1563 Jacht Overijsel en Drenthe

DRENTSCHE VOLKSALMANAK

PLAKKAAT VAN DE JACHT VOOR OVERIJSEL EN DRENTE, 1563

Van dit plakkaat schreef Mr.J.de Wal, later hoofleeraar te Leiden: "Joan van Ligne gaf een reglement op de uitoefening der jacht in Drenthe, waarschijnlijk de eerste algemeene verordening, die op de lage jacht in die landstreek betrekking had, en het is daarom des te meer te betreuren, dat ons geen spoor overig is gebleven van haren inhoud". Ok de archivaris Magnin heeft de bedoelde verordening "niet kunnen opsporen en alzoo niet kunnen nagaan welken invloed dezelve …. heeft gehad", terwijl Dumbar reeds verklaard had, dat in Overijsel geen plakkaat van Philips van dezen aard bekend was.

Het verloren reglement werd teruggevonden. Het is het eenige stuk, waardoor bewesen kan worden, dat de Eigenerfden in Drente ook vóor de vestiging der Rapubliek, onder de oude landsheeren in het bezit van jacht bevoegdheid waren en het is een bron voor de kennis der sedert 1600 in Overijsel en door de Staten van Drente uitgevaardigde jachtverordeningen, van welke verordeningen het de grondslag genoemd kan worden.

De jacht was vroeger een zaak van meer betekenis dan tegenwoordig en er is daarover, met name in Overijsel, heel wat strijd gevoerd. In onze genoemde landstreken viel het recht van jacht in den regel samen met het bezit van politieke bevoegdheden en was de jacht een voorrecht, waarbij niet slechts zij, die haar uitoefenden, maar geheele standen belang hadden.

Dit een en ander geeft mij aanleiding om de gevonden authentieke copie, berustende in het archief te Kampen, - en welwillend door den archivaris bij afschrift verstrekt, - in dit jaarboekje uit te geven. Een overzicht en enkele beschouwingen zullen daaraan voorafgaan.

Ons reglement, door Philips II of wel namens hem in 's Konings raad te Brussel vastgesteld, waarschijnlijk op advies van den stadhouder Jan van Ligne en andere raadslieden alhier, vond zijn grond in de groote ongeregeldheid, die op het stuk van de jacht heerschte. Een ieder matigde zich het recht aan om wild te bemachtigen, terwijl ook allerlei instrumenten en middelen gebezigd werden, waarvan de vernieling der wildbaan en miskenning van des Konings rechten het gevolf zouden worden.

Dat het plakkaat of reglement hier werkelijk is toegepast geworden, blijkt uit verklaringen in de Gospraken registres. (Grollo, Schoenloe 28 Febr. 1564: De buiren seggen ende brengen an dat Albert Altinge somwylen mit een roer gaet, dan sie en hebben hem niet sien schieten, und placht mit Willem Ubbels te jagen noch desen verleden somer, daer van hem de buiren vertuigen op Kon. mt. mandamenten, indien hij naer de publicatie van dien gejaecht heft. Borrick (Borger) 22 Maart 1565: De buiren brengen an, dat Derrick Koeners mit honden daer wal gejacht heft, heft hy daer geen recht toe, soe vertuigen hem de buiren op Kon.mt. mandamnet op de jacht opgericht.

Gasteren 22 Maart 1565: De buiren brengen an ende van sich datter wal vremde jaegers gewest bint, dan sy en kennen de niet, und vertuigen de op Kon.mt. mandamenten.)

Het reglement bevat in de zesde par., om daarmee aan te vangen, de algemeene verbodsbepaling, tegen een ieder, die niet tot de jacht bevoegd is, de bedreigde boete bedraagt het dubbele van die in par. 1 en 2 gesteld voor overtredingen door jachtgerechtigden begaan.

