De Kleine Scheere (geschiedenis)
Uit de geschiedenis van een
Drentse boerderij en haar bewoners
door MR. J. VAN DER SCHEER
Een dertig jaar geleden, fietsend in het oosten en noorden van ons land, vond ik een nacht onderdak in Coevorden. Dat mijn familie uit Drente kwam was mij uiteraard bekend; in Assen was mijn vader, in Rolde mijn grootvader geboren. Misschien had ik ooit over Coevorden horen spreken, maar dat was ik dan vergeten. Toen ik mijn naam in het hotelregister schreef, vroeg de ober: 'Komt U hier om de bruiloft bij te wonen?' Ik antwoordde, dat ik hier nooit eerder geweest was en er geen mens kende. 'Morgen trouwt de dochter van de boer op de Kleine Scheere', zei hij. Het maakte op mij geen enkele indruk. Dat de bruid een familielid was, ik had er geen vermoeden van. Dat ik iets met de Kleine Scheere te maken had, kon ik mij niet indenken. Aanleiding om het uit te zoeken had ik niet.
Maar geruime tijd na de oorlog kreeg ik een stamboom in handen, die een neef voor de oorlog had laten maken, en toen herinnerde ik mij de woorden van de ober. Deze stamboom begon nl. met Berend Geertsen, meier op de Kleine Scheere, geboren vermoedelijk kort na 1600. Ook vernam ik dat op die boerderij naamgenoten woonden; in de (onvolledige) stamboom kwamen ze niet voor, maar ze zouden kunnen stammen uit een van de onvoltooide takken, die weinig verder gingen dan 1700. Mijn nieuwsgierigheid werd wakker en ik bracht een bezoek aan de boerderij. Toen bleek, dat de bewoners en ik inderdaad verwanten waren, heel verre verwanten; de naaste gemeenschappelijke voorvader van de boer, die het bedrijf leidde, en mij was Evert Berends, zeven generaties terug, zoon van Berend Geertsen. Evert is vermoedelijk in 1691 overleden; een van zijn zoons is op de boerderij gebleven en van hem stamden de huidige bewoners, een andere zoon vestigde zich dichtbij in Overijsel; van hem stamde ik.
Later zette ik mij aan de genealogie en aan de historie van familie en boerderij; hieruit wil ik dat vertellen, dat voor een Drentse uitgave belang kan hebben.
Het is wel vrij zeldzaam, dat een boerderij een kleine drie en een halve eeuw van vader op zoon overgaat. Dit staat voor de Kleine Scheere vast: Berend Geertsen woonde er al in 1632. Het is niet onwaarschijnlijk, dat zijn voorvaderen er al een eeuw eerder boerden, maar tot nu toe is dit niet bewijsbaar. Misschien kan men nog verder teruggaan, maar dan is de onzekerheid zeer groot.
In oude Drentse en Overijselse documenten heb ik getracht gegevens te vinden; waarom ook in Overijselse? De Kleine Scheere, voor en ook nog wel na 1600 Lutke of Lutteke Scheere genoemd, is wel een boerderij in Drente, maar de streek is niet typisch Drents; ze is meer een verlengstuk van het Overijselse landschap en maakt geen deel uit van de 'grote stille heide'. Ze ligt, een drie km. ten Z.W. van Coevorden, vlak bij de Kleine of Coevordense Vecht en aan de overzijde van dat riviertje is het Overijsel. Daar lag vanouds de havezathe de Groote Scheere en tussen Groote en Kleine bestond lang verband. De bewoners van de boerderij waren vaak lid van de kerk van Gramsbergen en bezaten wel grond ook in Overijsel. Trouwens, het hele Coevorder gebied is lang een twistappel geweest tussen Drente en Overijsel en er gold Sallands recht. En ook nu lijkt de streek nog nauwe banden met Overijsel te bezitten. Van Coevorden komt men per trein naar Zwolle, niet (direct) naar Assen. De gemeente behoort tot het telefoondistrict Zwolle en van de meer dan 350 privé-begunstigers van het Provinciaal Museum te Assen woont er (1968) slechts één in Coevorden. . . !
