100 jaar hierarchie in Drente

Uitgegeven onder auspiciën van her Drents genootschap

 

100 JAAR HIERARCHIE IN DRENTE

 

 

door

  

PATER WILLEHAD KOCKS O.CARM.

  

CARMELIETENKLOOSTER

  

Hoogeveen (Dr.)

  

1953

 

  

TEN GELEIDE

Het eeuwfeest van het herstel der Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland was aanleiding om na te zoeken wat deze eeuw aan de Katholieken van Drente bracht. Het was goed dit voor een deel op schrift te stellen en omdat nog zo weinig werd vastgelegd en omdat regionale beschrijving zin houdt naast de landelijke geschiedschrijving over dit onderwerp. Vooral echter schreven we het neer opdat men God zal danken voor Zijn goedheid de Katholieken van Drente in deze eeuw bewezen. Veel gegevens in dit boek staan nergens beschreven doch beluisterden we bij bejaarde mensen in onze provincie die nog over een bijzonder geheugen beschikken. Hen en allen die ons gegevens verschaften zeggen we hartelijk dank voor hun medewerking.

 

DE SCHRIJVER.

 

 

Hoofdstuk 1

 

Katholiek Drente voor 1853

Z. H. Paus Pius de negende, stelde in zijn breve "Ex qua die" in 1853 vast, dat Nederland voortaan zou zijn een zelfstandige kerkprovincie n.l. een aartsbisdom Utrecht, en 4 suffragaanbisdommen te weten Breda, Haarlem, 's-Hertogenbosch en Roermond. Nederland, dat sinds de Hervorming niet meer normaal door Bisschoppen kon worden bestuurd, stond in kerkelijke zaken sindsdien onder Apostolische Vicarissen en Aartspriesters, en werd beschouwd als een Missiegebied der Katholieke Kerk. Reeds vanaf 1795 hadden de Katholieken van Nederland pogingen in het werk gesteld, opdat de Hiërarchie wederom zou worden gevestigd. Het mocht hen pas gelukken in 1853. Dit feit, dat voor heel Nederland van zulk een grote betekenis is geweest, verdient ook bijzondere aandacht van de Katholieke Drent. Katholiek Drente beleefde in de eeuw die daarop volgde zijn tweede lente. Immers het was niet de eerste vestiging van de Hiërarchie in deze streek. De eerste lente beleefde het toen St. Willehad, een angelsaksische monnik, hier het Geloof kwam verkondigen, in de 8ste eeuw na Christus. Daarop volgde de volle zomer der middeleeuwen. Er zijn er die beweren dat het katholiek geloof hier maar zeer oppervlakkig zou zijn gepredikt en beleefd, maar daartegenover staan talrijke gegevens, die getuigen van een groot geloofsleven van de Drent uit die dagen en waarom we die tijd graag de volle zomer van het Katholicisme noemen. De Hervorming is in dit verband niet anders te zien dan de barre winter. De Katholieke Geloofsbeleving werd in Drente - Willem Lodewijk had aanvankelijk de leiding in dit vernietigingsproces - totaal onmogelijk gemaakt.

Slechts enkele gezinnen bleven in geheel de provincie trouw aan het Geloof der vaderen en leefden hier onder allermoeilijkste omstandigheden. Verschillende bewoners - we weten niet of het er weinig of veel waren - vertrokken buiten de grenzen waar zij hun Geloof vrij mochten beleven. De heropkomst van het Katholicisme in Drente rond de jaren 1853 mogen we dan ook gerust een tweede lente noemen, de hergeboorte van de Kerk in ons gewest. Nu na honderd jaren kunnen we nog eens terug zien. De mislukkingen en het falen vallen nu beter in het oog als een les voor de toekomst, maar evengoed de talrijke successen die behaald werden, een reden tot grote dankbaarheid. Van nauwelijks enkele tientallen gezinnen in 1853 uit te groeien tot 20.000 zielen in 1953, en dat terwijl we bijna steeds het getij tegen hadden, moet wel wijzen op een vruchtbare lente. De Staties Coevorden (1787), Nieuw-Schoonebeek (1849), Zandberg (1843), Frederiksoord (1824), Assen (1833) en Veenhuizen (1824), de ene Statie nog kleiner en armoediger dan de andere, dat was alles wat Katholiek Drente in die dagen kon opbrengen. Het feit zelf van de invoering der Hiërarchie mag al indruk op de Drentse Katholieken hebben gemaakt, ze voelden practisch geen verandering komen in hun schuilkerkenleven, zoals ze dat gewoon waren. De aartspriester Henricus van Kessel, aartspriester van Salland, Groningen en Drente, pastoor te Zwolle, een man waaraan katholiek Drente heel veel te danken heeft, tekende het met de volgende woorden aan in het parochie-archief te Zwolle: "Hiermede zijn we genaderd tot aan de gewigtige gebeurtenis in 1853, toen de nieuwe Order in de Kerkelijke Zaken van het Koninklijk der Nederlanden werd tot stand gebragt, waarbij de normalige Hollandsche Zending werd opgeheven en in het Aartsbisdom van Utrecht en het bisdom van Haarlem werd herschapen".

Henrius van Kessel was in 1792 te Zwolle geboren en werd na zijn priesterwijding in 1818 in zijn geboortestad als kapelaan aangesteld. Slechts vier jaren, nl. van 1833-1837, was hij buiten Zwolle werkzaam en wel als pastoor te Assen, daarna werd hij in dezelfde functie te Zwolle benoemd. Vanaf 1842 was hij tevens aartspriester van Salland, Groningen en Drente. Op zijn verzoek werd hem in 1866 eervol ontslag verleend van zijn pastoraat, terwijl hij tot zijn dood, 21 December 1870, het aartspriestershap bleef vervullen. Hij was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuwen Geheim Kamerheer van Z.H. Paus Pius IX. De kleine verstrooide kudde in Drente was hem goed bekend en het ontbrak hem evenmin aan apostolische ijver om voor deze katholieken te doen wat in zijn vermogen was. Tijdens zijn pastoraat te Assen leerde hij de buurtstaties Veenhuizen en Frederiksoord kennen en hij hoorde eveneens hoe vanuit Duitsland verschillende katholieke gezinnen de Oostkant van de provincie gingen bevolken. Op zekere dag ontving hij te Assen enkele boeren van Nieuw Schoonebeek, die hem raad kwamen vragen hoe men moest komen tot de oprichting van een eigen katholieke statie. Schoonebeek telde nl. veel katholieke immigranten en de verhouding met de parochies over de grens was wel zeer slecht te noemen. De Nieuw Schoonebeekers waren ten einde raad, want bij de aartspriester Muller te Zwolle hadden ze nul op hun request gekregen tengevolge van verkeerde inlichtingen van familie van de aartspriester van over de grens. Van Kessel toonde zijn volle belangstelling en sympathie en gaf hun de juiste weg aan om hun doel te bereiken. Toen hij in 1842 zelf aartspriester werd, was het niet zijn schuld dat het nog tot 1849 duurde voor Nieuw Schoonebeek zijn kerk kreeg, doch de verdeeldheid der Schoonebeekers onderling over de plaats der kerk! Zelf kwam hij in 1849 over om de nieuwe statiekerk in te wijden. Zelf wees hij ook de plaats aan waar in Zandberg de kerk moest komen. Er was daar meer eensgezindheid en zodoende kon hij daar de nieuwe kerk reeds inwijden in 1843. Nauwkeurig volgde hij de groei van het aantal katholieken in het gewest Drente en voor hij stierf was ook de parochie Erica opgericht, welke samen met Coevorden, Nieuw Schoonebeek en Zandberg de moederkerk

werd van verschillende parochies in Drente.

 

Hoe stond het er voor met de katholieken voor 1853?

Een citaat uit "Drente's katholiek verleden en heden" van D. Huurdeman, geeft op deze vraag een afdoend antwoord. "In het jaar 1721 deed de Apostolische Vicaris, Joannes van Bijlevelt, een visitatiereis in de Noordelijke provinciën en bezocht ook Drente. Hij stelde bij die gelegenheid pogingen in het werk om de katholieken te ontheffen van de hatelijke last om voor elk kind, dat katholiek gedoopt werd, 25 gulden te betalen aan de drost. In het verslag, dat van Bijlevelt over zijn reis uitbracht, zegt hij, dat hij in die pogingen slechts gedeeltelijk geslaagd is. Naar men hem later berichtte, zou die grievende belasting slechts voor het kleinste gedeelte, maar dan ook voor altijd verminderd worden. Wij mogen wel aannemen, dat bovengenoemd besluit der synodale vergadering in datzelfde jaar een uitvloeisel is van de bemoeiingen van de Apostolische Vicaris, waarvan hij nog niet op de hoogte was, toen hij zijn verslag inzond. In het verslag, dat hij drie jaren later naar Rome zond, 18 Juli 1724, maakt hij er echter met blijdschap melding van, dat de predikanten thans oogluikend toelaten, dat de kinderen katholiek gedoopt worden, hetgeen van het begin der Hervorming af tot dan toe streng verboden was geweest.

De pastoor van Steenwijkerwold was dit jaar meermalen geroepen om in het Landschap Drente, acht, tien, ja zelfs twaalf uren van zijn pastorie kinderen te komen dopen. Hij maakte van die gelegenheid tevens gebruik om niet weinig volwassenen, die in het geloof waren verflauwd en weinig onderricht hadden genoten, het nodige onderwijs te geven. De Vicaris hoopte zelfs met verloop van tijd in Drente nog een statie op te richten, vanwaar de bediening der nog overgebleven katholieken gemakkelijker zou kunnen geschieden.

Het behoeft geen verder betoog, dat de katholieken hier in de eeuw voor de oprichting der hiërarchie allerminst vrij en blij leefden. Zij die prijs stelden op de beleving van hun Geloof verlieten ofwel de provincie en vestigden zich elders, ofwel ze namen ter wille van het dagelijks brood en hun heem, zware risico's.

 

 

Hoofdstuk 2

Waar kwamen de Katholieken in Drente vandaan?

Als ergens veel volk van elders samen komt, kan men erop rekenen, dat daar ook katholieken onder zullen zijn. Waar Drente derhalve werd opengelegd, daar kwamen de katholieken het eerst weer binnen de provincie. met uitzondering van de heel weinigen die trouw waren gebleven en het gewest nimmer verlieten. De verveningen aan de Smildervaart trokken talrijke katholieken uit Westfalen. De meesten kwamen alleen tijdens het seizoen, doch er waren er ook die zich blijvend vestigden. Door toedoen van Koning Lodewijk Napoleon kregen de katholieken van Assen en omgeving een kans. Het is bekend dat de plaats Assen veel aan deze vorst te danken heeft. Hij verhief Assen in 1807 tot zelfstandige gemeente, schonk de stad het beroemde Asserbos en vertoefde er graag. Vooral de niet-katholieke Asser middenstand zag graag dat de Westfalers die in de verveningen werkten bij hen kwamen kopen en ze waren er sterk voor dat er voor de mensen een eigen kerk kwam. Een poging echter van de Drentse Staten in 1819 om in Assen, Hoogeveen en Smilde een katholieke statie op te richten mislukte. De Staten achtten het nuttig voor "handel en nijverheid en landbouw, uitbreiding van bevolking, bloei en welvaart". De gemeenten dachten er echter anders over, en de meeste verveners, werkgevers en werknemers, trokken uit de omgeving van Hoogeveen, Smilde en Assen naar Dedemsvaart, waar een katholieke kerk stond. Slechts enkelen bleven achter. Tussen hen vestigden zich ook handelslui uit West falen en elders welke tot op heden in hun nageslacht hier voortleven.

In het begin der 19de eeuw liep de oud gouverneur-generaal van Indië, Generaal van den Bosch met grootse plannen rond. De vele armen in den lande wilde hij te hulp komen door hen op nieuwe ontginningen niet alleen werk te verschaffen maar ook een toekomst. Westelijk Drente bevatte enorme heidecomplexen en hierop viel zijn oog. In 1818 begon men te koloniseren te Frederiksoord. Deze kolonie van weldadigheid trok ook katholieken. Hun herkomst is echter niet tot een bepaalde streek te herleiden, van overal uit Nederland kwamen ze en zelfs treffen we er Franse namen aan. Er werd terstond een schoollokaal beschikbaar gesteld waar men voorlopig kon kerken en in 1824 kregen de katholieken te Frederiksoord en omgeving een eigen kerkje en sindsdien was er ook een priester woonachtig.

Veenhuizen was bedoeld voor bedelaars die met de rechterlijke macht in aanraking waren geweest. Het was een strafkolonie. Ook onder deze gestraften, uit heel Nederland afkomstig, kwamen Katholieken voor, terwijl er bovendien in de geschiedenis van deze strafkolonie altijd enkele katholieken verbonden waren aan het ambtelijk apparaat. Ook zij kwamen van overal uit Nederland. Meppel, het pittige handelsplaatsje in Zuid-West Drente, trok katholieke handelslui aan, terwijl ook aan het spoor aldaar altijd katholieken hun werkzaamheden hadden.

In het jaar 1784 gaf de Munsterse Vorstbisschop een decreet uit waarbij bepaald werd dat een 14 tal boven veenkolonies in het leven zouden worden geroepen, waarvan een negental op het Munsterse gedeelte van het Boertangermoeras, dus zeer nabij onze landsgrenzen. Reeds vier jaar later waren deze kolonies werkelijkheid geworden. Dit vorstbisschoppelijk besluit is van enorm belang geweest voor de latere bewoners van Oost Drente, immers via deze kolonies zijn honderdtallen Drente binnen getrokken. Deze kolonies werden bevolkt met mensen afkomstig uit alle mogelijke Duitse landen en vorstendommen en waren allen katholiek. Gröninger vertelt in zijn geschiedenis van de Emsländische Moorkoloniën, dat er zelfs Hollanders en Brabanders onder waren. De Graafschap Lingen leverde echter verreweg de meeste pioniers voor deze veenkolonies. De bewoners van deze kolonies - het waren Rütenbrock, Lindloh, Schwartenberg, Hahnentange en Barnflair, Neurede, Neudersum, Neusustrum, Hebelermeer, Neuverszen met Tuntel, Hesepertwist, Rühlertwist, Schwartenpohl en het reeds eerder bij genade van de koning van Pruisen gestichte Neuringen in Bentheim - hadden als hoofdbestaansmiddel de wel zeer wisselvallige boekweitteelt. Voor de teelt van dit gewas was het noodzakelijk, dat de bovenlaag van het veen ieder jaar opnieuw werd verbrand, hetgeen vruchtbaarheid gaf aan het niet veeleisend gewas. Na tien jaren was dit echter niet meer mogelijk en zo betrok men dan nieuwe veengedeelten in het omringende moeras. In de eerste tientallen jaren van de vorige eeuw was reeds zoveel veen doodgebrand dat men naar andere gebieden uitkeek. En zo trokken dan de afstammelingen dezer pioniers op het Boertangermoeras ons gewest binnen. In die tijd ontstond Slagharen, waar in 1832 de parochie werd gesticht. Het aantal parochianen van Dedemsvaart groeide jaarlijks met sprongen en eveneens kwam er een invasie in de Groningse gemeenten Onstwedde Vlagtwedde. Terwijl Slagharen en Dedemsvaart hun bewoners hoofdzakelijk zagen komen uit de zuidelijke Moorkoloniën en uit de verschillende plaatsen van de Graafschap Bentheim, kregen de Groninger plaatsen het grootste contingent uit Rütenbrock, Neudersum en Neusustrum. Zo werd de grondslag gelegd voor de Katholieke boerenstand van Zandberg, Braamberg, Kopstukken, Horsten, Sellingerbeetse, Valthermond, de Maten en het latere Laudermarke. Zandberg kreeg in 1843 voor deze talrijke kolonisten een eigen parochiekerk en in 1860 werd het Rectoraat Terapel gesticht dat in 1877 een zelfstandige parochie werd. We vertelden reeds dat de bewoners van Nw. Schoonebeek allereerst afstammen van Twist en Neuringen.

De behoefte aan maagdelijke gronden voor de boekweitteelt deed zich na enige tijd wederom gevoelen zowel in de oorspronkelijke moederkolonies, als ook in de zojuist genoemde vestingen op Nederlands gebied. Weer werd naar nieuwe gebieden uitgezien en dan valt het oog op Erica, Nieuw Dordrecht en het Compascum. Pastoor Vroom, de tweede herder van Erica, maakte waardevolle aantekeningen voor onze studie. Hij noteerde achter de namen van zijn parochianen bijna steeds de plaats van herkomst. Duidelijk komt hierin tot uiting dat Erica een kolonie is van Slagharen. Via Slagharen vestigden zich in Erica o.m. de volgende geslachten: Wehkamp uit Emsburgen, Veltrup uit Fürstenau evenals de familie Vaarweg, Sibum uit Haren, Montel en Vaarweg uit Wietmarchen, Moorman en Wesselink uit Meppen. Eveneens komen via Slagharen Berendsen, Middendorp, Scheepers, Beukers, Korterink, Moes, Schonewille en Peters. Via Dedemsvaart kwamen Kramer, Vinkers, van Os, Jansen en Tim. Via Coevorden kwamen Roeven, Leemhuis, Mastbroek, Wehkamp, Kuhl, Bruns en Lovers. Via Nw. Schoonebeek Thöller en Borgman.

