1520 Kasteel van Koevorden

Het kasteel van Coevorden in de zestiende eeuw*

J. Grooten**

 

  1. Voorgeschiedenis (tot 1522)1

De oorsprong van het kasteel in Coevorden hangt waarschijnlijk samen met de schenking van de grafelijke macht in Drenthe door de Duitse koningen/keizers aan de bisschop van Utrecht in de eerste helft van de elfde eeuw (1024, 1025 en 1046). Op de strategisch belangrijke plaats Coevorden moet op zeker moment een versterkt huis gebouwd zijn, maar over het tijdstip waarop dat is gebeurd lopen de meningen uiteen.

Sommige auteurs menen dat dat snel na de effectuering van de overdracht van de grafelijke macht, dus kort na het midden van de elfde eeuw geweest is2, maar de bronnen zwijgen daarover. Het kasteel zelf wordt voor het eerst genoemd in een pauselijke bul van 28 juni 1159, waarbij Adrianus IV de bisschop van Utrecht bevestigt in het bezit van o.m. het 'castrum Cuforde'3 De 'Quedam Narracio' maakt melding van het feit dat bisschop Herbert van Bierum van tijd tot tijd verbleef in 'ipso castro Covordie', zodat men mag aannemen dat het kasteel te Coevorden ten tijde van die bisschop (1 139-1 150) bestaat4. De uitgebreide opgravingen, die in 1958 en 1968 op het stadhuisterrein werden doorgevoerd, wijzen in diezelfde richting: Renaud concludeert dat wellicht reeds omstreeks 1150 in het moerassige gebied een terp was op geworpen om de bewoners van het huis te beveiligen tegen overstromingen en dat de terp was bekleed en versterkt met zoden. Bij de opgravingen werd evenwel geen spoor van de bewoning in de twaalfde eeuw aangetroffen5.

De politieke en militaire verwikkelingen, die zich sinds het midden van de twaalfde eeuw rondom Coevorden en Drenthe hebben afgespeeld zijn het gevolg geweest van een actie van de bovengenoemde bisschop Herbert, die zijn ene broer beleende met de prefectuur van Groningen en de ander het 'castrum Covordie' en de 'iurisdictio Trente' in leen gaf.

Het is hier niet de plaats die verwikkelingen nogmaals uit de doeken te doen; daarvoor kan verwezen worden naar de bestaande literatuur6. Hoewel het kasteel als zodanig met een zekere regelmaat vermeld wordt, laten de bronnen ons in de steek als het om omvang of uiterlijk van het kasteel gaat. Alleen een oorkonde van 19 juli 1263, waarbij Gerard Clencke en Hacko van Hardenberg zich verbinden de burcht voor de bisschop en de Utrechtse kerk te bewaren, noemt een bovenste huis en een suburbium7.

We mogen echter aannemen dat de heren van Coevorden in de tweede helft van de veertiende eeuw, toen hun macht naar een hoogtepunt groeide, het kasteel, dat vanzelf-sprekend het centrum van hun macht was, mee hebben laten groeien met hun gestegen aanzien.

Jan van Arkel laat in 1358 Hardenberg versterken en volgens Rutgers was het vanzelf-sprekend dat de bisschop, gezien de steeds toenemende macht van Reinoud van Coevorden, zulks deed8. Picardt schrijft dat Jan van Arkel voor die versterking stenen heeft laten 'afbreken van de oude burgh tot Covorden, schendende dieselvige, vermits zij altijt den bisschoppen in 't oogh was geweest9. Het komt ons voor dat de machtige heer van Coevorden de bisschop niet zal hebben toegestaan het kasteel te Coevorden geheel of gedeeltelijk af te breken en de vrijkomende materialen naar Hardenberg te voeren, nota

bene voor het aanleggen van een versterking om diezelfde heer in bedwang te houden.

Het jaar 1395 betekent echter het einde van de machtsuitoefening van het geslacht Van Coevorden. De energieke bisschop Frederik van Blankenheim brengt Coevorden en Drenthe in dat jaar met militaire steun van de Overijsselse steden weer onder zijn gezag terug. Zeven jaar later (1402) wordt de zaak ook de iure weer in orde gemaakt, als Reinold van Coevorden tegen betaling van 15.000 oude schilden afstand van al zijn rechten op die gebieden doet. De bisschop laat Coevorden en Drenthe sindsdien besturen door een vertegenwoordiger, met als titel kastelein van Coevorden en drost (of ambtman) van Drenthe. De bisschoppen zijn bij de benoeming van die functionaris niet geheel vrij. Overeenkomstig een oorkonde van 14 augustus 1395 moet de bisschop bij een benoeming niet alleen toestemming vragen aan de Etstoel en eigenerfden van Drenthe, maar is hij ook afhankelijk van het advies en de toe-stemming van de steden Deventer, Kampen en Zwolle, die hem hebben bijgestaan in de strijd met de weerspannige heer van Coevorden10. Op 26 december 1396 voegt de bisschop hieraan nog toe dat alleen een ingezetene van Drenthe of Salland tot drost kan worden benoemd11.

Uit de genoemde oorkonden wordt duidelijk dat Frederik van Blankenheim het bestuur in Drenthe en Coevorden reeds regelt en vastlegt, voordat de kwestie met de Coevorder heren definitief is opgelost. Op 24 december 1395 benoemt hij Sweder van Rechteren tot zijn vertegenwoordiger in Drenthe12.

Door het benoemen van niet-erfelijke drosten hoopt de bisschop het gevaar van het huis te Coevorden als wordend centrum van een zelfstandige heerschappij te kunnen bezweren, maar voor de verdediging van Drenthe en Salland moet de bisschop kunnen blijven beschikken over een sterk kasteel. Het behoeft dan ook geen verwondering te wekken dat Sweder van Rechteren wordt verplicht 'in tymmeringe dat slot, borch ende stat te beteren ende te vesten tot eene summen van M olden Vrancrijckschen schilden of daer bynnen ende nyet dar boven'13. Er zijn aanwijzingen dat Sweder het huis inderdaad heeft verbouwd c.q. verbeterd. In 1404 moet zijn opvolger Frederik van der Eze 1.000 oude schilden betalen aan de erfgenamen van zijn voorganger14. Verder is tijdens de recente restauratie een brok natuursteen gevonden met de resten van een inscriptie:

                                          . . . ii castrü . . . ect Du . . . struxi . . .

Het is niet uit te sluiten dat de steen uit het jaar 1402 dateert15. Kennelijk wenst de Utrechtse bisschop de poort tot Drenthe en Groningen in voorkomende gevallen hermetisch te kunnen afsluiten, want in 1411 en 1412 versterkt de kerkvorst met steun van de drie Sallandse steden de stad Coevorden met een planket of 'palissade'16.

 

Afb.1 Foto van de steen, met moeilijk leesbare fragmenten van de inscriptie, vermoedelijk uit 1402. (foto Bureau Monumentenzorg prov. Drenthe)

 

Uit de bronnen en de literatuur blijkt niet dat de drosten het de landsheer in de vijftiende eeuw erg lastig hebben gemaakt. De bisschoppelijke stadhouders komen en gaan en geven het slot zonder tegenstribbelen over aan hun opvolgers. Uit enige bewaard gebleven inventarislijsten wordt duidelijk dat het kasteel gedurende een groot aantal jaren vrijwel geen veranderingen heeft ondergaan17. Ook uit de rekening van de drost Johan Stelling over het tijdvak 1 augustus 1489-31 juli 1490 blijkt niet, dat het gebouwencomplex en/of de versterkingen ingrijpend zijn gewijzigd. Wel worden er in het genoemde tijdvak werk-zaamheden uitgevoerd aan 'den nijen huse'18. Op grond van de gebruikte terminologie mag worden aangenomen dat het zogenaamde nieuwe huis kort vóór 1489 is gebouwd. Verder kan uit de redactie van enige betalingsposten worden opgemaakt dat het nieuwe huis was gebouwd op de plaats, waar thans de ingangshal is. In de tijd, waarover de genoemde rekening loopt, heeft Johan Stelling 'twe nije boene laten maken, den enen onder den anderen, boven an dat oestereynde van den nijen huse, ende ene slaepkamer laten bereyden, daer die knechten slapen sullen'. Verder worden betalingen gedaan voor 'nije boeneplancken van XVIII ende XII voete lanc, de weder boven den moltboene an dat wester-einde van den nijen huse gelecht worden', en voor 'ene nije trappe . . . bueten den nijen huse op de kamer gaende'.

In het begin van de zestiende eeuw lijkt de geschiedenis uit de tweede helft van de veer-tiende eeuw zich te zullen herhalen. Roelof van Munster, in 1505 benoemd tot drost in plaats van de van malversaties verdachte Adolf van Rechteren, stelt pogingen in het werk zijn onafhankelijkheid tegenover de bisschop te vergroten en zelf landsheerlijke rechten uit te oefenen. Blijkens Van Kalveen heeft de drost begin 1512 nieuwe versterkingen aan het kasteel van Coevorden toegevoegd19. Sicke Beningha schrijft in zijn kroniek dat Roelof van Munster hiervoor onder meer materialen van het eind 1511 door de IJsselsteden afgebroken kasteel Kinkhorst, dat door de drost was gebouwd, heeft gebruikt. De kroniekschrijver weet verder te melden dat in de gracht en bij het bolwerk palissaden stonden20. De nieuwe versterkingen ten spijt moet de weerspannige drost het onderspit delven in de strijd met de bisschop. die evenals in 1395 wordt gesteund door de drie IJsselsteden.