We keren naar de historie terug. Aan de verklaring van het woord Scheere waag ik mij niet; hierover bestaat verschil van mening. Het I-Iuis ter Scheere heette in vroegere eeuwen wel ter Schede of Schedere; ook dit helpt mij niet. In de schattingsregisters van Salland, die zich in het archief van Deventer bevinden, komt men in de 15e eeuw een Gert en een Herman ter Schede en een Ecbert ter Schedere tegen; wie kan zeggen bij zulke gebruikelijke namen of er enig verband bestaat met de latere bewoners van de Kleine Scheere? Na 1500 en vooral na 1600 komt er geleidelijk wat meer licht; de bronnen, waaruit ik putte, zijn vooral de bewaard gebleven boeken van de schultengerechten van Coevorden en Schoonebeeke en die van den Hardenberg, benevens de protocollen van de stad Coevorden.
In 1525 wil een Gerdt van de Schere voor de etstoel in Rolde, het hoogste Drentse gerechts-hof, gaan procederen, maar dit proces is vermoedelijk niet doorgegaan. Hij woonde zeker wel in Drente en denkelijk op de Kleine Scheere; hij is wel de Geerdt (de spelling is nooit vast), die even verder aan de orde komt. In 1534 blijkt de Kleine Scheere domeingoed te zijn van de toenmalige landheer Karel van Gelre, die het noorden veroverd had. Of ze tevoren aan de bisschop van Utrecht heeft behoord? Ik heb het tot nu toe niet kunnen vinden.
Karel geeft dan de boerderij in leen 'wegens trouwen dienst' aan Rolof van Lennep Wolterssoon. Rolof heeft er niet lang van genoten, want een paar jaar later komt keizer Karel V aan de macht en in de copieën van de originele boeken van de rentmeesters van de keizerlijke domeinen vindt men dat de Lutteke Scheere in 1538 verpacht werd aan een Geerdt ter Scheer, denkelijk de man van 1525, die er wel is blijven boeren; dat deed een vorstelijk gunsteling niet; keizer Karel had vermoedelijk niet meteen een gunsteling bij de hand. In 1539 werd een Greethe, in 1540 een Brechte ter Scheer pachter, van 1541 tot 1547 weer een Geerdt. Hoe dit te verklaren? Bewijsbaar is het niet, maar ik vermoed, dat er een Geerdt Sr. en Jr. was; misschien heeft op grond van minderjarigheid Geerdt Jr. moeten wachten en was korte tijd een moeder of een zuster pachter. Het volgende maakt dit aannemelijk er bevindt zich op het Rijksarchief te Assen een akte van huwelijksvoorwaarden, waarin Geerdt ter Scheer partij was (1554); denkelijk dezelfde 'Geert ter Scheer tot Covorden' procedeert in 1555 voor het schultengericht op den Hardenberg tegen een deftig heer uit Overijsel. Dit zal wel niet de 'Geerdt Sr.' zijn, die 30 jaar eerder al procedeerde. Intussen had Karel V een gunsteling gevonden, Hendrik Van Besten uit het graafschap Bentheim, die pachter werd na 1547; Geerdt zal toen wel onderpachter zijn geworden, evenals Berend Geertsen in de 17e eeuw.
De pacht werd in natura betaald, althans vastgesteld; in 1542, 1543 heeft Geryt ter Scheer het erve ter Lutker Scheer in pachte omme thien mudden rogge (Zwolse maet), X11 mudden gerste, vier mudden haver en XX gansen.
In de zestiger jaren van de 16e eeuw komt men Geert in een oud document nog tegen; dan breekt de tachtigjarige oorlog uit en de gegevens worden schaars. De eerste tientallen jaren van die oorlog zijn ook voor Drente een tijd van rampen, soms van verschroeide aarde.
Vele boerderijen werden vernietigd en de Kleine Scheere lag bijzonder ongunstig, dicht bij de vesting Coevorden en aan een van de weinige toegangswegen tot die stad. Tegen 1600 komen er meer documenten en daaruit blijkt, dat de boerderij slachtoffer van de oorlog is geweest. In 1598 beginnen de boeken van de rentmeester der domeinen van het Landschap Drente, de nieuwe souverein, na Karel V en Philips II, en nu behoort de Kleine Scheere dus aan het Landschap. Ze wordt in 1597 verpacht aan de jonker Johan Van Steenwijck ter Groote Scheere.
