verzellen.).
Van ieder korf met Byen in het jaar 0 4 0
En insgelyks van uitheemsche Byen, geduurende den tyd dat dezelve
in het Landschap zyn, de korf 0 4 0
.pag. 87/88
TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE VAN 1795.
De tweede belasting draagt den naam van Haardstedegeld, hoewel zeer onëigen, overmits dezelve van een geheel anderen aart is, dan dit woord schynt te kennen te geven. Het is, namelyk, eene schatting, waar by ieder huisgezin, van welk eenen stand het ook zyn moge, die van trekkende Leden der Diaconien en der Soldaten alleen uitgezonderd, jaarlyks, ten minsten eenen gulden betalen moet, namelyk in ieder pay, die de staten doen uitschrijven, welke men den naam van Keutergulden geeft. Dan de huis gezinnen, welke een vol boeren bedryf hebben, of met vier paarden ter Esch varen, zyn op vier guldens, die drie paarden tot hun werk nodig het ben, en die met twee paarden arbeiden, op twee guldens geschat. Insgelyks worden alle Amptenaren, Ambagtslieden en Fabrikeurs (welke laatsten ook byzonder, invoegen als boven gemeld is, voor hunne paarden moeten betalen) op twee guldens gesteld. Alleen worden de Predikanten en Schoolmeesters of Kosters niet hoger dan met den Keutergulden bezwaard. Intusschen wierd, reeds zints verscheiden jaren, deze belasting, door de Staten, verdubbeld: invoegen 'er, zo als boven is germeld, acht, zes, vier en twee guldens, van ieder huisgezin gevorderd worden.
Alle tien jaren worden, door Heeren Drost en Gedeputeerden, volgens de opgaven van de onderscheiden Schuitessen, Schatbeurders en Volmagten, ieder in zyn Karspel, en daar toe voordagtelyk beëdigd, nieuwe Registers en Cohieren gemaakt, naar welke de Karspelen de betaling aan het Comptoi generaal moeten doen.
-
pag. 116/118. TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE VAN 1795.
Tot de Jacht is, in het Landschap, een iegelyk gerechtigd, dewelke, naar ’s Lands Quotisatie, voor achttien honderd guldens aan vaste goederen in een Karspel gelegen, bezit; of, in iedere Pay Grondschatting van dezelven, twee guldens jaarlyks betaalt. Doch van dit Voorrecht mogen de uitheemschen, wanneer dezelven zich niet op hunne goederen, binnen het Landschap gelegen, bevinden, en de Predikanten, niettegenstaande dezelven, andermits, Gequalificeerde Eigenerfden mogten wezen, geen gebruik maken. (In het jaar 1791 is eene geheele nieuwe order op de Jacht en Visschery geärresteerd, waar by, onder andere, het aan de Predikanten, geregtigd zynde, veroorloofd is, twee dagen ter week te gaan jagen, en daar dit Reglement op eene geheel andere wyze is ingerigt, als in eenige andere Provintie, is het zelve, in zyn geheel, hier achter bygevoegd.). Ook zyn de Eigenerfden, op Geoctroijeerde plaatzen wonende, daar van uitgesloten, ten ware dezelven, van de Vrydommen, by het Octroy vergund, voor hunne huisgezinnen, geen gebruik maakten, en alle de Lasten gelyk de Ingezetenen van het Landschap, op zulke plaatzen niet wonende, betaalden. De Woonplaats veroorzaakt, in dat geval, omtrent het genot van deze of andere voorrechten, gene beletzelen. Voor en aleer iemand gebruik van de Jacht maken mag, is hy verplicht, zyne bevoegdheid, door het Kolegie van Heeren Drost en Gedeputeerden, te laten onderzoeken.
By het Jacht-Reglement wordt de jacht op Hazen, van den eersten September tot den laatsten February, en de Jacht op de Korhoenderen tot den laatsten December, vrygesteld. Doch de Jacht op de Korhoenderen is, om het vierde jaar geheel verboden of gesloten.