De opvolger van Roelof van Munster, graaf Everwijn van Bentheim, is weliswaar geen ingezetene van Drenthe of Salland. maar hij wordt toch geaccepteerd door de IJsselsteden en de Drenten. Zij gaan er van uit dat de graaf over een aantal jaren zal worden vervangen door een persoon, die wel aan het bepaalde in de oorkonden van 1395 en 1396 zal voldoen. In dit verband valt het op dat in de commissiebrief van Everwijn een bepaling is opgenomen, die in die van zijn voorgangers ontbreekt: 'oick en sal onse neve voerss. aen onse huyse Coevoerden nyet tymmeren, daervan hij ons yet rekenen sal, then sij bij unsen sunderlingen beveele, consente ende wille'21. Wilden de bisschop en zijn adviseurs aldus voorkomen dat de graaf van Bentheim in de voetsporen van de veertiende-eeuwse heren van Coevorden of van Roelof van Munster zou treden?

Op 30 april 1515 spreken Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, en Ridderschap en Steden van Overijssel te Windesheim over "t huys tot Coevordden ende den greven van Bentem', terwijl op 4 mei d.a.v. een tweetal Kamper magistraatsleden naar Zwolle reist 'omme antwordt to geven mit der Ridderschap op 't voirgeven mijns genedigen heren aengaende Coevordden'22. Een brief van 8 juni 1515 geeft uitsluitsel over het 'voirgeven' van de bisschop. Zowel de burgers van Coevorden als Ridderschap en Steden van Overijssel hebben Frederik van Baden in kennis gesteld van hun bezorgdheid over de 'ontfestenisse' van Coevorden. Ietwat verbaasd antwoordt de bisschop 'bij Uwer aller raede' daartoe opdracht te hebben gegeven. Hij vindt evenwel goed 'dat de poerten onaffgebroeken ende de grafften ungevullet staende blijven, doch dat zij den wal1 nae Uwen schryfften van stonden an slychten'23. In hoeverre de plannen geheel of gedeeltelijk ten uitvoer zijn gelegd hebben wij niet kunnen achterhalen.

De rij van bisschoppelijke stadhouders wordt gesloten door Frederik van Twickel, die de twijfelachtige eer geniet het kasteel van Coevorden in 1522 te moeten overgeven aan hertog Karel van Gelre.

 

  1. Het kasteel in het tijdvak 1522-1592
  2. Gelderse overheersing, 1522-153624

De strijd van Karel van Gelre tegen de Habsburgers, die het hertogdom willen inlijven bij hun Nederlandse gewesten, blijft niet beperkt tot een klein, Gelders, toneel, maar wordt in de eerste helft van de zestiende eeuw allengs een onderdeel van de krachtmeting tussen de Habsburgers en hun belangrijkste tegenstanders, de koningen van Frankrijk.

De laatsten hebben de hertog van Gelre nodig voor hun anti-Habsburgse politiek en Karel van Gelre op zijn beurt is op Franse steun aangewezen om de incorporatie van zijn hertogdom bij de Habsburgse Nederlanden te verhinderen. In de eerste twee decennia van de zestiende eeuw worden ook de noordelijke gewesten meer en meer betrokken in de Gelders-Habsburgse tegenstelling.

In Friesland slaagt de Gelderse hertog er niet in de landsheerlijke macht vast in handen te krijgen, maar in Groningen en de Ommelanden heeft hij meer succes. In de strijd tussen graaf Edzard van Oost-Friesland en Maximiliaan en George van Saksen over de heerschappij in de Friese streken weet Karel van Gelre zo te manoeuvreren dat de stad Groningen hem in 1514 als erfheer huldigt. Tegelijkertijd verwerft hij ook rechten in de Ommelanden. Verder aarzelt de hertog niet om zich in Overijsselse aangelegenheden te mengen, waardoor het Oversticht steeds meer beklemd raakt tussen Habsburg en Gelre.

De in verschillende schakeringen tot uiting komende neutraliteit vergroot de spanningen in het gewest en wanneer de steden Kampen en Zwolle een geschil hebben over de zogenaamde bisschopstol te Kampen en Zwolle van gevoelen is door de bisschop onbehoorlijk te zijn behandeld, zoekt het steun bij de hertog, die deze kwestie aangrijpt om ook in het Oversticht vaste voet te krijgen. Gebruik makend van de ontevredenheid over het bisschoppelijk bestuur slaagt hij er in vrijwel het gehele Oversticht onder zijn heerschappij te brengen.

Drenthe en Coevorden worden ook strijdtoneel. Fredenk van Twickel, de bisschoppelijke drost van Drenthe, trekt brandschattend door het gewest, dat aan zijn zorgen is toevertrouwd, en tijdens deze tochten dringt hij zelfs door tot Appingedam. De stad Groningen vraagt de hertog van Gelre een einde te maken aan de activiteiten van de drost in het Groningse en begin september 1522 slaat Johan van Selbach, een Hoogduits edelman in dienst van de hertog, het beleg voor het kasteel te Coevorden. Na enkele dagen geven de soldaten van Frederik van Twickel het huis over aan de belegeraars. De bejaarde drost, die de strijd had willen doorzetten, wordt gevankelijk naar Gelre afgevoerd.

De respectieve Ridderschappen en Steden van Overijssel sluiten enige overeenkomsten met Karel van Gelre, waarbij zij verklaren de bisschop van Utrecht niet langer te zullen steunen, maar de overeenkomsten vormen voor de hertog geen belemmering grote delen van het gewest bezet te houden. Met name in de drie IJsselsteden vermindert daardoor de bereidheid om met Karel samen te werken. Door de interventie van de aartsbisschop van Trier komt in 1524 een vredesverdrag tot stand tussen de elect Hendrik van Beieren en Karel van Gelre, waarbij de hertog zijn aanspraken op het Oversticht prijs geeft, maar Drenthe en Coevorden levenslang mag behouden. Wanneer de hertog de bepalingen van het vredesverdrag aan zijn laars lapt en zich in 1527 wederom in het Oversticht roert, kan Hendrik van Beieren het gewest niet in voldoende mate hulp bieden. Hij wendt zich tot de landvoogdes en biedt in ruil voor de nodige steun de keizer het wereldlijk gezag over zijn gebieden aan. De Ridder-schappen en Steden in het Oversticht nemen daarop het initiatief in eigen hand en besluiten Karel V als hun landsheer aan te nemen, mits ook de elect toestemming verleent. Deze stribbelt nog wel even tegen, maar hij kan toch niet verhinderen dat het Oversticht op 21 maart 1528 aan de Habsburgse Nederlanden wordt toegevoegd.

De incorporatie van het Oversticht bij de Habsburgse Nederlanden en daarmede het weg-vallen van de verbinding tussen Groningen en Drenthe en Gelderland is een gevoelige slag voor de hertog van Gelre. Verdere tegenslagen nopen Karel van Gelre onderhandelingen met de keizer te beginnen. Deze resulteren in het Verdrag van Gorkum van 3 oktober 1528, waarbij de partijen overeenkomen dat de hertog van Gelre Groningen en de Ommelanden, Drenthe, Coevorden en Diepenheim als erfgubernator vanwege de keizer als hertog van Brabant en graaf van Holland zal behouden en dat de door de hertog bestuurde gebieden naar de keizer zullen overgaan, wanneer de hertog van Gelre. zonder wettige nakomelingen in rechte lijn, overlijdt. Doch ook nu blijkt dat Karel van Gelre niet is te vertrouwen. Kort na het sluiten van het verdrag geeft hij voor het niet eens te zijn met het gestelde ten aanzien van de opvolging in het hertogdom en verwerpt derhalve het verdrag.

Het jaar 1536 wordt voor de Gelderse hertog een tijd van kommer en kwel. Bij zijn pogingen de stad Groningen te versterken raakt hij in conflict met de magistraat dier stad. Deze wendt zich tot de keizer en op 8 juni 1536 huldigen Groningen en de Ommelanden ten overstaan van George Schenck van Toutenburg, de stadhouder van Friesland, Karel V als hun erfvorst. De stadhouder verovert daarna in snel tempo de Landschap Drenthe en verschijnt met zijn grof geschut voor Coevorden. Na een beleg van enige weken belooft de Gelderse drost Johan van Selbach op 12 november 1536 het huis de volgende dag aan de keizerlijke veldheer te zullen overdragen.

