IJzeroer in Drenthe

IJzeroer in Drenthe.

Ontstaan, voorkomen, winning en gebruik.

Om te voorkomen dat de omvangrijke winning van ijzeroer in Drenthe en de bestemming daarvan geheel de vergetelheid zouden ingaan, is getracht de nog aanwezige gegevens te verzamelen en vast te leggen. In de landbouwpers en in enkele regionale bladen werd een oproep om inlichtingen geplaatst1.

Daarop zijn ongeveer 250 reacties binnen gekomen2. In dit artikel zijn enkele van de verzamelde gegevens vermeld3. Veel gegevens zijn reeds verloren gegaan, omdat de archieven inmiddels zijn opgeruimd4. Het eerste deel van het artikel omvat het ontstaan en de verbreiding van het materiaal. Het tweede gaat over dewinning en het gebruik, aanvankelijk als grondstof voor de ijzerindustrie en later voor de zuivering van het lichtgas.

 1 Ontstaan en voorkomen

  1. 1 IJzer in de grond, kleurrijk en beweeglijk

Nagenoeg alles wat we in de bodem aan kleur vinden, wordt veroorzaakt door organische stof (humus) en door ijzerverbindingen.

Van Baren schreef reeds: 'Geen bestanddeel dat in onzen bodem meer voorkomt dan het ijzer; het aantal verbindingen met andere bestanddelen is dan ook talloos, . . . verbindingen welke altijd weer opnieuw ontstaan'5.

Het ijzer komt dus in vele vormen in de grond voor en gaat met andere bodembestanddelen zoals humus, kalk en fosfor, verbindingen aan6. Het kan ook gemakkelijk van de ene in de andere vorm overgaan, afhankelijk van de aan- of afwezigheid van zuurstof en water7. IJzer in de grond is beweeglijk, wat van belang is voor de verklaring van het ontstaan en het voorkomen van ijzeroer.

  1. 2 IJzeroer in het kader van dit artikel

In Van Dale staat ijzeroer als volgt omschreven: 'IJzeroxyde-hydraat, een ijzererts dat vooral in vlakke landstreken, in dalen in moerassige oorden, op geringe diepte voorkomt; men noemt het ook zodenijzersteen en onderscheidt het in moeras- of moddererts, veld- of weide-erts en poelerts: het ijzeroer levert zeer goed gietijzer'8. Een bruikbare definitie, al is niet uit alle alle ijzeroer goed gietijzer te bereiden; bovendien is dit in deze eeuw nauwelijks meer gebeurd. In de volksmond is nagenoeg elke concentratie van ijzerverbindingen synoniem met ijzeroer. In dit artikel willen we het begrip beperken tot het voorkomen van eertijds winbaar geachte ijzerverbindingen, die met een veelheid van namen worden aangeduid. Behalve de namen die Van Dale geeft, kennen we in Nederland o.a. ijzeraarde, pijp- of macaroni-oer, pulver- of boonoer, moerasijzer(erts), witte klien, sideriet, vivianiet; in Drenthe spreekt men o.a. van orre, oer, aske, bok-oor (een vertaling van het Engelse bogore), witte oer of witte kluun, jonge oer e.d. In Duitsland gebruikt men namen als Raseneisenstein, of Raseneisenerz, Sumpfertz, Morasterz, Seeërtz, Bohn(eisen)erz, Weiss(eisen)erz.

Er mag in dit verband op gewezen worden, dat ijzeroer en oerbank niet synoniem zijn. De mening is wijd verbreid dat de oerbanken of koffiebanken uit onze al dan niet ontgonnen heidevelden hun kleur en hardheid aan ijzer danken9,10. Dat is in de meeste gevallen niet waar. Het bindmiddel is vrijwel overal uitsluitend humus11.

  1. 3 Beweging van ijzer in de grond

Mobilisatie van ijzer

Algemeen neemt men aan dat het dekzand, waaruit de 'normale' Drentse zandgronden

bestaan, oorspronkelijk enig ijzer bevatte (0,2 a 0,8% Fe2O3). Het bevond (en bevindt zich gedeeltelijk nog) als huidjes op de zandkorrels. Dit ijzeroxyde kan beweeglijk worden in verbinding met humuszuren12. Vooral de heidehumus is een bron van agressieve zuren, waardoor de humuspodzolgronden (= gronden met een oerbank; 'veldgronden') in veel gevallen tot grote diepte zijn ontijzerd13.

Transport en neerslag van ijzer

Gedurende een groot deel van het jaar vindt in de humuspodzolgronden een beneden-waartse beweging van water plaats. Dit regenwater met o.a. de daarin opgeloste humus-ijzerverbindingen stroomt in bepaalde banen door de grond en komt elders op lage plaatsen weer aan het oppervlak (kwel), waar het of ter plekke neerslaat of door beken wordt afgevoerd.

In de bovenste lagen van de gronden in het beekdal - in de Drentse madelanden vaak veengronden - waarin tijdens droge perioden zuurstof kan doordringen, zijn de omstandig-heden gunstig voor het neerslaan van het ijzer (fig. 1). Dit gebeurt in de vorm van roest-vlekken, pijpjes om de wortels, op de wanden van kluiten of aan het oppervlak dan wel op enige diepte in de vorm van concreties. Wanneer deze enige omvang hebben spreekt men van ijzeroer. De voorwaarden voor het (weer) neerslaan van het ijzeroxyde (-hydraat) zijn niet geheel duidelijk. Mogelijk is daling van de zuurgraad (verhoging van de pH) nodig; ook vindt adsorptie plaats aan reeds aanwezige ijzer- en mangaanoxyden.

Waarschijnlijk worden de processen beïnvloed door bacteriën14. In veel gevallen is de oer-vorming een gevolg van overstroming met ijzerrijk water, gevolgd door verdamping.

Knibbe en Schelling hebben berekend dat bij een jaarlijkse aanvoer van 300 mm grondwater met een gehalte van 10 mg ijzer per dm3 in 3000 jaar tijds een 10 cm' dikke laag ijzeroer met een gehalte van 20% ijzeroxyde (Fe2O3) kan ontstaan15. Senft en Staring noemen 6 a 8 jaar (tot een mensenleven), resp. 30 jaar, benodigd voor het ontstaan van een winbare hoeveelheid zodenerts16,17. Verschillende informanten vermelden dat men met intervallen van 25 a 30 jaar op dezelfde plek terugkwam om poeder-, korrel- of pareloer (= zodenerts) te winnen.

  1. 4 Vormen van ijzeroer

IJzeroer komt hoofdzakelijk in een drietal vormen voor, afhankelijk van de wijze en de plaats van neerslaan (fig. 1):

1.In bulten of ruggen van harde oer door kwel ter plaatse van de opwelling afgezet op en in het zand.

2. Als korrels en pijpjes van oer (moerasijzererts, zodenerts) door overstroming afgezet op broekveen.

3. Als witte klien afgezet in water tijdens of voor de vorming van darg en daardoor afgesloten van de lucht.

Reinders heeft dit reeds in 1902 beschreven: 'Ik meen' ... dat wij hoofdzakelijk twee ijzer-vormingen kunnen onderscheiden '. . . eene uit het ijzerhoudende water dat in den bodem opwelt' en 'eene uit het ijzerhoudende water dat eenen met planten begroeide bodem overstroomt'18.

Waar ijzerhoudend kwelwater uittreedt - en dat is lang niet altijd op het laagste punt in het landschap - oxyderen de meegevoerde ijzerverbindingen zodra voldoende lucht kan toetreden (fig. 1, links van de stroom). Daarbij hecht het ijzer zich aan de zandkorrels en kit die aaneen tot harde banken van ijzeroer. Deze groeien aan de bovenkant met nagenoeg zuiver ijzeroxyde, vrij van zand. Zulke bulten kunnen wel 20 tot 100 cm boven het maaiveld uitsteken. Het zijn langgerekte ruggen of ronde plekken met een doorsnede van 2 tot 20 m. en soms nog meer. Deze bulten of ruggen kwamen (komen) in de stroomdalen voor, zowel dicht langs de stroom als in kwelzones verder ervan af.

Veel vaker vormen dergelijke kwelbanen de bedding van een natuurlijke stroom, waarin de kwelplekken duidelijk herkenbaar zijn: 's zomers doordat er water opborrelt, 's winters doordat ze niet bevriezen.

Het meegevoerde ijzer kan direct langs de boorden van de stroom tot afzetting komen of verder stroomafwaarts worden meegevoerd en elders afgezet tot in het mondingsgebied toe. Deze wijze van afzetting brengt ons op de vorming van het echte moerasijzererts of zodenerts19.

Het ontstaan daarvan kan als volgt worden geschetst (fig. 1, rechts van de stroom). Bij hoge waterstand overstroomt het ijzerrijke water de naastliggende natuurlijke graslanden.

 Dit gebeurde tot voor enkele tientallen jaren in tal van madelanden vrijwel jaarlijks.

Het meeste water verzamelde zich op lage plekken, waar het verdampte en het ijzer als een bruine poedervormige aanslag op de plantedelen kon neerslaan. In het late voorjaar herstelde de grasgroei zich en bedekte het ijzervliesje. Zo kon in betrekkelijk korte tijd een laag ijzeroer op en boven in het venige maaiveld ontstaan. Op steviger plantedelen zoals de stengels van de mattenbies of heen vormen zich korsten van ijzeroer die na afsterven van de plant als pijpjes overblijven20. Rondom wortels kan iets dergelijks gebeuren21. Volgens verkregen informatie zijn, om de aanwas van ijzeroer te bevorderen, wel opzettelijk overstromingen veroorzaakt. In het meest extreme geval kan ijzeroer in het water uitvlokken. Het kan zich dan aan waterplanten hechten en afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid zuurstof weer in oplossing gaan. Het op deze wijze gevormde ijzeroer staat bekend onder de Duitse naam Seeërz; wij zouden zeggen poel- of meererts.