Ook Zandberg leverde parochianen aan Erica in de dagen van pastoor Vroom. Er kwamen drie families, die de naam Heine droegen. Eveneens treft men naderhand drie Heine's aan te Barger- Compascuum, welke echter niet uit Zandberg, maar uit Steinbild komen. Uit Duitsland vestigden zich de volgende katholieken te Erica: Hoge uit Laten, Binkhuis uit Fürstenau, Carpar Jusker uit Herzfeld, Seiders uit Althausen, Pahlman uit Quakenbrück, Mazenier en Veltrop uit Emmelkamp, Plas, Jörissen, Bakker en van der Zwaan uit 't Laar, Tappel, Peters, Nijenstein, Falke en Hofman uit Twist, Scheepers en Schnieders uit Hesepe, Bolmer en Broekman uit Wesuwe. Dan woonde er nog een Haverkort uit Geesteren en een Prinsen uit Oosterhout.

In die tijd keerden de boeren van Schwartsenberg, als b.v. Kessens, Schnieders en Hoge, hun plaatsen om en gingen wonen aan het juist gereed gekomen Compascuumkanaal. De katholieken te Emmer-Compascuum kwamen grotendeels uit Duitsland ofwel waren het afstammelingen van Duitse kolonisten, die zich reeds in Drente hadden gevestigd. Te Ter Apel vestigden zich Duitse ambachtslui of neringdoenden, o.a. smid Otten uit Meppen, timmerman Drexler uit Meppen, schilder Heijen, smid Hülck en koopman Hanekamp, eveneens van Duitse origine.

Pastoor Vroom tekende ook de katholieken en hun herkomst op van de plaats Nw. Dordrecht, waaronder toen ook het huidige Barger-Oosterveld behoorde. Hij vond er 19 gezinnen, waarbij weer de Duitse Moorkolonisten de boventoon voeren. Van deze gezinnen kwamen uit Rütenbrock Henricus en Johannes Nusse, Sturre en Jansen; uit Hebeierrneer Hoge (die ook te Twist heeft gewoond), Mensing, Lubbers, Broekman, Jan Berend Gebbeken en Bernard Lucas Gebbeken. Uit Wesuwe komen Conen en Koop. Uit Twist komt een Veltrup en uit Slagharen een Lovers, uit Nw. Schoonebeek een Gosevoort, uit Haren een Wed. Wubkes en een familie Husers, deze laatste echter via Zandberg. Via Zandberg kwam uit Rütenbrock Cornelius Kocks, eveneens van Zandberg de familie ter Haar. Deze 19 gezinnen waren de pioniers van de latere parochies Klazienaveen en Barger-Oosterveld.

Te Barger-Compascuum is het beeld ongeveer hetzelfde. Hier wonen echter dan reeds 79 gezinnen. Rütenbrock (Lindloh, Schwartenberg, Altensloot en Barnflair) staat aangetekend voor Sandmann, Haitel, Teijken, Brinkman, Keuter, Muller, Soelman, Többen, Tholen, Schulte, Schreurs, Wessels, Robben, Fischer, Berens, Hartmann, Book, Wubben, Bürmann en Gerdes. Hebeierrneer voor Wilken, Koops, Berendsen, Gebbeken, Reijs, Broekman en Bos. Wesuwe is de doopparochie van Schulte, Rolfes, Hoffard, Kemper, Lubbers, Pranger, Brummer, Jasken (via Zandberg) en Bolmer. Twist is de bakermat van Feringa, Luttel, Albers, Eenthuus en Hemel. Nieters komt uit Neusustrum, Schulting uit Fürstenau, Westen uit Hasellinne via Hebelerrneer, Borgman uit Haren, Gerwich uit Munster, Kuhl uit Grosz Fullen, Jansen uit Haren, Rass uit Verszen, Heile uit Steinbild, evenals zijn beide broers via Zandberg. Uit Zandberg komt ook de familie Schoemakers naar Barger-Compascuum, doch oorspronkelijk komen deze van Geesteren. Eveneens uit Zandberg Kramer, Otten, Bentlage, Krieger, Ameln en Lubbers. Coevorden staat genoteerd voor Luttel, Slagharen voor een Veltrup, nog een Bos uit Veendam, een Buter uit Kleinerneer en een Feringa uit Groningen.

Al bovengenoemde gegevens zijn van pastoor Vroom en zijn aantekeningen gaan maar tot 1872. De trek uit Duitsland bleef echter aanhouden tot omstreeks 1900, toen weer velen van het Compascuum naar Barger-Oosterveld gingen verhuizen. Momenteel is het zo dat van genoemde namen meer worden aangetroffen te Barger- Oosterveld en Emmerschans dan in het Compascuum. Naast deze vestigingen uit Compascuum kenden Barger-Oosterveld en Emmerschans ook rechtstreekse vestigingen uit Duitsland.

Kort resumerend mogen we zeggen dat de Katholieken in de provincie Drente voor verreweg het grootste gedeelte hun stamhuis in Duitsland hebben staan. Voornamelijk zijn het boeren geweest die hier kwamen. Dit dient nog eens extra opgemerkt te worden. Zij kwamen hier niet allereerst als verveners doch als boeren op het bovenveen. Sommigen van hen moesten zich vanwege de moeilijke sociale omstandigheden later aan andere arbeid geven, doch deden dit omdat de nood hen dreef en niet omdat dit hun beroep was. Zo groeide er ook een katholieke arbeidersstand, doch oorspronkelijk waren deze bijna allemaal kleine boer op het bovenveen. Tussen hen vestigden zich de oude marskramers en zakenlui, die niet alleen uit Duitsland doch ook elders uit Nederland kwamen en in die plaatsen van de provincie waar handel en nijverheid was gingen wonen. Ze behoren ook nu nog in die plaatsen tot de gegoede middenstand. Pas in latere tijden kwamen katholieke arbeiders zich rechtstreeks hier vestigen, aangetrokken door de veengraverijen en enkele industrieën.

 

Hoofdstuk 3

Het herstel der Hiërarchie en de reacties daarop in Drente

29 September 1853, ontving het Provinciaal bestuur van Drente de volgende mededeling van de Regering. "Als een vervolg op mijne circulaire van 28 Mei etc. heb ik de eer U. H. Edelgestrenge te informeren, dat de Regering op officiële wijze kennis draagt van de beschikkingen der Pauselijke breve van de 4e Maart 1853, waarbij hier te lande een Aartsdom van Utrecht en vier Bisdommen, als een van Haarlem, een van 's Hertogenbosch, een van Breda en een van Roermond zijn opgericht en dat Zijne Heiligheid Paus Pius de Negende heeft benoemd en aangesteld:

1)   tot Aartsbisschop van Utrecht, den Hoogeerwaarden heer Joh. Zwijssen, te Tilburg;

2)   tot Bisschop van Haarlem, den Hoogeerwaarden heer Franciscus Jac. v. der Vree te

        Warmond;

3)   tot Apostolisch Administrator v. h. Bis-dom van 's-Hertogenbosch, den Hoogeerwaarden

       heer Johannes Zwijssen te Tilburg;

4)   tot Bisschop van Breda, den Hoogeerwaarden heer Joannes van Hooydonk te Hoeven;

5)   tot Bisschop van Roermond den Hoogeerwaarden heer Joh. Augustinus Paradis te

      Roermond;

welke kerkvoogden hunnen betrekking hebben aanvaard. Ik heb de behandeling der zaken van mijn Departement met die Kerkvoogden, dezer dagen begonnen, waarvan ik U. H. Edelgestr. verzoek te willen kennis nemen, met opmerking, dat U. H. Edelgestr. zich alsnu ook met de opgenoemde kerkvoogden, bij het behandelen der zaken van de R. K. Eredienst, voor zoveel uw provincie betreft, zal kunnen in aanraking stellen; daarbij de hierboven omschreven titulaturen bejegende, met vermelding van de geslachtsnaam der titularissen gelijk bij het 2de  lid van art. 3 der wet van de 10 dezer is bevolen.

U. Hoogedelgestrenge gelieve van dit een en ander aan Heren Gedeputeerde Staten kennis te geven, teneinde dat collegie, ter gelegenheid dat het zich wegens dienstzaken, met kerkvoogden zal behoren in betrekking te stellen, insgelijks overeenkomstig de wet handele. Ik zal U Hoogedelgestr. nader bekend maken met de door de Kerkvoogden aan te wijzen en door den Koning goed te keuren vestigingsplaatsen, bedoeld bij art. 5 der bovengenoemde wet; brieven enz., kunnen geadIesseerd worden op hun tegenwoordige woonplaatsen, welke hierboven zijn vermeld.

 

 

                                               De Minister voor de Zaken der R.K. Eredienst,

                                                                               (Get.) Lightenvelt.

 

Deze brief werd 20 Oct. 1853 gevolgd door de mededelingen ..U zal daaruit ontwaren, dat het in onze Provincie gelegen kerkelijk grondgebied van het Aartsbisdom van Utreoht, deel heeft uitgemaakt aan het door de instelling van dat Diocees opgeheven Aartspriesterschap van Drente. Achter op den hierbij gaanden Staat zal :U. H. Ed. vermeld vinden de namen en betrekkingen der Dekens die aan het hoofd der Dekenaten, naar onder de in Uwe Provincie gevestigde Kerkgemeenten geplaatst zijn, door wier tussenkomst de Kerkvoogd van het Diocees, zijn kerkelijk bestuur in den regel uitoefent en aan welke door hem bepaalde bemoeiingen in betrekking tot de kerkelijke tucht en het toezicht worden opgedragen. Waarvan etc."

 

Diocees   Utrecht--Assen-- Dekenaat Groningen- Assen:

                                                                                F. W. A. Jansen, pastoor te Groningen.

Diocees Utrecht--Coevorden--Dek. Zwolle:                          H. van Kessel, pastoor te Zwolle.

Diocees Utrecht—Frederiksoord--Dek. Heerenveen:         A. Erasburg, pastoor te Joure.

Diocees Utrecht--Nw. Schoonebeek--Dek. Zwolle:              H. van Kessel, pastoor te Zwolle.

Diocees Utrecht--Veenhuizen--Dek. Groningen--Assen:

                                                                                                   F. W. A. Jansen, pastoor te Groningen.

Diocees Utrecht--Zandberg--Dek. Groningen--Assen:       H. van Kessel, pastoor te Zwolle.

 

Deze bijzonder zakelijke en rustige mededelingen doen niet vermoeden dat er ook in de besloten gemeenschap van het Drentse volk van toen een Aprilstorm woedde. Al is deze dan ook niet van zulk een ernstige aard geweest als elders in den lande, toch bracht ze deining door de dorpsgemeenschappen. De katholieken zelf in de provincie waren zo weinig in aantal, dat het nauwelijks nog controleerbaar is hoe zij op het herstel der hiërarchie reageerden. Het blijkt dat in de vijf nederige Statiekerkjes te Veenhuizen, Frederiksoord, Assen, Nw. Schoonebeek en Zandberg een plechtige H. Mis werd opgedragen uit dankbaarheid en dat een Te Deum werd aangeheven. De pastoors tekenden het met sobere woorden aan in hun parochiële archieven, waaruit echter een blijde toon, nu na een eeuw nog, te beluisteren valt. Hoe aartspriester van Kessel het neerschreef, vertelden we reeds eerder.

Maar hoe reageerden de Protestanten in de provincie? De Provinciale Drentse en Asser Courant, welke toen reeds haar dertigste jaargang telde, twee keer per week verscheen en verreweg het meest gelezen, practisch het enige blad was in de provincie, is voor ons een goede meter om de stand van de verhitte gemoederen af te lezen. Bijna elk Drents dorp geeft een verslag hoe des Zondags de Dominee preekte over het herstel der hiërarchie der R. Katholieke Kerk in Nederland en welke gevaren dit ging opleveren. Op hun instigatie en op die van de kerkeraad werden dan protestlijsten ter tekening aangeboden, welke aan Z. M. den Koning werden verzonden, om alsnog het dreigende onheil te keren. Er werd op deze lijsten druk getekend. Dikwijls wordt erbij vermeld, dat ook de Afgescheidenen en de Israëlieten hun handtekening zetten en als curiositeit - zo zien wij het tenminste - dat ook in De Wijk een Rooms Katholiek het protest tegen de Hiërarchie ondertekende. Toch was de redactionele leiding van het blad het allerminst eens met deze agitatie tegen het herstel van de hiërarchie. Twee keren wijdt ze heel de voorpagina van de krant er aan om duidelijk te maken, dat de Koning het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie niet mag tegenhouden. En waarom? "Omdat het adres strijdt met de grondwet, omdat het steunt op gronden, waaraan de Koning geen gehoor mag geven, zonder den door hem afgelegden eed ter naleving der grondwet te schenden, en omdat hetzelve hier te lande de Rooms Katholieken wil beperken in de vrije uitoefening hunner Godsdienst, terwijl de Protestanten het zeer terecht als een grote grief tegen de R. Katholieken aan voeren, dat in sommige Roomse landen de Protestanten niet vrijelijk kerken mogen bouwen, godsdienstoefeningen houden, den Bijbel lezen etc.

Art. 164 der grondwet bepaalt: "Ieder belijdt zijne godsdienstige meningen met volkomen vrijheid"; en art. 165: "Aan alle kerkgenootschappen in het Rijk wordt gelijke bescherming verleend"; er bestaat dus geen godsdienst van de Staat; de Grondwet en daarmede de Staat zijn in zaken van Godsdienst geheel kleurloos; hoe meer ook het Staatsbestuur zulks is, hoe meer het de Grondwet zal naleven. De Bisschoppen nu behoren tot de inrichting der R.K. Kerk evenzeer als de Paus zelf, evenzeer als de Priesters en evenzeer als bij de Joden de Rabbijns ,en opperrabijns, bij de Protestanten de Leeraars. Ja de waardigheid der Bisschoppen is ouder dan die van den Paus. Sommige verrichtingen, als o.a. het uitdelen van het vormsel, mag, zijn wij wel onderricht, alleen door een Bisschop geschieden. Overal waar de R.K. kerk aanhangers telt, bestaan dan ook Bisschoppen, tenzij de omstandigheden zulks verhinderen. De Rooms Katholieken behoeven het daarom niet als een gratie te beschouwen, dat aan hen het hebben van Bisschoppen wordt toegelaten, met de grondwet in de hand kunnen zij het met alle recht vorderen, voor zoverre de Bisschoppen bloot kerkedienaars zijn.

Hadden de Protestanten hun het bezit van Bisschoppen willen beletten, dan had de grondwet niet zo vrijgevig moeten gesteld zijn. Om den Koning te bewegen, aan de R. Katholieken de toelating van Bisschoppen te weigeren, wijst men in het adres op den moeilijken strijd van het Protestantisme tegen het Katholicisme en op hetgeen Zr. Ms. voorvaderen voor het Protestantisme gedaan hebben; hierop mag de Koning niet letten, zonder aan zijn eed te kort te doen; als bijzonder persoon moge hij Protestant zijn, als hoofd van den Staat, behoort hij tot geen bepaald kerkgenootschap, hij moet alle kerkgenootschappen gelijkelijk beschermen, en mag daarvan niet afwijken uit beweegredenen, uit zijn eigen godsdienst of uit de daden zijner voorvaderen ontleend. Het adres beoogt dus niets minder dan den Koning te bewegen, om aan zijn eed ontrouw

te worden.

Maar als ijverige Protestanten hebben wij het meeste leedwezen gevoeld bij het lezen der zinsnede, dat de Koning aan de R. Katholieken het bezit van de Bisschoppen zou moeten weigeren, omdat hun aanwezen de Protestanten zou krenken. Gij, die het adres getekend hebt, op welken grond zult gij nu voor het vervolg kunnen afkeuren, dat de Protestanten in sommige R. Katholieke landen niet vrijelijk hun godsdienst mogen uitoefen en geen kerken mogen bouwen, den Bijbel niet mogen lezen; want dit alles krenkt de R. Katholieke bevolking dier landen en vooral de Geestelijkheid even zeer en zeker nog meer, dan u de toelating van Bisschoppen zou krenken? Wat zullen de Roomsgezinden wel moeten denken van argumenten als hier gebezigd zijn? Inderdaad de adressen hebben aan de zaak van het Protestantisme geen dienst gedaan!"