De Geldersen hadden kosten noch moeite gespaard om het kasteel zo goed mogelijk te versterken. Uit de bewaard gebleven rekening van de drost Johan van Selbach over de jaren 1523-1529 blijkt dat in de periode november 1523-oktober 1529 diverse werklieden meerdere duizenden goudguldens hebben ontvangen voor ongeveer 17.100 werkdagen, die als volgt over de respectieve ambachtslieden kunnen worden verdeeldz5:

                          Timmerlieden                                                   6345

                          Houtzagers                                                       3151

                          polanders of aardwerkers                              4558

                         smeden                                                             1279

                         metselaars                                                        1412

                         molenmakers, straatmakers

                         en puttenmakers                                                456

Bovenstaande getallen staan de conclusie toe dat de werkzaamheden zich vrijwel uitsluitend op de versterkingen hebben geconcentreerd. Van de ruim 17.100 werkdagen nemen de timmerlieden, houtzagers en polanders ruim 14.000 voor hun rekening. Uit een uitgavenpost uit de rekening 1528/9 blijkt dat het kasteel is omgeven met een aarden wal, bestaande uit een hoofdwal en een singelwal. In de gracht staat een staketsel of palissadenrij. Hoewel zulks niet uit de rekening blijkt mag worden aangenomen dat de gehele wal met zoden is bekleed. Alle goede zorgen ten spijt verzakt tussen oktober 1526 en oktober 1527 'die principaell wal'. Ook in de periode oktober 1528-oktober 1529 is er weer sprake van malheur: 'het is toe weten dat die zwairicheyt van den eerden die boven was, den oversten wal an drieën hoicken deede syncken ind die groitheit des waters in den zengel den voit affspoelen'.

Uit redacties als 'mijns gen(edigen) heren stoeve anno XXVIIO begonnen ind nu rede gemaickt' en 'den knechten eynen stoeve laithen maicken' kan worden opgemaakt dat de tegenwoordige ingangshal van het kasteel in de periode 1527-1529 is gebouwd. Het 'nije

huse' uit de tijd van Johan Stelling moet plaats maken voor een stoof of wachtlokaal voor de wapenknechten. Aan of naast deze stoof werken een meester metselaar en drie knechten gedurende 52 werkdagen 'an der capelle', terwijl op dezelfde plaats een brouwhuis wordt gebouwd c.q. verbouwd. Daar het turfhuis in het ongerede is geraakt, besluit de drost 'noch eyn nije huyss in 't voirgeburcht toe setten'.

 

  1. George Schenck van Toutenburg, 1536-1540

Formsma stelt dat Overijssel eerst veilig was na de verovering van Groningen en Omme-landen, Drenthe, Coevorden en Diepenheim door Schenck van Toutenburg in 153626. Wij menen de juistheid van deze stelling te mogen betwijfelen. De strijd tussen de hertog van Gelre en Habsburg was in 1536 bepaald nog niet gestreden en in het Duitse rijk verscherpen zich de tegenstellingen tussen de keizer en het Schmalkaldisch Verbond27.

Langs de noordoostelijke grens van Karels Nederlanden zijn troepenconcentraties en -verplaatsingen aan de orde van de dag en niemand kan garanderen dat de legers en legertjes aan de goede zijde van de grens zullen blijven. In 1537 streeft de hertog van Gelre wederom naar een alliantie met de Franse koning, die inmiddels de oorlog met Habsburg heeft hervat.

In dat licht bezien is het niet verwonderlijk dat Karel V direct na de verovering het kasteel. 'twelck vermits den beleghe mit dat geschut aen den wallen, poorten, toernen ende getimmer van den huyse geheel gebroecken ende gedemolieert es geweest', laat herstellen. Batholomeus van Coelen, griffier van het landschap Overijssel en het leenhof aldaar, verantwoordt in zijn rekening over de jaren 1536-1538 een bedrag van ruim 2.700 ponden aan uitgaven 'voer den bouw, reparatie ende fortificatie van den huyse ende sloete Coevorden'28 Hierbij dient evenwel te worden aangetekend dat boeren uit Drenthe door de stadhouder of diens vertegenwoordiger zijn verplicht het graafwerk te verrichten. Meestal worden deze hiervoor 'beloond' met een aantal vaten bier.

Helaas geeft de Overijsselse griffier in zijn rekening geen specificatie van de respectieve uitgavenposten, maar ook het totaalbedrag der uitgaven kan ons een indruk geven van het aantal werkdagen. Wanneer wij aannemen dat 75% van het totale bedrag is besteed aan de benodigde bouwmaterialen en de resterende 25% of 675 ponden aan arbeidsloon en dat de werkzaamheden zijn verricht door werklieden, die gemiddeld zes stuivers per dag verdienen, dan hebben de herstelwerkzaamheden in totaal 2.250 werkdagen in beslag genomen29.

Wanneer wij nu dit getal van 2.250 werkdagen vergelijken met de ruim 17.100 werkdagen, die de Geldersen aan het kasteel en zijn versterkingen hebben gewerkt, dan menen wij te mogen stellen dat in de periode 1536-1538 alleen herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd, nieuwe werkzaamheden kunnen niet of nauwelijks zijn verricht. Met de wal blijft het sukkelen. In 1538 of 1539 bijvoorbeeld verzakken twee gedeelten van de oude wal en in dezelfde jaren moet de wal worden voorzien van een borstwering. Palissaden rondom een groot gedeelte van de wal moeten de verdedigingswerken verder versterken30.

 

  1. Reynolt van Burmania, 1540-1557

Vanaf 1540 is de drost van Drenthe niet langer de hoogste burgerlijke ambtenaar in de landschap Drenthe, niet langer de vertegenwoordiger van de landsheer. Zijn de ambten van stadhouder. drost, rentmeester en kastelein bij George Schenck van Toutenburg nog in één hand, na zijn overlijden wordt hij als stadhouder opgevolgd door Maximiliaan van Egmond, graaf van Buren, als drost-kastelein door Reynolt van Burmania en als rentmeester door Johan van Renoy.

Vrij spoedig na de dood van George Schenck van Toutenburg moeten de drie Sallandse steden reeds zijn geïnformeerd over het feit dat Karel V het drostambt aan Reynolt van Burmania, telg uit een vooraanstaand Fries geslacht, heeft toegewezen. Op 8 april 1540

hebben vertegenwoordigers der drie steden in het klooster van Windesheim een ontmoeting met de nieuwe drost"'. waarbij de stedelijke representanten zeker zullen hebben opgemerkt dat de benoeming niet conform de oorkonden van 1395 en 1396 was geschied.

Kennelijk heeft Burmania bij die gelegenheid zijn handen gewassen in onschuld, want zeer waarschijnlijk kort vóór 13 april reizen gedeputeerden van Ridderschap en Steden van Overijssel naar Gent32, om de aldaar verblijvende keizer, 'van onsen privilegiën niet informiert wesende', te vragen in plaats van Burmania 'enige van der Riddersscap in Overijssel1 residierende geboeren lantsaeten, woe van oldes gewoentlicken ende in cracht onser privilegiën behoerlicken solden willen benedigen mytten selven ampte to versien tot conservacie van onsen privilegiën'33. De keizer evenwel geeft te kennen de benoeming niet ongedaan te willen maken en na een nieuwe ontmoeting met Burmania op 28 april34 vragen de drie Sallandse steden de keizer ten minste te willen garanderen dat de benoeming van Burmania niet zal leiden tot 'infractie' der privileges en 'oick tot ghiener quader consequencie in toecomende tijden getoegen sall worden'35.

Karel V heeft tegen zulk een garantie geen overwegende bezwaren en in juni 1540 ontvangt Reynolt van Burmania zijn commissiebrief en instructie36.

Direct na de ambtsaanvaarding wordt het de nieuwe drost duidelijk dat het verbeteren van de versterkingen van het kasteel een eerste vereiste is. Hem bereiken berichten dat Meinard Utenham en Nicolaas Merquits met steun van de keurvorst van Saksen troepen werven en dat in het graafschap Bentheim en het sticht Munster troepenconcentraties zijn waar-genomen. Hij rapporteert de stadhouder: 'ick ben oeck gewarscouwet dat men 't huys  Coevorden wael versoecken mocht op een harden furst, wantet anders nyet dan water starck is, sonder nootlijcke strijckweering of ander ordentlijcken  notruft37 De drost bepaalt zich niet tot waarschuwende woorden alleen. hij toont ook eigen initiatief.

Zonder het antwoord van de stadhouder af te wachten laat hij de singelwal slechten38 ten einde de buitengracht 'overall (te kunnen) besichtigen ende beschieten39. De financiële polsstok reikt echter niet ver en Burmania vraagt de graaf van Buren te 'willen helpen verscaffen dattet huys alhier goets tijts besichtiget ende alle nootsaken verordiniert mochten worden, dat men to Lichtmisse ( = 2 februari) oft goets tijts beginnen mocht to repereren ende bouwen, wantet qualick ende pericoloselijck leecht" en om de puntjes helemaal op de i te zetten voegt hij er aan toe, dat de keizer 'an den huyse sonderling

gelegen is'40. Dat de drost de situatie te Coevorden en omgeving niet te dramatisch voor-stelt, kan de stadhouder opmaken uit rapporten die hem van een geheel andere zijde bereiken. Balthasar Warkysths, maarschalk of bevelhebber van het huis te Leeuwarden, deelt de graaf van Buren mede dat Meinard Utenham te Bentheim is gesignaleerd41.

Blijkens de rekeningen van de drost en de rentmeester van Drenthe hebben de alarmerende berichten uit Coevorden niet geleid tot het fourneren van de nodige middelen.