Enkele vormen van ijzeroer kunnen gevormd zijn in (groeiend) veen, met name in de broekvenen in de stroomdalen en in de darg (of moeras-bosveen) dat o.a. in zuidoost Drenthe onder het veenmosveen voorkomt23. Dit grondwaterveen stond tijdens devorming periodiek onder water. Omdat het water in de Drentse stroompjes zeer veel ijzer bevat, kon bij overstroming op het veenoppervlak ijzeroer (zodenerts) ontstaan. Bij voortgaande veenvorming werd deze oerlaag weer bedekt met jonger veen. Als in het veengebied stagnerende lagen ontbreken kan ijzer ook afgezet worden in een reeds bestaand kwelveen24. Bij aanwezigheid van moeraskalk kan het moerasijzererts in het veen worden omgezet in sideriet, ook wel witte klien of kluun, jonge oer of siderose genoemd. In fosfaatrijk water kan vivianiet ontstaan, dat in oorspronkelijke toestand niet van sideriet is te onderscheiden, maar dat bij oxydatie blauw wordt (blauwsel)25,26.

Beide veenmineralen bevatten 30-50% ijzeroxyde.

  1. 5 Het voorkomen van ijzeroer

Uit de aard van het ontstaan is het duidelijk, dat we ijzeroer in het algemeen moeten zoeken in relatief laag gelegen gebieden. In Drenthe en directe omgeving zijn dat drie duidelijk verschillende gebieden (fig. 2) namelijk:

Figuur 2

- de stroomdalen;

- (gedeelten) van het voormalige hoogveengebied;

- het Dollard-randgebied.

 De gegevens over het voorkomen zijn o.a. afkomstig van de Bodemkaarten 1:50.000 van de Stichting voor Bodemkartering. Daarop is aangegeven waar plaatselijk ijzer voorkomt27.

'Plaatselijk', omdat de ijzerrijke plekken te klein zijn om zuiver op de kaart aan te geven. 'IJzerrijk' wordt alleen gehanteerd als de laag tenminste 10 cm dik is en binnen 50 cm voorkomt. Dat betekent dat veel siderietlagen niet zijn aangegeven; anderzijds voldoen niet alle ijzerrijke lagen aan de omschrijving van het begrip 'ijzeroer'. Op de  grondverbeterings behoeftekaart van oostelijk Drenthe is het ijzer aangegeven als het binnen 120 cm voorkwam28. Ook de Bodemkaart van Nederland 1:200.000 geeft ijzerrijke gebieden aan, b.v. het Dollard-randgebied29. Het voorkomen van ijzer staat ook op de Geologische kaarten, 1:50.000, uitgegeven tussen 1930 en 1946. Hierop wordt onderscheiden 'ijzeroer in grootere korrels, klompen en samenhangende platen'30. Veel ervan is sedert de opname gewonnen en niet meer aangegroeid, zodat de kaartbeelden niet overeenstemmen met de bodemkaarten. De nieuwe geologische kaarten geven geen informatie over het voorkomen van ijzeroer.

  1. 6 Naam en toenaam

Er zijn maar weinig toponiemen die rechtstreeks verband houden met ijzeroer. In Drenthe is geen enkele plaatsnaam ermee verbonden. De gedachte dat Orvelte vertaald moet worden als Oer-velde lijkt niet waarschijnlijk31. Het enige toponiem dat rechtstreeks aan ijzer doet denken vinden we onder Tynaarlo, namelijk het Eischerbroek of de Eiszenbroeken. Aske, zoals men in Drenthe het poedervormige oer noemt dat ontstaat nadat witte klien (sideriet) oxydeerde als gevolg van vervening of brandcultuur, is aansprakelijk voor namen als Aschmaden (tussen Loon en Peelo) en Aschbroeken (bij Weerdinge). Het is niet onmogelijk dat de Branden in het dal van het bijzonder ijzerrijke Voorste Diep bij Drouwen ook op het voorkomen van Aske wijst. Toponiemen, die op de (rode) kleur van het ijzeroer slaan, zijn er meer. Hier is echter voorzichtigheid geboden omdat rode ook op het rooien van bos betrekking kan hebben, zoals bij Roden en Rolde.

 We menen dat Roswinkel, temidden van een zeer ijzerrijk gebied, vertaald mag worden als Rode-hoek. De daar voorkomende Ertsstraat ondersteunt die mening. Waarschijnlijk is ook Roelage (Westerwolde) dat in een roestige omgeving ligt, aan ijzerrijkdom ontleend,  evenals Rogat bij de Wijk. Voor Geelbroek, en voor Goltboren (bij Leutingewolde) is het minder zeker dat ze van de ijzerkleur zijn afgeleid. Het Roodeland in het ijzerrijke dal van de Beilerstroom heeft zonder twijfel zijn naam te danken aan ijzeroer.

Wellicht heeft Roonboom (= rode bodem) westelijk van Zwinderen eenzelfde oorsprong, evenals Ro-rhienen (= rode waterlopen) westelijk van Gees32. Brunland onder Peize zou bruin-land, maar ook bron-land kunnen betekenen. Rode Sloot, een vroeger oostelijk van de Laak gelegen waterloop, zuidelijk van de weg van Sleen naar de Klencke, is zonder twijfel ontleend aan het voorkomen van ijzerrij ke kwel. Verder zijn er nog enkele toponiemen die zijdelings afgeleid zijn van of in verband staan met het voorkomen van ijzeroer.

In de percelen 'De Bummelarij' (bummelen = door elkaar schudden) bij Erm kwamen veel kleine ijzeroerbultjes voor. Het land was moeilijk met een wagen te berijden. De Hardenkamp bij Oud-Schoonebeek bevatte een bikkelharde ijzeroerlaag. Een wel heel zijdelings met ijzeroervorming, en dan vnl. die van vivianiet, in verband staande perceels-naam is Scheethaar zuidelijk van Erm. Deze hoge zandkop (-haar) ligt vlak bij de Hoolsloot. Direct ernaast ligt een kwelplek in de stroom. In winters met ondergelopen land stak de zandkop boven het water uit, in de niet bevroren kwelplek en op de Scheethaar vertoefden honderden eenden, ganzen en zwanen die zowel in het water als op de Scheethaar grote hoeveelheden mest deponeerden (vandaar de naam). Deze bijzonder fosfaatrijke vogelmest is de bron van het fosfaat dat sideriet omvormde tot vivianiet. Ook in de strenge winter van 1956 lagen grote delen van het Drostendiep open.

Duizenden wilde ganzen en zwanen zochten hun vertier in de Kolkmaat32. Daarnaast zijn er namen als Aalmaten, Almaten, Alenmaatjes en Alenbroek e.d. in diverse madedalen. 'Aal(t)' = mestvocht, d.w.z. bruin water. Tenslotte is er nog de Huttenheugte bij Dalen. Hut kan slaan op vroegere ijzeroventjes uit de IJzertijd. Ze zou dan te vergelijken zijn met de 'Isernbarg' waar ook ijzerbereiding plaatsvond33. Volledigheidshalve moet vermeld worden dat vroeger rond de Huttenheugte gezamenlijke weiden voorkwamen. Op de belt stond toen een boo en daar zou de naam Huttenheugte ook op kunnen duiden. 'Rokken Evert' - hij liep niet in manskleren maar in rokken - was er boo-heer.

IJzerrijke gronden werden rodolmige gronden genoemd; ijzerrijk pomp- en putwater, rodolmig water. Ook de naam rode darggrond en rode darg komt wel voor. In het Gronings spreekt men van rodoorns (= rode-doorns, = rode aders), waarmee niet alleen roestige kleigronden worden bedoeld maar ook mengsels van klei en roestige darg34.

  1. 7 Blaam en faam

IJzerrijke gronden stonden bij de boeren niet hoog aangeschreven. De bulten verdroogden en de laagten met zodenerts waren veel te nat. Vanouds heeft men gezocht naar verbeteringsmogelijkheden. Analoog aan de boekweitbrandcultuur op het hoogveen dat een witte as gaf paste men op de ijzerrijke broekvenen een raapzaadbrandcultuur toe35.

 

Fig. 2. Gebieden waar plaatselijk winbare hoeveelheden ijzeroer voorkwamen. Bron diverse bodemkaarten (noten 27 t/m 29). geologische kaarten (noot 30) en informanten(noot 2)

 Voor het slagen van de teelt was een rode as nodig36. Strating en Venema meenden dat door branden chemische omzettingen in het oer plaatsvonden die het ijzer minder schadelijk maakten37. Honderd jaar later vermeldt Schipstra dat op ijzerrijke gronden gewassen veel beter groeien op plekken waarvoor was gestookt38. Bekend is dat fosfaat beter opneembaar wordt bij droogte en hitte. Edelman veronderstelde dat het slechts om het opruimen van struiken en onkruid ging39. Moderne onderzoekers bevestigen nog eens de mening van de boeren dat op ijzerrijke gronden fosfaat werd vastgelegd40. Op ijzerrijke gronden komt, - vooral na branden - een overmaat aan stikstof vrij waardoor granen legeren en een laag hectoliter gewicht hebben, aardappelen veel loof, maar een laag zetmeelgehalte en bieten een laag suikergehalte. Bovendien belemmeren de oerbrokken de mechanische oogst. Voor grasland worden de ijzerrijke gronden evenmin hoog gewaardeerd, vooral door hun natheid met als gevolg late grasgroei, weinig draagkracht, minderwaardige grassen en veel onkruid, waaronder de paardestaart. Heel veel boeren menen dat het tot ± 1940 veel voorkomende bloedwateren of 'wee' bij het rundvee gebonden was aan ijzerrijke gronden of een daar voorkomend onkruid. Bij de laatste denken we met name aan de paardestaart. Uitgebreid onderzoek van de toen in Borger practiserende dierenartsen bevestigen die mening niet41. Mogelijk is de grote natheid belangrijker geweest dan het ijzergehalte42. Dat zou verklaren dat de ziekte nu niet meer voorkomt43.