In par. 1 vinden wij het verboden jachtbedrijf: hier worden de instrumenten en middelen opgenoemd, waarmede het een ieder, ook den gerechtigde jagers, ongeoorloofd is loopend wild te vangen of te schieten. Er wordt boete en verbeurd verklaring gedaan op de overtreding bedreigd en het wordt zelfs verboden om, na verloop van 10 dagen na de afkondiging, de ongeoorloofde instrumenten inhuis te hebben, uitgezonderd de bogen en bussen, die niet onder vang-instrumenten begrepen zijn en bovendien op vliegend wild gebruikt mocht worden.

De volgende par. bevat de geoorloofde wijze van jagen. De gerechtigden mogen loopend wild, grof en klein, met leger en windhonden vangen. (Hazen te schieten was in 1791 nog niet geoorloofd in Drente. Teg. St. I, 117)

Patrijzen, korhoenders en ander vliegend wild mogen zij niet alleen vangen, maar ook schieten. Of het vangen van vliegend wild behalve met honden al of niet met behulp van netten en strikken mochtgeschieden, wordt niet gezegd, en schijnt daarom toegelaten. In par. 5 ligt ook een aanwijzing, dat het gebruik van netten geoorloofd was, evenals in volgende eeuwen in Drente werd toegelaten het "dragende of slepende tyras voor een staande hont" te bezigen, met uitdrukkelijk verbod evenwel van het "tyras op de nachtlegers". Het strikken van patrijzen was vermoedelijk nog niet in gebruik, doch een halve eeuw later, in 1612, werden, hoewel het toen verboden was, onder Zeijen zoowel hazen als patrijzen gestrikt. (In Holland werd het hazen strikken ingevoerd door uitheemsche soldaten omstreeks 1586; omtrent patrijzen lezen wij omstreeks 1561, dat netten aerdtstricken, die men schijnt te stellen om snippen te vanghen, vernielt worden vele perdrijsen".

In par. 3 wordt een beperking op het voorgaande gemaakt en worden de rechten van een deel van hen, die in Drenrte tot de jacht bevoegd zijn, aanmerkelijk besnoeid. Aan de "buiren" wordt niet alleen de jacht op grof wild, maar ook op patrijzen en korhoenders ontzegd; zij mochten dus slechts jagen op hazen, konijnen, craenen, swaenen en reijgers (par 8) en op putoors, ganzen, snippen, eendvogels, kwartels en plevieren, hetgeen alles volgens de jachtplakkaten in Holland als wild beschouwd werd. (Merula, Placaten van de wildernissen (1605) schrijft, dat de jacht van een haas den edelluiden veel genoeglijker is dan van eenig ander wild. Het vlees van cranen wordt genoemd zwaar om te verteren: van swanen eveneens, wordt meestal gebraden: van reigers ongezond, hoe jonger hoe beter.).

Deze beperking grondt zichblijkbaar op de bekende giftbrieven (Een vertaling komt voor in den Almanak 1839, blz. 18) aan den Bisschop van Utrecht van 943, 944, 1006 en 1025, waarbij de Koning van Drente c.a. bepaalt: "dat geen graven of andere mannen zich zullen vermeten te jagen op herten, beeren, geiten, wilde zwijnen noch op de beesten (bestias insuper of insuper et bestias), die in de duitschetaal Elo en Schelo genaamd worden, tenzij met vergunning van den Bisschop". Opvallend is de overeenkomst tusschen de zinswending "insuper et besttas" en die van het reglement: "noch ook eenige" velthoenderen.

Terwijl het nog bestaande wild uit de giftbrieven, in het verbod van Philips onder den algemeenen naam van "grof wildbraet 'I voorkomt, neemt ons reglement op de plaats van Elo en Schelo het veldhoen en het korhoen. Deze zijn echter geheel andere dieren, daar, geljjk men, onder meer met een beroep op het Nibelungenlied, heeft aangetoond, elo en schelo viervoetige en althans groote en sterke beesten moeten zijn geweest.