De drost is er de man niet naar om lijdzaam af te wachten. Hij doet alles wat in zijn ver-mogen ligt om het kasteel in een betere staat van verdediging te brengen. De binnenste wal aan de noordzijde van het huis is 'quaet ende gebrekelick' en om dat euvel zo goed mogelijk te verhelpen roept Burmania de hulp in van de walmeester Doenen Jasper, die gedurende vier dagen de herstelwerkzaamheden in ogenschouw neemt. Bij de poort aan de zuidzijde van het slot bouwt men een zware houten kist of mezekouw42, daar op die plaats flankeerbeveiliging niet mogelijk is43.

In het voorjaar van 1541 ligt in het graafschap Bentheim wederom een leger, dat Coevorden in gevaar kan brengen. De sterkte wordt geschat op 2 a 3.000 man en het gerucht gaat dat de soldaten worden betaald door Meinard Utenham, die in dienst van de Franse koning zou staan. Voorts weet men te vertellen dat het leger in westelijke richting zal oprukken, zodra een sterkte van 6 a 7.000 is bereikt44. Het is niet bekend of het leger van Meinard Utenham inderdaad een inval in Drenthe en/of Overijssel heeft gedaan. Uit een brief van Burmania blijkt dat de stadhouder in het najaar van 1541 - waarschijnlijk kort vóór 2 november - de situatie te Coevorden in ogenschouw heeft genomen, maar er zijn aanwijzingen dat niet alles even serieus is bekeken en besproken.

In de genoemde brief bekent de drost tenminste dat hij bepaalde zaken niet aan de orde heeft gesteld als gevolg van de drank45. Uit niets is gebleken dat Maximiliaan van Egmond bij zijn bezoek aan Coevorden de drost concrete toezeggingen heeft gedaan. De tijd verstrijkt en wanneer in het voorjaar van 1542 opnieuw troepenconcentraties in het graafschap Bentheim worden waargenomen46, herinnert Burmania de stadhouder aan het gesprek dat hij enige tijd geleden met de graaf van Buren mocht hebben, bij welke gelegenheid de drost nogmaals heeft gewaarschuwd 'hoe dattet huys to Coevorden, daer keyserlijcker majesteyt sonderlinges an gelegen is, vermits quade ordinancie van bouwe und gebreck van strijck-geweerong zeer swack is, als Iuwer Genaden eertijts selfs besichticht hebben, oeck qualick met luyden beset und maer één borchgraeft und twee portiers daerop gemonstert worden, hoewael dattet wijt begrepen is und in vijants nooden toe besetten een fenlijn knecht eyschen sol'. Daar de in Bentheim aanwezige troepen het huis te Coevorden in één nacht kunnen bereiken, dienen met spoed soldaten voor het kasteel te worden gemonster47.

Als gevolg van de hervatting van de oorlog in 1542 door de koning van Frankrijk, die wordt gesteund door de Deense koning, en de plannen van de hertog van Gelre om zich aan te sluiten bij het Schmalkaldisch Verbond ontstaat in de Habsburgse Nederlanden een zeer kritieke situatie. In de zomer van dat jaar bezoeken in opdracht van de landvoogdes de stadhouder van de Noordelijke gewesten en een aantal commissarissen Overijssel en Drenthe ten einde na te gaan welke maatregelen moeten worden getroffen om de gevaren zo goed mogelijk het hoofd te kunnen bieden. Bij deze gelegenheid maakt Reynolt van Burmania de heren attent op de slechte toestand van het kasteel van Coevorden, dat 'ongetymmert ende ondicht is, zoe dattet daer inne regent'. Verder probeert hij het gezelschap er van te overtuigen dat de bezetting van het slot onvoldoende is. De rent-meester van Drenthe krijgt opdracht het kasteel zo goed mogelijk 'dack- ende weeckdicht' te laten maken48. Blijkens een brief van Gijsbert van Baexen, drost van IJsselstein en bevel-hebber van de troepen in Oost-Nederland. is er vóór 8 augustus 1542 geld vrijgemaakt voor het herstel en de versterking van het kasteel, doch wij betwijfelen of dat geld zijn doel heeft bereikt, daar Van Baexen de rentmeester van Drenthe vraagt geld te willen sturen voor het monsteren van wapenknechten, desnoods het geld, dat bestemd is voor het herstel van het kasteel te Coevorden49. Ook uit de rekeningen van de rentmeester en de drost blijkt niet dat in het jaar 1542 grotere bedragen zijn uitgegeven voor reparatiewerkzaamheden. Wel wordt op een andere wijze een helpende hand toegestoken. Johan van Renoy, rentmeester van de domeinen in Drenthe, wordt in 1542 gecommitteerd het huis te Lage te 'demolieeren' en de afkomende bruikbare steen en andere vrijkomende bouwmaterialen naar Coevorden over te Brengen50. Het lijkt echter niet erg waarschijnlijk dat grote hoeveelheden van die materialen Coevorden hebben bereikt, want het huis te Lage blijft ook na de 'afbraak' bestaan.

Vanaf 1543 beginnen de bronnen met betrekking tot Coevorden en het kasteel aldaar veel trager te vloeien, hetgeen zeer waarschijnlijk mede een gevolg zal zijn van het feit, dat Willem van Gulik, hertog van Gelre, op 7 september 1543 het Verdrag van Venlo moet aanvaarden, waarbij hij Gelre en Zutphen moet afstaan aan Karel V, en dat in 1544 de Vrede van Crespy voorlopig een einde maakt aan de strijd tussen Habsburg en Frankrijk. In 1546 zijn de rollen volledig omgedraaid, Maximiliaan van Egmond, die een overval van ruiters en landsknechten vreest, moet in de zomer van dat jaar de drost van Coevorden aansporen het kasteel beter te versterken51. Voor zover bekend beperkt Burmania de verbetering tot het laten steken van zoden, waarmede de borstwering wordt herstelds52. De werkzaamheden schijnen niet al te secuur te zijn uitgevoerd, want in 1550 of 1551 vertoont de borstwering wederom gebreken".

Na de verdragen van Venlo en Crespy krijgt Karel V de handen min of meer vrij om in het Duitse rijk orde op zaken te stellen. Een der slachtoffers is Koenraad van Tecklenburg die wegens rebellie en ketterij in de rijksban wordt gedaan, waarna de keizer de geconfisqueerde goederen als leen opdraagt aan zijn veldheer en stadhouder Maximiliaan

van Egmond, die Karel V bij diens strijd in Duitsland voortreffelijke diensten heeft bewezen. De graaf van Tecklenburg wordt evenwel spoedig weer in genade aangenomen en de graaf van Buren sluit met hem een verdrag, waarbij het graafschap Tecklenburg en de heerlijkheid Rheda aan Koenraad worden teruggegeven, doch de heerlijkheid Lingen in het bezit blijft van Maximiliaan54. Na de dood van laatstgenoemde gaat het leen over naar diens erfdochter Anna van Buren, die de heerlijkheid bij haar huwelijk met Willem van Oranje verkoopt aan Karel V55.

Deze transactie heeft gevolgen voor het kasteel van Coevorden. In een brief aan de drie IJsselsteden formuleert Johan van Ligne, graaf van Aremberg, die Maximiliaan van Egmond is opgevolgd als stadhouder van de Noordelijke gewesten, de consequenties voor Coevorden aldus: 'hoewel keyserlicker majesteit nu onlancx durch opdracht ende transport van den princesse van Oraengniën, dyertijt vrouchen tho Buren, in handen gecommen is dat huys, stadt ende heerlicheit van Lingen ende zijne majesteit van meynonge is 'tselvige huys als wesende uuyterste frontiere desen zijnen majesteits Erfnederlanden to vesten ende fortifieren tot versekertheit ende beschermenisse derselver ende deshalven 't huys tho Coforden als nu egheen frontier meer wesende, maer binnenlants liggende, to ontvesten ende dat garnisoen oft wacht dairop bessher toe gehalden, itzonder noodeloos, te casseren ende aff to dancken'56. Hoewel de stadhouder de term 'ontvesten' gebruikt, lijkt het aannemelijk dat Karel V het voornemen heeft gehad zowel het kasteel als zijn versterkingen te slechten. Wij menen dit te mogen opmaken uit een passage uit dezelfde brief, waarin de stadhouder nadrukkelijk ontkent dat de keizer ook het gebouwencomplex met de grond gelijk wil maken. Geen rook zonder vuur!

Aan de hand van de bovengenoemde brief kan ook worden vastgesteld dat de steden Deventer, Kampen en Zwolle reeds begin september 1551 op de hoogte van de plannen ten aanzien van Coevorden zijn geweest. Op 7 september vragen zij de stadhouder om

opheldering, maar deze laat de steden drie maanden op een antwoord wachten. Mogelijk heeft Johan van Ligne het probleem eerst voorgelegd aan de landvoogdes en/of keizer, alvorens de steden te antwoorden. Wanneer de stadhouder inderdaad de landvoogdes en/of keizer heeft geconsulteerd, dan is niet uit te sluiten dat de betrokkene bij die gelegenheid heeft besloten (voorlopig?) af te zien van het plan om ook het kasteel zelf af

te breken. De achterliggende gedachte zou dan kunnen zijn geweest dat aldus de privileges van de Sallandse steden niet geheel en al zouden worden ontkracht.