Er zijn ook gunstige ervaringen met ijzeroer. Veel boeren strooien ook nu nog wat ijzeroer in de hokken van jonge biggen ter voorkoming van 'witte schiet' (diarree). Een oud-slager meldde dat hij graag slachtvee van de ijzerrijke gronden langs de Runde kocht vanwege het goede slachtgewicht en de kwaliteit van het vlees. De zuivelfabriek in Eexterveen behoefde als enige in Drenthe geen boterkleurstof te gebruiken omdat het melkvee vrijwel uitsluitend op ijzerrijke gronden weidde. In de omgeving van Meppel bracht men zo'n vijftig jaar geleden bij dreigend onweer de kinderen rustig naar bed want 'de buie komp de Reest niet oaver, want doar 'zit oer in de grond'. En bij Garminge sloeg bij onweer altijd de bliksem in een bepaalde ijzerrijke weide; dat hield op na de aanleg van een hoogspanningsleiding. Toen deze leiding in 1981 werd verwijderd, was het daarna weer schering en (b1iksem)inslag. De eerste bliksemafleider in ons land is aangebracht  op een kerk die stond op grond waar ijzeroer voorkwam44.

 11 Winning en gebruik

  1. 1 Gebruik van ijzeroer op kleine schaal

De oudste smeedijzerindustrie van Drenthe moet dateren uit de voorromeinse IJzertijd. Modderkolk vermeldt vijftien vindplaatsen van ijzerslakken en meent dat ijzeroer uit de beekdalen is gebruikt45. Casparie toonde aan dat ca. 570 jr. v. Chr. in een kwelveen bij Emmererfscheidenveen sideriet is gegraven voor de ijzerbereiding46. De stadsmuren van Hardenberg, gerestaureerd in 1967, waren gebouwd van rechthoekig bewerkte stukken ijzeroer46. Ook het kasteel van Coevorden heeft in de fundering een band van ijzeroer48. Reinders ontdekte dat de Leidijk langs de Runde uit ijzeroer bestond49.Hij noemt hem dan ook 'oerdijk'. Veel boeren gebruiken tot op de dag van vandaag brokken ijzeroer voor versteviging van landwegen en dammen.

 Uitgegraven ijzeroer uit het slagveld van de slag bij Ane. Op een van de rillen burgemeester J.H. de Goede van Gramsbergen (1948). Op de rug gezien een archeoloog van het Rijksinstituut voor oudheidkundig bodemonderzoek. (Foto: Nationaal Persbureau Fa. Stevens cn Magielsen, Haarlem).

  1. 2 Hoogovens in Drenthe?

 Landelijke belangstelling voor het Drentse ijzeroer, 1832-1836.

Het Drentse ijzeroer kwam meer in de belangstelling te staan sinds 1831. Toen werd de verbinding van Meppel met de Zuiderzee verbeterd. Daarbij stootte de 'fungerend Hoofdingenieur van den Waterstaat in de provincie Drenthe' J. de Beer op een hoeveelheid ijzeroer, uitgegraven in de 'hoogte bij Leenderts' aan het Meppelerdiep. De Beer vermoedde toepassingsmogelijkheden en organiseerde enkele proeven met instemming van de gouverneur in de provincie Drenthe Van Ewijck om na te gaan of het materiaal kon dienen als zeewering50. Als dat het geval mocht zijn, was ijzeroer voordeliger aan te bieden dan stenen. Helaas bleek dat niet het geval. Op verzoek van de gouverneur heeft de chemicus Brocades uit Meppel hetzelfde oer onderzocht. Hij kwam tot de slotsom dat een derde van het gewicht bestond uit ijzeroxyde en de rest uit aluinaarde, zoutzure potas en kalk alsmede wat titan51. Hij onderzocht ook het oer dat de gieterijen in Deventer gebruikten en concludeert dat 'ons oer geenszins behoeft te wijken voor het in Deventer gebruikte, omdat het onze nog ja zoveel ijzeroxyde bevat'. De gouverneur nam daarop contact op met een ijzergieterij in Deventer.

Men wilde daar slechts een prijs voor het Drentse oer betalen die niet of nauwelijks opwoog tegen de vervoerskosten. In 1835 kwamen de onderzoekingen opnieuw in de officiële belangstelling, zoals blijkt uit een uitvoerige correspondentie tussen 'Den Haag' en 'Assen' van april 1835 tot augustus 1836. Daarin komt de vraag naar voren of het mogelijk is in Drenthe hoogovens te vestigen met ijzeroer als grondstof en turf als brandstof. Van beide worden de voorraden vooralsnog als onuitputtelijk beschouwd52.

De hele onderneming zou zeer veel werkgelegenheid en bovendien vruchtbare landbouw grond (dalgrond) opleveren. Alleen de Drentse gouverneur had wat bedenkingen. Hij meende dat de boeren niet spoedig genegen zouden zijn het ijzeroer uit hun land te verkopen. Mocht dit inderdaad zo zijn dan kon men altijd oud ijzer uit het westen (of koperertsen uit Ned. Oost-Indië) naar Drenthe brengen als retourvacht voor de turfschippers53. Proeven met het smelten van erts met turf als brandstof vielen goed uit; de kosten bedroegen nog geen derde deel van die met steenkool54. Eind 1836 worden de plannen om onduidelijke redenen terzijde gelegd. Hoogovens komen er niet in Drenthe.

Bovengenoemde plannen worden elders in deze aflevering uitvoerig behandeld door Lourens55. Bij de ijzergieterij van Schaepman en Helmich in Zwolle werd in 1856 een hoogoven gebouwd, die gietijzer maakte van ijzeroer dat per schip uit de omgeving werd aangevoerd. Omstreeks 1880 is deze oven voorgoed gedoofd56. Het zou tot 1873 duren voordat nieuwe toepassingen het Drentse oer opnieuw in de belangstelling brengen.

11 Toch ijzeroer voor de ijzerindustrie, 1873 - 1900

Vanaf 1873 komt een grote activiteit bij de winning van Drents ijzeroer op gang. IJzeroer dat toch in de ijzerindustrie wordt gebruikt, zij het niet in de Nederlandse maar in de Duitse. In de Provinciale Drentsche en Asser Courant staan tussen 1873 en 1900 ten minste 62 berichten over de oerwinning57. De eerste spreken van 'ontzaggelijke hoeveelheden' en 'enorme bergen'. Het zijn Duitse maatschappijen voor wier rekening het oer wordt gedolven58,59. De voornaamste afnemers in het eerste decennium waren de Bentheimer-Linger Huttenverein, de Alexishute te Wietmarschen , de Gute Hoffnungshutten te Oberhausen79 en de Georg-Mariënhutte te Oesede bij Osnabruck68.

  1. I Werkgelegenheid

Ongeveer de helft van de eerder genoemde 62 kranteberichten handelt over de  werk-gelegenheid. Het aantal arbeiders per object wordt meestal niet vermeld; er wordt gesproken van 'veel' of 'zeer veel',58,60,63,65,67,69. Meer specifiek zijn de opgaven voor o.a. Bakelfeld bij Nordhorn70 '20 a 25 Hollanders gevraagd', Roswinkel '50 onophoudelijke gevraagd', een zestigtal bij het Drostendiep74, Nieuw-Schoonebeek 'een honderdtal' en 'honderden' in Compascuum74. In de herfst van 1883 waren in de omgeving van Dwingeloo en Diever niet genoeg arbeiders te werven. Men liet er 20 komen uit Noordwolde. Ze verdienden het toen niet onaanzienlijke bedrag van 25 stuivers per dag63. Dat het om grote aantallen ging blijkt ook uit de verslagen van Gedeputeerde Staten80. Het aantal wordt niet genoemd maar het is zo groot dat het invloed heeft op de toestand van het 'armwezen'.

Die toestand is in 1881 'niet ongunstig'; in 1883 'nogal gunstig'; in 1884 en 1885 'gunstig'. Bij voortduring verdienen vele personen ... 'hun brood met het uitgraven van oer of jzererts'. De Duitse firma Buisman, Heil en Vorster betaalde tussen 1873 en 1883 alleen al in Dalen meer dan 50.000 Mark loon65.

