Boekweit in Brabant
GESCHlEDKUNDIG MENGELWERK over de provincie Noord-Braband
bijeengebrgt door H.R.Hermans. (tweede de deel) 1841
blz. 76.
Door wien en wanneer is de boekweit, voor het eerst, in de Nederlanden aangekweekt?
In het tijdschrift ter bevordering van nijverheid VI D.I.S. bI. 29 en verv. heeft de Heer J. J. Bruinsma, een fraaije verhandeling geplaatst, getiteld Nasporingen en Bijdragen betreffende den oorsprong de Geschiedenis, het Vaderland, de Geographische en Physische verspreiding, de vruchtbaarheid en de soorten van eenige in Noord-Nederland gekweekte Granen. Daarin komen wegens den Boekweit al die geschiedkundige nasporingen voor, welke de kundige schrijver in in- en uitlandsche schriften. gevonden heeft.
Uit zijn onderzoek blijkt, dat men niet weet, wanneer dit voor de zandgronden van Nederland, zoo nuttig veldgewas, het eerst is aangekweekt. Houttuyn die in 1777 schreef, wil, dat de boekweit voor drie of vier honderd jaren, en dus tusschen 1377-1477 in ons vaderland werd ingevoerd. (Natuurlijke historie volgens het zamenstel van Linnaeus ll, Dl, 8ste stuk, bl 483, die daarin door Martinet in zijn Catechismus der Natuur gevolgd is).
Uit een huurcedul, door de abdiin van Tongerlo in 1401 gemaakt, blijkt; dat die abdij eenig land te Calmhout, een dorp een uur van de grenzen van Noord-Brabant verwijderd en aan den grooten weg op Antwerpen gelegen, in jaarlijksche pacht uitgaf, voor 12 sesters rog en 6 sesters Boekweit. (Heylen, hist. verhandelingen, No 1, bl. 12. Deze verhandeligen, volgeschiedkundige nasporingen, zijn onlangs te Leuven herdrukt geworden, Heylen was Archivist der abdij van Tongerlo, en heeft dat archief aan zijn onderzoek met vrucht dienstbaar gemaakt). Ook vind ik in de rekening van het Lieve Vrouwe Broederschap te ‘s Hertogenbosch, van het jaar 1417-1418 gewag gemaakt van een loopense boekw/et.
Hieruit blijkt derhalve, dat men veilig stellen kan, dat de Boekweit in de laatste helft der veertiende eeuw, en dus in 1377 volgens Houttuin, met winst verbouwd werd, zoodat een gedeelte van de gewonne vruchten dienen kon, om de gedeeltelijke pacht te voldoen.-
Bij deze aanwijzing mag ik een ander geschiedkundig punt niet achter wegen laten, om welk ik eigenlijk oplettend werd, op hetgeen wegens de geschiedenis van den Boekweit in Nederland geschreven is. Ik bedoel namelijk, dat twee Zuid-Nederlandsche schrijvers, die elkanders schriften niet schijnen gekend te hebben, vermelden, dat de eerste overbrenger van dit graangewas in ons Vaderland te Steenbergen, thans een open vlek in Noord Braband, gestorven en begraven is.
De eerste is Franciscus Zypaeus, die in zijne, in 1640 te Antwerpen uitgegevenen Consultationes Canonicae, Lib 3, Cons. 4, aldus schrijft: nimis notorium est, vix paulum supra unum soeculum ex Turcia huc esse allatum panicum inventorum sepultum esse Steenbergae et ab eo in myricis Campinensibus primum et Geldricus coli coepisse. (Saginum panicum, of panicum alleen gebruikt men weleens in de plaats van Polygonum Fagopyrum. Boekweit).
Zypaeus stelt hier als van eene algemeene bekendheid: 1e dat de Boekweit iets vroeger dan 1540 uit Turkije is overgebragt. Dat de kundige man zicg wegens den tijd bedriegt, blijkt reeds aan het boven door ons aangehaalde huur-cedul van 1401. 2e Dat hetzelfde het eerst in de Brabandsche Kempen, zijnde het grootste gedeelte van Noord. Brabandsch zandstreken, door hem aangekweekt en vervolgens in Gelderland ingevoerd is, en 3e dat de menschenvriend, welke de Boekweit uit Turkije in de Nederlanden heeft ingevoerd, in Noord-Braband gewoond heeft en te Steenbergen begraven is.
De niet minder bekende oudheidkundige Gramaye, die omtrent het jaar 1611 Noord Braband bereisde met het doel, om derzelver oudheid-aardrijks- en geschiedkundige bijzonderheden te verzamelen, spreekt in zijn berigt wegens Steenbergen aldus over den eersten aanplanter van den Boekweit: In qua (ecclesia) etlam sepultas non levi argumento putatur, is, qui orimum repperit genus quoddam seminis, quod nostrate vocabulo Boeckweijt vocamus, dat is: Men meet op goede gronden, dat de eerste overbrenger van den boekweit in de Nederlanden, in de kerk te Steenbergen begraven ligt. Dit berigt van Gramaije komt voor in zijne Antiquitates Bredanae pag. 28, zijnde een onafgewerkt stuk, omtrent het jaar 1611, geschreven, en bijna eene eeuw later met zijne Antiquitates Brabantiae, Brux. : 702 in fol. uitgegeven.
Deze verhapdeling van Gramaye lag dus reeds een dertig jaren, in de eene of andere Biblioteek, verscholen, toen Zijpaeus hetzelfde berigt wegens den Boekweit gaf, zoodat er geen schijn is, dat zij elkander zouden hebben nageschreven.
Uit deze twee getuigenissen volgt, dat aan het stedeke Steenbergen, met grond de eer niet kan ontzegd worden, dat een van deszelfs burgers of inwoners, den voor de zandstreken van ons vaderland zoo onontbeerlijken boekweit, uit het Oosten in de Nederlanden aangebragt en het eerst in Noord Braband aangekweekt heeft.