Hoe het ook zij, op 4 en 6 november 1551 vraagt de landvoogdes Maria van Hongarije Reynolt van Burmania te willen bevorderen dat 'idt huys tho Coevoerden gedemolieert unde affgebroken unde die munimenten, geschut ende artillerie nae Lingen gevoerd worde'57. Bovendien informeert zij op laatstgenoemde datum de rentmeester van Lingen over haar opdracht aan de drost van Drenthe58. Op grond van het feit dat Burmania binnen een tijdsbestek van twee dagen twee vrijwel gelijkluidende brieven van de landvoogdes ontvangt zou men kunnen veronderstellen dat Maria van Hongarije de plannen met betrekking tot het kasteel van Coevorden zo snel mogelijk ten uitvoer wil leggen, doch tegen zulk een ver-onderstelling spreekt dat de stadhouder eerst op 5 december de drost opdracht geeft het geschut etc. naar Lingen over te brengen59. Kort na deze datum moet het transport hebben plaatsgevonden, want op 1 januari 1552 schrijft Burmania de IJsselsteden dat 'nu ydtzont' de versterkingen worden geslecht60.

Begin december 1551 zijn de steden Deventer, Kampen en Zwolle nog steeds niet officieel op de hoogte gesteld van de keizerlijke plannen ten aanzien van het kasteel van Coevorden. Op 4 december berichten burgemeesters, schepenen en raad van Zwolle hun Deventer en Kamper collegae sedert de laatste bijeenkomst van de gedeputeerden der steden te Deventer 'eenige ervaeringe vercregen (te hebben) beroerende die demolitie van den huyse te Covorden' en nodigen hen uit zondagavond 6 december naar Zwolle te komen om aldaar over deze kwestie en enige andere zaken van gedachten te wisselen61.

De beraadslagingen nemen twee volle dagen in beslag62, maar helaas geven de bronnen geen uitsluitsel over de besluiten ter zake. Het lijkt echter niet te gewaagd te ver-onderstellen dat de steden de stadhouder hebben gevraagd het kasteel en/of de ver-sterkingen niet af te breken.

De vestingwerken worden echter wel afgebroken. De timmerlieden Coop van Munster en Gerrit Tinholt hebben in totaal 96 werkdagen nodig om de mezekouwen, staketten, poorten etc. af te breken. Zij bekommeren zich niet om de opslag der vrijkomende materialen, want Herman en Bruin Gelsink worden betaald voor in totaal 84 werkdagen, die zij nodig hebben om de staketten etc., 'de se van de wallen neder gelaten hebben' uit de gracht te vissen. Door de drost opgeroepen boeren slechten daarop de wallen. Drie personen houden zich elk 20 dagen onledig met het toezicht op die werkzaamheden, hetgeen betekent dat het karwei tenminste 20 werkdagen heeft gekost63.

Nu het kasteel van zijn versterkingen wordt beroofd, stelt Reynolt van Burmania pogingen in het werk om zich van zijn verplichtingen tegenover de Sallandse steden te bevrijden. Op grond van de eerdergenoemde oorkonde van 1396 was de drost verplicht een verklaring van trouw jegens de drie steden af te leggen en sedert 1538 diende hij tevens een borgtocht te stellen. Op 7 december 1551 schrijft Burmania aan de stedelijke regeringen een brief, waarin hij stelt: 'soe nu . . . alhyr ghene vestenysse sal blijven, konnen U(we) Er(same) L(ieve) samptlijck well betrachten als verstendygende dat ick dyer oirsaeken als voirverhaelt unde nae de verschrijvynge mijn borger behoire te vrijen undt van mijnen edt ontslaegen te sijne64 anders gezegd, naar de mening van Burmania heeft het privilege van 1396 in de eerste plaats betrekking op de bescherming van Salland vanuit Coevorden en daar het kasteel zijn militaire karakter zal verliezen, kan de drost van Coevorden van zijn verklaring van trouw en zijn borgstelling worden ontslagen.

De steden Deventer. Kampen en Zwolle, immer beducht voor een aantasting der voor-rechten, vinden de stadhouder aan hun zijde. Deze heeft de steden op 10 december nog verzekerd dat zij in het volledige bezit van het onderhavige privilege zullen blijven

Het wekt dan ook enige bevreemding dat de steden de drost eerst op 29 januari 1552 van

repliek dienen"?. Burmania geeft de moed nog niet op en heeft op 4 maart in het klooster

van Windesheim een gesprek met gedeputeerden der steden over deze kwestie66.

 

 

 Afb. 2 Het kasteel en de stad Coevorden omstreeks 1550; plattegrond van Jacob van Deventer (R.A. Drenthe, Top. Atlas no. 116 (foto Rijksarchiefdienst)

 

De uitkomst van dat gesprek laat zich raden.

Uit verschillende bronnen wordt duidelijk dat Ridderschap en Steden van Overijssel er in de eerste maanden van 1552 nog steeds rekening mee schijnen te houden dat ook het kasteel zelf nog zal worden afgebroken67. In de herfst van dat jaar kunnen zij opgelucht adem halen. want de kwestie Coevorden lijkt zich dan in een geheel andere richting te ontwikkelen. De gedeputeerden der drie IJsselsteden komen op 26 oktober te Deventer bijeen om aldaar te spreken met Wijnand van Breyl, de luitenant van de afwezige stadhouder, die door Maria van Hongarije naar Overijssel is gezonden om na te gaan wat er moet worden gedaan om de steden en het platteland van dat gewest te bewaren68.

Tijdens het gesprek ontvouwt de luitenant-stadhouder zijn plannen 'angaende ’t ontfeste huyss van Coeverden, datselve weder te repareren ende tegens den Mantfelschen hoop een venlijn knechten daerinne te leggen'69. Welke besluiten dienaangaande zijn genomen is niet bekend. maar uit het feit dat het kasteel in 1558 nog geheel open ligt mag worden afgeleid dat de klok niet geheel is teruggedraaid.

 

  1. Engelbert van Ensse, 1557-1567

In 1558 trekt Johan van Ligne met zijn gevolg door de landschap Drenthe en bij die gelegen-heid brengt hij ook een bezoek aan het kasteel van Coevorden. De stadhouder zal beslist niet in de gunstige zin van het woord onder de indruk gekomen zijn van het geheel. Resten van de oude wal staan nog overeind, stukken gracht liggen nog dicht, aan een eventuele ver-dediging behoeft men niet te denken. Het kasteel ligt aan alle kanten open. 'soe dat men daer bij daghe ende bij nachte aleven wel incommen konde, hebbende bovendien veel andere gebreecken'. De brug en de houten poort aan de noordzijde van het huis verkeren in een zeer slechte staat en de oude turfschuur dreigt 'geheel to gronde (te) vallen'. Op 15 juni geeft de stadhouder Engelbert van Ensse toestemming 'tot de noetlijcke reparatie ende nieu tymmer upten huyse voors. toe doen maecken'. De kosten zullen het bedrag van 1300 ponden echter niet mogen overschrijden. Johan Evertsz. Born, meestermetselaar te Zwolle, krijgt opdracht een 'stal op thoe metselen met een knechtencamer ende eenen schoersteen daerinne, lanck sijn tesamen vierundvijftich voet, achtien (voet) binnenwercks und twintich voot hoech van den dorpell tot an de pannen ende 't dack met twee gevelen tymmenverck dardenhalven steen dick zijnde' en het geheel met pannen te dekken. Mogelijk heeft dit bouwwerk in het verlengde van de haaks op de zaal staande keuken gestaan, want twaalf arbeiders werken één dag 'om den wal aff toe woirpen achter aen de koken daer de nieuwe muir liggen ende staen soldt'.

Verder wordt aan de oude stoof, de huidige ingangshal, een 'nieuwe wooninghe van dertigestenhalven voet lanck, dertich voet breet und ungepuerlick van der eerden twintich voet hoech' gebouwd 'und beneden daerinne affgeschoeten und met steenen mueren

doermetselt twee cameren, elck met zijn schoersteen unde gewelffte privaet'. Dagwerkers worden ingehuurd 'omme aff toe brecken dat oulde tymmer als dat olde brouhuys, den olden stall inde die cappelle, daer dat nieu tymmer staen solde'.

In de jaren 1564-1566 is deze vleugel welhaast zeker uitgebreid. De landschrijver wordt betaald voor door hem bewezen diensten en 'die bouren upte Drenthe to verschrijven omme tho commen huysdenst to doene omme voorts leger to macken ende tho slichten

die olde wallen, insonder daer den nyeuwen timmer staen solde'70.