Ook in de zuidwesthoek en Havelte was de delfactiviteit groot60,62,63,69, niet alleen vanwege de grote hoeveelheden oer, maar ook door de ligging dicht bij Meppel, dat met grote schepen te bereiken was. Van der Zweerde haalt een aantal berichten uit de Meppeler Courant aan, waarin o.a. Uffelte, de Ansermade, de Beilerstroom en het Koningsdiep voorkomen81. Ook in de verslagen van Gedeputeerde Staten80 komt de zuidwesthoek ter sprake. Van der Zweerde schrijft82: 'In die jaren (1880-1890) is er via Meppel veel oer naar Duitsland geëxporteerd. Duitse aken brachten daar kolen en namen als retourvracht oer mee. Daardoor konden de transportkosten tamelijk laag zijn'. Winning dicht bij het afzet-gebied en dicht bij goede waterwegen was een voorwaarde voor succes. Daaraan ontbrak het nogal gedurende de eerste 10 a 15 jaar van winning. De enorme voorraden lagen niet voor niets zolang in depot. Lang niet alle winplaatsen lagen dicht bij z.g. 'bevloerde' wegen. Drenthe had in 1850 slechts 82 km en in 1875 nog maar 392 km verharde weg, waarvan maar weinig in de nabijheid van plaatsen met ijzeroe83. Ook in de Meppeler Courant wordt gewezen op de werkgelegenheid, zoals in het bericht van 5 dec. 1885 over Havelte: 'Tegenover zovele klachten is het aangenaam op een verblijdend verschijnsel te kunnen wijzen, ... Het opdelven van ijzeroer namelijk geeft aan velen arbeid en een goed bestaan. Maar niet in het minst is het verschijnsel verblijdend voor den boer zelve. De  waarde-vermeerdering van zijn land toch kan gerust niet onbelangrijk genoemd worden. Met de werkzaamheden zijn ... 50 personen bezig die daarmee een dagloon van 60 tot 80 cts. verdienen.' Van der Zweerde vermeldt dat tot 1910 het uurloon in de oergraverij ca. f l,-- was en na 1920 ca. f 2,5O82.

Natuurlijk kende ook de oerdelverij zelf zijn ups en downs. In 1886 was de toestand van het 'armwezen' in enkele gemeenten ongunstiger dan in voorgaande jaren. Dat wordt o.a. toegeschreven aan het op minder schaal delven van ijzerertsx". Dat stemt wel overeen met de persberichten uit dat jaar, over Roswinkel 'langs de waterwegen ... liggen op geregelde afstand grote bulten oer, die voor Duitse rekening uit de grond zijn gedolven.

De oergraverij staat thans geheel stil64. Scheen het voor een paar jaar dat erts met goud vermengd was ... (in 1884 verkocht dhr. Boelken de oer uit één ha. voor f 3600,-- een veelvoud van de echte grondprijzen60), tegenwoordig heeft het een aanzien of het geen mens meer toebehoort'66.

Het kan echter snel veranderen, want in december van hetzelfde jaar heet het: 'De oer-graverij en verzending welke in het Compascuumkanaal eenigen tijd heeft stilgestaan, is sedert het begin van deze maand weder druk in werking. De prijzen in de grond wisselen van f 1,50 tot f 2,- de vierkante roede, terwijl de koper het werkloon geheel voor zijn rekening neemt'66. Niet alleen bij economische teruggang stond het werk stil, ook weers- en terrein-gesteldheid zorgden voor werkonderbreking. Op 22 maart 1888 wordt gemeld dat het werk gestaakt moest worden wegens sneeuw en vorst68. Op 10 augustus luidt het: 'Wegens den hoogen waterstand zijn de werkzaamheden.. . langs het Drostendiep.. . tijdelijk gestaakt, zeer tot schade van den arbeider, die met den veehouder, verlangend naar droogte uitziet'. Tussen 1873 en 1900 waren er naar schatting gemiddeld ca. 500 oerdelvers per jaar aan de slag. Rekening houdend met seizoenarbeid en onwerkbare tijden, werkten ze gemiddeld ca. de helft van het jaar in de oer. Uitgaande van een zesdaagse werkweek komt het erop neer dat er voor ca. 75.000 mandagen per jaar werk was in de periode 1873-1900. Na de eeuw-wisseling houdt de berichtgeving in de kranten over de oerwinning nagenoeg op. Edelman noemt nog berichten in 1903, 1922 en 192784.

  1. Een nieuwe toepassing voor het Drentse ijzeroer: zuivering van steenkoolgas 1900-1970

Rond de eeuwwisseling komt het gebruik van ijzeroer bij de zuivering van steenkoolgas aan de orde. Dit gas bevat naast methaan en ethaan ook koolmonoxyde, zwavelwaterstof en blauwzuur. De laatste drie zijn giftig. Door het steenkoolgas door horren met ijzeroer te leiden, werd de zwavelwaterstof omgezet in zwavelijzer en het blauwzuur in Berlijns blauwxLx6. Het meest geschikt als bindmiddel was het zodenerts, ofwel macaroni-erts of pijpjesoer. Aanvankelijk werd het gekocht op basis van het ijzergehalte. Later bleek de fijnheid en de structuur minstens even belangrijk. De kwaliteit werd toen uitgedrukt in zwavelwaterstof opnemend vermogen (ZOV). De afgewerkte stof, ijzeraarde, werd weer gebruikt. Bij een hoog gehalte aan zwavelijzer in zwavelzuurfabrieken; bevatte het veel Berlijns blauw, dan werd er cyaankali uit gemaakt. De afgewerkte ijzeraarde bracht vaak meer op dan de inkoopprijs van het oorspronkelijke ijzeroer. Na het onttrekken van zwavel-verbindingen en blauwzuur werd het residu weer als ijzererts op de markt gebrachtX7.meer op dan de inkoopprijs van het oorspronkelijke ijzeroer. Na het onttrekken van zwavel-verbindingen en blauwzuur werd het residu weer als ijzererts op de markt gebrachtX7

                            SMIT & PLOEGH

                         ONDERDENDAM, (Gr.)

                   BEVELEN ZICH BELEEFD AAN

            VOOR DE LEVERING VAN I Prima IJZEROXYDE

                      VOOR GASZUIVERING.

   Advertentie uit 1929.

 In eigen land is het gebruik van ijzeroer in de gasfabrieken na een aarzelend begin geleidelijk toegenomen. In het vakblad 'Het Gas' staan tussen 1884 en 1936 een veertigtal artikelen over het gebruik van ijzeroerxx. Kwaliteitsverschillen, gebruik van afgewerkte ijzeraarde, hoeveelheden nodig om het gas te zuiveren, berichten over de handel en advertenties van verkopers. Een vergelijkend overzicht van de kosten van zuivering van gas uit 1883 leert dat de zuivering met kalk alleen 89 ct per 1000 m3 kostte en met kalk + ijzeroer 11,5 ct83. Dit verschil werd nauwelijks veroorzaakt door verschil in prijs van de grondstoffen (verh. 100:98) maar door het verschil in opbrengst van het afgewerkte product (verh. kalk 100 : ijzeraarde 2130). In 1913 werd door de Nederlanse gasfabrieken 6092 ton ijzeraarde gebruikt, waar-voor f 50.855,-- werd betaald (= f 8,35 per ton)90, maar lang niet alle destijds bestaande gasfabrieken gebruikten het toen. Later werd het gebruik vrij algemeen, in Drenthe o.a. in de gasfabrieken van Assen, Hoogeveen en Meppel. Veel informanten vertelden dat ze het er rechtstreeks heenbrachten.

IJzeroer uit Drenthe werd niet alleen in Nederland, Duitsland en Engeland voor dit doel gebruikt, maar ging over de hele wereld. Delfzijl en Rotterdam waren de belangrijkste uitvoerhavens. In de eerste wereldoorlog en in 1939 tot mei 1940 vond enige verscheping via Harlingen plaats, omdat de Duitsers geen export naar Engeland via Delfzijl toestonden.

Buiten de oorlogsjaren liep de geregistreerde export in de jaren tussen 1896 en 1945 in Harlingen uiteen van 64 ton in 1896 tot 4188 ton in 1910, waaronder slechts 5 jaren met meer dan 3000 ton91. Via Rotterdam en Delfzijl werd het meeste 'bogore' als ballast door kolenschepen ('strijkijzers') mee naar de thuishavens in Engeland genomen. Daardoor is het ook hier niet mogelijk de geëxporteerde hoeveelheden te achterhalen92. Een schatting is onder groot voorbehoud wel te maken. Het Rijks- en Provinciale Havenbedrijf van Delfzijl registreerden in 1938, 1939 en in 1949 meer dan 50.000 ton oer93. In 1954 werd 25.573 ton oer geregistreerd94, waarvan 12.635 ton uit Delfzijl, zijnde ongeveer de helft.

Aannemende dat die verhoudingen altijd zo geweest zijn, bedraagt de geregistreerde export ca. 100.000 ton per jaar. Er moet echter veel meer verscheept zijn. Evers Cargadoorsbedrijf heeft voor één van de vele exporteurs jarenlang meer dan 50.000 ton scheepsruimte  verzorgd95. Ook uit de informatie van oud-werknemers van diverse maatschappijen, van binnenschippers en van zeelui valt op te maken dat het om honderdduizenden tonnen per jaar ging. Een veilige schatting lijkt ca. 400.000 ton per jaar voor de gaszuivering.

Na de komst van het aardgas liep in ons land de produktie van steenkoolgas – en daarmee het gebruik van ijzeroer - af. In de tweede wereldoorlog moest Engeland naar andere leveranciers uitzien. Enkele Drentse firma's hadden na de oorlog nog oerwinningen in Ierland en/of Denemarken. Naast gebruik van ijzeroer voor de ijzerbereiding – in veel gevallen om het smeltpunt van andere ertsen te verlagen -, en het gebruik bij de zuivering van steen-koolgas, werd ijzeroer en of afgewerkte ijzeraarde gebruikt bij: de fabricage van verf; als vulstof bij de rubberfabricage; de aardewerk-industrie; de fabricage van analinepotloden; de bereiding van geelbloedloogzout, de meststofindustrie; als onkruidbestrijdingsmiddel en bij de zuivering van drink- en rioolwater.