Verder betoogt hij dan in zijn artikel dat het herstel der hiërarchie allerminst gevaarlijk is, daar voor het herstel de katholieken hier rechtstreeks door Rome werden bestuurd en het in het vervolg zal gaan via de Bisschoppen naar Rome. "Thans lopen de draden, waarnaar de R.K. geestelijkheid in Nederland bestuurd wordt, direct uit Rome naar hier, dan zullen ze gelegd worden vanuit Rome naar de bisschoppelijke paleizen en van daar naar de zetels der aartspriesters en priesters. Men weet nu dat over hoe meer schijven een machine loopt. dezelve des te lichter is blootgesteld aan stremming en hokking". De redactie is zelf allerminst pro-katholiek, en bovendien mist ze voldoende kennis van de katholieke leer hetgeen o.a. blijkt uit de volgende enormiteiten uit het vervolg van het zojuist geciteerde artikel. "Rome is voor het Protestantisme niet alleen nu, maar altijd erg te vrezen en te vrezen geweest. Zo de R. Katholieken naast ons leefden, evenals de Israëlieten, zonder altijd en immer gedreven te worden doof de hete zucht tot uitbreiding en zonder daartoe alle mogelijke pogingen, edel of onedel, zedelijk of stoffelijk, aan te wenden, er was geen gevaar te duchten voor het Protestantisme. daarom zal er strijd zijn zolang Protestantisme en

Katholicisme naast elkaar bestaan, een strijd van duisternis tegen het meer en meer doorbrekende licht, van heerszucht en dwang tegen vrijheid en vrij onderzoek. Het is een strijd op leven en dood. De Roomse kerk gevoelt het, dat het licht op haren kandelaar ontstoken, minder zuiver, rein en helder brandt, dan dat hetwelk van den kandelaar der Protestantse kerk schijnt; doch daarom tracht zij haar licht niet te reinigen en te zuiveren, maar zij wil den kandelaar der Protestanten omstoten, het Protestantse licht moet uitgedoofd worden; de voor de R:K. geestelijkheid zo zalige middeleeuwen moeten terug keren." De redactie ziet dan verder als enige mogelijkheid dat de Protestanten meer hun geloof gaan beleven, meer een worden en samenwerken zoals Rome dat ook doet. Deze artikelen van de Drentse Courant vermochten het antipapisme niet te stuiten noch tot rust te brengen. Het bleef protesten regenen vanuit Drente en Hoogeveen liet 13 April 1843 het schrijven afdrukken dat door velen ondertekend aan Z. Majesteit werd aangeboden. We vinden het nu na 100 jaar nog voldoende interessant om er hier gedeelten van af te drukken:

"Sire! De Provincie Drente mag, in een geheel enig opzicht, een Protestantse genoemd worden. Voor weinige jaren bestond er alleen te Coevorden een Rooms bedehuis. In onze gemeente, welker bevolking tot aan de 9000 reikt, zijn bij de laatste telling 40 belijders der Roomse kerkleer hier en daar verspreid gevonden, terwijl voor weinige jaren zelfs het derde deel hiervan nog niet bestond. Sedert zijn er op verschillende plaatsen drie kerkgebouwen bijgekomen, zonder dat de bevolking zich eraan ergerde, schoon de kosten daartoe, ten behoeve van slechts zeer weinigen belijders, ook uit ’s Rijks en Provinciale fondsen bestreden werden. Slechts weinigen zagen hierin geheime bedoelingen van de Roomse Propaganda.

Nu echter de komst van het Metropolitaan en Suffragaan Bisschoppen, in de hoge betekenis daarvan, in de dagbladen wordt aangekondigd, meent de eenvoudige Provinciaal in de aanwinst der Roomse kerk, ook in deze provincie verkregen, slechts voorbereidselen te zien, om ook hier de Roomse godsdienst van lieverlede bedektelijk, en bij graden en trappen opnieuw in te voeren. Naar mate zich het gerucht verspreidt, worden bezorgdheid, angst en argwaan algemeen en velen zien in hun verbijstering reeds om naar het zwaard, dat nog eens zal moeten aangegord worden, om het bezit van het dierbaarste de godsdienst te verdedigen.

…Sire! niet van Bisschoppen noch van de verblindende pracht van kerk-ceremonieel, maar van de hart en leven vernieuwende Evangelische waarheid en den Geest van Christus in ons, wachten wij heil voor Nederland.

Hierom leggen wij onze bekommeringen met de innige begeerte van ons hart, voor den Troon Uwer Majesteit neder, met de ootmoedige bede, dat het Hoogstdenzelven behagen moge, om volgens de magt bij art. 65 der Grondwet den Koning toegekend, de vergunning niet te geven tot de voorgestelde verandering. De God van Nederland en der Doorluchtige Voorvaderen Uwer Majesteit schenke Uwe Majesteit in het beramen der middelen de nodige wijsheid, welke uit den grond onzes harten Uwe Majesteit wordt en blijft toegebeden.

 

Hoogeveen 10 April 1853. 't Welk doende enz.

 

Nog weken houdt het herstel der hiërarchie de gemoederen in Drente bezig niet minder dan elders in den lande. 23 April geeft de provinciale pers nogmaals als haar mening te kennen dat de adressenactie aan den Koning onjuist is, omdat men hem iets vraagt in strijd met de grondwet, maar daarnaast verheugt het haar dat bij de Protestanten nieuw leven is gekomen en wordt hun toegeroepen "Protestanten waakt en blijft waken! Daarnaast beveelt de krant nogmaals aan dat de Protestanten meer één zullen worden om met meer succes de strijd voor hun beginselen te kunnen voeren.

Ondanks de Aprilstorm werd de hiërarchie in Nederland hersteld. De Aartsbisschop en de Bisschoppen namen de hun toekomende zetels in. De strijdbijl werd voor het oog althans begraven. Nog jarenlang echter hadden de onjuiste ideeën, de verkeerde voorstellingen van de katholieke leer, die ofwel uit onwetendheid ofwel uit verhitting geponeerd werden - maar in elk geval onjuist waren - aanhang bij talrijken van de Drentse bevolking. En wanneer we nu in 1953 nog vragen krijgen als: Is de Katholieke Kerk tegen de Bijbel? - Heiligt het doel de middelen? - Wil Rome Ons met alle middelen uitroeien? - Is Rome machtswellustig? en zovele anderen, die de leer van Jezus Bruid beschuldigen van dingen die haar volkomen vreemd zijn, dan weten we dat een georven last van 100 jaar en ouder wordt meegedragen. Dan wordt het ons scherp duidelijk dat nu in deze 100 jaren de beschuldigingen wel 1000 keren zijn weerlegd, niet het redeneren alleen ons dichter bij elkaar zal brengen, maar dat wij door het goede te doen het onverstand van anderen tot inkeer moeten brengen. Dat we steeds meer moeten Ieven, naar Jezus woorden: God boven alles lief te hebben en onze naaste - dat zijn alle mensen - te beminnen als onszelf.

 

 

Hoofdstuk 4

Coevorden 1787 - St. Willibrord

Het zwarte figuurtje midden op de Drentse vlag beduidt de poort van Coevorden. Dat een aparte plaats wordt ingeruimd voor Coevorden op Drente's vlag, geeft duidelijk aan van welk een grote betekenis deze plaats is geweest voor het Olde Landschap en hoe nauw de geschiedenis van Coevorden met die van de provincie is verbonden. Toen venen en moerassen heel de Zuidkant van Drente vormden was alleen Coevorden de plaats langs welke men ons gewest binnenkwam. De naam "poort van Drente" bezit ze reeds eeuwen. Wie zal zeggen hoe oud haar geschiedenis is? In elk geval bestond de naam Coevorden reeds in de 8ste  eeuwen vanaf die tijd bleef de plaats een rol spelen in Drente's wederwaardigheden. Marcellus zou er het Geloof hebben gepredikt evenals Lebuinus, volgens anderen waren het Willibrord, Willehad en Ludger. Het is moeilijk hiervan de geschiedkundige juistheid te bepalen. Genoemde geloofsverkondigers zullen wanneer zij in deze streken kwamen Coevorden minstens zijn gepasseerd en er is alle reden voor aan te nemen dat zij in deze sleutelplaats ook gemissioneerd hebben. Zeker is dat in de 9de eeuw Coevorden voor Christus was gewonnen. In de 12de eeuw bezat het zelfs twee kerken, aangeduid met Oude en Nieuwe Kerk. Ook hier kwam in 1596 de Hervorming. Zoals overal in ons gewest werd deze ook hier gebracht met dwang van boven. Coevorden is echter de enige plaats in Drente waar altijd katholieken zijn blijven wonen, al was hun getal op een bepaalde tijd dan ook maar tot één familiestam terug te voeren.

Coevorden was een vestingplaats en onder de daar gelegerde militairen waren ook steeds enkele katholieken. Hun geestelijke verzorging moest in het geheim geschieden, want het stadsbestuur wenste geen katholiek priester in de plaats. Wel kwam er door illegale acties van trouw gebleven katholieken af en toe een Pater Franciscaan uit hun klooster te Megen, als marskramer verkleed, de enkele katholieken opzoeken en hen de H.  Sacramenten toedienen, doch deze geestelijke bediening moest wel gebrekkig blijven in haar omvang. Wanneer deze militairen geen dienst hadden trokken ze veel naar de katholieke parochiekerk te Laar over de grens. Hier was een klimaat van godsdienstig leven dat hen meer lag, en dikwijls aangetrokken door de godsdienstvrijheid die te Laar heerste, alsook door de schone vrouwen die daar waren, keerden ze niet terug naar de Vesting Coevorden en deserteerden. Zeker zag de militaire leiding dit met lede ogen, doch Coevorden wenste nog niet aan de verlangens der katholieken tegemoet te komen. In 1785 werd het anders. Weer keerden verschillende soldaten die te Laar gekerkt hadden niet terug, "sodanig, dat in t’ laatste afgelopen jaar alleen van t’ 2de  Battaljon van t’ Regiment van Generaal Major Dopff, 56 man waren gedeserteerd".

De meeste van deze soldaten deserteerden "onder pretex van naar de kerk in het Bentheimse te gaan". Zo ging het niet langer. 14 Maart 1786 werd dan ook op de Landsdag te Assen op last van de Raad van State der Verenigde Nederlanden, de volgende resolutie aangenomen:

"Op den requeste van den Goeverneur der stad Koevorden, F. de Jensen, alsmede op het verzoek van enige Burgers en Inwoners der stad Koevorden, den Roomschen godsdienst toegedaan en voorschrijvinge van Hun Edele Mogende, Heeren Raden van State der Nederlanden, - Hebben de Heeren Ridderschap en Eigenerfden, an de Roomschgezinden gepermitteerd en toegestaan, om op hare kosten binnen de stad Koevorden in het een of ander particulier kerkhuis haren Godsdienst in alle vereischte stilte te mogen oefenen, zonder nogtans an andere gezindheeden eenige reden of aanleiding tot ergernissen te geven; en hebben verders den Heere Drost verzogt en geauthoriseert, om van tijd tot tijd een wakend oog te houden, ten einde alle ongeregeldheden hieromtrent worden geprevenieert, en in gevalle onverhoopt van deze Concessie eenig misbruik mogte worden gemaakt, daar in door het verleenen van de nodige order behoorlijk en krachtdadig te voorsien".

Nergens kan men beter de mentaliteit tegenover de Katholieken in Drente, ruim honderd jaren geleden leren kennen dan in het reglement dat de Land-Drost op 1 Nov. 1786 uitgaf met betrekking tot de uitoefening van de Katholieke godsdienst te Coevorden. We laten hier enkele punten uit dit reglement volgen.

"Het huys, schuire of vertrek, door de Roomschgezinden ingezetenen te Koevorden tot verrigtinge hunner godsdienst geschikt of nieuw te timmeren, zal van buyten het aansien niet mogen hebben van een kerk of publicq gebouw, maar als een gewoon huys met vierkante yengsterramen en deuren voorsien weesen, en van binnen met een egale solder beschooten, en eencouleurig geverfd moeten worden, zonder eenig schilder, pleisterwerk of andere ornamenten daar bij te voegen.

Tot het waarnemen van de Pastorale functien in dit kerkhuys en gemeente zal niemand bevoegt weesen als een Roomsch wereldlijk priester, die bewysen kan een gebooren onderdaan van den staat te zijn, en daar en boven een schriftelijke admissie op zyne zending of Commissie van den heer Drossard van Koevorden bekomen heeft.

Dat hy geen Bullen, Brevetten of Decreten, Mandementen of andere beveelen, hoe ook genoemd, van den Paus of andere geestelijke Overheid, aan zyne gemeente zal communiceeren, voordat hy de zelve in originali aan den heer Drossard zal vertoond en daarop agreätie bekoomen hebben.

Voorts zullen de Priesters en in het generaal alle Roomsche ingezetenen van Koevorden zig zorgvuldig hebben te wagten, door het verrigten van bygeloovige plegtigheden, aanstoot en ergernisse aan de Belyders van de openbare godsdienst te geeven.

Dat de Roomschgezinden op Zond, Feest en Beededagen hunnen godsdienst niet zullen moogen beginnen of eindigen op denzelven tyd als die van de Gereformeerden begint en eindigt, alles in ieder artikel by de boete van 25 goud-guldens, sluyting van het kerkhuys en dadelyke intrekking deser concessie".

Van een herboren vrijheid kan wel heel moeilijk gesproken worden wanneer men deze en andere punten van het Reglement leest en het is dan ook wel zeker dat in Drente het herstel der bisschoppelijke hiërarchie allerminst welkom was. De kleine katholieke gemeenschap van Coevorden ging ijverig aan het werk om hun doel te bereiken, een kerk en een priester te verkrijgen. Er werd gebedeld in Vlaanderen, Brabant en elders bij geloofsgenoten. Everardus Raets, een wereldsheer, werd de eerste pastoor, herder van een kleine Statie, verbonden aan een onooglijk kerkje.

Het eerste kerkje voldeed aan de eisen van de Landdrost, n.l. "het zal van buyten het aansien niet mogen hebben van een kerk op publicq gebouw, maar als een gewoon huys met vierkante vensterramen en deuren voorsien weesen etc.". Dit "gewoon huys" stond ter plaatse, waar nu het parochiehuis staat. In 1858 was dit gebouwtje veel te klein geworden, doch daar de financiën voor een nieuwbouw niet aanwezig waren, werd het kerkje wat vergroot en opgesierd. Pas in 1914 werd onder pastoor Pluymakers o.f.m. de huidige nieuwe St. Willibrorduskerk afgebouwd en in gebruik genomen. Het oude kerkgebouw kon nu dienst doen voor het herbergen van Belgische vluchtelingen, die zo talrijk hier in het Noorden moesten worden ondergebracht in de oorlogsjaren 1914 - 1918. In 1918 maakten zij plaats voor Franse vluchtelingen en het jaar daarna was het gebouw een gastvrij onderdak voor ruim 100 Oostenrijkse kinderen. Zij die nu het parochiehuis te Coevorden betreden, mogen weten, dat op dat plekje grond de wieg staat van het herboren katholicisme in Drente na de Hervorming. De plaats is indrukwekkend; hier stond jarenlang Drente's enigst Godshuis. Hier kwam in 1787 Drente's eerste pastoor na de Hervorming, de zeereerwaarde heer Everardus Raets. Hier werd 22 Juli 1787 het eerste H. Doopsel toegediend, het was aan Wilhelmina, dochter van Joh. Meijer en Anna Maria Kuypers, 8 September d.a.v. aan Gerardus, zoon van Joh. Ambergen en Joanna Striper, en het derde op 25 Sept. aan Joannes, zoon van Rodolphus Carsten en Margaretha Bosmans. Viel op 22 Juli de eerste Doop, twee maanden tevoren had pastoor Raets reeds geassisteerd bij het eerste Huwelijk.

Het werd voltrokken tussen Dominicus Turim en Hermina Beekmans; 30 Sept. d.a.v. het tweede trouwtje, nu waren het Hermanus Klumpers en Helena Lubbers. Nog mogen we hier vermelden, dat in het Doopregister van de parochie Coevorden staat ingeschreven op 3 Febr. 1851, dezelfde dag waarop hij geboren werd, Johannes Benedictus, zoon van Joh. Franc. van Heutz en Maria Lucia Kocken, de latere overbekende generaal van Heutz, die grote overwinningen voor Nederland in Indonesië bevocht. Peter en Meter, die respectievelijk uit Parijs en Breda kwamen, garnizoensplaatsen, geven duidelijk aan, dat deze dopeling uit een soldatengezin geboren werd.