 

  1. Jarich van Botnia, 1567-1576

De benoeming van Reynolt van Burmania tot drost van Drenthe was niet zonder moeilijk-heden verlopen. Karel V had weliswaar weten te bereiken dat de Fries door de steden was geaccepteerd, maar tegelijkertijd moeten beloven dat in de toekomst alleen geboren Drenten of Sallanders zouden worden benoemd. Niettemin benoemt Philips II bij open brief van 22 oktober 1567 de Fries Jarich van Botnia tot drost van Drenthe en kastelein van Coevorden71. Deze heeft tijdens zijn ambtsperiode zeer waarschijnlijk niet op het kasteel van Coevorden geresideerd, hetgeen het onderhoud van gebouwen en versterkingen bepaald niet ten goede is gekomen. In een verslag van 23 november 1576 stellen burgemeesters en schepenen van Coevorden dat 'hetsulvige huiss van boeven toe beneden van doeren, glasen unde holten vensteren, iseren trallienn, hencxsels, slaetwarck, van pannen, mouwren, solders, bruggen, loeden goeten berovet unde gespoliert72 unde die porten swack und ondochsam, soe dat men boven unde beyden sijden darop afft unde verbij kan unde dat soewal van die Majesteyt egenen ruteren unde knechten alse die vianden voele tymmers vergleden, het bowhuiss, bachuis, brouwhuis unde torffhuis wantloess unde dackloess vemallenn und verworden, dat men sick daerop weders- unde windeshalven naulich droge kan erholden. daet dan ock mede gekomen, vermits die olde droste Jarich van Bothnia in persone daer alle tidt niet geresedert unde mits den weinich daeranne gereparert heft, 'tsulvige an diversche parthiën verhurende unde voer gelt bewonnen latende, daermit hetsulvige dan soe onwanbaer geworden dat men daertoe wal vole repareren van doen heft'73.

 

  1. Evert van Ensse, 1576-(1580)1592

Op 26 mei 1576 ontvangt Evert van Ensse zijn instructie als drost van Drenthe en kastelein van Coevorden. De motieven, op grond waarvan Philips heeft gemeend Jarich van Botnia als drost te moeten vervangen door Evert van Ensse zijn niet bekend.

Hoe het ook zij, voorzien van zijn commissiebrief verschijnt Evert van Ensse op de Pinkster-lotting van 1576 in de kerk van Rolde en maakt een einde aan de bijeenkomst.

Samen met een aantal vooraanstaande ingezetenen van Drenthe en Overijssel verwijdert hij de bejaarde Botnia uit de kerk74.

De gebeurtenissen in februari 1578 tonen aan dat ook Evert van Ensse zich niet al te zeer heeft bekommerd om het onderhoud en de verdediging van het kasteel. In het begin van die maand monstert de onstuimige jonker Bartold Entens van Mentheda voetknechten en ruiters met het oogmerk de stad Groningen, waarmede hij overhoop lag, te veroveren en een aantal gevangenen aldaar te bevrijden. De Groningers wachten de bui echter niet af en formeren een burgerleger, dat op 19 februari op zoek gaat naar Entens' volgelingen.

De laatsten ontwijken het gevecht, trekken plunderend naar het Zuiden en bereiken het kasteel van Coevorden, 'gantz geen vesting . . . ende maer een slecht steenen huys sonder graften ofte wallen'75 Evert van Ensse is weer eens op reis; 'laetende op ’t huis sijn beyde susters ende zijn broeder Reyner van Ensse, hadde hij eenige schulten op Suydenvelt gelastet omme het huis te bewaeren, maer middelerwijle de voors. Schulten op 't huis goed chiere maeckden, hadde Bartelt Entens het huis ingenomen ende ware all boven geweest, aleer de schulten wisten datter volck omtrent was'76. De Groningers slaan het beleg voor het kasteel en na een aantal stormlopen worden de belegerden gedwongen de burcht over te geven. Entens van Mentheda en een aantal Groningers worden gevankelijk naar Groningen gevoerd, de anderen mogen vrijelijk vertrekken77.

Ridderschap en Steden van Overijssel, waarschijnlijk door Evert van Ensse geïnformeerd over de gebeurtenissen te Coevorden, beraden zich op 23 februari over de bezetting van het kasteel. Men besluit de magistraat van Groningen een brief te schrijven en haar te verzoeken het slot aan de drost over te dragen. In het schrijven verzekeren Ridderschap en Steden dat de drost al het mogelijke zal doen om een herhaling te voorkomen78 . In de eerste week van maart verlaat het burgerleger Coevorden en keert op 7 maart op zijn basis terug.

Kennelijk hebben de gebeurtenissen in en rond Coevorden de verantwoordelijken tot het inzicht doen komen dat de verdediging van de Noordelijke gewesten de nodige verbetering behoeft. De landvoogd Matthias van Oostenrijk en de Staten van Groningen vragen de magistraat van de stad Groningen medewerking te willen verlenen aan de versterking van Coevorden, Meppel en Wedde. Verder spreken in april 1578 afgevaardigden van Rennenberg, de Staatse stadhouder van Friesland, Stad en Lande, Drenthe, Lingen en Overijssel, met het Groninger stadsbestuur over onder meer het 'advys om te stercken ende besetten Covorden, Wedde en diergelijcke frontieren ende offt sij hiirto niet contribueren willen gelijck ander naberprovinciën79. Heelaas is niet bekend geworden tot welke afspraken het overleg heeft geleid.

Na april 1578 wordt het stil rondom de versterkingsplannen. Deze stilte wordt eerst ver-broken op 11 maart 1579, de dag, waarop afgevaardigden van de Landschap Drenthe onder leiding van de drost van Drenthe in de vergadering van Ridderschap en Steden van Overijssel verschijnen. Zij berichten dat men het kasteel van Coevorden wil versterken en dat de stadhouder voornemens is er twee vendels voetknechten te legeren80.

Ridderschap en Steden tonen zich niet erg enthousiast en stellen de stadhouder voor nog niet tot het uitvoeren van de plannen over te gaan en de knechten vooralsnog te laten liggen, waar zij zijn. Op de eerstvolgende Landdag zal men de stadhouderlijke plannen wederom op de agenda plaatsen81. Uit de resoluties van de Overijsselse Landdag van 17 maart 1579 wordt overigens duidelijk dat de Drenten hun Overijsselse collegae bepaald niet hebben geënthousiasmeerd, zij stellen dat huns inziens het kasteel niet behoeft te worden bevestigd. Ridderschap en Steden besluiten zelf geen initiatieven met betrekking tot een versterking van het Coevorder kasteel te zullen nemen, maar zich te zullen schikken in de beslissing die de koning ter zake zal nemen. uiteraard voor zover die beslissing de privileges onaangetast laat82. Het door Overijssel en Drenthe ingenomen standpunt doet de vraag rijzen waarom deze gewesten een versterking van Coevorden of het kasteel aldaar minder gewenst achten. Het is niet uit te sluiten dat men in deze roerige tijden geen duidelijke beslissing pro of contra de Spaanse koning wilde innemen.

Verder kan één der achterliggende gedachten zijn geweest dat een sterke vesting kan gaan fungeren als een magnetisch centrum, dat troepen kan aantrekken of vasthouden met alle gevolgen van dien voor het omliggende platteland.

Begin juli 1579 trekt de inmiddels vrijgelaten jonker Bartold Entens van Mentheda wederom brandschattend door Drenthe en evenals in februari 1578 neemt hij daarbij en passant het kasteel van Coevorden in83 Het optreden van de niets en niemand ontziende Entens is voor Ridderschap en Steden van Overijssel aanleiding Eusebius Bentinck, drost van IJsselmuiden, en Arend toe Boecop, raad van Kampen, naar Utrecht te sturen om aldaar bij Rennenberg hun beklag te doen. Zij informeren de stadhouder over 'die grote moetwille soe die knechten in Drenthe bij Covoerden ende daromher in Sallandt bedreven mit roven, plunderen. bedden te schueren etc., nyet anders sich dragende als vimden ende dat soewel over dem adel als anderen'. Verder delen de twee afgevaardigden de stadhouder mede te hebben vernomen dat men aan de versterking van Coevorden een hoge prioriteit toekent, doch dat naar het oordeel van Ridderschap en Steden van Overijssel zulk een versterking niet direct nood-zakelijk is. Rennenberg evenwel voert aan 'die expresse ordonancie van boven te hebben dat men vesten solde 'twelck sijn genade dan nyet durste nalaten, seggende mede dat anders die van der Drenthe den viant gantz oepen laegen'84.