  1. Werkzaamheden in het ijzeroer

Aan de aflevering van ijzeroer ging heel wat vooraf. Een groot aantal van de werkzaamheden bleef gedurende de hele winperiode in principe gelijk. Alleen de ontsluiting in de vorm van kanalen, wegen en spoorlijnen en de ontwikkeling van de transportmiddelen veranderden enorm. Belangrijke werkzaamheden waren: - opsporing van het ijzeroer - taxeren van hoeveelheid en kwaliteit - aankoop-delven - werven van arbeiders - eventueel voorbewerken van de oer - opslag - transport. Dit samen had een eindprijs tot gevolg die concurrerend moest zijn.

  1. 1 De opsporing van het ijzeroer

De opsporing van ijzeroer was simpel als het terrein het zelf aanwees. De hoge oerbulten vielen uit de verte op, o.a. doordat het gras er's zomers verdroogde. Voor zodeërts, pijpen korreloer, voorkomend direct onder de zode, keek men naar gedeelten die in natte tijden overstroomden en waar een bruine aanslag op de planten voorkwam. Ook de kleur van molshopen was een aanwijzing. Roestkleurig water in sloten en stroompjes noodde tot nader onderzoek, evenals open water in overigens bevroren waterlopen. Op percelen waar 20 a 30 jaar eerder al oer was gegraven, werd nagegaan of er al weer voldoende aanwas was voor een volgende ronde. Voor het opsporen van ijzeroer op grotere diepte, zoals bijv. onder 2 m dikke kleilagen in de aangrenzende delen van Groningen en de witte klien in Schoonebeek, het dal van de Beilerstroom en van het Drostendiep, en bij Gasselternijveen was feeling of een zelfverworven kennis van het afzettingsmechanisme nodig. Soms gaf de vegetatie in de sloten of de daaruit opgebaggerde grond een indicatie.

In de hoogveengebieden werden de siderietlagen meestal ontdekt bij de opsplitting (het graven van wijken).

Of ze kwamen aan het licht bij de vervening. Vele maatschappijen werkten bij de opsporing met tipgevers. Dat waren o.a. jagers, vissers, stropers, voogden van de boermarken, schouw-heren van de waterschappen. Sommige tipgevers werden, als ze over goede contactuele eigenschappen en organisatietalent beschikten gaandeweg in de oerhandel betrokken. Een voorbeeld ervan is dhr. Abbing uit Westerbork (nu Hoogeveen).

Door zijn vader, die 'speurneus' was voor de Fa. de Graaf, was hij bekend met de oerwinning. Door zijn werk als kruidenzoeker voor de farmaceutische industrie trok hij in heel Drenthe door het veld en stootte daarbij ook op ijzeroerconcentraties. Uit zijn tipgeverij vloeide een volledige werkkring voort bij Intertransport.

  1. 2 Taxeren van kwaliteit en hoeveelheid

Ook de eventueel te winnen hoeveelheid en de kwaliteit moesten worden bepaald. De kwaliteit werd op het oog geschat. Werd die gunstig geschat dan werden monsters onderzocht86. IJzergehalte, gloeiverlies (organische stof) en het gehalte aan silica, zand en anorganische zouten werden bepaald. Voor gebruik in de gaszuivering later ook het zwavelopnemend vermogen. De hoeveelheid werd vastgesteld door op enkele plekken de dikte van de lagen te meten. Of het oer economisch winbaar was, hing bovendien af van de diepte waarop het voorkwam, de afvoermogelijkheden vanaf het perceel en de afstand tot de opslagplaatsen.

  1. 3 Aankoop van de oer

Als de winbaarheid voldoende werd beoordeeld, moest met de eigenaar/gebruiker over de prijs van het oer worden onderhandeld. Meestal was de aankoop van het in ruggen voor-komende oer geen probleem. De grond werd er altijd beter van. De zodenertslocaties lagen dikwijls zo laag dat ze door de oerwinning nauwelijks slechter konden worden. Maar in latere jaren - vooral na verbetering van de afwatering - ging men steeds meer eisen aan de afwerking van het terrein stellen. Egalisatie, al dan niet samen met opvulling, werden toen als voorwaarde gesteld. In het begin ging dat op basis van goed vertrouwen. Vanaf ca. 1930 was het niet ongewoon dat de boer een waarborgsom vroeg voor die afwerking. Vanaf die tijd dat het oerdelven onder de provinciale ontgrondingsverordening viel, moest - ook wanneer het eigen terreinen betrof - vóórdat de vergunning werd verleend, een waarborg-som als garantie voor een goede afwerking bij de provincie gedeponeerd worden, of een bankgarantie worden overlegd. Soms kon gemakkelijk aan de eis tot aanvullen - meestal het onderbrengen van zand – voldaan worden. Dat was b.v. zo als in hetzelfde of een aan-grenzend perceel voldoende zandkoppen of hoge randen aanwezig waren. In andere gevallen moest opvullingsmateriaal gekocht en uit percelen van derden soms over grote afstand worden aangevoerd.

Afhankelijk van het eisenpakket kwam het tot een voorlopig akkoord. 'Voorlopig' omdat de opkoper nog lang niet klaar was en nog niet kon bezien wat de 'kosten in het schip' zouden zijn. In veel gevallen moest hij met derden tot overeenstemming komen.

Daarbij maakte het nogal wat uit of er in één perceel van één eigenaar of in meerdere percelen bij elkaar van meerdere eigenaren gelijktijdig of aansluitend gewerkt kon worden. De aankoop van oer vond op verschillende kondities plaats. Soms werd een prijs per m3 in de grond' betaald. Veel boeren verkochten graag op die voorwaarde omdat er meer erts in de grond kon zitten dan de koper stelde. Vaak was dat ook zo. Daarom viel de verkoop per m3 in de regel niet tegen. Een moeilijkheid was de controle op de hoeveelheid. Maar de algemene teneur uit de informatie is dat het als een eerlijke handel werd beschouwd. Andere boeren verkochten het erts liever 'in de roeze'. Ze wisten dan waar ze aan toe waren. Ook de kopers deden dat bij voorkeur omdat ze dan geen 'nawerk' hadden en meestal wel

Aankoopbriefje van ijzeroer (eigendom van de auteur)

 

goed zaten met de geboden prjs. Enkele boeren dolven het oer zelf en verkochten per m3 of bedongen dat ze bij het werk betrokken werden, bijv. bij  het transport waarbij ze ook paarden konden inzetten. Weer andere boeren wilden het erts wel kwijt met gesloten beurs. De vergoeding vond dan meestal plaats in de vorm van grondverbetering.

  1. 4 Het delven en aanverwant werk

Wat er ook veranderde, het oerdelven bleef handwerk. De harde oer uit de hoge bulten kwam overwegend in grote brokken of platen voor. Naast de schop waren nodig de 'picke' (pikhouweel) en de 'essenboom', een wrik- en hevelpaal gemaakt van essehout.

Meestal werd het gedolvene naast de put in rillen opgeworpen en daarna afgevoerd naar het eerste depot aan een goed bereikbare weg of de stroom. Het beste was als het erts te drogen werd gezet. Harde oer dat een gangenstructuur had werd in brokken van ca. 50 X 50 a 30 x 30 cm op dezelfde wijze als turf in stoeken of ringen gezet. Als het droog was kon men het zand er uitkloppen. Hetzelfde gebeurde wel met de pijpjesoer waarvan de holten teveel zand bevatten. Wanneer het oer veel wortelresten, houtresten, zand of veen bevatte, werd het gewassen. Het oer werd dan op een zeef gespoeld in een houten bak (de waskist) van 2 a 3 m3.

Bij het delven van de harde oer uit de bulten was er in het algemeen geen afwerking van het terrein nodig. Volstaan kon worden met het terugzetten van de zode. Uiteindelijk werd dan de zode van de beginvoor naar de eindvoor gebracht.

De zodenerts was gemakkelijker te winnen. Na opzij zetten van zode kon in de meeste gevallen 10 a 30 cm oer worden verscheept. Het was geen extreem zwaar werk en men gebruikte dan ook een grote schop, 'nr. 2'. In veel gevallen werd het oer direct naar het eerste depot gebracht. Soms werd het ook in rillen op het land gelegd en later afgevoerd.

Wanneer geen aanvulling nodig was met materiaal van elders, kon volstaan worden met terugzetten van de zode.

De witte klien die in de stroomdalen werd gegraven, moest in het algemeen diep eggehaald worden, altijd van onder het grondwater. Daar het lage gedeelten betrof en dikke lagen oer werden gewonnen, moest practisch altijd aanvulling plaatsvinden. Als er 'werk met werk' gemaakt kon worden, werd het oer direct naar de perceelsrand gebracht.

Liefst liet men het in rillen op het perceel, want het moest nog op kleur komen (oxyderen). Niet alleen werd 'jonge oer' (het gereduceerde) daarbij 'ouder' maar het volume nam ook toe. Werd deze oer direct in depot gezet dan moest het herhaaldelijk worden omgezet om te drogen maar vooral om te oxyderen.

Het graven van witte klien uit de darglagen van de hoogvenen werd tijdens het turfgraven uitgevoerd. Het materiaal werd apart gehouden direct naast de veenput. Na de turfgraverij werd de oer langs de wijken in depot gezet om later per schip afgevoerd te worden.