Het begin van de Statie Coevorden was niet groot. Het aantal Communicanten bedroeg nog minder dan 100, doch het wil ons voorkomen dat het gehalte goed was. Het waren hoofdzakelijk boerengezinnen - we laten de soldaten nu maar even buiten beschouwing - die veel voor hun kerk en pastoor over hadden. Zelf verplichtten ze zich tot het onderhoud van hun pastoor, al was het in wat andere vorm dan tegenwoordig. Sommigen verbonden zich tot het betalen van 6 florijnen, anderen 4 florijnen met een wagen turf of vier pond boter, een best stuk vlees met een schepel rogge. Vlak rondom Coevorden -Klooster, Holthone, Scheere, Dalen - woonden 16 van deze boerengezinnen, die de helft van de parochie vormden. Tot op heden behoort de helft van de St. Willibrordparochie tot de boerenstand en het is deze stand vooral geweest die, terwijl verschillende nieuwe parochies van Coevorden werden afgetakt, de Moederparochie deed groeien van nog geen tweehonderd zielen tot 2000 in het jaar van het eeuwfeest van de Hiërarchie. Men vraagt zich eigenlijk af hoe het mogelijk is, dat de opvolger van pastoor Raets, in 1795, na enkele maanden Coevorden verliet en de parochie verweesd achterbleef. Het lag niet aan de parochianen van Coevorden, want ze brachten ruim voldoende voor hun herder op. Algemeen wordt aangenomen, dat de wereldsheren de parochie verlieten, omdat de andersdenkende bevolking en het bestuur van Coevorden er voor hen het leven te moeilijk maakten. Zo leek het dan nauwelijks 10 jaren na haar stichting, dat deze eerste Statie in Drente zou bezwijken, waren het niet Coevordens boeren geweest, die een afdoende oplossing vonden in het zoeken van een herder.

Enigen van hen uit het buurtschap Holthone gingen naar Amsterdam om de Hoogeerw. Pater Provinciaal der Franciscanen te vragen de zorg voor Coevorden's katholieken op zich te nemen. Aanvankelijk was de Provinciaal van mening dat een priester in Coevorden te zware zorgen zou hebben voor eigen levensonderhoud, doch toen de boeren beweerden: "Wij zullen voor turf, aardappelen en spek zorgen en O.L. Heer zal de rest wel doen", was hij gewonnen en in 1796 werd Pater Petrus Burgers naar Coevorden gestuurd om opnieuw te beginnen aan de verweesde kudde. Hij is de derde in de rij van 18 pastoors, die tot op heden de parochie Coevorden leidden, daarbij sinds 1852 bijgestaan door een of meerdere assistenten en kapelaans. Zij allen hebben op hun eigen manier hun best gedaan om de parochie geestelijk te laten uitgroeien. Het heeft weinig zin hier alle memoriale feiten uit het anderhalve eeuw parochieleven neer te schrijven; hoe verenigingen werden opgericht, tot bloei kwamen en weer verdwenen, wanneer de tijdsomstandigheden andere vormen van vereniging ging vragen, het aanschaffen van nieuwe paramenten, die nu reeds zo Oud zijn, dat ze al niet meer worden gebruikt of cadeau werden gegeven aan een missionaris.. De komst van een nieuwe pastoor, die traditioneel met grote vreugde wordt begroet, en het vertrek van de herder, dat altijd is tot groot leedwezen van heel de parochie en dikwijls ook nog van vele andersdenkenden! De afscheiding van een gebied voor een nieuwe parochie, dat vanzelfsprekend door de moederparochie onder leiding van de vooruitziende herder werd gestimuleerd, ja waar deze zelfs het initiatief toe nam, maar welk initiatief dikwijls tientallen jaren te laat kwam en waar men dan nog moeilijk kan spreken van een "vooruitziende" blik. Het vieren van zilveren priesterfeesten en andere jubilea, waarbij altijd bleek - ik spreek de taal der archieven - hoe bemind de pastoor wel was, wat dan bewezen wordt door de vele cadeaux die de jubilaris werden aangeboden. Al dergelijke feiten kwamen natuurlijk ook min of meer voor in Coevorden, maar niet meer of minder dan elders in onze streek.

Het jaar na het herstel der Hierarchie in Nederland kwam Mgr. J. Zwijsen naar Coevorden, stelde zich van de situatie op de hoogte, diende er het H. Vormsel toe en het jaar daarop - het was 15 April 1855 - werd de parochie canoniek opgericht en toegewijd aan de H. Willibrordus. De kerk, die oorspronkelijk door de pauselijke nuntius de titel van O.L. Vrouwekerk was gegeven, kreeg nu ook St. Willibrord tot patroon. Behalve de gemeente Coevorden, omvatte de parochie ook grote stukken van de gemeenten Gramsbergen, Dalen en Schoonebeek. Pater Wilhelmus Petrus Omtzigt, die van 1883 tot 1891 pastoor was te Coevorden, daar overleed en er op het parochiekerkhof werd begraven, stichtte de congregatie van de Derde Orde van St. Franciscus en bracht hiermede het heilzame leven van St. Franciscus dichter bij de gelovigen en trachtte aldus veel katholieken van Coevorden te doen leven in de geest van deze grote heilige. Ook was het deze pastoor die samen met zijn kerkbestuur en enkele parochianen ijverde voor een katholieke school in Coevorden, welke de eerste zou worden in de provincie Drente. Twintig jaar later, 1 Juli 1907, werd dit ideaal pas werkelijkheid, toen de school, toegewijd aan de parochiepatroon, plaats verschafte aan het eigen katholiek lager onderwijs. Toch was het ook toen nog de eerste in de provincie. Ook de katholieke pers kreeg de aandacht van de parochiegeestelijkheid. In 1915 verscheen het katholiek dagblad "Ons Noorden", het eerste en enigste in deze streken. Hoewel het ook voor Drente bestemd was, kon het weinig aandacht aan hel leven hier besteden. Daarom begon Kapelaan P. G. Notmeier o.f.m. 30 Oct. 1920 met de uitgave van het "St. Antoniusklokje". Het was een heel bescheiden weekblaadje en in het voorwoord van de eerste oplage geeft de redacteur het doel van dit pogen aan.

Pater Notmeier leidde dit katholiek Coevorder weekblaadje aldus in: "Ons doel is, in Koevorden op elke geoorloofde wijze de katholieke zaak te bevorderen. In verenigingen van verschillende aard en strekking komt ons streven tot uiting. Wij wilden daarin eenheid en orde en duidelijkheid. En het middel kan zijn een weekblaadje in zeer bescheiden vorm. Wij bieden u heden gratis een exemplaar. Leest het met aandacht en oordeelt of het aan dit doel beantwoordt. Gij zult er ook in vinden wat voor U van belang is, de godsdienstoefening van Zondag en in de week en meer nog naarmate uw belangstelling groter, uw steun krachtiger is, zal het U in de toekomst geven."

Het ging even goed met deze eerste proeve van katholieke pers in Koevorden. Reeds een jaar later droeg het blaadje de grootse titel "St. Antoniusklok, Rooms-Katholiek weekblad voor Koevorden, Dalen, Erica, Gramsbergen, Klazienaveen, Slagharen, Steenwijksmoer, Vossebelt." Het was zeker een goede gedachte van de redacteur om de lezerskring uit te breiden. De belangstelling immers voor wat er reilt en zeilt in Coevorden, leeft in de omgeving en omgekeerd. Heel Oost-Drente is één grote familie. Maar om een blad in stand te houden op een kleine lezerskring wordt ook gevraagd een goede portemonnaie en een staf van medewerkers. Het wil ons voorkomen, dat het aan beide voor een groot deel ontbrak. Het volgende jaar werd de Klok weer Klokje en nog een jaar en het ging de weg van al de parochieblaadjes, die in ons gewest af en toe werden opgezet, het stierf ofwel omdat de redacteur geestelijke elders werd benoemd, ofwel omdat deze belet werd elke week op commando te schrijven, ofwel omdat de lezers wel belangstelling hadden, maar hartelijk bedankten voor geldelijke steun.

Pastoor P. Boutens o.f.m. waagde in 1941 nogmaals een kans. Nu heette het de "St. Willibrordusklok", weekblad gewijd aan de belangen der St. Willibrordusparochie. Pastoor Boutens heeft zelf de korte opgang en de spoedige neergang beschreven. "Het resultaat was in 1941 zeer bevredigend." Langer duurde het ook niet, want. De eerste Jan. 1942 moest op last van de Duitse overweldigers de Willibrordusklok wegens papierschaarste worden opgeheven. Wij sloten ons aan bij "OMHOOG", de wekelijkse kerkkrant voor het Aartsbisdom."

Even voor de komst van Pater Boutens naar Coevorden was de buurtschap Steenwijksmoer tot een zelfstandige parochie geworden onder de bescherming van St. Franciscus. Meer dan 100 kinderen uit deze buurtschap, die betrekkelijk ver van de parochiekerk Coevorden verwijderd is, bezochten er de openbare scholen. Er was daar dus alle reden en een voldoende aantal kinderen om een eigen katholieke school te beginnen. En wanneer er een katholieke school kan bloeien, hoort er dan ook niet een kerk te staan? Deken Huurdeman had dit vanuit Schoonebeek al lang bekeken en het is voor een zeer . groot deel zijn persoonlijk werk geweest, dat Steenwijksmoer een parochie werd, die er zijn mag. Pastoor Boutens was een actieve man. Hij hield ervan verenigingen op te richten of die waren ingeslapen weer te wekken en alle onderdelen van de parochiestructuur hadden zijn volle belangstelling en ondervonden zijn hulp. Hem komt ook de eer toe Zusters Franciscanessen naar Coevorden te hebben gehaald. Ze kwamen in 1937. Het waren Zuster Plechelma, Overste en tevens gediplomeerd ziekenverpleegster en Zuster Suitberta voor de naaischool; Zuster Simona voor de huishouding en Zuster Rosailia voor de kleuterschool. Dat deze geestelijke dochters van St. Franciscus hier in Coevorden thuis horen en er een grote taak hebben in de geestelijke vorming, blijkt wel hieruit, dat hun getal tot op heden steeds moest worden uitgebreid. De reeds genoemde pastoor Boutens schreef een boekje. “150 jaar Franciscaanse Statie Koevorden", waarin men talrijke gegevens kan vinden over de geschiedenis van katholiek Coevorden. We nemen hiervan het einde over "Moge Gods bijzondere zegen steeds op Koevorden rusten."

Pastoorslijst van Coevorden:

E. Raets, 1787                     G. Pauw O.F.M.

J. Hamers, 1795                  P. Verstegen O.F.M.

P. Burgers O,F.M.,1796     W. P. Omtzigt O.F.M.

W. van Gameren O.F.M.     F. Brico O.F.M.

F. Schreven O.F.M.            A. Pluymakers O.F.M.

J. Weenink O.F.M.              D . Goldenberg O.F.M.

B. Horn O.F.M.                    P. Bouters O.F.M.

F. Schreurs O.F.M.             E. Engel O.F.M.

W. van Hees O.F.M.          J. W. H. Smits O.F.M.

 

 

 

Hoofdstuk 5

 

Frederiksoord 1822 .St. Joannes Evangelist

Vermoedelijk in de maand Januari 1822 deed Joannes van den Bosch het volgende schrijven toekomen aan Z.M. Koning Willem I.

Sire: "Een aanzienlijk getal onderdanen van Uwe Majesteit hebben zich verenigd om een Maatschappij van Weldadigheid op te richten onder de bescherming van zijne Koninklijke Hoogheid Prins Frederick, met oogmerk om aan de talrijke klassen van behoeftige ingezetenen arbeid te verschaffen, en zulks in de eerste plaats door middel van Fabriekmatige inrichtingen ter vervaardiging van zodanige goederen, die of geheel of grotendeels van Buitenlands worden ingevoerd, het debiet daarvan te verzekeren door ene Vrijwillige overeenkomst der Leden van de Maatschappij om Jaarlijks ene zekere hoeveelheid stoffen op deze wijze vervaardigd tegen gezette prijzen te ontvangen, ten Tweede door het ontginnen en Vruchtbaar maken van nog ongecultiveerde gronden in ons Vaderland, en daarop bij wijze van Colonisatie over te brengen zodanige Armen die voor deze arbeid geschikt geoordeeld worden".

Armoede bedelarij waren schering en inslag in Nederland in die dagen en het voorstel van J. van den Bosch kon dan ook op instemming rekenen. Boven Steenwijk lagen in Drente geweldige uitgestrektheden aan grond, welke bijna helemaal nog ongecultiveerd was. Hier kon dan ook ontstaan de kolonie van weldadigheid, genoemd naar Prins Frederick. Waar nu mensen van heinde en ver uit Nederland samen worden gebracht kan men er rustig op rekenen dat er katholieken onder zijn. Zo was het ook al rondom 1820. De herkomst der katholieken van Frederiksoord kan men derhalve niet tot een bepaalde plaats herleiden, ze komen uit verschillende streken van Nederland en zelfs van daarbuiten. Reeds nu mag worden opgemerkt dat het doel van de Stichting van Weldadigheid te Frederiksoord in de loop der tijd geheel verloren ging. Thans is het een instelling met grootgrond bezit en met de opvoeding der mensen heeft het weinig of niets meer te maken. De mensen zelf zijn onafhankelijk van de Stichting geworden tenzij dat ze nog pachters zijn. Tussen nen vestigen zich mensen van buiten die met de Stichting niets te maken hebben en kan men zeggen dat de naam alleen nog aan de toestand van 1820 herinnert. Omstreeks 1870 was pastoor Jansen de herder van Frederiksoord en werd hem gevraagd vanuit Rotterdam of het wenselijk was kinderen naar Frederiksoord te sturen. Zijn antwoord geeft ons een kijk op Frederiksoord in 1870. "In voldoening aan uw verzoek geef ik u volgaarne de volgende inlichtingen. Wat betreft de hier bestaande inrichting, deelt uw conferentie de algemeen heersende dwaling, dat zij zoude zijn een Goevernements of Staatsinrichting en dat men hier de algemeen bekende gestichten aantreft. Daarom enige korte opmerkingen, teneinde gij den toestand alhier en daaruit het al of niet wenselijke der uitbesteding enigermate kunt beoordelen. Vroeger vormden de vrije kolonie Frederiksoord en de Strafkolonie Ommerschans en Veenhuizen, één lichaam. Sedert 1859 echter zijn deze koloniën derwijze gescheiden, dat Ommerschans en Veenhuizen rijksgestichten zijn geworden, Frederiksoord o.a. overgaan is aan een vereniging onder de naam van "Maatschappij van Weldadigheid" welke vereniging over het gehele land is verspreid in verschillende gemeentes en 43 afdelingen en 154 correspondentschappen heeft, b.v. een te Rotterdam wier ledental 385 bedraagt en van wie eenieder het lidmaatschap verkrijgt door betaling van een jaarlijkse contributie ad f 2,60. De Maatschappij van Weldadigheid staat derhalve in niet de minste betrekking tot het Goevernement, geniet van hetzelve niet de minste ondersteuning en vormt een geheel onafhankelijk zedelijk lichaam. De bevolking is ook niet zoals in Ommerschans of Veenhuizen in een of meer grote gestichten gehuisvest of opgesloten, maar ten getale van ruim 2000 vormen zij afzonderlijk geregelde huis gezinnen, die ongeveer 400 huisjes op het grondgebied van de Maatschappij bewonen, land of in pacht of ter bewerking hebben van de Maatschappij, en overigens zo weinig hunne vrijheid missen, dat ieder bewoner ten allen tijde deze plaats verlaten en zich elders vestigen kan. De bevolking alhier is dus slechts in zover verschillend van een elders gevestigde stichting voor behoeftige landbouwers, dat zij onder een bepaald bestuur staat en onderworpen is aan het Reglement van beheer der “Maatschappij van Weldadigheid".

Is nu naar mijn mening uitbesteding te Frederiksoord al of niet wenselijk? Bestedelingen worden bij enig huisgezin ingedeeld en volgens de Statuten bij huisgezinnen van dezelfde godsdienstige gezindheid. Wat nu betreft kinderen die reeds enige leeftijd hebben bereikt, b.v. 12 jaren of daarboven, deze worden niet zo gemakkelijk geplaatst. Bij hen is de gewone reden van uitbesteding slecht gedrag in een weeshuis of diergelijken. Hoezeer nu voor dezulken ook geen onvoorwaardelijke weigering van plaatsing bestaat kunnen zij evenwel groot kwaad onder de eigen gevestigde bevolking - vooral onder de kinderen - aanrichten, en ben ik in het algemeen belang der Maatschappij tegen de aanneming hier van zulke bestedelingen. Wat betreft kinderen van jeugdiger leeftijd, tot dewelke volgens uw schrijven de kinderen blijken te behoren, meen ik te mogen zeggen dat hunne uitbesteding hier in meerdere opzichten zelfs wenselijk is. Zij worden in een gezin als kinderen des huizes opgenomen, groeien met eigene kinderen op, en wijl ik bepaald wat mijn gemeente betreft durf te beweren dat de bevolking over 't geheel godsdienstig en zedelijk is, zo mag men met grond iets goeds verwachten van de opvoeding voor die kinderen.