Hierbij dringen zich twee vragen op. Was Rennenberg niet zo erg gecharmeerd van een versterking van het kasteel en ontbrak het hem aan de nodige moed om zich tegen zijn superieuren te verzetten of was het zijn opzet in de Noordelijke gewesten strategisch belangrijke punten aldaar zo snel mogelijk te versterken teneinde na zijn terugkeer in het Spaanse kamp over een aantal veilige steunpunten te kunnen beschikken? De bronnen laten ons dienaangaande in het ongewisse en ook de studie van Trosée geeft hieromtrent geen uitsluitsels". Wel staat vast dat de stadhouder Johan van (den) Kornput opdracht geeft het kasteel van Coevorden te bevestigen, wederom een frontier te maken 'als Linsen ende Oldezeel niet betrouwende'. Van (den) Kornput gaat onmiddellijk aan het werk en 'bestack een casteel van vijf bolwercken met heuren strijckwehren ende breeden graften' 86 Uit Drenthe worden boeren opgeroepen om het graafwerk te verrichten, maar deze tonen niet al te veel inzet: 'daer en wert niet vele uytgericht, midtsdien daer sommige waeren die se achterwaert hielden ende onwillich maecten: hem inbeeldende dat sij een roede tot heuren eigen aers plucten'. De werkzaamheden duurden wellicht met enige onderbrekingen in verband met noodzakelijke oogstwerkzaamheden tot oktober 1579. In het begin van die maand valt Entens van Mentheda een ander maal Drenthe binnen, 'waerdeur de huysluyden altemael van Coevorden uyt het werck nae heure huysen verliepen'. Een aantal leden der Drentse Ridderschap vraagt daarop belet bij de op dat ogenblik te Vollenhove vertoevende stadhouder en verzoekt hem om van de werkzaamheden aan het kasteel te mogen worden ontslagen. Weliswaar besluit men op 12 oktober 'eendrachtelick' de werkzaamheden voorlopig te beëindigen. maar Van (den) Kornput houdt de stadhouder en edelen voor 'dat men in erde bij wintertijde wel bouwen konde ende dat haer de vyant soude meugen verrasschen eer den somer comen soude'86

.

Waarom leent Rennenberg het oor aan de Drentse edelen en slaat hij het advies van Van (den) Kornput in de wind? Een der redenen zou kunnen zijn dat de Staten van Friesland, die zich er op laten voorstaan slopers van kastelen te zijn. Rennenberg niet de nodige financiële ruimte hebben gegeven om de verdedigingswerken van het kasteel te voltooien.

Blijkens een brief van Parma aan Philips II van 23 november 1579 is Rennenberg een voorstander van een spoedige versterking van Coevorden88. Zoals gezegd, ook Van (den) Kornput wil de werkzaamheden voortzetten. maar 'claeghde dat te Coevorden bij faute van gelde niet gewrocht en wert ende protesteerde schriftelick, begerende, soude men anders niet daertoe doen, van sijn bewint ontslagen te sijn'89.

Ook de Staten van Friesland zien wel in dat de poorten tot het Noorden goed verdedigd moeten kunnen worden. Zij vaardigen Popke Roorda af naar de Landdag van Overijssel, die hem op 19 februari 1580 ontvangt. De Fries zet uiteen dat de Friese Staten een spoedige versterking van de frontieren Boertange, Coevorden en 'die plaetssen van Overissel daertoe gelegenst wesende' noodzakelijk achten. Zij hebben Diederik van Sonoy, de gouverneur van Noord-Holland, bij zich ontboden en hem gevraagd de in aanmerking komende frontieren te willen bezoeken en te versterken. Roorda vraagt de Staten van Overijssel 'die voors. frontieren te helpen stercken, volgende die mennichfoldige bevelen van Sijn Alteze, Sijn Excellentie, Raedt van State ende die Generale Staten tot dien fyne uthgegeven'90. Een week later verklaart de Landdag van Overijssel dat, zo er frontieren in Overijssel mochten worden versterkt, zulks alleen 'na voergaende oculaer inspectie, communicatie, advys ende consent' van Ridderschap en Steden mag geschieden 'mit dem bescheide nochtans dat sodane vestinge mit die besoldinge van den krijchsluyden ende andere oncosten daerto nodich bij der Generaliteit gesupporteert ende gedragen sal worden'91.

Bij de uitvoering van zijn opdracht ondervindt Sonoy niet overal de door hem gewenste medewerking: d' een stack het op den anderen ende volghde anders niet dan schoone woorden'92. Desalniettemin geeft hij Adriaan Anthonisz., de bekende ingenieur uit Alkmaar, opdracht om de stad Coevorden met zeven bolwerken te besteken. Met de aanleg van twee dezer werken wordt terstond een aanvang gemaakt, 'maer het casteel, d'welck Kornput begonnen hadde, liet hij liggen, sonder dat daeraene iet meer gemaect wert . . .. want de Staten van Frieslant, wekker middelen hij meest gedachte te gebruycken, hadden hem sulcx verboden, seggende, sij waeren afbrekers der castelen ende wouden geen nieuwe weder gemaect hebben'. In juni zijn de twee bolwerken gereed, maar aan de volgende vijf wordt niet meer begonnen, zowel de stad als het kasteel blijven open liggen. Het gevolg van één en ander is dat in de volgende maanden Coevorden meerdere malen van bezitter wisselt en als een speelbal tussen de elkaarbestrijdende partijen heen en weer wordt geworpen. De graaf van Hohenlohe, die na het verraad van Rennenberg het beleg voor de stad Groningen heeft geslagen, verovert de stad en het kasteel na een beleg van één dag, wanneer hij de uit het Zuiden oprukkende Marten Schenck tegemoet trekt. Na Hohenlohe's nederlaag op de heide bij Hardenberg valt het kasteel zonder slag of stoot in Schencks handen. Aan verdediging valt niet te denken, daar het slot 'noch wallen, noch borstwehren, noch porten, noch behoirlicken graft en hadde'.

Na de verovering door Marten Schenck laat de Spaansgezinde drost Evert van Ensse de versterkingen van de stad voor wat zij zijn en begint 'met aller macht, soo haest hij daer weder incomen was, het casteel op te bouwen op de fondamenten, die Kornput gelecht hadde: behalven dat hij geen casamatten en maecte, noch bedecten wech op de contrescharpe'.

Gedurende twee maanden werken Van Ensse en de zijnen om het kasteel in een verdedigbare staat te brengen, maar alle moeite is tevergeefs. In augustus verschijnt Hohenlohe met zes compagnieën voor de stad en na één dag moet de drost het kasteel reeds overgeven 'nietegenstaende dat zij twee maenden lang met vreden aen ’t casteel gewrocht ende 'tselve met hooge dicke wallen rontom opgemaect hadden ende grof geschut, pulver ende proviande genoech hadden ende honderdvijftich man sterck waeren'.

Doch ook Hohenlohe slaagt er niet in het kasteel langere tijd onder controle te houden.

Bij Wedde lijdt hij een nederlaag tegen de nu Spaanse stadhouder Rennenberg, die de stad en het slot kort daarna zonder enige moeite inneemt. waarna deze tot 1592 in Spaanse handen zullen blijven. Merkwaardig genoeg doet Rennenberg nu in het geheel geen pogingen om de stad en/of het kasteel te versterken. Eerst zijn opvolger, de Spaanse veldheer Verdugo, laat het kasteel bevestigen met 'vijf welgemaecte bolwarcken op het fatsoen des casteels van Antwerpen met schoone hoghe wallen rontsom ende binnen twee catten noch hoger opgevoert. also dat hem niet gebrack als dat de plaetse te enge was, hebbende in den omkreys seshondertenvijftich treden, de graft was hondert voeten wijt ende daerin een sterck paelwerck van eycken balken'93. Alle inspanningen ten spijt moet het Spaanse garnizoen de vesting op 12 september 1592 overgeven aan prins Maurits en graaf Willem Lodewijk. Met name de Friezen achten de strategische positie van Coevorden zo groot dat terstond na de inneming plannen worden ontwikkeld om de stad Coevorden volgens de nieuwste opvattingen te versterken. In de vestingplannen wordt het kasteel met zijn bolwerken binnen de grachten van de stad getrokken en vormt het niet langer het hoofdelement der verdediging van de strategisch zo belangrijke toegang tot Drenthe, Groningen en Friesland. In de jaren 1597-1602 tenslotte worden de plannen gerealiseerd.

 

 

 

NOTEN

1.  Voor dit inleidende hoofdstukje zijn de gegevens hoofdzakelijk ontleend aan de Queahm narrucio  de Groninghe, de Trente, de Covordia e! de diversis aliis sub diversis episcopis Traiectensibus   (Amsterdam 1977; bronnenuitgave van het Historisch Seminarium van de universiteit-van  Amsterdam). B. Ebling, Geschillen over het drostambt van Drenthe, voornamelijk in de 16e en 17e eeuw (Amsterdam 1932 (diss.)), C.A. van Kalveen, Hei bestuur van bisschop en staien in hei  Nedersiicht, Oversiicht en Drenthe 1483-1520 (Groningen 1974). en O.D.J. Roemeh g . Enkele       adellijke geslachten in Drenthe in de Middeleeuwen, in: De Nederlandsche Leeuw, jrg. 90 ( 1973) . 190-217 en 238-298.

 

2.  K.A. Kalkwiek en A.I.J.M. Schellart, Ailas van de Nederlandse kasielen (Alphen aan den Rijn 19RO),  

     

3.   S.Mul ler Fzn., Oorkondenboek van hei siichi Utrecht ior 1301, deel I (Utrecht 19251, no. 426.

 

4.  Quedam Narracio, 3.

 

5.  Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1958, 193 en 225: 1968,8344.

 

6.  Vooral bij Ebeling. Geschillen.

 

7.  Het komt ons voor dat 'suburbium' hier zowel met 'voorburcht' als met 'woonkern' (van  Coevorden) kan worden vertaald. Zie b.v. Quedam narracio, 156.