In de Veenkoloniën zijn kwelplekken in de wijken, en het voorkomen van paardestaart een aanwijzing voor vroegere in winning van witte klien.

  1. 5. Afvoer van de winplaats

Van het veld moest de oer naar een per as of per schip bereikbare plaats - een zg. 'lagerplaats' - afgevoerd. Aanvankelijk gebeurde dat per kruiwagen. Later werd de oer per kipkar naar de verlaadplaatsen gebracht. Eerst werden die karren door de arbeiders geduwd, later kwamen er trekdieren aan te pas. Legendarische verhalen zijn er over de muilezels die bij Smit en Ploeg werden ingezet en over de 'bonte kidde' van Schuringa.

Nog weer later werden de kipkarren door locomotiefjes getrokken. Dikwijls was zo'n Laad-plaats niet op het perceel zelf beschikbaar of op een ander perceel van dezelfde eigenaar. Vaak waren de winplaatsen alleen bereikbaar via overpad over percelen van derden. Voor dat recht moest betaald worden, er mocht geen hinder ondervonden worden, afrasteringen moesten worden neergehaald en later weer hersteld, sloten moesten worden overbrugd. Dat alles vergde veel overleg. In latere jaren heeft men wel ijzeroer per vrachtauto uit de madelanden afgevoerd. Men reed dan 'over de vorst', d.w.z. over de bevroren grond. Heel veel oer is ook met paard en wagen vervoerd, b.v. over het Ellertsveld naar het Oranjekanaal. Oer, die aan een stroom lag, werd per bok, een ondiepe boot met een laadvermogen van ca. 8 ton, in aangenomen werk naar de grote depots gebracht, die de ertskopers hadden gehuurd of in eigendom hadden. Zulke depots waren o.a. in Meppel en in Coevorden, kleinere langs allerlei kanalen, o.a. langs de Beilervaart en de Drentse Hoofdvaart. In deze depots werd het oer op grote hopen van wel 10 tot 20 m. hoogte gekruid, maar ook wel direct overgeladen in een groter schip. Bij elke verlading trad vermenging op en verfijning wat de kwaliteit en de oxydatie van het produkt ten goede kwam. Grote, harde oerbrokken werden bij de verladingen stukgeslagen.

Later waren daar breekmachines voor en malerijen, niet alleen in de kleine depots maar ook bij de havens, o.a. in Meppel96.

Uiteindelijk moest het produkt verladen worden voor de plaats van bestemming. Dat kon met een goederentrein zijn, met een binnenschip of een rijnaak, maar ook met eenauto die het naar de gasfabrieken in de omgeving bracht. Het laden van grotere schepen in de Eems, in de havens van Meppel of Delfzijl kon vanuit de grote depots die daar lagen plaatsvinden maar ook direkt uit kleinere schepen. Ook daarbij werd oer van verschillende samenstelling weer gemengd. Rond de te beladen colliers97 van 1000 ton lagen daar tegelijk b.v. tien 100-tons-schepen met oer afkomstig van diverse plaatsen in Drenthe.

De kleine schepen werden zo gelost dat er een homogeen mengsel ontstond. Om op vervoerskosten te besparen is wel overwogen het oer voor de hoogovens voor het transport om te smelten64,74. Of die smelterijen ooit gerealiseerd zijn is nog niet achterhaald.

Voor vervoer van kleine partijen naar landen ver over zee - de informanten noemen minstens 20 landen - moest het verpakt worden in houten vaten. De zeelieden wilden hun schepen niet onder het oerstof hebben.

  1. 6 Hoeveelheid en transport

Over de hoeveelheid en het transport van de ijzeroer naar het buitenland zijn geen exacte gegevens bekend. Deels is dit een gevolg van het vernietigen van de archieven, deels ook van de gebrekkige registratie. Indicaties zijn er wel. Het transport over het water moet zeer groot zijn geweest. Zo sloot een firma een akkoord met de Coevorder Kanaal Mij. voor een vrije doorvaart van oer vervoerende schepen voor f 5.000,-- per jaar en dat in een tijd dat sluis- en bruggelden in centen werden betaald70. Ook waren er transporten naar Duitsland met Harense punters. Om het Coevorder Kanaal te ontlopen werd ook via smalspoor rechtstreeks naar de Duitse kanalen vervoerd72. Ook per trein werd een massa erts vervoerd, in vier jaar tijds 180.000 ton70. Veel oer uit zuidwest Drenthe ging via Meppel waar tal van rijnaken werden geladen62,68,73. In het jaarverslag van de Kamer van Koophandel uit 1888 wordt vermeld dat het vervoer van steenkool uit het Ruhrgebied tegen billijke prijzen kan plaatsvinden vanwege de retourvracht in de vorm van oer98. Ook in 1893 wordt aangetekend dat de scheepvaart de concurrentie met de spoorwegen kan volhouden door het vervoer van ijzeroer99. De geregistreerde hoeveelheden zijn echter maar een fractie van de werkelijk geëxporteerde. Op ijzer werd invoerrecht noch uitvoerrecht geheven100. Het vervoer met zeeschepen vond meestal plaats als niet-geregistreerde ballast. Bij de wel geregistreerde hoeveelheden valt op dat in een aantal jaren de invoer via grenspost Barger-Oosterveen groter is dan via Rotterdam, Lobith, Hansweert, Roosendaal of Oldenzaal100. Het is niet na te gaan of deze import werkelijk invoer was, of slechts doorvoer naar de zeehavens of een omweg van Drents oer via Duits gebied. Gezien het aantal werkers en een veronderstelde dagproduktie van 8 m3 per man101 moet voor de hoogovens (1873-1900) op een winning van ca. 600.000 ton per jaar gerekend worden en voor de gaszuivering (1900-1970) op 400.000 ton per jaar. Dat lijkt veel, maar bij een oerdikte van gemiddeld 50 cm is het slechts de produktie van een aaneengesloten oppervlakte van resp. 120 ha. en 80 ha. Het laatste wat grotere transport van ijzeroer is op een zeer directe wijze weer in de kringloop gebracht.

Het is n.l. met de Flying Interprice in de golven verdwenen.

  1. 7 Belangrijke firma's die in Drenthe ijzeroer wonnen

Er zijn tientallen firma's geweest die zich in Drenthe met de winning van ijzeroer, de handel en/of de export bezighielden. Zonder de illusie te hebben, volledig te zijn, waren dat: N.V. Algemene IJzerertsmaatschappij, Utrecht; Baardaen Co., Mainz; Bothendahl en Höffgen; Fritz Böllert; Fa. Carl Haasters, Utrecht; Dutch Bogoreworks Ltd.; Dordrecht; Eisenertz Gesellschaft Niederlande, Keulen; S. Elkan en Co. Wietmarschen; Geertman en Schuttelaar, Raalte; Georg-Mariënhutte, Oesede; Sicco de Graaf, Nieuw-Weerdinge; N.V. S. de Graaf en Zonen, Emmen; Groningsche IJzererts Exploitatie Maatschappij; Luurt Harkema, Bedum; Intertransport, Rotterdam; Inter-ore, Eelde-Paterswolde; G. Jansen-Egel, Maastricht; Ludner, Stadskanaal; Merren en La Porte N.V., Amsterdam; Muurlink en Co., Oldenmarkt; Jan de Poorter N.V. Rotterdam; M. Rahder, Hoogeveen; S. Schröder, Zwolle; Joh. Schuringa, Ter Apel/Paterswolde; Tjacco Schuringa, Ter Apel; Fa. Smit en Ploeg, Onderdendam; H. de Vroome,

           

 (Gute-Bon voor geleverde oer. Voor- en achterzijde. (Eigendom van de auteur).

 Hoffnungshutte, Oberhausen); Zwolsche IJzererts Mij. Zwolle. Alle firma’s hadden Contact-personen in Drenthe. Bekende figuren waren o.a. Arends (Hoogeveen), die voor Smit en Ploeg werkte, Abbing (Westerbork) die Intertransport vertegenwoordigde; Hummel (Beilen) die het werk regelde voor de Fa. de Graaf; Lucas en Thiele (Schoonebeek), Sikkens (Een) en Pater (Ter Apel) die voor de fa. Schuringa werkten.

Waardering voor het werk en de arbeidsomstandigheden

Het is verbazingwekkend welke goede herinnering de mensen die in het oer werkten aan dat werk hebben. Het maakt geen verschil of het mensen zijn die 'aan de schop' stonden of er op andere wijze mee bezig waren. De verhouding tussen de vertegenwoordigers van de diverse firma's en de boeren was over het algemeen uitstekend. De arbeiders werkten graag in het oer, evenals veel kleine boeren die een bijverdienste zochten in de wintermaanden.

De indruk bestaat dat ze veel liever in het oer werkten dan in de turfgraverij. Bij 'los' weer kon de hele winter het werk doorgaan. In de oergraverij waren de lonen ook hoger dan in de turfgraverij.

Honderden, nu nog levende mensen denken met plezier terug aan de oerwinning. Dat is niet alleen nostalgie, maar berust op de herinnering aan de goede verhoudingen tussen de betrokkenen. Eén nadelig facet had het werk en dat was het hardnekkige rade stof dat overal, ook in de huid doordrong en dat nauwelijks te verwijderen was. Vooral zij die het in vaten te verzenden oer moesten aanstampen zagen eruit als 'roodhuiden'. Duizenden hebben tussen 1873 en 1970 in deze tak van industrie een (gedeeltelijke) broodwinning gevonden. Zij hebben miljoenen kubieke meters oer verwerkt. Een blijvende herinnering aan al deze werkers zou in Drenthe niet misstaan.