Deze 'Erentfeste Joncker' zal het 'Arve Ther Lutke Scheer in pacht hebben ses jaer lanck' en de pacht is de eerste paar jaar laag, 25 ponden (=carolus guldens), want 'het Arve is geheel verwoest en te graven en die behuisinge gebroken en verbrant'. Wellicht is dit geschied tijdens het beleg van Coevorden in 1592. Prins Maurits, die dat jaar de vesting veroverde, had zijn hoofdkwartier ter Groote Scheere en in de zeer gedetailleerde beschrijving van het beleg door zijn secretaris, de latere raadspensionaris Anthony Duyck, leest men over trancheeën rond het hoofdkwartier, die een overval van de Spanjaarden moesten helpen verhinderen, welke poogden het garnizoen van Coevorden te ontzetten. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat het land rond de Kleine Scheere door loopgraven doorsneden is geweest.
Na 1600 gaat de pacht geleidelijk omhoog, maar ook toen was het er nog niet veilig. Anna Van Steenwijck, Johans dochter, gehuwd met Engelbert Van Ensse, die later pachter was, verzoekt nog in een brief aan het bestuur van Drente van 1623, geschreven vele jaren na de dood van haar vader, vermindering van pacht 'wegens merkelijke schade, die mijn vader in zijn tijd gehad heeft met het verlies van alle behuisinge, daar het verscheiden malen is gevallen wegens kriges verwoesting en met grote kosten opgetimmerd'. Zij vraagt eerbiedig de huur te verlengen een ruimen tijd van jaren ende wat 'beter koop’ (goedkoper) te laten. Het bestuur van Drente komt haar enigszins tegemoet door een paar jaar lang de pacht te verlagen.
Geleidelijk stijgt de welvaart weer. Men vindt zelfs op Rijksarchief te Assen een veetelling (met fiscaal doel), die volgens een vroeger archivaris tegen 1600 zou hebben plaats gevonden en een aanzienlijke veestapel vermeldt: 17 olde runder, 6 'jarige' runder, 5 peerden en 38 swinen.
Gezien het boven vermelde kan het tijdstip nauwelijks juist zijn; anderen menen dan ook dat het een telling van omstreeks 1560 moet zijn, denkbaar is ook een telling van ruim na 1600. Hoe dan ook, in het tweede kwart van de 17e eeuw draagt de Kleine Scheere meer aan belasting bij dan de gemiddelde boerderij en is er een flinke veestapel.
Wie er als pachter of 'meyer' op de boerderij werkzaam was is tot 1632 onbekend. Toen woonden er Berend Geertsen en zijn ehefrouwe Aeltien. Boven zei ik al, dat afstamming van de Geerts uit de vorige eeuw vrij waarschijnlijk is, maar niet bewijsbaar.
Er werd wel hard gewerkt en zuinig geleefd. Blijkens een oude akte en de boeken van het schultengericht kocht het echtpaar in 1634 een stukje grond; men is niet alleen pachter meer, men is grondeigenaar geworden. Dit herhaalt zich tijdens Berends leven enige malen.
Wat weet men van de moeilijkheden, die de bewoners beleefden? Weinig, maar een enkele maal komt uit de oude documenten iets te voorschijn.
In 1644 zegt Johan Godefried Van Ensse, de toenmalige pachtheer, zoon van Engelbert, Berend de pacht op, officieel, in de boeken van de schout. Er was zeker een geschil, maar dat moet zijn bijgelegd: Berend is er altijd blijven wonen. In 1651 een nieuwe moeilijkheid; de brave man was in de winter turf aan het steken, maar 'die van Coevorden' ontkenden zijn recht daartoe en wierpen alles in het water. Berend wendt zich bij afwezigheid van zijn pachtheer Van Ensse tot het bestuur van Drente en, toen de Heer van Ensse van de reis terug was schrijft ook hij: 'met een seer gedienstlijck versoeck, dat U Ed Moeg. hijrinne willen gelieven toe versien opdat die well gemelte meijer noedtdruft van brandt, gelijck andere sall kunnen bekoemen, sullende aendersindts kwaelijcke op het voerss. Erve sich konnen erholden.. .'
Het bestuur doet een onderzoek instellen blijkens een klein dossier uit het Statenarchief, maar van een beslissing blijkt niet. Het zal wel in orde gekomen zijn, want zonder turf kan men niet leven. Beneden zal blijken, dat men een halve eeuw later goed in zijn turf zat.