Op het vernielen en vangen van Wolven, Otters, Vossen, Valken en Musschen, zyn Premiën gesteld. Voor een Wolf betaalt het Landschap honder guldens, voor eene oude Moervos drie guldens, en voor een Rekel twee guldens, voor een jongen Otter een gulden en tien stuivers, voor een jongen Vos een gulden; voor ieder Valk zes stuivers en voor een Musch twee duiten. De Nesten van Kraaijen en andere schadelyke Vogelen moeten, op verbeurte van zekere boeten, vernield worden. Jachtgeweer, Jachthonden en Duiven, mogen alleen by de Gequaliriceerden gehouden worden. Hazen moeten met Honden gevangen, en mogen niet geschoten worden. Het gebruik van het Schild en van ander Jachttuig, om op Patryzen en Korhoenders te jagen, is verboden. (Het Schild is een soort van Scherm, een Koe en Paard verbeeldende, van Papier or Doek zamengesteld, en zo ligt gemaakt dat men het zelven gemakkelyk met ééne hand kan bestieren. Achter zulk een Schild verbergt zich de Jager om het Wîld 't geen daar voor niet bevreesd is, te kunnen naderen en schieten). Niemand mag meer dan éénen Jager houden, aan welken men huisvesting, kost en loon geeft.
De Visschery, die zich binnen de grenzen van ieder Markte, in welke de bevoorrechte goederen gelegen zyn, bepaalt, en alleen aan de Eigenërfden behoort, is, alle jaren, zes weken, namentlyk drie weken vóór en drie weken na den eersten Mey gesloten.
pag. 165/167. TEGENWOORDIGE STAAT VAN DRENTHE VAN 1795.
De Wind- en andere Jachthonden, zyn, in het Landschap, van verschillende soorten, doorgaans vlug en argericht, en elders zeer beroemd.
In vroegere Eeuwen heeft het, in dit Gewest, niet ontbroken aan Beeren, Herten, Wilde zwynen, Wilde geiten en veele andere soortgelyke wilde Dieren, nog heden ziet men er nu en dan, Wilde zwynen, Rheeën en Wolven. (Zie den reeds, in de aantekening 9 aangehaaIden Girtbrier van Keizer Otto I in den jare 943 afgegeven, door de Koningen Hendrik den II en Coenraad den II in 1025 bevestigd, en by Heda, in Histor, Episc. Ultr pag. 33 101, en 113, te vinden.) (Omtrent de algemene Wolvenjachten is eene afzonderlyke gedrukte Ordonantie voorhanden, en dien aangeande heeft het volgende gebruik plaats. Wanneer de Regering onderrigt wordt, dat zich een Wolf binnen het Landschap ophoud, wordt een algemeene Jacht afgekondigd, waar by aan verscheiden Dorpen, en Gehuchten wordt bevolen, om op een zekeren bepaalden dag en uur, met Schietgeweer, Spiezen, Hooivorken. Greppen en ander tuig gewapend en met Trommelen voorzien, behoorlyk verdeeld, naar een bepaald Heidenveld, alwaar, tot een kenteken, een lange paal is opgerigt, op te trekken, en midlerwyl, de Struwellen en Bosschen te doorzoeken en aftejagen. Hier door gebeurt het, dat op zekere hoogte, de jagende Karspelen aan elkanderen sluiten en eindelyk een uitgestrekten kring formeeren, welke kring, onder het optrekken, hoe langer hoe kleinder en verdubbelt wordt en waar van de opgerichte paal het middelpunt is. Ingeval nu de Wolf opgejaagt is, en zich in den kring bevind, wordt dezelve gemeenlyk geschoten. Wie zo gelukkig is van het Dier te trerfen, brengt het naar zyne Woonplaats en hangt het aan een paal ten toon, en deze triumph is al het loon, het geen hij er voor ontfangt. Gedurende dezen Wolvenjacht is, het volstrekt verboden, eenig ander Wild te dooden.). Niet lang, nogthans, laat men er schadelyke schepselen ongemoeid. Zo ras men ze ontdekt heeft, wordt er jacht op gemaakt, en men velt ze neder.
Nu en dan, doch echter zeldzaam, treft men er Dassen en Marters aan. Het gemeenzaamste Wild, het geen er zich altoos ophoud, zijn Vossen, Hazen, hier en daar Konynen, Korhoenders, (Tetrices reu urogalli minores) Patryzent Hout- en Watersneppen, Hout- en Tortelduiven, Wilde Ganzen, Eendvogels, Zwanen, Arenden, Valken, Reigers, Uilen, Oijevaars, Kieviten, Ravens, Kraaijen. Spechten, nu en dan een enkelde Trapgans, en meer ander Gevogelte. Onder het kleindere soort ontbreekt geensints de vrolyke Leeuwrik, de staande Quartel, de smakelyke Lyster, de fraai gekleurde Goudvink en Putter, en de oorstrelende Nachtegaal.