 Naschrift

Aan alle informanten vraag ik begrip voor het feit dat slechts een fractie van de informatie die zij verstrekten in het bovenstaande is verwerkt.

 NOTEN

1.   Drents Landbouwblad, 14 nov. 1980; Ons Platteland, Drentse editie, 12 dec. 1980. Overgenomen  in: Maandblad 'Drenthe', dec. 1980; Provinciale        Drentsehe en Asser Courant (redactioneel) 5 jan.       1981, 'Op de bon', 12 jan. 1981: Nieuwsblad van het Noorden, 'Blikvanger', 17 jan. 1981; vcrder  in een onbekend aantal zgn. huis-aan-huisbladen.

2.   Het is (door ruimtegebrek) niet mogelijk alle personen en instellingen die gereageerd hebben te bedanken: het zou twee volle pagina's in beslag nemen. Het Rijksarchief in Drenthe heeft echter een compleet manuscript ter inzage waarin alle namen van alle informanten vermeld worden. De eerste informaties werden telefonisch of schriftelijk verstrekt. De inlichtingen werden aangevuld door vragenlijsten, die vaak met foto's werden geretourneerd. Met een aantal informanten werd later een gesprek gevoerd.

3.   Een uitgebreidere tekst is neergelegd in een rapport van de Stichting voor Bodemkartering te Delen van de informatie zijn ook gebruikt in scripties en        afstudeerprojecten.

4.   De meeste archieven van de in Noord-Nederland werkende maatschappijen zijn recentelijk Alleen dat van de NV 'De Graaf' is nog aanwezig. Het is echter niet geordend en bevat      ook persoonlijke stukken waardoor het nog ontoegankelijk is. Een oud belastingambtenaar  meldde dat hij in 1908 'vervoersbewijzen' voor de export van ijzeroer moest uitschrijven. In geen enkelmuseum of archief zijn daarvan exemplaren te vinden. De Havenbedrijvenvan Delfzijl en Harlingen beschikken over enige informatie m.b.t. de geexporteerde hoeveelheden ijzeroer. Het havenbedrijf in Meppel heeft geen informatie over ijzertransport ondanks het feit dat daar veel verscheept is. De repertoria van de notarissen bevatten geen vermeldingen van ijzeroerverkopen terwijl uit de pers bekend is dat deze in een aantal gevallen toch via de notaris plaats vonden (o.a. 2 en 3 mei 1873 en 6 jan. 1885 (zie noten 60 en 64). Grenspassage, in en uit, geeft ook geen uitsluitsel over transportomvang; eenzelfde partij oer kon met het oog op een voordeliger vervoer el enkele keren de grens passeren.

5.    van Baren, De bodem van Nederland (Amsterdam, 192011927), 725-726

6.   G.W. Harmsen, 'Biologische ijzeromzettingen in de bodem', in: Chemisch weekblad, 35 (1938).495.

7. IJzer komt voor in tweewaardige of ferro-vorm (Fe==) en in driewaardige of fcrri-vorm (Fez=-).  Door oxydatie (verbinding met zuurstof) kan tweewaardig ijzer overgaan in driewaardige vorm.  Door reductie (onttrekking van zuurstof, b.v. door afsluiting van de lucht) gaat driewaardige ijzer over in tweewaardig.

8.   Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 's Gravcnhage, 1976. in voce ...

9.  W.F. Anderson, 'IJzeroer', in: Grondboor en Hamer (1965). 59.

10.  Cees Laban, 'IJzer in en uit eigen bodem', in: Spiegel der Natuur (1981). 93.

11.  G. Reinders, Het voorkomen van gekrlitalllieerd ferrocarbonaat (Siderit) in moerasijzererts. Verh. der Kon. Akad. V. Wetenschappen (Amsterdam, 1896) 16. (Hierna: Reinders 1896: n.l.: 'Tot het  moerasijzererts rckcn ik niet wat men hier te lande noemt de zandoer, in Duitsland Ortstein, dat meestal weinig ijzer hevat en door adsorbtie van humusstoffen, humaten, silicaten enz. of door mechanische verplaatsing vooral van humusstoffen uit den bovengrond in den ondergrond is ontstaan'.

12.  Er ontstaan o.a. complexe humus-ijzerverbindigen (chelaten). C. Bloomfield, Mobilization phenomea in soils, Rothamsted Exp. Stat. Ann. Rep. (1963), 226-239. J.M. Oades. 'The nature and distribution of iron compounds in soils', in: Soils & Fertilizers, 26 (1963). 69-80.

13.   H.de Bakker en J. Schelling,Systeem van bodemclassificatie voor Nederland (Wageningen1966),  30-34

14.    M. Knibbe, 'Gleygronden in het dekzandgebied van Salland', in: Meded. St. v. Bodemkartering, Bodemkundige Studies 8 (1969), 121-132.

15.   M. Knibbe &J. Schelling, 'De ijzerverplaatsing naar gleygronden', in: G.G.L. Steur e.a., Bodemkartering; een kwart eeuw onderzoek met boor en spade (Wageningen 1967). 32-36. Opm.: De indeze studie vermelde aanwas is een gemiddeld. Afhankelijk van het voorkomen, resp. ontbreken, van waterstagnerende lagen komen ijzer«erconcentratics voor die uiteenlopen van O tot meer dan 100 cm.

16.   Ferdinand Senft, Die Humus-, Marsch-, Turf- und Limonitbildungen als Erzeugungsmittel neuer  Erdrinelagen (Leipzig 1886), 181. (Hierna: Senft)

17.   W.C.H. Staring, De bodem van Nederland ( 2 dln; Haarlem, 185611860), 1, 28.

18.   G. Reinders, Mededeling omtrent de verspreiding van het deels poeder-, deels pijpvormige  ijzeroer in de provinciën Groningen en Drenthe, Verh. Kon. Ned. Akad. v. Wetenschappen, 2e  sectie 9 (Amsterdam, 1902) 16. (Hierna: Reinders, 1902)

19.   Hommo Tonkes, 'Het plantenkleed van Westerwolde in verband met de bodemgesteldheid', in Kon. Ned.Aardrijksk. Gen. 7 (1980. 817-843.

20.   Reinders (1896), 30 en 31; Reinders (1902), 8 en 16. Een zeer ijzerrijk gebied met veel pijpjesoer bij Roswinkcl heet Heenkermaten.

21.   Knibbe (1969). 126.

22.   F.M. Stapff, 'Ueber die Entsthehung der Seeërze', in: Zeitschrift der Deutschen Geologischen Gesellschaft 18 (1866). 96

23    Stichting voor Bodemkartering, Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Toelichting bij de kaartbladen 17 West en Oost 'Emmen' (Wageningen 1978), 39

24.   A. Casparie, Bog development in Southeastern Drenthe (The Netherlands) (Den Haag 1972),  81-105.

25.   Knibbe (1969). 133-134.

26.    Visscher, Veenvorming (Gorinchem 1949), 37.

27.   Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting bij blad12 Oost 'Assen'. (Wageningen  1977), 128. Idem bijde bladen 17 westen oost 'Emmen', (Wageningen 1978). 160. Idem bij de bladen 13 'Winschoten', 18 'TerApel'en 23 'Nieuw-Schoonebeek' (Wageningen 1980), 157.

28.   A.H. Booij, G. Rutten en G.P. Wind, Reconstructiegebied Oost-Groningen, Gronings-Drentse Veenkoloniën en Streekplangebied Oost- en Zuid-Oost Drenthe, Rapport 1198, StibokdICW, (Wageningen 1975). 33.

29.   Stichting voor Bodemkartering, Toelichting bij blad 1 van de Bodemkaart van Nederland, schaal 1:200.000: B. van Heuveln, De bodem van Drenthe (Wageningen 1965) en L. A.H. de Smet, De bodem van Groningen (Wageningen 1965).

30.  Geologische kaart van Nederland schaal 150.000. Geologische opname door J.F. Steenhuis. Bladen: 6 oost tím 8: 11 oost tím 13; 16 oost tím 18; 21 oost Urn 23. Diverse jaren tussen 1930 en 1946.

31.   A.H. Booij, Met namen in Börck (Utrechtíwesterbork 1979), 51 en 59.

32.   B. van Heuveln en J. Wierenga, 'Veldnamen in het Zuidenvcld (Dr.)', in Nieuwe Drentse Volksalmanak 66 (1958), 146-149.

33.   H. Hayen, 'kernbarg, ein Eisenverhuttungplatz in Streekermoor (Gemeinde Hatten, Landkreis  Oldenburg)', in: Oldenburger Jahrbuch 67 (1968), 133-173.

34.   G. Acker Stratingh en G.A. Venema, De Dollard of Geschied-, Aardrijks- en Natuurkundige beschrijvingen van deze boezem der Eems (Groningen,1855). 280-282 (Hierna: Acker Stratingh).

35.   A.H. Booij, 'Het Drentse hoogveen, de dalgronden en hun toekomst', in: Boor en Spade 8 (Wageningen 1956). 61-62.

36.   J. Bieleman, 'Bewerking van: Een memorie betreffende de vorderingen van den landbouw in het departement Drenthe - 1810', in: Nieuwe Drentse Volksalmanak 98 (1981) 90 en 91.

37.   Acker Strating, 292.

38.   K. Schipstra, 'Ziekte verschijnselen bij verschillende gewassen op ijzerhoudende beekgronden', in Maandblad Landbouwvoorlichting 9 (1952), 273.