De genoemde edele vogels zijn door Koning Philips willekeurig of uit dwaling in de plaats gesteld en, daar vermoedelijk reeds in 1563 zelfs de herinnering aan de sedert lang uitgestorven elo en schelo verdwenen was, konden inderdaad de Drenten tegen de opneming der bewuste vogels niet veel inbreggen. Dat zij tegen het voorgenomen jachtreglement wel hunne rechten hebben traohten te verdedigen, wordt aannemelijk door de omstandigheid, dat in 1560 over geheel Drente hagelspraken gehouden werden, ter bespreking van punten het recht van  jacht betreffende.

Jammer, dat het voor ons verborgen blijft, over welke punten het verschil liep. (Orde van 1560 (Paschen): “op die buyrtuych, liie van Loon gedaen van die jacht, soe doch gisteren by die 24 Etten gecommmniceert in haegespraecke te holden in elck dinxspul van derselver saecke und anders, begeeren die XXIIII Etten voorts, dat die erntfeste Droste daerinne will soe lange dulden ter tyt sulcx geschiet, soe di bueren van Loon des an t gemeene landt vertuget’hebben".).

In hare gevolgen was de bedoelde beperking misschien van minder beteekenis, omdat aan ons reglement, ook wegens de onlusten, niet lang en niet ernstig de hand gehouden werd. Bij het doorbladeren der Gospraken registers van 1563-65 (de eerstvolgende jaren ontbreken) zijn mij slechts enkele aangiften voorgekomen, terwijl in Overijsel de Stadhouder reeds den 7 Maart 1564 (Racer, Overijs. gedenkstukken (1871) 1ste stuk, Vervolg, bladz.VIII.), dus nog geen half jaar na de invoering, aan den Drost van Twente klaagde: “dat dien niettegenstaande (n.l. ondanks het gezonden plakkaat op de jacht) groete misbruyck mit schieten ende sonst daer en tegens geschien solde ende den inholt van dien niet geobserveert ende geholden worden." Na de afzwering van Philips hernamen de Buiren in Drente hunrecht van jacht op bedoelde vogels.

Het reglement noemt in par. 2 "de ingezetenen, die van oldes daertoe gerechtiget Sijn". Uit de verdere bepalingen valt af te leiden dat dit zijn diegenen, die een eigen huis bewonen en geerfd zijn, maar het is niet recht duidelijk, welke betekenis "geërvet" in dit reglement heeft in verband met later te melden stuk van 1558.

Ten opzichte van Drente kan uit par. 3 blijken, dat de gerechtigden de "Buiren" zijn, mits hier wonende. Buren waren, ook in de 16de eeuw volgens onderstaande Gosprake (Opde Gosprake over Oestermoerer dinxpel 16 Juli 1565 voert de eischer aan: "dat geen lantrecht vermach, dat imants op een half vierendeel wardeels buyr wesen oft weyden mach …. en dat oeck geen lantrecht sal vermoegen, dat twee elcks een half vieren deel wardeels hebbende, sullen moegen toehoepe leggen, soe dat de eene in dit jaer en de ander dat jaer dryven en weyden mach." De gedaagde antwoordt: "dat hy een vul vierendeel wardeels heft und daeromme als een vulbuir desulve marcke wal mach beslaen" enz.) zij die ¼ waar waardeels in de gescheiden en ongescheiden marke bezaten. Werd misschien, "buur" soms in ruimeren zin gebezigd, hier kan dit niet het geval zijn. Uit de medegedeelde aangifte op de Goesprake van 22 Maart 1565 (Borck), schijnt reeds te volgen dat niet alle ingezetenen tot de jacht gerechtigd waren en het is mede niet aannemelijk, dat zij, aan wie het blijkens gosprake van 16 Juli 1565 niet veroorloofd was te "weijden", recht van jacht hadden in de marke, terwijl verder het eerstvolgende reglement (1608) het vorrel waardeels met zooveel woorden als vereischte stelt, zonder dat uit iets valt af te leiden, dat dit punt toen een verandering onderging.