Domeingoed was de Kleine Scheere sinds 1653 niet meer. Drente verkocht haar toen aan de Heer Van Ensse voor 2900 daalders, d.i. 4350 guldens, in twee termijnen te voldoen. Berend was toen niet meer meier van de dominien, maar pachter van de Heer Van Ensse ter Groote Scheere. Bij de verkoop omvatte de Kleine Scheere 12 mudden bouwland Groninger maete, 6 dagwerken hooiland, 12 dagwerken marse.
Maten en gewichten uit die tijden zijn niet steeds gemakkelijk te herleiden tot die van onze tijd; ik schat heel ruw het totaal op een tien h.a. De boerderij zelf was destijds 7 gebint lang en 19 voet breed; als ik weer mag schatten omstreeks 20 bij 6 meter. Dit complex omvatte vermoedelijk woon-en bedrijfsgedeelte, dus ook de stal. Ik leid dit af uit beschrijvingen van oude Drentse boerderijen.
Berend Geertsen is vermoedelijk in october 1670 overleden. Geheel zeker is dit niet. Er bestaan geen overlijdens-en begraafregisters uit die tijd in Coevorden. Maar de kerkelijke boekhouding is voor een groot deel bewaard gebleven en een van de bronnen, waaruit de kerk inkomen putte was het verhuren van doodslakens. De naam van de overledene wordt niet steeds vermeld; soms leest men de naam van de huurder, b.v. de weduwe; soms ontbreekt iedere naam. Maar 'Berend op de Kleine Scheere' zal zeker wel op zijn dood betrekking hebben; in elk geval is hij niet voordien gestorven en bereikte hij een vrij hoge leeftijd.
Berend en Aeltien hadden een groot aantal kinderen; een van hen, Evert Berends, volgt zijn vader op; in 1667 was hij getrouwd met Wibbe Egberts uit de Meene, een buurtschap onder Gramsbergen.
Men huwt gewoonlijk mensen uit eigen kring, i.c. vrij gezeten boeren, die streefden naar uitbreiding van hun bezit. Ook Wibbes ouders, Egbert Jansen en Anna Melchers, en haar grootvader van moeders kant, Melchior Leemgraven, komt men in de oude boeken als kopers tegen, Melchior bijv. voor 1630. Evert en Wibbe volgen hun voorbeeld; ook zij breiden hun grondbezit uit.
Evert stierf betrekkelijk jong, vermoedelijk rond de vijftig, Wibbe overleefde hem een kleine dertig jaar; zij werd omstreeks tachtig. In 1691, misschien begin 1692, stierf Evert; in het heerdstedenregister van 1691 is Evert nog aangeslagen, in dat van 1692 Wibbe. Zij stond voor een zware taak: er waren vrij veel kinderen, waaronder nog jonge; meerderjarig was er nog wel geen; een aantal dopen zijn onvindbaar.
Dit heeft vermoedelijk de bisschop van Munster op zijn geweten, die in 1672 het Noorden overviel; er zijn nogal veel hiaten in de doop-en trouwboeken van die tijd.
Van verre voorvaderen, die niet tot de leidende figuren behoren, weet men meestal weinig of niets, slechts wat men in kerk-of gerechtsboeken aantreft. Ik heb steeds het vermoeden gehad, dat Wibbe een flinke vrouw was; men komt wel de uitdrukking 'Wibbe op de Scheere' tegen, ze genoot dus een zekere bekendheid en haar zoon Hendrik wordt soms niet Hendrik Evers, maar (na de dood van zijn vader) Hendrik Wibbeseun genoemd! Zij zal ook wel hebben doorgezet, dat man en kinderen lidmaten in Gramsbergen werden, al woonden ze onder Coevorden.
Maar nu vond ik een paar gebeurtenissen in de protocollen van Coevorden, die dit kunnen bevestigen.
In 1704 verscheen een aantal Coevordenaren uit de stad en omgeving voor borgemeesteren en gesworen gemeente (een soort gemeenteraad) met klachten over de hoogwelgeboren en gestrenge heer 'Vegelijn' (Vegelin van Claerbergen), commandeur van Coevorden, vestingcommandant dus. Deze zou zich aan zekere afpersingen hebben schuldig gemaakt. De klagers werden na beëdiging gehoord, onder hen was Wibbe, tussen de 60 en 70 jaar oud, naar ze verklaarde, dus wel om en bij 1640 geboren. Verschillenden kenden hun leeftijd niet precies.