39.   C.H. Edelman, Harm Tiesing. Over Landbouw en volksleven in Drenthe (Ze dr.; Assen 1974) I, hl (Hierna: Edelman).

40.   F. van der Paauw, De chemische analyse van yosfaatfixerende' gronden. CILO nr. 500 (Wageningen 1955).  Prummel, Fosfaatbemesting van ijzerhoudende graslanden. Inst. v. Bodemvruchtbaarheid, Rapport 4-73 (Haren (Gr) 1974).  Breeuwsma, De fosfaathuishouding van zandgronden in relatie tot de waterkwaliteit. Stichting voor Bodemkartering, Rapport 1840 (Wageningen 1984).

41.   B. Jonker, Haemoglobinurie, Piroplasmose en Halisteresis, in: Tijdschr. v. Diergeneeskunde 56, afl. 21 (1929). 1144- 1152. Geertsema, Een toxische haemoglobinaemie en haemoglobinurie bij het rund in Drenthe.  (Diss.) (Meppel 1939).

42.   D. van Diepen, 'De 'Kwadenaards' grond aan de Maaskant', in: Boor en Spade 2 (1948), 213-216.

43.   Mond. Meded. van dhr. Dinkla, Gezondheidsdienst voor Dieren.

44.   Statistieke beschrijving van Gelderland (Arnhem 1826). 125.

45.   F. Modderkolk, 'De oude smeedijzerindustrie. Ook overblijfselen in de provincie Drenthe', in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, jrg. 88 (1970), 263-272.

46.   W.A. Casparie en A.F. Smith, 'Het stuk hout van dominee de Graaf: een oude veenvondst uit het          Emmererfscheidenveen'. Nieuwe Drentse Volksalmanak, jrg. 95 (1978). 249-253.

47.   W. Seinen, 'De stadmuur van Hardenberg is uit ijzeroerbrokken samengesteld', Het Noordoosten, (juni 1967).

48.   R Corneille F. Janssen (27-01-1981) aan Booij.

49.   Reinders (1896). 10.

50.   De Beer aan GS van Drenthe (proeven met brokken ijzeroer als zeewering) - Archief Binnenlandse Zaken, afd. Nijverheid (Bi Za N) exh. 29 mei 1983.

51.   Brocades aan de Gouverneur van Drenthe (chemische analyse van ijzeroer). - Bi Za N, exh. 16 1832.

52.   Gouverneur van Drenthe aan Netscher (o.a. kwaliteit en verwerkingsmogelijkheden van ijzeroer en turf) - Bi Za A, exh. 29 Juni 1836 (bijlage van 15 mei 1835).

53.   H.J. Prakke, Deining in Drenthe (Assen 1955). 173-174

54.   Roentgen aan Netscher (brief 16 juni 1836, behandelt de proeven met turf en vergelijkt die met steenkool). Bijlage bij: BiZa No. 8/A, exh. 29 juni 1836. Daaruit blijkt dat een Ned. Pond steenkool 037 cent, en een Ned. Pond turf 0,13 tot 0.18 cent kost, 3 Ned. Pond turf had dezelfde calorische waarde als2Ned. Pond steenkoolvan de Ruhr (een Ned. Pond + 1000 gram).

55.   Zie hiervoor: J. Lourens, 'Hoogovens in Drenthe'. Roentgen's plannen voor een Drentse ijzerindustrie uit 1835'. In deze almanak (p. 88-96).

56.   J.C. Westermann, Geschiedenis van de ijzer- en staalindustrie in Nederland (Utrecht 1948). 31.

57.   Veel dank wordt gebracht aan drs. J. Werkman te Assen, oud Rijksarchivaris in Drenthe, die alle jaargangen heeft doorgezocht. en deze berichten heeft verzameld. Hierna wordt volstaan met de vermelding van het jaar én het nummer van de krant waarin een bericht voorkomt. Een uitvoerige lijst - met samenstelling van de aard van het bericht – bevindt zich bij het manuscript van dit artikel (ter inzage bij het Rijksarchief).

58.   Provincial De (rentsche en) A(sser) C(ourant) 1873, nr. 34; nr. 70 ; nr. 80.

59.   PDAC 1877, nr. 31; nr. 255.

60.   PDAC 1880, nr. 139; nr. 140; nr. 157; nr. 255.

61.   PDAC 1881, nr. 207; nr. 267

62.   PDAC 1882, nr. 265.

63.   PDAC 1883, nr. 53; nr. 237.

64.   PDAC 1884, nr. 73; nr. 125; nr. 132; nr. 135; nr. 148; nr. 152; nr. 156; nr. 166; nr. 174; nr. 194; 242; 263; 292.

65.   PDAC 1885, nr. 9; nr. 150; nr. 204; nr. 275.

66.   PDAC 1886, nr. 90; nr. 208; nr. 286.

67.   PDAC 1887, nr. 62.

68.   PDAC 1888, nr. 70; nr. 187; nr. 203; nr. 244.

69.   PDAC 1889. nr. 52; nr. 78; nr. 195; nr. 260.

70.   PDAC 1890, nr. 29; nr. 83,148; 264; nr. 278.

71.   PDAC 1891, nr. 216.

72.   PDAC 1892, nr. 192.

73.   PDAC 1893, nr. 49; nr. 51; nr. 62; nr. 71.

74.PDAC894, nr. 24; nr. 80; nr. 223

75. 1895. nr. 91; nr. 180.

  1. PDAC 1899, nr. 66.
  2. PDAC 1900, nr. 25.
  3. H. Specht, 'Das Eisenerzvorkommen in sudlichcn Vorraum des Bourtanger Hochmoores und die

         Alexisshutte bei Wietmarschen', in: Bentheimer Heimatbode 3 (1937), 73-82.

  1. Christa Brinkers, 'Raseneisenerz-Betrieb, ein Familien-Unternehmen', in: Benrheimer Jahrb. 51

          (1960). 158-165.

  1. Verslagen van Gedeputeerde Staten van Drenthe aan de Provinciale Staten nopens de toestand

        over de jaren 1881, 1883-1886, onder de rubriek: Armwezen.

  1. H. van der Zweerde, Toen ik nog jong was (Meppel 1972), 35-38.
  2. Ibidem, 36.
  3. G.A.M. van de Muyzenberg. Van Karrespoor tot autoweg, in: Drenthe in de kaart gekeken

          (Meppel 1976),72.

  1. Edelman I. 71-72.
  2. J.F. van Oss, Warenkennis en technologie (3 dln. 5e dr.; Amsterdam 1948-1 1950) 1, 97. (Hierna:

         van Oss)

  1. Drs. K.J. Karsten, Dwingelo. aan Booij (05-01-1981).
  2. Van Oss, I. 469.
  3. Het Gas. Maandblad (1881.1913). daarna tweewekelijks blad (1914-1936) voor Directeuren van 89. Gemeentelijke Gasfabrieken. " Het Gas. (4 april 1884, nr. 11), 267.
  4. CBS, Statistiek van de voortbrenging en het verbruik der Nederlandse nijverheid in 1913 en
  5. J.P. de Hoon (SSM-Transport b.v.), Harlingen, aan Booij (20-04-1982).
  6. R.K. a a s t , havenmeester Delfzijl. 06-03-1981 aan Booij: 'ook volgens het huidige Reglement

        Zeehavengeld Delfzijl en de Regeling Zeehavengeld Eemshaven worden het bunkeren en/of

         ballast innemen, het lossen van ballast. e.d., niet als lossen en laden beschouwd. --- worden die

        hoeveelheden niet geregistreerd en in de goederenstatistiek opgenomen.

        --- De hoeveelheden van het in ballast vervoerde ijzeroer kunnen wij u dan ook niet opgeven.'

93     Men zien inv. no. 1 en 2 van het archief van het Rijkshavenbedrijf te Delfzijl (Rijksarchief

         Groningen), en de nrs. 89-124, 288-315 van het archief van het Provinciaal Havenbedrijf Delfzijl

         over 1911-1957 (eveneens Rijksarchief Groningen).

  1. 94. Van Oss, dl. 11, 6e dr. (1956), 150.
  2. Mond. meded. van dhr. Joh. Mulder, oud-directeur van het vroegere cargadoorsbedrijf 'Evers'

        te Delfzijl.

  1. J.C.A. Everwijn. Beschrijving van handel en nijverheid in Nederland, (3 dln., 's Gravenhage, 1912) 97.  K. Noorman, Spijk, jan. 1981. aan Booij: 'De export (naar Engeland) vond plaats met zgn. colliers

        - - - die gebouwd waren voor kolenvervoer via de rivier de Tyne naar de - - fabrieken langs de

  1. Aangezien de Towerbridge de enige brug over de Thames is die open kan - - - had men

           schepen nodig met lage kruiplijn en geringe diepgang - - - In Delfzijl noemden we deze schepen     

           ‘strijkijzers' vanwege het ontbreken van masten en laadgerei, de zeer lage brugopbouw en de

           neerklapbare schoorsteen - - -'.

98      H.G. Huisman, 'De scheepvaart in Gasselternijveen in de periode 1820-1930', in: Nieuwe

           Drentse Volksalmanak. jrg. 96.

  1. Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Provinciale Staten nopens de toestand van de

             provincie over 1893.

  1. Drs. A. van Haeringen (Belasting Museum) aan Booij, 18-03-1981.
  2. Willy Friedrich, 'An der Grenzaa blitzen die Spaten', in: Der Grafschafter 60 (1958). 481-482.

*  De heer A.H. Booij is werkzaam bij de Stichting voor Bodemkartering te Wageningen en woont in Westerhork

 

www.oud-schoonebeek.nl