Mijn oordeel is derhalve dat wanneer ge kinderen hier uitbesteedt er niets tegen is uw

medewerking te verlenen". Men ziet dat in dertig jaren tijds de kolonie van Weldadigheid al heel wat veranderd was en ze is in de toekomst aan grote veranderingen onderhevig gebleven. Maar voor de katholieken die hier werden opgenomen moest geestelijke verzorging komen. De Aartspriester stelde den kapelaan van Steenwijkerwold aan om de verzorging der katholieken in de kolonie op zich te nemen. Het was de weleerwaarde heer Bos. Hij las op 1 October 1822 hier voor het eerst de H. Mis in een schoollokaal dat nog verschillende jaren als kerk dienst moest doen. Het parochie archief tekent hierover aan: "De Statie Frederiksoord is opgericht in den jare 1822 ten behoeve der Kolonistenhuisgezinnen. De kerkelijke diensten werden aanvankelijk verricht in een schoollokaal tot den jare 1845. De Statie Frederiksoord, dragende den titel van kerkelijke gemeente liggende in de parochie Steenwijkerwold, bevat slechts de kolonie Frederiksoord en Groot Wateren". Groot Wateren dat in 1867 werd verkocht, behoort sindsdien niet meer tot de kolonie en de katholieken aldaar hadden te kerken in Veenhuizen en Zorgvlied. Een schoollokaal is geen ideale kerk en de behuizing van de kapelaan van Steenwijkerwold die als Deservitor van de Statie fungeerde, was ook al zeer gebrekkig. Er werd derhalve door de tijdelijke pastoors moeite gedaan om te komen tot een kerkgebouwen goede pastorie. Het korte bewind van deze geestelijken was niet bevorderlijk voor het succesvol afwerken van een dergelijk plan. Het was dan ook pas de zeereerwaarde heer J. van Dam, die er in slaagde met het aandringen en de medewerking van Mgr van Kessel, om dit tot stand te brengen. Gemakkelijk ging dit niet.

October 1839 schreef Mgr. van Kessel aan pastoor van Dam: "Ik had den Directeur Generaal vriendelijk geschreven over de bouw der kerk en pastorie te Frederiksoord, en zijne Excellentie deze zaak met alle aandrang aanbevolen, waarop ik dezer dagen antwoord heb ontvangen, en wel: dat daarover aan den Goeverneur van Drente is geschreven, met uitnodiging, om door den Hoofdingenieur te laten onderzoeken, of het ontworpen plan niet op een zuiniger voet zoude kunnen worden ingericht, waarover de Hoofdingenieur zich met mij zal hebben te verstaan, om alzo door gemeen overleg, deze zaak te bevorderen. De Directeur-Generaal houdt het wenselijk, dat men zich voorlopig alleen tot de bouw ener kerk bepale, om alsdan later voor verbetering der woning te zorgen; dan ik ben met Zijne Excellentie niet van dit gevoelen. Wij zullen nu nog weer afwachten". November 1839 krijgt de Permanente Commissie der Weldadigheid verlof om pastoor van Dam het nodige heideveld af te staan waarop kerk en pastorie kunnen gebouwd worden. Twee jaar later, Mei 1841, klaagt de Aartspriester: "Bij elke gelegenheid dring ik bij de Directie van Eredienst aan, dat de bouw der kerk en pastorie te Frederiksoord toch worden bespoedigd, maar ik bekom geen antwoord", en hij dringt er nogmaals bij de pastoor op aan nieuwe pogingen in het werk te stellen. Pastoor van Dam gaat door met zijn bemoeiingen. Dan ontstaat er onenigheid over de vraag: hoe groot de kerk moet worden. De aartspriester wil een ruime kerk en degelijke pastorie. Eindelijk in 1845 worden kerk en pastorie te Frederiksoord gebouwd onder het pastoraat van pastoor van Dam. Het rijk suibsidieerde met 7000 gulden, de Permanente Commissie van de Kolonie van Weldadigheid met 1395 gulden. Mgr. van Kessel liet weten dat Monseigneur Baron van Wijkersloot, Bisschop van Curium i.p.i. in September zou komen Vormen te Steenwijkerwold en dat er geïnformeerd moest worden bij de Vice Superior der Hollandse Missie of Monseigneur dan tevens de kerk kon consacreren. Wanneer Monseigneur niet naar Frederiksoord zou wensen te gaan, moest de Aartspriester van Kessel de kerk inwijden. Maar Mgr. van Wijkersloot van Schalkwijk kwam zelf naar Fredericksoord en consacreerde 15 September 1845 de nog niet geheel voltooide Statiekerk.

Wanneer in 1853 de kerkelijke hiërarchie wordt hersteld en Mgr. Zwijsen de leiding krijgt over het Aartsbisdom Utrecht, gaat hij o.m. over tot de oprichting van Dekenaten en parochies. Bij acte van 17 Nov. 1855 wordt Frederiksoord tot een parochie verheven onder de bescherming van de Evangelist Joannes. Het was echter een merkwaardige parochie. Men vreesde dat de Stichting van Weldadigheid wel eens kon worden opgeheven en daarmede de katholieken aldaar zich elders zouden gaan vestigen. Om dan gemakkelijker ook de parochie op te kunnen heffen werd geen vast grondgebied onder de jurisdictie van den pastoor gebracht, maar: "Binnen de grenslijn dezer parochie (Steenwijkerwold), is gelegen de kolonie Frederiksoord, welke aan de jurisdictie van de pastoor der parochie Steenwijkerwold is onttrokken in dier voege, dat aan de jurisdictie van de pastoor van de kolonie Frederiksoord onderworpen zijn de kolonisten en al diegenen, welke op enige wijze tot de kolonie behoren, met hunne gezinnen. Hieruit blijkt dat de Kolonie Frederiksoord, ofschoon in de parochie Steenwijkerwold gelegen, aan derzelve rechtsgebied niet is onderworpen; dat wij haar beschouwd willen hebben als een afzonderlijk kerkelijke gemeente, toevertrouwd aan de zielzorg van een geestelijke, aan welke wij die machten mededelen, welke hij behoeft om aan de hem ondergeschikten die geestelijke diensten te bewijzen, welke zij anders van de pastoor der parochie moesten ontvangen; en wijders, dat de kolonisten en diegenen welke op enige wijze tot de kolonie behoren, met hun gezinnen, aan het rechtsgebied van die geestelijke zijn onderworpen, zowel ten aanzien van het inzegenen van huwelijken, als ten aanzien van het ontvangen der H.H. Sacramenten, en van andere kerkelijke bedieningen. Eindelijk wijzen wij, tot het vervullen hunner geestelijke plichten voor de bovengenoemde onderhorigen dezer kerkelijke gemeente aan de kerk der kolonie, toegewijd aan de H. Joannes Evangelist, aan welke wij dezelfde rechten toekennen, als aan elke openbare kerk zijn verleend. Wij maken echter deze bepalingen onder voorbehoud, dat hetzij door Ons, hetzij door onze Opvolgers, zo Ons of Hun heilzaam moge toeschijnen, daarin verandering kunnen worden gemaakt". aldus het schrijven van Mgr. Zwijsen;

Zo ontstond de parochie Frederiksoord, welke tot op heden zonder grensafbakening bleef, doch waarschijnlijk zal ook dit spoedig veranderen en zal deze parochie haar uitzonderlijke positie gaan verliezen.

Groot in zielen aantal is de parochie nooit geweest. De eerste aantekeningen hieromtrent dateren van 1857 toen er 440 parochianen waren, waarvan 260 communicanten, in 1877 waren deze getallen 354 en 244, in 1897: 326 en 271, in 1916: 235 en 193.

De twee eersten die in het Doopboek staan opgetekend zijn: Op 25 Nov. 1822 Joanna Antonia, dochter van G. Westhoff en P. Dewijn. Op 16 Dec. 1822 Wilhelmina, dochter van C. Mulder en J. M. Barone.

De verenigingen uit de eerste tientallen jaren waren allen van zuiver godsdienstige aard als b.v.: De broederschap van de levende Rozenkrans, Het apostolaat des gebeds, De broederschap van het geestelijk verbond, De broederschap van het H. Sacrament, enz. Het Veertigurengebed dateert er van 1853, begin November. In 1860 werd een eigen kerkhof aangelegd, onmiddellijk grenzend aan de kerkgronden. In de uitgestrektheden van West Drente, waar steeds weinig katholieken woonden, is de parochie Frederiksoord altijd een middelpunt geweest van katholiek leven, en was het aanvankelijk bedoeld voor degenen die door de Maatschappij van Weldadigheid werden opgenomen, in de loop der jaren kwamen er steeds meer wonen die van de Stichting volkomen onafhankelijk waren. De Maatschappij van Weldadigheid mogen we dankbaar zijn dat ze de aanleiding werd tot het tot stand komen van deze parochie, een der eerste parochies na de Hervorming in Drente.

 

Pastoorslijst van Frederiksoord:

R. D. Bos               1822-1827                      L. J. R. Jansen      1869-1877

N. van Munster      1827-1834                      S. Asma                 1877-1882

A. B. Schaepman 1834-1838                     W. O. B. Jansen     1882-1891

J. van Dam            1838-1846                      J. C. H. Kok           1891-1899

H. Bouwer             1846-1854                      H. N. A. de Haas    1899-1906

H. A. Meijer           1854-1868                     J. W. van Beurden  1906-1914

B. F. Mulder          1868-1869                     Th. M. Oldenhof       1914-1919

1919 tot heden ontbreekt in het archief der parochie.

 

 

Hoofdstuk 6

Veenhuizen 1826 -St. Hieronirtus Aemilianus

Veenhuizen is het werk geweest van Generaal Johannes v. d. Bosch, de man met een grootse visie op de sociale noodtoestanden in ons vaderland na de Franse overheersing. Hij was het, die in die jaren de moed en bekwaamheid bezat het initiatief te nemen door middel waarvan deze grote nood scheen te kunnen worden gelenigd. Hij was de geestelijke vader van de bekende "Maatschappij van Weldadigheid", die in 1818 grotendeels met hulp van particulieren werd opgericht. Zijn doelstelling was "onproductieve gronden door onproductieve arbeidskrachten tot productie te brengen tot wederkerige zegen". Deze maatschappij stichtte de weldadigheidskolonies Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord, welke bestemd waren voor verarmde maar niet asociale mensen.

Na genoemde koloniën werd in 1823 Veenhuizen gesticht, dat onderdak moest verlenen aan gederailleerden, zoals landlopers en bedelaars. Er werd met ijver gewerkt want in twee jaren tijds werden te Veenhuizen drie grote gestichten gebouwd. Het met succes begonnen werk van generaal van den Bosch kwam spoedig in grote financiële moeilijkheden. In 1859 kwam al het einde. De bedelaarskolonie werd als Rijkswerkinrichting overgenomen door het Departement van Binnenlandse Zaken. De wezen, die inmiddels ook waren opgenomen werden nu naar particuliere inrichtingen overgebracht en de vrouwen kwamen in aparte gestichten. Toen dit alles geregeld was nam Justitie de kolonie over. Het wetboek van strafrecht van 1866 regelde de bestraffing van landloperij en bedelarij. Materieel volgden nu jaren van bloei voor Veenhuizen als inrichting voor "verpleegden". De ontginning werd met kracht ter hand genomen, nieuwe gestichten verrezen en industrieën werden gevestigd. De eerste wereldoorlog deed de criminaliteit in den lande zodanig stijgen, dat de Minister van Justitie bevoegdheid moest worden verleend om gevangenisstraffen op andere dan daarvoor bestemde gevangenisplaatsen te doen uitzitten en daarmede deed een nieuw element, dat der "smokkelaars" zijn intrede in de kolonie. Na de bevrijding in 1945 volgde een verwarde tijd voor de kolonie. Allerlei groepen van delinkwenten vonden in Veenhuizen hun tijdelijk verblijf, o.a. psychopaten, onmaatschappelijken, politieke delinkwenten, waaronder ook vrouwen, jongens van opvoedingsgestichten, zwarthandelaren enz. Het gevangeniswezen na de oorlog onderging een grondige herziening. De begrippen differentiatie en selectie deden hun intrede, individuele behandeling en samenbrengen van gelijksoortige gevangenen werden de basis voor reclassering. De naam Veenhuizen, die voor velen een onprettige klank had, werd veranderd. in "Strafgestichten te Norg".

We meenden eerst deze korte geschiedenis van Veenhuizen te moeten geven alvorens de historie van het katholieke leven van deze kolonie te beschrijven.

Toen in 1823 niet minder dan 2000 verwaarloosde kinderen uit Amsterdam naar Veenhuizen werden gebracht en in 1824 landlopers en bedelaars in de gestichten werden bijeengebracht, afkomstig uit verschillende streken van Nederland, was het vanzelfsprekend, dat zich daaronder ook katholieken bevonden. In 1827 telde de kolonie b.v. 1036 katholieken, waarvan 470 als communicant stonden ingeschreven. Er moest dan ook naar geestelijke verzorging van deze mensen worden uitgezien. Aanvankelijk kwam de pastoor van Frederiksoord deze arme katholieken opzoeken, doch en de verre afstand van Frederiksoord, en het aantal katholieken van Veenhuizen, maakten het dringend nodig, dat een Statie ter plaatse werd opgericht. Welnu, in 1826 werd op voordracht van de Aartspriester tot eerste pastoor van de Statie Veenhuizen benoemd de Z.E.H. Johannes Boers uit Deventer, het was 24 Febr. 1826. Reeds twee dagen later was hij in Veenhuizen en daar de kerk nog niet gereed was voor de eredienst, droeg hij des morgens de H. Mis op in de sacristie. 5 Maart, het was Zondag Laetare, werd voor het eerst gepreekt door de nieuwe herder. Hoewel onder de katholieken van Veenhuizen in die dagen er nogal geweest zullen zijn die weinig meer aan geloofsbeleving deden, toch moet het een dag geweest zijn van grote troost voor allen, die in het Geloof hun redding wisten, nu zij hier in het hoge Noorden van Drente, waar eeuwen geen katholiek priester meer was geweest, de H. Mis konden bijwonen, het Woord Gods hoorden verkondigen en de H.H. Sacramenten konden ontvangen. Op 18 April van hetzelfde jaar is door de Aartspriester van Drente en pastoor te Zwolle, de Hoogeerw. Heer H J. Muller - het was de voorganger van Mgr. v. Kessel - de nieuw opgerichte kerk van Veenhuizen ingewijd. De "buurtparochies" lagen niet dicht in de nabijheid en de assistenten moesten van verre komen. Het waren de pastoors van Groningen en Hasselt.

Over de inwijding van de kerk te Veenhuizen tekent het archief nog aan, dat de Aartspriester na de plechtigheid een "toepasselijke leerrede" heeft gehouden en dat de gouverneur van Drente daarbij tegenwoordig was en des middags bij de pastoor heeft gegeten! Drie dagen later in de vroege morgen werd ook een plaats gewijd, waar de doden konden begraven worden. Dit kerkhof werd om de zeer lage ligging later door het gouvernement afgekeurd en met berkenzaad bezaaid. Daar na twee jaren nog niets van dit zaad was opgekomen, heeft men het ingeplant met berken en eiken, er een wandelplaats van gemaakt en het bij de pastorie gevoegd. Wanneer dit kerkhof inderdaad vijf jaren in gebruik is geweest, moeten er ongeveer een kleine 200 mensen begraven liggen.

Arnoldus Johannes Boers, de eerste pastoor van Veenhuizen, was geboortig van Deventer. Hij werkte met bijzondere ijver aan de oprichting en eerste uitgroei der Statie. Hij hield op Zondag Laetare zijn laatste predikatie, 18 Maart d.a.v. droeg bij voor het laatst de H. Mis op, werd ziek en stierf op Carmelfeest, 16 Juli van het jaar 1831. Hij werd niet op het zo juist beschreven kerkhof begraven, maar op een juist nieuw aangelegd, op ongeveer een half uur afstands van de kerk, waar ook nu Veenhuizen de lichamen der katholieken begraaft. Door een voetpad is het van de algemene begraafplaats gescheiden. Voor zover we konden nagaan, is pastoor Boers de eerste pastoor na de Hervorming, die op Drentse bodem stierf en aldaar werd begraven. In 1857 tekent Veenhuizens archief aan, dat ook kapelaan H. D. G. Gerritsen geboortig uit Zwolle, in deze parochie door de dood werd verrast en zijn lichaam in hetzelfde graf, waarin pastoor Boers overblijfselen rusten, is bijgezet. Een zeer eenvoudig monument toont de bezoeker van het kerkhof nu, na meer dan een eeuw, nog de plaats waar twee priesterlichamen die in de voorste linies stonden bij de heropleving van het Katholicisme in Drente, de dag der Opstanding afwachten.