De jacht schijnt een bevoegdheid te zijn geweest van publiek rechtelijken aard en was verknocht aan dezelvde mate van grondbezit, waaraan hier de comparitie al Eigenerfde ten Landsdage, de verkiesbaarheid tot Volmacht (lid der Staten), tot Ette. Tot Carspelvolmacht, verbonden waren. Steeds duidelijker wordt het bij de jongere jachtreglementen uitgedrukt, waarvan dat van 1683 vereischt een vol vierendeel waardeels of soo gequalificeert zijn, dat ten Landsdaghe magh compareren, en dat van 1726 de woorden bevat: sullende niemand tot de jacht in dese Landschap geadmitteert worden als die gene welke sodane qualiteijt hebben, dat ten Landsdage geadmitteert kunnen worden.

Waar de buren jachtbevoegdheid hadden, valt dit te eerder van de adellijken (Deze komen ook wel als buren voor. In 1450 treden b.v. als stokleggensmannen op de “erfburen te Echten Reinold en Henrik Van Echten" en in 1470 de "buiren te Echten H. van Echten, Volker en Sijmon van Echten broeders." Ned. Heraut 1886, bl. 41.) aan te nemen en par. 2 onderstelt ook buiten de buren nog gerechtigden, voor wie het verbod om grof wild te jagen niet geldt. De adel heeft kennelijk van den Landheer de vergunning op grof wild verkregen, waarvan in den aangehaalden gifbrief van 944 sprake is.

Tot de jacht waren dus in Drente gerechtigd de Rridderschap en de Eigenerfden, de beide standen van regering, uitgesloten waren de keuters, meiers, handwerklieden enz.

Wat Overijsel aangaat, worden in een stuk van 1558 de huislieden niet jachtgerefhtigd genoemd (Daarin schrijft de Stadhouder aan den Drost van Salland: "Wy kommen in erfarung, dat sich vele Huysluyde ende andere daertoe niet gerechtiget onder uwe bevolen Drostampt dat Wiltbraet mit bogen ende roeren to schieten, oick onbehoirlick to vangen ende to vernielen, dagelycx onderstaen" en beveelt hij den Drost op de straffen van ouds daarop staande, te "verbieden laeten upgeruerten Huysluyden ende andere des gheen gerechtigheyt hebbende, ennich wiltbraet, in wat maniere dattet sy, to vangen eder to schieten". Racer, a,w., Bewijsstuk no. 11.) en volgens Racer (die ook zegt dat "de huisieden of boerenstand" destijds geen recht Van jacht bezat), hadden de huislieden reeds lang opgehouden "stand van regeering" te zijn. (Racer 1, bl. 51, schrijft de uitsluiting van de jacht ten deele toe aan den verkeerd uitgelegde wet van Keizer Frederik I, hetgeen minder aannemenlijk schijnt, waar deze wet niet tevens op Drente werd toegepast.)

In dezen tijd en later dan ook, buiten de Ridderschap, op den Landsdag alleen de hoofdsteden, Deventer, Zwolle en Kampen, wier burgers in de 17de eeuw (en in de 18de eeuw, mits een grondbezit van 1000 ducatons ten plattenlande hebbende) met de Ridderschap de eenige jacht gerechtigden zijn. (De burgers van Enschede en Olenzaal hebben voortdurend hun beweerde jachtbevoegdheid trachten te handhaveri, doch eerst bij de reglementen van 1789 en 1790 kregen zij en de 'burgers der andere kleine steden, mits gegoed als van de groote steden gezegd en de landsbewoners ter waarde van 15000 gulden gegoed, rechtens de bevoegdheid tot de jacht terug.) 