 

8.  C.A. Rutgers, Jan van Arkel, bisschop van Uirecht (Groningen 1970 (diss.)), 117.

 

9.  J. Picardt. Korte beschrijvinge van eenige vergetene en verborgene antiquiieien derprovintiën en landen gelegen tusschen de Noordzee, de IJssel, Emse en Lippe, waarbij gevoeght rijn Annales Drentiae (Amsterdam 1660), 200.

 

10.  P.J. Blok, J.A. Feith. S. Gratema e.a., Oorkondenboek van Groningen en Drenthe (2 dln; Groningen 1896-1899). verder aan te duiden als O.G.D., 11, no. 900.

 

11.  O.G. D. 11. no. 941.

 

12.  O.G.D. 11. no. 916.

 

13.  Gemeente-archief(GA) Kampen. Oud-archief, inv.no. 7, fol. 63.

 

14.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 2453 ( = O.G.D. 11, no. 1189).

 

15.  C.F. Janssen, Restauratie van het kasteel te Coevorden: een verantwoording, in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1973.213-232, vooral 217.

 

16.  G.M. de Meyer, De stadsrekeningen van Deventer, dl. I11 141 1-1415 (Groningen 1973). 11, 24  en 34: en bovendien: F.C. Berkenvelder, Maandrekening van Zwolle, 1411(Zwolle1979).58 en136.

 

17.  A.M.C. van Asch van Wijk. Inventaris van het krijgsmateriaal en ander huisraad, aanwezig   bevonden op de bisschoppelijke sloten Ter Eem, Vredeland en Koevorden. in: Kronijk van het Historisch Genootschap, I I(1855). derde serie, eerste stuk, 196 vlg. (ca. 1413), en: GA Kampen,  Oud-archief, inv.no. 2458 (1442/1450).

 

18.  RA Drenthe, Verzameling drosten- en rentmeestersrekeningen. inv.no. 50; het origineel van deze rekening in het Rijksarchief Utrecht (Archief Bisschoppen, inv.no. 408').

 

19.  Van Kalveen. Brsiuur, 234.

 

20.  S. Beningha, Chronickel der Vriescher landen en der stadt Groningen, in: M. Brouërius van  Nidek, Analecta Medii Aevi (Amsterdam/Middelburg 1725). 195 en 183.

 

21.  Officiatorum reverendissimi Frederici de Baden. 1496-1516 (Deventer 1872; Werken  uitgegeven door de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis), 442.

 

22.  GA Kampen, inv.no. 405 (rekening 1515/uitgaven).

 

23.  Idem, inv.no. 90.

 

24.  Bij het samenstellen van deze paragraaf zijn de gegevens voornamelijk ontleend aan  Geschiedenis van Gelderland, 1492-1795 (Zutphen 1975) en aan Geschiedenis van Overijssel  (Deventer 1970).

 

26.  Geschiedenis van Overijssel. 1 19.

 

27.  Het Schmalkaldisch Verbond was een in 153 1 opgericht verbond van protestantse vorsten en  steden in het Duitse Rijk ter verdediging van hun geloof en politieke zelfstandigheid.

 

28.  R.A. Drenthe, Rekeningen, inv.no. 14.

 

29.  1 pond = 20 stuivers.

 

30.  RA Drenthe, Rekeningen. inv.no. 13.

 

31.  GA Kampen, Oud-archief. inv.no. 91.

 

32.  Idem, inv.no. 414 (Reis- en bodelonen).

 

33.  Idem. inv.no. 251 1, p. 15.

 

34.  41s noot 32.

 

35.  GA Kampen, inv.no. 251 1, p. 16.

 

36    G.C. Joosting. Drentsch Plakkaatboek, dl. I (alles wat verschenen is: Leiden 1912), no. 18 en 19.

 

37.  Algemeen Rijksarchief. Archief van de Nassause Domeinraad (S.W.A. Drossaers, Het archief van  de Nassause Domeinraad. 11. Het archief van de Raad en Rekenkamer te Breda tor 1581:  Stukken betreflende de rechten en goederen virn Anna van Buren (5 dln: 's-Gravenhage 1955), no. 1082.

 

38.  Idem.

 

39.  RA Drenthe, Rekeningen. inv.no. 15.

 

40.  AIS noot 37 en 38.

 

41    ARA. Archief Domeinraad. Regestenlijst van brieven. I no. 687.

 

42.  Deze interpretatie van het begrip 'mezekouw' is afiomstig van C.F. Janssen Krijgsvoorbereiding-  en op het Huis te Coevorden, in: Nieuwe Drentse Volksalmanak, 1973,205-212. vooral 21 1).

 

43.  Zie noot 39.

 

44.  ARA. Archief Domeinraad, Regestenlijst van brieven, I no. 729.

 

45.  Vdeni, no. 828.

 

46.  Idem, no. 870. 872, 874 en 882.

 

47.  ARA, Archief Domeinraad, I I , inv.no. 1082.

 

48.  J.I. van Doorninck. Overijssel onder Karel V; gekend uit regesten op ofjcieele registers en  daarbij behorende acten. eerste stuk (Deventer 1889), 28.

 

49.  ARA, Archief Domeinraad, Regestenlijst van brieven, I no. 950.

50.  P.M. Graswinckel. Overijsselsche rekeningen en andere stukken, afkomstig uit de Ho1land.w  in: Verslagen omtrent's Rijks oude Archieven XLVl(1923). tweede deel, 198-41 1,  vooral 216.

 

51.  M.M. Doornink-Hoogenraad en W. Zondervan, Het oud-archief van de gemeente Zutphen,  derde stuk, regestenlijst van brieven. deel I1 (Zutphen 1981). no. 4274.

 

52.  RA Drenthe. Rekeningen, inv.no. 20.

 

53.  Idem. inv.no. 41.

 

54.  ARA. Archief Domeinraad, Regestenlijst van brieven, I no. 1768.

 

55.  Graswinckel. Overijsselsche rekeningen, 293.

 

56.  GA Deventer, Middeleeuws archief (MA), nr. 460**, varia van 1551.

 

57.  RA Drenthe. Rekeningen, inv.no. 30.

 

58.  Graswinckel. Overijsselsche Rekeningen. 294.

 

59.  Als noot 57.

 

60.  Als noot 56, varia 1552.

 

61.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 92.

 

62.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 425 (reis- en bodelonen).

 

63.  RA Drenthe, Rekeningen, inv.no. 42.

 

64.  AlS noot 56, jaar 155 1.

 

65.  Idem, jaar 1552.

 

66.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 25 12, p. 2.

 

67.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 426 (reis- en bodelonen, 2 maart 1552).

 

68.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 92.

 

69.  De graaf van Mansfeld lag begin 1552 met een legertje in het sticht Bremen (GA Kampen, inv.no. 426; reisen bodelonen).

 

70.  Zie hiervoor: RA Drenthe, Rekeningen, inv.no. I I.

 

71.  Joosting, Plakkaatboek, no. 25.

 

72.  Het vernielen van de vensters en het weghalen van de loden goten behoeft niet altijd te worden  gezien als baldadigheid. Het lood gebruikten de soldaten soms ook om kogels van te gieten (Zie: G.N. Renaud en E. van Dijk, Het Huis te Wedde (Groningen 1959). 37).

 

73.  RA Drenthe, Oud-archief Coevorden, inv.no. 42.

 

74.  Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek, dl. V11 (Leiden 1927), 414.

 

75.  R. Fresinga, Memoriën van den gedenckwerdigen dingen dier in den Nederlandischen provinciën . . . geschiet sijn. in: G. Dumbar, Analecta, tomus tertius (Deventer 1722) 43.

 

76.  RA Drenthe, Oude Statenarchieven, inv.no. 974.

 

77.  W.J. Formsma en R. van Roijen (ed.), Diarium van Egbert Alting, 1553.1594 ('s-Gravenhage 1964; RGP Grote Serie 11 1). 416.

 

78.  GA Kampen, Oud-archief, inv.no. 2516. p. 16, 17.

 

79,  Diarium Alting, 417 en 420.

 

80.  GA Kampen. Oud-archief, inv.no. 452 (reis- en bodelonen).

 

81.  Idem, inv.no. 25 16, p. 198.

 

82.  Idem, idem, p. 203.

 

83.   idem, inv.no. 97.

 

84.  Idem, inv.no. 2721.

 

85.  J.A.G.C. Trosée, Het verraad van George van Lalaing ('s-Hertogenbosch 1894).

 

86.  Fresinga, Memoriën, 156.

 

87.  Alle aanhalingen uit: Fresinga, Memoriën, 159, 167 en 168.

 

88.  Trosée, Verraad, CXXIX en 73-75.

 

89.  Fresinga, Memoriën, 176.

 

90.  GA Kampen, Oud-archief. inv.no. 2517, p. 140.

 

91.  Idem, idem, p. 156.

 

92.  Het navolgende verhaal is ontleend aan: Fresinga, Memoriën, 212-213,242.246 en 272.

 

93.  E. van Reyd, Voornaemste geschiedenissen in de Nederlanden ende elders (Arnhem 1626).

 

 

 

  

* Dit artikel IS een op enkele punten aangepaste versie van een scriptie van de auteur

** De heer Grooten is waarnemend gemeentearchivaris van Kampen.

 

www.oud-schoonebeek.nl