Ze was een sloot aan het 'opgraven' geweest, maar Vegelijn had haar gelast die weer 'in te smijten' en had pas toegestaan, dat de sloot zou blijven, toen ze hem vier voer turf, een hoeveeelheid boter en twee gansen had 'vereert'. Dat ze eerst voor zo'n hoog en deftig heer geweken was, is begrijpelijk, maar ze liet het er niet bij zitten. En toen zij later, al heel oud (1718) door de koster geciteerd (gedagvaard) was voor het stadsbestuur, met twee anderen, omdat zij geweigerd hadden zes stuivers als kostersgeld te betalen, verklaarde Wibbe, evenals de anderen, dat de kuster niet meer toekomt dan twee stuivers, welke 'sij presenteren te geven en weten niet dat daar ooit meer van aan de custor is gegeven'. Hoewel koster Hovemeester verklaringen van twee burgers overlegt, dat door die huizen altijd zes stuivers betaald zijn, beslissen de bestuurders, dat Wibbe van de Kleine Scheere, omdat zij lange jaren op de boerderij gewoond heeft en 'van haar best bewust was’ (te goeder trouw) over 14 dagen onder ede voor het bestuur moet verklaren, dat ze nooit meer dan twee stuivers heeft gegeven; zo niet, dan worden de gedaagden tot zes stuivers veroordeeld. Wat mag men hieruit afleiden? Zeker dat Wibbe een zuinige vrouw was, misschien toch ook, dat ze een persoonlijkheid was, voor wie het stadsbestuur respect had. Hoe de zaak afliep? Veertien dagen later was Wibbe niet aanwezig en verlangde de koster zijn zes stuivers, daar de eed niet was afgelegd. Maar toen verscheen Wibbes zoon Berend, die meedeelde, dat zijn moeder ziek was. Het stadsbestuur verleende uitstel. . en daarna zwijgen de protocollen. Wibbe overleed eind 1720: 'doodslaken voor Wibbe op de Scheer'.
Berend zal geleidelijk de leiding van het bedrijf hebben overgenomen; in 1713 is hij getrouwd met Harmtien Jansen, die zich later, toen ook op het platteland familienamen meer in gebruik kwamen, Harmtien Beckmans noemt; haar vader was Jan Harmens Beckmans, zich noemend naar een boerderij in het nabije Overijselse Holthone. Berend
erfde de onroerende goederen; de 'tilbare ‘(roerende) goederen kwamen aan zijn broers en zusters: het vee, de landbouwwerktuigen. Deze verkochten ze aan Berend; dit blijkt uit een later opgestelde ongedateerde onderhandse akte, waarin ze verklaren, dat ze volkomen genoegen nemen met wat Berend hun destijds, vermoedelijk in 1713, had betaald. Misschien heeft Berend daarvoor geld moeten opnemen bij zijn landheer, een Bentinck von Wolda, die in een kwitantie aan 'Bernd und seiner Frau' in 1723 verklaart, dat de schuld aan hem was afbetaald.
Ook Berend en Harmtien kopen weer herhaaldelijk grond. Het bedrijf groeide en de welvaart nam toe. Dat men ook personeel in dienst had blijkt in 1748. Toen werd onder stadhouder Willem IV een eenmalige vermogensbelasting geheven van 2 % van het vermogen onder de aantrekkelijke naam 'milde gift'. Uit de bewaard gebleven gegevens van Coevorden blijkt, dat Berend daar verscheen met twee dienstmaagden en een knecht, allen met name genoemd, de eed aflegde (eerlijke aangifte) en 100 guldens moest betalen; 25 stortte hij direct in de kist, de rest voldeed hij nog in hetzelfde jaar. Het personeel kon zoveel niet betalen, maar had toch iets in de kist geworpen! Men had toen nog schatkisten. Berends belastingsom wijst op een vermogen van 5000 gulden, een bewijs van goede welstand in die tijd, o.a. krachtens het oordeel van prof.Slicher van Bath, de economische historicus van Overijsel.