Dat de jacht door den Stadhouder in 1558 aan den stand der Huislieden betwist, hun bij ons reglement weder zou zijn toegelaten, is niet aannemelijk, ook met het oog op de omstandigheid, dat in October 1563 zelfs de stad Oldenzaal op grond van ons reglement wegens onbevoegd jagen vervolgd werd. (Racer, Bewijsstuk no. 12).

Na de afzwering van Philips II onderging de jachtbevoegdheid alleen in Drente wijziging en wel dier voege, dat de rechten van den stand der Eigenerfden werden uitgebreid. Deze, met de Ridderschap te zamen Souverein gevvorden, verkregen het recht der jacht op grof wild aan de Souvereiniteit verbonden en hebben de hooge jacht sedert behouden.

Terwijl, om tot ons reglement terug te keeren, de bevoegdheid tot bijwoning van den Landsdag niet mocht worden uitgeoefend, tenzij men in de provincie vaste woonplaats hield, gaf ten opzichte van de jacht, volgens een uitzonderingsbepaling, een tijdelijk verblijf op de goederen ook een tijdelijk recht van jagen, hoewel uitsÎuitend voor het jachtbedrijf bij par. 5 bedoeld. In 1612 vlerd het in Overijsel bepaald op tweemaal in het jaar.

De sluiting der jacht duurde volgens het reglement van Meidag tot 1 Augustus. De straf op het jagen in gesloten tijd was voor de gekwalificeerde jagers eenbeote van 10 car. gulden en voor de nietgerechtigden volgens par. 6 een boete van 20 caroligulden. Eieren van wild uithalen  werd gestraft met een boete van 3 care gulden. Ook bevat het reglement bepalingen tegen het schieten en vangen van vlucht duiven en kerkduiven.

Het verbod om wild te verkopen (In de 17de eeuw werd in Drente daarvoor de jacht-eed ingesteld. De uitheemsche opkooper werd na 1726 als "een openbare Wild-dief" naar Assen opgebracht en in voorarrest gezet. Ook in Overijsel werd het verkopen van wild verboden.) wordt in dit reglement niet aangetroffen, ook niet het voorschrift, dat alle wild bij vervoer, naar binnen- of buitenland van een geleibrief met des afzenders naam moet voorzien zijn; evenmin dat ongekwalificeerden geen jachtgeweer en jachthonden houden en geen honden mee naar 't land mogen nemen, noch dat jagers hun honden, die zelfstandig op de jacht gaan, een bongel moeten aandoen, al hetwelk in Drente in de 17de en 18de eeuw uitdrukkelijk bepaald werd.

Bij herhaling van overtreding werd volgens het reglement de boete verdubbeld.

Wanbetalimg der boete had tengevolge dat de delinquent in zijne goederen wend geëxecuteerd en wie niet had, werd naar goeddunken en gelegenheid der zaak "gecorrigeerd".

Terwijl het aanbrengen met den vijfden penning der boeten werd aangemoedigd, waren ambtshalve met het opsporen der overtredingen de Schulten en Panders belast, die ingeval van verzwijging bij herhaling gepleegd, zelfs van hun ambt zouden worden ontzet. De grootste waarborg evenwel voor de naleving van het reglement, al bleek ook bij deze bij den tegenstand der bevolkmng niet voldoende, was, voor zoover Drente betreft, gelegen in de van ouds bestaande en hier voor de jacht nog eens uitdrukkelijk aangevoerde verplichting der ingezetenen van, Drente om alle overtredingen van wetten in hun woonplaats begaan op de Gosprake aan te geven, op verbeurte, als verzwijging ontdekt werd, van "drie pont" wegens elk huis. (Landr. v. 1412 par. 13).  Het reglement, dat wij als bijlage zouden geven, luidt:

 