Pastoor Boers had 'n jaar voor zijn dood een kapelaan toegewezen gekregen in de persoon van Antonius Bruuns. Bij het overlijden van pastoor Boers werd hij diens opvolger. Primitief moesten de eerste herders in Veenhuizen leven. Pastoor Bruuns b.v. ijverde voor een put met pomp, want zijn voorganger haalde eenvoudig al het nodige water van de naastbijgelegen boerderij! We laten nog enkele aantekeningen van deze geestelijke volgen: “2 Febr. 1835 is een begin gemaakt met de trap uit de keuken in de achterkamer te plaatsen en de tweede sacristie, die tot nu toe tot washuis gebruikt werd, weder aan de kerk te brengen." In Maart 1836 is een klein houten kanaal gelegd van de kelder door de rijweg voor de schuur naar de kerkdeur en vervolgens recht in de sloot bij de boerenhoeve, tot afleiding van het water, dat anders 's winters diep in de kelder stond. In Aug. 1837 is de voorgevel van het pastoorshuis opnieuw bepleisterd met steenkalk, cement en zeezand, om het geweldig doorwateren te beletten."

"In Juni 1893 is door de Maatschappij eindelijk de bovengevel van het huis afgebroken en met een goed dakraam voorzien en ten vierde male de voorgevel bepleisterd om het geweldige doorwateren te verhinderen."

Aantekeningen als deze tonen aan hoe "ijverig" in die dagen de Maatschappij was, om te zorgen dat de geestelijkheid een goede woning zou hebben en los van aardse zorgen zich helemaal aan de geestelijke bediening zou kunnen geven. Maar ondanks de slome medewerking van de Maatschappij, wist pastoor Bruuns zijn herdersambt voorbeeldig te beoefenen. Groot was zijn ijver voor de liturgie. Bijzondere gedenkdagen werden met grootse plechtigheden gevierd, zoals b.v. de eerste plechtige toediening van het H. Vormsel door Mgr. van Wijkersloot. Uit heel Drente, met uitzondering van de parochie Coevorden, werden toen te Veenhuizen 393 mensen gevormd, n.l. van de parochie zelf en verder o.m. 23 van Assen en één uit Frederiksoord.

Pastoor Bruuns van Veenhuizen was ook bijzonder ijverig voor de aankleding van het Godshuis. In 1836 wist hij in de toch arme parochie 455 gulden bijeen te brengen voor een orgel, hij liet twee nieuwe kolommen met gebeeldhouwde kapitelen aan het tabernakel aanbrengen, het altaar werd opnieuw geschilderd en er kwam een nieuwe klok, want hij wenste dat het Angelus elke dag over het land zou worden geluid. Zijn laatste aantekeningen getuigen - van zijn grote vreugde over de eerste Sacramentsprocessie welke te Veenhuizen werd gehouden over het land van de pastoor. Dat was in 1844.

Het is jammer dat pastoor Bruuns geen aantekeningen gemaakt heeft over de zedelijke toestand van de kolonie. De eerste gegevens hieromtrent zijn uit de jaren 1856 en later. Maar uit die eerste gegevens is duidelijk op te maken dat het allesbehalve rooskleurig was. Onzedelijkheid, vloeken en diefstal waren op de gestichten aan de orde van de dag. Als oorzaak geeft de pastoor daarvoor op, eerstens dat op de gestichten de geslachten niet gescheiden zijn, waarbij dan kwam dat de ambtenaren dikwijls zelf niet deugden en het toezicht lang niet toereikend was. Vervolgens paste men helemaal geen selectie toe. De goede en bedorven weeskinderen werden bij elkaar geplaatst, de weesmeisjes, ook de groteren stonden onder toezicht van ongehuwde mannen, de weesjongens ouder dan twaalf jaar onder toezicht van een niet - katholieke majoor. Ook in de kerk was het een grote warboel, wederom allereerst uit gebrek aan toezicht maar ook omdat er te weinig plaatsen waren. Deze wanorde in de kerk werd langzamerhand verbeterd, maar met de zedelijke toestand ging het de verkeerde kant uit. Pastoor Wagen borg noemt daarvoor de volgende oorzaken: het inwonen van stalknechts en vrouwelijk personeel op de hoeven, het kunnen verkopen van kleren dat tot desertie aanleiding gaf, de sterke drank die sommigen in bezit wisten te krijgen, het werken van verpleegden in huisgezinnen van ambtenaren en het aanstellen van verpleegden als veldwachter! Onder een volgende pastoor bleef de situatie vrijwel ongewijzigd hoezeer ook geijverd werd om deze allertreurigste toestanden weg te nemen. Veel werd aangedrongen op verplichte kerkgang en het afschaffen van werken op verplichte Katholieke feestdagen. Deze maatregelen bleken spoedig heilzaam te werken. Over het algemeen kan men zeggen dat de toestand veel verbeterd is sinds de regering de kolonie van de Stichting overnam, speciaal toen ze kwam onder het Ministerie van Justitie. Hierdoor veranderde de aard van de kolonie geheel en al. De vrouwen werden uit Veenhuizen weggezonden, de weeskinderen overgeplaatst en de veteranen werd de toegang tot de kolonie ontzegd. Het bezit van geld werd bij de kolonisten afgeschaft evenals het gebruik van koloniegeld. Streng toezicht werd gehouden op de invoer van sterke drank. Zo was het jaar 1893 aangebroken, het jaar waarin de thans nog in gebruik zijnde kerk werd gebouwd nadat daar herhaaldelijk en herhaaldelijk op was aangedrongen. De archiefstukken zeggen van deze kerk: "hoewel geen meesterstuk van bouwstijl, toch beantwoordt zij uitstekend aan de godsdienstige eisen van de kolonie". Ondanks dit blijde feit waren er nog tal van dingen die tot droefheid stemden. Door de opheffing van de gestichten te Ommerschans was het aantal verpleegden zeer toegenomen, terwijl het aantal ambtenaren ongeveer hetzelfde bleef. Het noodzakelijke gevolg hiervan was te weinig toezicht op de gestichten te Veenhuizen - vooral des Zondags - met de nare nasleep van dien. Veel ambtenaren durfden niet eens gestreng op te treden omdat ze zich te weinig in aantal wisten en daar waren ook ambtenaren die het om een andere reden maar op hun beloop lieten. Hun salaris was nl. niet te hoog en gezien de hoge bedragen die ze moesten storten voor hun pensioen alsook voor de opleiding van hun kinderen elders, maakten ze zich schuldig aan oneerlijkheden tengevolge ze de verpleegden hadden te ontzien.

Daarenboven werden er tijdens de eeuwwisseling te Veenhuizen steeds nog ambtenaren aangesteld wier verleden nu juist geen schitterend voorbeeld was geweest. Ook werkten de gemengde huwelijken zeer nadelig en omdat het eigen gezin slecht in de godsdienst werd opgevoed en om de grote ergernis die er van uit ging! Maar er waren nog andere oorzaken voor geringe vooruitgang in de zedelijke verbetering van zovelen. Het aantal verpleegden nl., dat in één gebouw werd bijeengebracht, was veel te groot en selectie had er nauwelijks plaats. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen leeftijd, recidivisten en vroegere levenswijze. "Wanneer - zo schrijft de pastoor in die dagen - de verpleegden voor de eerste maal veroordeeld en degenen die hoewel kunnende werken uit luiheid buiten werk zijn geraakt, afzonderlijk werden gehouden en gestreng werden behandeld, zouden velen worden afgeschrikt van het verblijven op de kolonie. Wil men zedelijke verbetering, dan moeten noodzakelijk arbeidzaamheid, een matige levenswijze en godsdienst tezamen gaan. Gedwongen arbeid voor een karig loon zal nooit de lust tot arbeiden opwekken, wanneer zij door de godsdienst niet veredeld wordt, evenmin gedwongen matigheid. Het godsdienstig gevoel door het slechte leven verstompt, het geloof om diezelfde reden verzwakt, moet worden opgewekt. Daarom moet aan de godsdienst een eerste plaats worden ingeruimd; niet alleen moet overvloedig gelegenheid gegeven worden om de kerk te bezoeken, maar het spotten met de Godsdienst, het bespottelijk maken van degenen die godsdienstig willen leven, moet gestreng worden tegengegaan; daarenboven is het geven van godsdienst onderricht noodzakelijk. De ondervinding toch leert dat verreweg het grootste aantal verpleegden te Veenhuizen zwakkelingen zijn en mensen die door een verwaarloosde opvoeding zo diep zijn gezonken. In dit opzicht is de bouw van een nieuwe ruime kerk en de verplichte kerkgang een ware verbetering geweest. Niet ten onrechte wordt door sommigen de veroordeling tot een bepaald aantal jaren afgekeurd; evenmin als de geneesheer kan bepalen dat de patiënt na een vooraf bepaald tijdsbestek zal genezen zijn, evenmin kan de rechter vaststellen dat een veroordeelde binnen een van tevoren bepaalde termijn zal zijn verbeterd. Aan de directeur der inrichting moest het recht gegeven worden een verpleegde eerder te ontslaan, wanneer hij dit door zijn gedrag verdient. Daardoor zou de lust tot arbeiden worden aangemoedigd en de desertie zou verminderen. Het is waar dat zij bij request eerder kunnen worden ontslagen, maar de weg hiertoe is een zeer lange weg en vervroegd ontslag wordt zeer zelden gegeven".

Het heeft nog geduurd tot na de laatste oorlog, dat nieuwe wegen in het beleid van het gevangeniswezen werden ingeslagen en tientallen jaren oude suggesties van zielzorgers graag werden geaccepteerd! In 1914 veranderde tijdelijk het aanzien van de parochie Veenhuizen. Eind September van dat jaar kwamen duizenden Belgische vluchtelingen over de Hollandse grenzen, bevreesd voor de Duitse bommen en granaten, vooral na het bombardement van Antwerpen. Bijna 1500 van hen, practisch allen katholiek, werden ondergebracht in Veenhuizen, vooral in het derde gesticht. In een merkwaardige parochie, bestaande uit burgers en verpleegden, kwam een heel complete parochie inwonen. Enige tijd later kwamen er nog een 300 Belgische gevangenen bij. In het derde gesticht werden twee zalen tot afzonderlijke kapellen ingericht, waarin Veenhuizen's pastoor en kapelaan de Sacramenten voor de vluchtelingen toedienden en het woord Gods verkondigden. Slechts twee keren werden ze enige dagen daarin bijgestaan door een Belgische geestelijke, die kwam preken en biecht horen. In October kwamen enkele Belgische Broeders en Zusters helpen. Zij richtten in het derde gesticht een complete bewaarschool en lagere school op, welke ten zeerste voldeed.

Zo leefde er enige tijd een betrekkelijk grote katholieke gemeenschap in bij Veenhuizen's parochie. Eind Juni 1915 zijn alle Belgen vertrokken naar het vluchtelingenkamp te Nunspeet op de Veluwe.

We naderen nu de laatste tientallen jaren van Veenhuizen's parochiegeschiedenis. Als voornaamste feit mag worden aangetekend in deze tijd, dat in 1936 de zielzorg van deze parochie overging aan de Paters Franciscanen. De vreemdsoortige samenstelling van deze parochie, speciaal wat het gevangeniswezen betreft, vraagt een duurzame leiding en het moet als verkeerd worden gezien, dat om de paar jaren een andere pastoor hier het herdersambt overneemt. Bovendien moet de zielzorger hier thuis zijn in het gevangenis-wezen wil hij niet op te grote moeilijkheden stuiten en vruchtbaar werken. Deze en andere redenen deden de Aartsbisschop besluiten om de zielzorg van deze katholieke gemeenschap over te dragen aan de Paters Franciscanen en 23 November 1936 werd als eerste Franciscanerpastoor aldaar geïnstalleerd, de Zeereerwaarde Heer Pater Telesphorus Smits, die tot voor enkele jaren de parochie en de gevangenisgemeenschap zijn beste zorgen heeft gegeven. Onder hem beleefde Veenhuizen nog eens een invasie, nu van politieke delinkwenten, die weer een geheel andere toewijding en zorg vroegen dan wat tot dan toe in Veenhuizen was gehuisvest.

Nogmaals: de parochie Veenhuizen was steeds allermerkwaardigst van samenstelling. Vooreerst de altijd klein gebleven gemeenschap van parochianen. Hun band was naast het H. Geloof het feit, dat ze allen hun werkkring hadden aan de diverse gestichten. Ze hadden geen gemeenschappelijke streek van herkomst en maar weinig en verlangden in deze parochie een blijvende woonplaats te hebben. De zorg voor de jeugd was wegens het kleine getal meest individueel, tot groepsvorming kwam het maar zelden onder een of andere idealistische kapelaan, maar met het vertrek van zulk een geestelijke was de vereniging of club weer tot ondergang gedoemd. Eén vereniging heeft in Veenhuizen reeds jaren bestaan en veel goeds verricht, het is de ARKA, de Algemene R.K. Ambtenaren-vereniging. Met de tekortkomingen die haar aankleven was en is het nog de vereniging van de parochie. Daarnaast behoorde steeds tot de parochie een wisselende groep die de gestichten bewoonde, onmaatschappelijken, weeskinderen, landlopers, vluchtelingen, politieke delinkwenten en anderen, waarvoor onderdak gezocht moest worden. Meer dan 100 jaren stond de geestelijkheid hier om de ellende te verlichten, de blijheid van ons Geloof mede te delen aan stakkers van mensen, nieuwe banen te helpen vinden, waarin het gevangeniswezen ook een opvoedende taak zou kunnen vervullen. Steeds opnieuw kwamen botsingen met het burgerlijk gezag, wanneer men de Kerk tezeer haar eisen wilde stellen en belemmeringen sperde voor de geestelijke verzorging. Steeds opnieuw had men met ambtenaren te doen, die geste}d waren om leiding te geven, doch beter zelf geleid konden worden, steeds opnieuw werden domme praktijken gehuldigd, die ondanks het verlet der geestelijkheid altijd jaren nodig hadden om opgeruimd te worden.

Opmerking verdient ook, dat het een eeuw duurde, voordat men een katholiek een hogere functie wilde geven aan de gestichten. Het hogere personeel was tot dan toe altijd niet-katholiek, terwijl toch altijd honderden van de gestichtsbewoners de katholieke godsdienst beleden. Dat dit niet-katholiek zijn dikwijls anti-katholiek betekende, merken we uit de moeilijke strijd die verschillende pastoors moesten voeren voor hun eerlijke rechten. Het tijdperk van meer dan 125 jaren sluit een periode af van een moeizame missiearbeid over een uitgestrekt gebied, eens van Roden tot Zorgvlied en onder een zeer gevarieerde gestichtsbevolking. Een blijvende kern van katholieke gezinnen kon hier uiteraard niet gevormd worden, zodat katholiek onderwijs voor kInderen bleef uitgesloten.

Ondanks dit alles is de arbeid hier niet vruchteloos geweest. In de loop der jaren keerde menigeen van hen die hier tijdelijk moesten zijn, terug naar de Moederkerk.

Veel huwelijken werden in deze lange periode te Veenhuizen hersteld en gesloten. Wie zal het getal kunnen noemen van de honderden die onder moeilijke levens omstandigheden tot verkeerde dingen waren gekomen, hier inzicht vonden, genade tot bekering en troost in de moeilijkheden en vanhier in de maatschappij terug gekeerd, godsdienstig en sociaal een goed leven leidden? Gedurende het bestaan van de parochie was de priesterroeping schaars. De eerste priester uit de parochie droeg 28 Maart 1948 zijn eerste plechtige H. Mis op. Drie vrouwelijke parochianen verkozen de religieuze staat.

Nog de allerlaatste tijd ondergaat de parochie Veenhuizen weer een uitbreiding. De tengevolge van de regeringsoverdracht uit Indonesië repatriërende gezinnen, die allen een onderdak behoeven, ontvingen gastvrij wonen speciaal in het dorp Roden. Daar deze gezinnen meest het katholiek geloof beleiden en het dorp Roden ver van de parochiekerk te Veenhuizen ligt, zag de pastoor zich genoodzaakt aan Z.Em. Kardinaal de Jong verlof te vragen om enige keren in de maand het H. Misoffer in een zaaltje te Roden te mogen opdragen. Het getal katholieken is aldaar reeds de 60 gepasseerd.

Het blij optimisme, eigen aan de Franciscaanse geest, welke deze parochie bestuurt, geeft goede verwachtingen in de toekomst voor het katholicisme in Veenhuizen en omgeving.