Berend overlijdt in 1749, vermoedelijk - zijn doop is niet te vinden - op vrij hoge leeftijd. Weer volgt een Evert op; deze trouwt enige jaren later met Geertien Lucas', dochter van Lucas Lambers uit Anneveld, een buurtschap tussen Gramsbergen en Hardenberg. Later gaat ze zich Geertien Lambers noemen; de vadersnaam (patronymicum) Lambers (zoon of dochter van Lambert) wordt, zoals zo vaak, familienaam.
De eigendom van de boerderij is intussen reeds lang overgegaan van Van Ensses op Bentincks. Berend verklaarde in 1717 voor het stadsbestuur, dat de Kleine Scheere eertijds bij 'maegscheijding', d.w.z. boedelscheiding tussen verwanten, is afgedeeld. Wellicht is ze aan een freule van Ensse gekomen, die in 1680 met een Bentinck trouwde, een dochter van Johan Godefried.
Evert en Geertien, die al heel wat eigen grond bezaten, maar toch nog pachters waren, bereikten het ideaal van de pachter: ze worden eigenaars van de boerderij. Ze kopen haar van Joachim Bentinck van Wolda in 1772 en toen in l773 het gehele bedrag betaald was, geschiedde krachtens de koopakte de overschrijving in de boeken der stad Coevorden. De prijs was voor die tijd een heel bedrag: 6400 guldens; voor 4500 gulden werd ze voldaan in 'gerechtelijke obligaties', ingeschreven in de boeken van schout of stad, schuldbekentenis-sen, meest gedekt door hypotheek. Wie was voor zulk een bedrag Everts schuldenaar?
Bentinck zelf! Evert had een hypotheek op zijn eigen pachtboerderij; pacht en rente werden verrekend. Joachim ging het slecht; hij verkocht in die tijd meer boerderijen, teerde blijkbaar zijn vermogen op. Hij stond ook in de schuld bij 'de Joods coopman Isak Moses'.
In 1772 mankeerden nog 1300 guldens aan de koopsom, maar in 1773 waren die gestort in handen van de heer De Blécourt, secretaris van Coevorden en vond de definitieve overdracht plaats. Evert heeft toen zelf moeten lenen, o.a. van De Blécourt, maar blijkens een bewaard gebleven kwitantie was die schuld in 1778 geheel voldaan. Zo kon Evert in 1780 het moede hoofd veilig voor altijd te ruste leggen. Zijn afstammelingen zullen binnen afzienbare tijd het feit kunnen vieren, dat de Kleine Scheere twee eeuwen eigendom van de familie is. Geertien Lambers overleefde haar man vele jaren en ondertussen had een zoon, weer een Berend, het bedrijf overgenomen. Onder zijn bewind werd de boerderij nog eens door een ramp getroffen, De Fransen hadden in 1813 ons land ontruimd, maar een aantal vestingen bezet gehouden, waaronder Coevorden. Kozakken en Nederlandse vrijwilligers waren niet opgewassen tegen het vrij sterke en goed geoefende garnizoen. Pas nadat de commandant begin mei 1814 uit Frankrijk mededeling had gekregen over Napoleons capitulatie, werd Coevorden ontruimd. Weinige dagen tevoren echter had een deel van het garnizoen een plunder-en strooptocht gehouden en daarvan werd o.m. de Kleine Scheere het slachtoffer. Er is een papier bewaard gebleven, waarop alles, wat verloren ging is opgeschreven met de waarde er bij. Het huis en de schuur verbrand, swijnekot en turfschure (samen f 2800), 60000 pond hooi; vier koeien en een kalf gedood, een peerd dood-geschoten, twee koeien meegenomen, verbrand een spiegel, dertien fijne schotels enz.
Doel van de vermelding van de waarde is zeker geweest het verkrijgen van oorlogsschade-vergoeding. Die is in het algemeen, geheel of deels, door Frankrijk betaald.
Toen is men gaan herbouwen; later is er bijgebouwd. Berend werd weer door een Evert, Evert door een Berend opgevolgd. Maar de volgende Evert trouwde met de dochter van een boer, die geen zoons had, zijn jongere broer leidde het bedrijf; nu wonen en werken er diens zoon en kleinzoon.
Zo kom ik dan aan het eind van mijn verhaal, dat een beeld poogt te geven van lusten en lasten, lief en leed, door eenzelfde geslacht de eeuwen door ervaren op een rustige boerderij.