BIJ DEN CONINCK

Onsen lieven en getrouwen Ridder van onsen orden Stadtholder und Capitein generael van onsen Landen van Vrieslandt, Overissel, Groningen en Lingen, Heer Johan van Ligne Graeffen. van Arnberge, Salut Alsoe toe onser kennisse gekomen is dat opt stuck ende Exercitie van die jacht in onsen Lande van Overissel unde Drenthe groete ongeregeltheit is, soe een yeder hem des aldaer onder winden will, soe weIl uytlantsch als Inlantsch, schietende diverse Beesten, met boegen, bussen, unde oeck deselve vangen met netten, gaeren unde andere instrumenten alles tot groete verminderonge und versmaedenisse van onser Hoochht und authoriteit, unde toe beduchten is dat daerinne noch al mer ongeregeltheit vallen solde indien van onsent wegen daerinne niet versien wurde, soe ist, dat wy die saecken voirscr. anengemerckt, willen hierinne versien tot conversatie van oneer hoicht rechten, und Heerlikheit, ontbieden ende committieren U mits desen, dat gy van stonden an unde sonder vertoech doet kondigen, uytroepen ende publicieren alomme binnen onsen landen van Drente en Overissel daer men gewoentlicken is uytroepingen unde publicatiën toe doen, unde van onsentwegen seer scherpelijk bevelen