 

Pastoorslijst van Veenhuizen:                     

Arnoldus Johannis Boers                                                               1826-1831

Antonius Bruuns                                                                              1831-1851

J. Schutte                                                                                         1851-1859

Fr. Kortenhorst                                                                                1859-1866

J. van Wagenburg                                                                           1866-1874

Hermanus Leurink                                                                           1874-1877

Alexander Ben. Leijser                                                                   1877-1884

Josephus Bernardus Guiting                                                         1884-1890

Adrianus Dorrestijn                                                                         1890-1895

Franoiscus Koster                                                                           1895-1902

Leopoldus Antonius Franciscus Fook                                          1902-1906

Henricus Casimirus Smit                                                               1906-1909

Ludovicus Joannes Amandus de Roever                                    1909-1913

Leonardus Tolboom                                                                       1913-1918

Joannes Josephus Maria Berendsen                                          1918-1925

Bernardus Antonius PreIIer                                                           1925-1932

Albertus Henricus Oerbekke                                                        1932-1936

Pater Telesphorus (Hendrikus Johannes Hubertus) Smits, OFM 1936-1950

Pater Bernardus (Petrus Dominicus) van der Werf, OFM              1950-

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 7

Assen 1833 .o. L. Vrouw ten Hemelopneming

Antonius Antonucci, Vice Superior van de Hollandse Missie, aan de beminde katholieken in Christus, die te Assen wonen, blijvend heil in den Heer.

"Daar de hoogwaardigste heer Joannes Henricus Muller, de ijverige en ons zeer dierbare aartspriester van Salland en Drente, ons schreef en uiteenzette, dat het voor de Katholieken die te Assen wonen, zeer noodzakelijk is, dat aldaar in Drente's hoofdstad een Statie wordt opgericht, en daar het vooral onze taak is om de geestelijke belangen te behartigen van hen, die de Goddelijke Voorzienigheid aan onze zorgen heeft toevertrouwd, gaan wij krachtens de apostolische volmachten welke wij bezitten, er toe over om in bovengenoemde stad een Statie op te richten en benoemen er tot pastoor de zeereerwaarde heer Henricus van Kessel, een man van bijzondere kwaliteiten, welke ons door boven-genoemde aartspriester is voorgedragen. Een afschrift van dit ons besluit moet bewaard worden in het archief van den aartspriester van Salland en Drente, alsook in dat van den nieuwen pastoor te Assen etc."

Zo luidt de brief, waarin we lezen, dat de Statie Assen op 29 Mei 1833 canoniek werd opgericht door den te Den Haag residerende Vice Superior der Hollandse Missie, Mgr. Antonius Antonucci. Voor het echter zover was gekomen was er heel wat werk verzet en heel wat strijd geleverd. In 1806 was Drente onder Lodewijk Napoleon in 't koninkrijk Holland ingelijfd en in 1813 onder koning Willem 1. De eerste herleving van het katholicisme kwam in Drente eerst te Coevorden, dan te Frederiksoord en Veenhuizen voor de daar gevestigde kolonisten en daarna te Assen. Er kwamen te Assen meer stabiele toestanden. Het wereldlijk bestuur ging ook de belangen der katholieken behartigen. (Wat nog heel iets anders is dan de katholieke godsdienst!). Men was de katholieken hier ook iets beter gezind geworden, voor een groot deel te danken aan den katholieken koning Lodewijk Napoleon, bij wien Assen goed stond aangeschreven. Hij verhief in 1807 Assen tot zelfstandige gemeente, in 1809 tot stad, schonk deze stad het mooie Asserbos en bracht er zelfs een bezoek. Een eerste poging van de Drentse Staten in 1819, om in Hoogeveen, Assen en Smilde een katholieke gemeente opgericht te krijgen, mislukte. De Staten hadden het wel goed voor. Men zag aankomen dat de katholieken uit Westfalen, die jaarlijks in de Drentse turfgraverijen kwamen arbeiden, liever naar de Avereester venen in Overijsel zouden gaan, omdat daar een katholieke kerk was, dan naar de venen in Assen, Hoogeveen en Smilde, omdat daar geen katholieke kerk was. Als men hen hier kon houden - zo heette het - zou dat "gunstig zijn voor de handel en nijverheid en landbouw en uitbreiding van de bevolking, bloei en welvaart van dit gewest brengen. "Maar hoe de Staten ook aandrongen, de Gemeente-besturen wilden niet, omdat de Directeur-Generaal voor de Zaken van de R.K. Eredienst als voorwaarde gesteld had, dat de burgerlijke gemeenten tot de bouw van kerk en pastorie zouden bijdragen.

In 1826 kwam echter de Burgemeester van Assen, Mr. G. Kniphorst, erop terug. ,,'t Is zo jammer, dat we hier in Assen geen katholieke kerk hebben, 't zou voor de stad van groot belang zijn", aldus liet deze burgervader zich uit tegenover den Aartspriester van Salland en Drente, toen hij deze ontmoette bij den toenmaligen gouverneur van Drente, Mr. Hofstede. Ook de Asser niet-katholieke winkeliers dachten in die richting, want ze zagen met lede ogen de honderden katholieke veengravers naar Veenhuizen gaan kerken en naar Smilde om hun inkopen te doen. En langzamerhand hadden zich ook enkele katholieken te Assen gevestigd. (In 1833 te Assen 17, in de omstreken ruim 40).

 

Al waren de redenen waaróm Verschillend, zowel de katholieken van Assen en omgeving als de niet-katholieke zakenlui, zagen uit naar een katholiek kerkje in Assen. De naaste aanleiding tot de bouw van een kerk is wel zeer merkwaardig geweest. In 1831 werd namelijk tot opvolger van mr. Hofstede als gouverneur van Drente benoemd Daniël van Ewijk, gewezen referendaris van het ministerie van Binnenlandse Zaken in Den Haag. Deze heer Van Ewijk moest nu naar Drente vertrekken. Hij had in Den Haag een katholiek dienstmeisje en stond er op dat dit meisje mee naar Assen zou gaan. Zij vertelde hem echter, dat te Assen geen katholieke kerk was en zij derhalve daar niet wilde wonen. Van Ewijk moet haar toen beloofd hebben, dat hij ervoor zou zorgen dat zij haar katholieke verplichtingen ook in Assen kon waarnemen. Aanvankelijk heeft hij dit gedaan door haar elke Zondag met een rijtuig naar de katholike kerk te Veenhuizen te laten brengen, doch spoedig door het tot stand komen te bevorderen van een eigen parochie te Assen. Op zijn aandringen nam het stadsbestuur van Assen op 6 October 1832 het volgende besluit:

1. het zou voor de vestiging van een R.K. kerk een geschikt erf afstaan,

2. binnen twee jaren een geschikte pastoors woning leveren, op voorwaarde, dat het rijk een subsidie zou geven voor de bouw van de kerk en bezoldiging van de pastoor (binnen twee jaren bepaalde men vanwege de magere stadskas van die dagen). Men wendde zich nu tot de bevoegde instanties. Allereerst tot de aartspriester voor Salland en Drente, de hoogwaardigste heer Mulder te Zwolle. Deze bracht bij de regering een gunstig advies uit en op 24 April 1833 verscheen dan ook van Koning Willem I het volgende ,besluit:

1. dat in Assen een katholieke gemeente zal worden opgericht,

2. dat ter aanvankelijke voorziening in de behoeften van een kerklokaal en pastoorswoning een subsidie van 1000 gulden zal worden verleend,

3. dat de te benoemen pastoor een jaarwedde van 800 gulden 's jaars krijgt,

4. dat de directeur-generaal voor zaken van eredienst een nadere voordracht zal doen tot de nodige subsidie voor de te bouwen kerk, zodra de stedelijke regering daartoe de grond zal hebben afgestaan.

29 Mei 1833 tekende nu de vice-superior van de Hollandse zending, mgr. Antonius Antonucci, op voordracht van genoemde aartspriester Mulder de acte waarbij een R.K. statie te Assen wordt opgericht en de weleerw. heer Henricus van Kessel - de latere aartspriester -, een man met bijzondere kwaliteiten, tot pastoor benoemd. Pastoor van Kessel was deze taak wel toevertrouwd. Reeds veertien dagen later is hij in Assen om te zien waar hij moest kerken en wonen!; Nu had namens de gouverneur de katholieke koopman Schuiten van de timmerman Boer een huis gehuurd aan de Zuidsingel voor 250 gulden 's jaars. De pastoor bestemde dit voor pastorie en huurde terstond een huisje daarnaast er bij voor 60 gulden 's jaars en bestemde het voor kerk. Assen had nu zijn eigen pastoor en parochiekerk. Hoe groot die parochiekerk; was? 6 ellen 7 palmen lang, 4 ellen 3 palmen breed en 2 ellen 4 palmen hoog. Er werden enige vertimmeringen in aangebracht en eind Juni was het klaar. Op de feestdag van Sint Petrus en Paulus 1833 zegende pastoor Van Kessel zijn primitief kerkje in en droeg hij er voor het eerst de Heilige Mis op. Er waren vijftien katholieken tegenwoordig. Ook na de middag was er een godsdienstoefening op die dag, die pastoor en gelovigen zich nog lang herinnerden. Behalve de katholieken, waren ook wat Israëlieten met hun kinderen binnen gekomen en ze maakten een hele herrie. Enige vrouwen met schreeuwende kinderen drongen rondom het altaar en enige mannen met open bijbels in de hand stonden in het priesterkoor om de pastoor te controleren wanneer hij een tekst citeerde. De pastoor was wel genoodzaakt de godsdienstoefening te beëindigen, waarbij de politie hulp moest verlenen.

De Aartspriester te Zwolle sprak pastoor van Kessel moed in. En moed had deze eerste pastoor nodig, want behalve genoemde moeilijkheden moest hij heel wat energie opbrengen om Assen's gemeenteraad er toe te krijgen zijn belofte van 6 October 1832 gestand te doen, waarbij “een geschikt erf voor de kerk en binnen twee jaar een pastorie" toegezegd was. Dat is een heel verdrietige strijd geweest van drie jaren lang. De voorstellen van de gemeenteraad waren eenvoudig niet aan te nemen door het kerkbestuur. Zo b.v. kwam de gemeenteraad 8 Augustus 1834 met een plan - het was reeds het derde - "een woning in vruchtgebruik en een bovenkerk", n.b. met aan één zijde licht, en in plaats van een toren, schoorstenen; en dan voor 200 veengravers. Natuurlijk wees het kerkbestuur dergelijke voorstellen van de hand. Er werden nu onderhandelingen gevoerd tussen de Aartspriester en de Directeur-Generaal. Het gevolg daarvan was dat de Directeur-Generaal voorstelde: a) de stad zou geven een terrein voor de kerk, het huis en de tuin en een bijdrage voor de te bouwen pastorie;  b) de regering zou voor de kerk en de pastorie ruim subsidiëren;  c) een beroep zou worden gedaan op de katholieken van Nederland.

Een verder gevolg van deze onderhandelingen was, dat de Gouverneur begin Mei 1835 aan de raad van Assen voorstelde, dat  a) de raad 2000 gulden zou geven voor de bouw van de pastorie en   b) een geschikte plaats voor kerk, pastorie en tuin zou leveren, maar die geschikte plaats zou dan gezocht worden wel binnen de kom van Assen, maar toch buiten Assen, omdat er binnen de kom absoluut niets te krijgen was en de grondeigenaren in het gedeelte van Smilde misbruik zouden maken van grondverkoop. De gemeenteraad bestemde nu als "geschikte plaats voor de kerk" een stuk heidegrond, moeilijk voor bouwterrein in te richten en liggend op een afstand van 15 minuten van de laatste brug naar de stadszijde; natuurlijk weer door pastoor van Kessel afgewezen!

17 Juli deed de gemeenteraad nogmaals een voorstel en schrijft er bij dat het, het laatste is. "Een terrein voor kerk en pastorie aan de Smildervaart, 10 à 12 minuten van Assen. Daar pastoor van Kessel het moe was stapte hij maar over de nadelen van dit voorstel heen en nam het aan. Later bleek   a) dat hij van "die geschikte plaats" zelf het hout moest kappen en de wortels opruimen,   b) dat de gemeenteraad de 2000 gulden niet voor 1839 wilde betalen (wat de burgemeester de pastoor eerst niet had medegedeeld,  c) dat er op dat terrein nog een hypotheek lag, terwijl n.b. het stadsbestuur in de acte van overdracht had laten opnemen, dat de grond vrij van hypotheek was! Stagnatie dus! Pastoor van Kessel weigert verder te gaan. Weer een hoop geschrijf! Weer uitstel! Eindelijk wist de Directeur-Generaal het gemeentebestuur te bewegen de eventuele bezwaren, uit die hypotheek voortvloeiend, voor zijn rekening te nemen, zodat tenslotte 14 November 1836 de acte van aanvaarding door het kerkbestuur getekend wordt, 22 November geregistreerd, 24 December overgeschreven ten kantore der hypotheken. Zo eindigde tenslotte deze onaangename strijd, onaangenaam vooral voor Assen's eerste pastoor. Want aIs we de eerste belofte van 6 October 1832 leggen naast het uiteindelijk aanbod van eind 1835, dan is het niet te verwonderen, dat pastoor van Kessel, de strijd met het gemeentebestuur eindelijk moe, in een brief aan de Aartspriester Mulder zich beklaagde, dat hij destijds boven het pastoraat te Assen, niet een pastoraat op het eiland Schokland in de Zuiderzee verkozen had. Nu werd de pastoor bedelaar en schrijver om de gelden bij elkaar te krijgen.

Het tijdschrift van Le Sage ten Broek "de Godsdienstvriend" kwam met een artikel "Roepstem uit Drenthe aan de katholieken van Nederland", dat de kleine kudde van Assen in heel Nederland bekendheid gaf en van heinde en verre giften deed binnenkomen. Toen het moeizame bedelwerk met succes was bekroond, toen in het logement Somer de bouw van kerk en pastorie was aanbesteed en gegund aan de laagste inschrijver Hendrik Boverhuis van Smilde voor 11.300 gulden, werd pastoor van Kessel verplaatst.

De verplaatsing van pastoor van Kesse] was een hoge promotie. Aartspriester Mulder was n.l. gestorven en nu werd pastoor van Kessel benoemd tot zijn opvolger. Hij verliet Assen, - waar hij hard gewerkt had en waar hij ook de gelegenheid had gehad de kerkelijke toestanden in Drente te leren kennen. Zijn benoeming tot aartspriester was voor de katholieken van Drente dan ook een bijzonder grote vreugde. Vanuit Zwolle bleef hij nog jarenlang het ontluikende katholieke leven in Drente stuwen en leiden.

7 September 1837 kwam zijn opvolger, pastoor Beltman, naar Assen, en 12 September 1837 werd door Z. H. Excellentie de Bisschop van Curium, Mgr. Cornelis Ludovicus Baron van de Weijkersloot, de nieuwe kerk te Assen - het werk van pastoor van Kessel - geconsacreerd. Er was grote vreugde in Drente's hoofdstad; de zorgen waren verdreven, alles bijgelegd, iedereen had schik. En om dit luisterrijke feit te herdenken, nodigde de Burgemeester Oosting de Bisschop, de pastoor, alsook Mgr. van Kessel en de andere priesters, die bij de kerkconsecratie tegenwoordig waren geweest, op een kostelijk diner!

Nu we de tot standkoming van de katholieke gemeente in 1833 en van Assen's katholieke kerk in 1837 hebben uiteengezet - voor de geschiedenis van veel belang -volstaan we verder met de voornaamste feiten te noemen, die voor het katholiek leven in Assen van betekenis waren, waarbij we uiteraard slechts een keus uit de vele moeten maken. Het valt op, dat de zielzorg in de eerste jaren zich nauwelijks met sociale aangelegenheden bezig hield, tenzij de armenzorg. Stands en vakorganisaties bestonden trouwens nog niet in katholiek verband. Nog tijdens pastoor van Kessel werd opgericht de "Broederschap van de H. Geest", in 1841 het "Geestelijk Verbond ter uitroeiing van gods- lastering, verwensingen en onkuise gesprekken", in 1853 de "Broederschap van de Levende Rozenkrans", in 1858 de "Broederschap der gedurige aanbidding van het Allerheiligst Sacrament des Altaars".

Carolus Belgrado, de apostolische internuntius, verleende met bijzondere volmacht van de H. Vader een volle aflaat, wanneer de gelovigen een maand lang elke dag enige tijd zouden bidden voor de bekering van Nederland, en daarbij ook nog zouden biechten en de H. Communie ontvangen. Onder pastoor van HameIen werd verlof gegeven om jaarlijks in de Statie Assen het veertigurengebed te vieren, het was in 1854. Nog geen vijf jaren later richtte Mgr. Zwijssen in de kerk te Assen de "Broederschap van den zaligen dood" op en in 1861 beginnen ook de financiën mee te spreken in de organisaties, met de oprichting van de "Broederschap van de St. Pieterspenning". De oprichting van al deze Broederschappen en verenigingen tonen duidelijk aan, dat de herders er op uit waren om een diep godsdienstig leven te kweken bij hun parochianen en dat daarheen allereerst hun zorgen uitgingen.