  1. 1 Dat niemant, van wat conditie, qualiteit of wie hij sij, eenich loepende wiltbraet, groff off klein, sal moegen vangen off doen vangen mett ofte in gaeren, netten, panden, stricken, stappen, kuilen, in offt met eenige andere instrumenten, schieten ofte doen schieten met boegen oft bussen, bij den broecke van 10 Car. gls. en voerts op verbeurte van den gaeren, panden, bussen, boegen unde anqeren Instrumenten daer hij dat voers wiltbraedt met vaget offte schietet. Noch oeck deselve panden, gaeren, netten und andere Instrumenten daer hij het voers. wiltbraedt met vanget, niet langer dan tyn dagen nae verkondinge und uytroepinge van desen in haer huis offte gewaersaem, holden, bij verbeurte derselven broecken.
  2. 2.Dan sollen die ingesetenen van Overissel en Drente die vanolders daer toe gerechtiget syn met honden unde winden alle loepende wildbraet nae older gewoente moegen jaegen ende vangen, insgelycken velthoenderen, curhoendaen, unde alle vliegende wiltbraet vangen und schieten, doen vangen unde schieten by oeren gecledeten schutte offte dienaer als van olts gewoenlicken, und by niemants anders.
  3. 3.Behalven nochthans dat die buiren die met honden ende winden in den Drente jaegen und wiltbraet loepende und vliegende vangen off schieten, geen reen off aender groff wiltbraet, als daer komt noch ook eenige velthoenderen off kurhoenderen sullen moegen vangen off schieten in eenigen wijse bij die boete voers.
  4. 4 Beholtlick oek dat niemant wie hij sij soe om gienen schaeden int saet ende koerngewas toe doen, als de vethoenderen Eyeren unde jongen, insgelyken jonge Haesen unde Rheen durch den honden niet toe doen eeten, unde vernielen, sall mogen jaegen in Drente ofte Overijssel van Meydach aff tot den 1en dach Augti by gelycke broecke van 10 car. Gl unde verbuerte van den honden unde winden.
  5. 5 Verbieden dat diegeene die in Overijssel unde Drente geervet syn, unde daer niet en woenen, daer niet moegen jaegen, noch eenich wlltbraet vangen, schieten ofte doen schieten, dan alleene als sy daer soemen om haere Erven ofte goet toe besuchtigen met honden unde winden, een en twee, drie, om weidewerk ende haer geneuch te vangen int kerspel daen sij geervet sijn, unde wijders offte aenders niet, bij die broeke van 20 car.gls. en voerts op verbeurte van honden netten unde winden soe voers. is.
  6. 6 Verbieden unde interdiceeren van gelijcken allen den geenen die in Overijssel ende Drente niet en wonen ofte a: aer nlet geervet zijn, eenich wiltbraedt, groff off klein, loepent off vliegend toe vangen off schieten in eenigen wijse, bij die poene van 20 car.gl.
  7. 7 Unde soe jimant in Overijssel ende Drente woenachtich eenigen uytheimschen offt ongeerveden jaeger off schutter herbergt ofte huiset, helpt offte wijset, die sall verbroecket hebben d helfte van den broecken voers.
  8. 8 Voorts soe verbieden wij ock eenen jederen eenige Velthoenderen, Corhoenderen, Craenen, Swaenen, Reygers, offte wat wilt dat het sij, oere Eyeren toe beroven, bij die poene van 3 Car.gl. unde die olders sullen den kinderen verbieden unde die Huisheer synen huysgesinde offte die broecke voer de selve betaelen.
  9. 9 Item dat niemant hem vervordere toe schieten offte toe doen schieten eenige huisduiven op een anders huis offte suifhuis off van der kercken bij den broecke van 10 car. gl. unde van oere bussen, boegen offte andere instrumenten.
  10. 10 Insgelycks sall niemant geene huisduiven schieten buyten op de Landen, off velden by die broecke van 3 car.gl. ende verboerte van busse, boegen offte ander Instrumenten.
  11. 11 Ende men sall geene huisduiven met netten offte met slaegen op den velde offte in haer huise vangen by dubbelde broecke, ende verbeurte desselven netten.
  12. 12 Unde sollen die voers. Broecken syn unde verstaen worden voer d’eerste reyse ende indient daer noch meerder gebeurde telckens dubbelt, van allen welcken buyten unde broecken sall doe aanbrenger gebieten unde hebben van vijftien penninck und van die resten sullen onse Drosten, reeckeninge doen gelyck van onsen aenderen broecken.
  13. 13 Unde sollen die schulten unde onderschulten ende Panders neerstighe opsight draegen dat dit voergaende gevell scherpelicke onderholden worde, melden unde aenbrengen, sie yemant daertegen doet off doet doen by dubbele broecke, indien und soe verre bevonden worde, dat sy solcks geweeten unde versweegen hebben, voer d'eerste reyse, und voer die twee de reyse boeven die broecke toe verliesen unde toe verbeuren oer ampt unde die penningen daerop liggende, Sollen oeck die Buiren in Drente dese voers. broecke gelyck alle andere onse broecke schuldlich syn en die Carspelen aen toe brengen und toevertuijgen by die poenen unde broecken daer toe staende.
  14. 14 Unde tot onderhoudenusse van dese jigenwoerdige ordonnantie unde verbott procedieren tegens die overtreders unde ongehoirsamen bij executie van poenen voers. sonder eenige gratie, gunste offte dissimulatie, unde indien eenige van de voers. overtreders en delinquenten geen gelt offte goet en hadden om toe betaelen die boeten offte broecken die sy verbeurt sullen hebben, willen unde ordonnieren wy, dat in dien gevalle alsulcke persoenen niet machtich synde die voers. broecken toe betaelen gecorrigiert sullen worden nae uwe goetducken unde gelegenheit der saeken. Des toe doenen met desen aencleeff geven wij U volkoemen macht ende authoriteit, unde sonderlinge bevell, ontbieden ende beveelen eenen yegelicken dat sy u tselve ernstlich verstaen ende gehoersaem syn want ons alsoe gelieft. Gegeven in onse Stadt van Bruissel onder onsen Contregsel hyr opgedrukt in placcate den 12e dach van Septemb. 1563. Onder stont geschreven: bij den Coninck in sijnen Raede, ende was ondert. OverIoepe ende was met des Conincks segell in roeden wasse in placcate besegelt.

De aan den kant geplaatste paragr. en cijfers komen in het handschrift niet voor.

E.P.

 

www.oud-schoonebeek.nl