Toen in 1853 de Bisschoppelijke Hiërarchie in Nederland hersteld was en ons land dus ophield Missieland te zijn, werd 1 Jan. 1855 i. p. v. de voormalige Statie van Assen, door Mgr. Zwijssen canoniek opgericht de parochie van O. L. Vrouw ten Hemelopneming te Assen en werden de grenzen, welke zeer ver de burgerlijke gemeente Assen overschreden, afgebakend. Reeds in 1862 was de parochie in bijzondere feeststemming, omdat Assen's eerste priester, de weleerw. heer A. J. de Grijs, zijn eerste H. Mis in de parochiekerk opdroeg.

In 1878, toen Mgr. Andreas Ignatius Schaepman, die van 1846 -1854 in Assen pastoor was geweest, zijn oud-parochie bezocht voor de toediening van het H. Vormsel, werd besloten - want het getal communcanten bedroeg toen 380 - de kerk te vergroten, een toren ervoor te plaatsen en een nieuw orgel aan te schaffen. Het orgel kwam het eerst van deze drie punten van het verlangenlijstje tot verwerkelijking. Het was in 1879.

 

Reeds in 1920 had het Kerkbestuur een huis met stuk grond gekocht aan de Nassaulaan. Men wilde dit gebouw tot verenigingslokaal inrichten voor de R.K. militairen, doch men had ook de bedoeling daar in de toekomst de nieuwe kerk te doen verrijzen. Nog steeds zocht men naar "een geschikte plaats", oudtijds toegezegd, maar volgens velen aan de Vaart niet verwezenlijkt. En een geschikte plaats was het aan de Nassaulaan wel! Mgr. van de Wetering, die het stuk grond bij gelegenheid van een Vormreis in 1925 kwam zien, noemde de plaats "brutaal mooi" voor een nieuwe kerk te Assen, en het archief zegt erbij, dat Monseigneur met deze woorden zijn volle instemming te kennen gaf.

22 Augustus 1933 had de aanbesteding plaats. De bouw werd gegund voor 46.000 gulden. Architect van Dongen heeft er een mooie kerk gebouwd, een sieraad voor Assen. Deze stijlvolle kerk met haar marmeren kelkvormig altaar, haar door Joan Collette aangebrachte mozaïekkruisweg, haar houtgesneden Calvariegroep uit de zestiende eeuw, haar luchter uit Beilen's oude kerk en andere schoonheden, gelegen op "een geschikte" plaats, is met recht de trots van katholiek Assen, dat zich voor dit alles dankbaar weet aan pastoor Mets, die in de totstandkoming van dit alles zulk een groot aandeel heeft gehad.

3 Juli 1934 kwam Mgr. Jansen de nieuwe kerk consacreren. De Provinciale Drentse en Asser Courant wijdde die dag een hele pagina aan dit katholiek gebeuren en gaf portretten van pastoor De Grijs, die het werk van deze kerkbouw aanving, van Dijk, van de Pavert en Hamërs, die het voortzetten en van pastoor Mets, die het voltooide. De Commissaris der Koningin en de Burgemeester van Assen, alsmede talrijke genodigden uit verschillende richtingen waren aanwezig bij de feestelijke consecratie. Na 100 jaar was er toch wel veel veranderd voor de katholieken van Assen. Men moet toen wel teruggedacht heb- ben aan de eerste godsdienstoefening, die slechts spottend en vijandig gezind publiek trok. Bij gelegenheid van het eeuwfeest van Assen's parochie, kort voor de kerkconsecratie gevierd, getuigde de Commissaris der Koningin, "dat hij met belangstelling kennis nam van het katholiek leven in Drente en van de katholieken, die met hun machtige vereniging een grote steun aan het openbaar gezag bieden en helpen in de leniging van de nood in deze tijdsomstandigheden". Gelukkig dat het getij gunstig keerde!

Nog enkele feiten willen wij noemen uit de geschiedenis van deze parochie.

In 1881 vermaakte de heer Augustinus van Valkenstein de havezathe Vredeveld met alle daarbij gelegen landerijen "aan de Diaconie der Roomsch Katholieke gemeente te Assen" met alle daarbij behorende landerijen, niets uitgezonderd, onder conditie, dat de grafkelder, waarin hij en zijn vrouw worden bijgezet, netjes en ongeschonden bewaard worde.

In Februari 1921 werd het R.K. Verenigingsgebouw, nadat het officieus bij gelegenheid van het bezoek van de Hoofdaalmoezenier Overste Evers voor de R.K. Militairen was opengesteld, officieel geopend door pasloor C. van Dijk. Het aanwezig zijn van een kazerne in de parochie bracht altijd veel katholieke militairen naar Assen en de militairen hebben mede hun stempel gedrukt op Assen's parochie. In 1935 voldeed het Militair Tehuis niet meer aan de moderne wensen. Er werd door architect Van Dongen een nieuw gebouwd, opgetrokken van rode en grijze baksteen, passend bij het kerkgebouw. 30 Mei van genoemd jaar werd "Sint Martinus, het nieuwe Militaire Tehuis, door Deken Buve van Groningen ingewijd. De Hoofdaalmoezenier getuigde bij deze gelegenheid: "de R.K. militairen zijn, wat een Militair Tehuis betreft, in Assen niet verwend, maar wat nu tot stand is gekomen, kan wat gezelligheid en inrichting betreft, met elk ander Militair Tehuis in Nederland wedijveren".

Assen als plaats heeft zijn ontstaan te danken aan een zusterklooster, het bekende "Maria in Campis". Het zou zo mooi zijn wanneer er weer een klooster stond, redeneerde pastoor C. v. Dijk in 1921. Hij zou werk genoeg voor deze zusters weten en beschouwde het voor het zieleheil van zijn parochianen en voor heel het Noorden van belang. Zijn plan was om ter plaatse waar de eigendommen der kerk lagen, nl. Vaart N.Z. 120, een groot zusterhuis te bouwen, daaraan verbonden een pensionaat voor dames en een kweekschool voor onderwijzeressen. Hij besprak dit alles met de generale overste van de Zusters van O.L. Vrouw van Amersfoort, die hem hoopvol stemde. Wel duurde het nog tot 1938 voordat de zusters kwamen en wel werd het plan niet in de brede opzet van pastoor van Dijk uitgevoerd, maar zusters kwamen er. De Congregatie van O.L. Vrouw van Amersfoort kocht het pand aan de Markt no. 7 en liet aanmerkelijke verbeteringen in dit huis aanbrengen. 31 Juli 1938 hielden zes zusters hun intrede in de parochiekerk. Zowel de Overste, Moeder Philomena, alsook burgemeester Bothenius Lohman waren daarbij aanwezig. Waren aanvankelijk Assen's inwoners verrast door de verschijning van Zusters in hun stadje, thans horen ze er weer bij en wel niemand, die ook maar iets afweet van hun zegenrijk werk, zou hen weer willen missen. In hun klooster zetten zij de schoonste tradities voort van het oude Maria in Campis.

Uit de vele vermeldenswaardige feiten, welke het archiefboek van Assen's parochie verhaalt, willen we alleen nog aangeven dat in 1937 door Assen aan de Universiteitskerk van Nijmegen een zeer kostbare relikwie werd afgestaan van de H. Radboud. Prof. Titus Brandsma O. Carm., die dit met pastoor Metz bewerkte, schreef een uitvoerige geschiedenis over deze relikwie in het Jaarboek van de St. Radboud-stichting 1937.

En hiermede gaan we de geschiedenis van Assen's parochie beeindigen. Wij geloven in de gemeenschap der heiligen en geloven ook dat Henricus van Kessel, Assen's eerste pastoor en later Aartspriester van deze streek, nog met ons allen medeleeft. Zijn stoutste verwachtingen zijn toch wel ver overtroffen. Nog geen 60 verspreide katholieken telde zijn statie toen hij in 1833 begon. Van alle kanten ontmoette hij tegenwerking op tegenwerking in zijn enthousiaste plannen. Toch kwam er groei, onder Maria's bescherming. In 1852 telde hij reeds 300 zielen in zijn parochie, in 1892 was het getal de 600 gepasseerd, en nu in 1952 is het getal al boven de 1000. Assen heeft een eigen katholieke school en een eigen Zusterklooster, terwijl daarbij aan de talrijke katholieke militairen accommodatie wordt geboden en voor hun geestelijk heil wordt zorg gedragen. Wel veranderden de tijden en de verenigingen, welke pastoor van Kessel en zijn eerste opvolgers oprichtten, bestaan niet meer, maar daarvoor in de plaats kwamen verenigingen aan onze tijd aangepast, waarin de geestelijke maar ook sociale belangen worden behartigd. Assen's parochie heeft een schone geschiedenis in deze eeuw van de Hiërachie, het past ons dat we daarvoor dank zeggen aan de Heer onze God.

 

Pastoorslijst van Assen:

1. Henricus van Keggel                                                       1833-1837

2. Joannes Mathias Beltman                                              1837-1842

3. Gerardus Petrus Tusveld van Boxel                              1842-1846

4. Andreas Ignatius Schaepman                                        1846-1854

5. :Gerardus Joannes van HameIen                                  1854-1868

6. Henricus Desiderius Brennikmeyer                              1868-1883

7. Joannes Lambertus Hoebink                                        1883-1894

8. Petrus Post                                                                      1894-1903

9. Hermanus Egberink op Beuvink                                   1903-1911

10. Wilhelmus Hendrikus de Guys                                    1911-1918

11. Cornelius van Dijk                                                        1918-1927

12. Theodorus Wilhelmus Martinus v. d. Pavert              1927-1928

13. Albertus Th. G. Hamers                                               1928-1931

14. Johannes Gerardus Alexander Mets                         1931-1940

15. Johannes Gerardus Antonius van Benthem              1940-1947

16. Cornelis Johannes Vredendaal                                  1947-

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 8

Zandberg 1843 .St. Jozef

In 1842 bracht de gouverneur van Drente verslag uit aan de Staten der provincie en met betrekking tot de eredienst schreef hij o.a.: "Met betrekking tot de R.K. en Israëlitische eredienst valt dit jaar niets bijzonders te vermelden. Wel zijn er plannen ontworpen tot de oprichting van R.K. gemeenten in de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid te Frederiksoord en te Zandberg onder de gemeente Odoorn, doch die plannen zijn nog in overweging. "In 1843 luidde het: "Van het plan tot vestiging ener nieuwe R.K. gemeente onder de gemeente Odoorn, te Zandberg, waar de bevolking van ongeveer 300 zielen bijna geheel tot die gezindheid behoort, hebben wij reeds in vroegere verslagen gewaagd. Sedert is door Zijne Majesteit, bij besluit van 31 Dec. no. 75, vergunning tot de oprichting van die kerkelijke gemeente verleend, met toekenning van een rijkssubsidie van 5800 gulden voor de bouw van een kerk en pastorie, en van een rijkswedde voor een te benoemen pastoor van 800 gulden, en voorts met bepaling o.a. dat de nauwkeurige omschrijving van het parochiale grondgebied, waaronder ook een gedeelte van de gemeente Onstwedde, provincie Groningen, zal behoren, door de betrokken geestelijke overheid nader zal worden geregeld. De timmering van de gemelde twee gebouwen, met de levering der materialen, is aanbesteed voor de som van 7000 gulden en wordt thans uitgevoerd. Zullende hetgeen die som meer beloopt dan het rijkssubsidie, alsmede hetgeen nodig is tot de bekostiging van het kerkapparaat, door de gemeente zelve, deels uit vrijwillige inschrijvinge en deels bij negotiatie, worden bestreden".

In 1844 (2 Juli) kon de gouverneur melden: "Aan de 3 in de provincie aanwezige R.K. gemeenten, te weten Assen, Coevorden en Veenhuizen, is in 1843 een vierde toegevoegd, die te Zandberg, gemeente Odoorn. De inwijding der kerk aldaar heeft in de maand October j.l. met veel plechtigheid plaats gehad".

De Provinciale Drentse en Asser Courant gaf bij het eeuwfeest van haar bestaan in 1923 een jubileumnummer uit en schreef over het ontstaan van de parochie Zandberg: "In 1823 trof men langs de rand van de Hondsrug een drietal dorpen aan, t.w. Odoorn, Exloo en Valthe, terwijl het veengedeelte zo goed als geheel onbewoond was. Alleen te Zandberg hadden zich enige gezinnen, komende uit Hannover, gevestigd, terwijl op het veen sporadisch een plaggenhut werd aangetroffen. Deze te Zandberg wonende Hannoveranen worden door de heer Tiesing genoemd als een werkzaam en vrolijk volkje, van hetzelfde slag als de Twiestkers en Rutenbroekers, belijdende de R.K. godsdienst. Zij hadden een goede naam als landontginners en bekwamen in 1842 de Koninklijke goedkeuring voor de bouw ener R.K. kerk, waarvoor van rijkswege 5800 gulden werd bijgedragen. Deze kerk werd in 1843 ingewijd".

Zandberg, in die dagen een heuvelrug van zand, liggende temidden van onafzienbare venen en moerassen, ook wel de Schaalberg genoemd, werd omstreeks 1830 bewoond. Te Rütenbrock en andere Hannoveraanse plaatsjes over de grens, waar reeds jaren gekoloniseerd was geworden en de boekweitteelt hoofdmiddel van bestaan was, was gebrek aan grond gekomen. De venen aldaar waren jaar in jaar uit "gebrand" om de boekweit in de as te zaaien. De bodem werd nu boekweitmoe en men had uit te zien naar maagdelijke venen. Het uitgestrekte Boertangermoeras - bijna geheel maagdelijk hoogveen - trok de aandacht van de boeren over de grens en ze gingen zich vestigen op Zandberg, Braamberg, Horsten, Oomsberg en omgeving. Het waren dus practisch allen boeren, die de boekweit cultuur hier wilden voortzetten. Er kunnen toen slechts heel weinig en tussen zijn geweest die Duitsland om een of andere reden wensten te ontvluchten. Dezen kwamen pas later en vestigden zich zuidelijker in Oost-Drente.

Waar moesten deze mensen van Zandberg en verre omgeving kerken? De dichtstbij gelegen parochiekerken op Nederlands gebied waren Pekela, Veendam, Winschoten, Assen en Coevorden. Meestal trok men echter nog naar Rütenbrock en omdat het wat dichter bij lag en omdat men dan tevens nog eens familiebezoek kon afleggen. Deze kerkgang was allerminst gemakkelijk. De gehele reis - en deze was niet kort - moest lopende worden gemaakt. In de duisternis van de morgen vertrok men reeds en men was blij tegen het vallen van de avond terug te zijn. Daar kwam bij dat de wegen allemaal in de winter als "onbegaanbaar" moesten worden gekwalificeerd. De overlevering vertelt dat de vrouwen en meisjes in de winter op "trippen" over het veen ter kerk, gingen. Is het wonder dat het nogal eens voorkwam dat men een Zondag oversloeg en niet de H. Mis bijwoonde. Ook hadden de Duitse pastoors hier de jurisdictie. Wanneer iemand ziek werd en de ziekte was van dien aard dat het H. Oliesel moest worden toegediend - eerder waarschuwde men gewoonlijk geen priester - moest de pastoor van Rütenbrock gehaald worden. Deze moest er dan een hele dag voor nemen en kwam lopende of op een boerenwagen de gelovigen opzoeken. Meestal arriveerde hij - gezien de lange afstanden en het late waarschuwen der parochianen - te laat en was de zieke reeds gaan hemelen. Het werd dan ook hoog tijd dat er een parochie kwam aan deze kant van de grens. Het aantal gelovigen en de moeilijke omstandigheden waarin ze leefden, eisten dit. Daal kwam bij dat de kerkgang naar Rütenbrock hoe langer hoe meer diende te worden afgekeurd wegens bijkomende omstandigheden. De lange tocht en het familiebezoek gaven aanleiding om rijkelijk alcohol te gebruiken, "foezel" noemde men het toen, en dronkenschap was aan de orde van de dag. Zandberg's eerste pastoor schreef hierover: "Het volk alhier ging daarom zelden ter kerke en dan nog naar het Rütenbroek, als zijnde het dichtstbij,gelegen. Maar dit kerkgaan naar het Rütenbroek, hoe zeldzaam dan ook, droeg wrange vruchten wegens de geneigdheid van het volk tot overdaad in sterke drank. Het was dus hoognodig dat hier een eigen pastoor werd aangesteld, bijzonder ook daarom, om de kinderen in de godsdienst te onderwijzen." De aartspriester, monseigneur van Kessel, de vriend van Drente, was van mening en bepaalde dan ook, dat er een kerk moest komen op de Zandberg in de provincie Drente. Behalve zijn liefde voor Drente schijnen ook zijn goede relatie met het provinciaal bestuur hier, de reden te zijn geweest dat hij de kerk in Drente en niet in de provincie Groningen verlangde. Er werd een comité benoemd dat voorbereidingen zou treffen en grond moest kopen. Jan Caspar Heine en Lambertus Vos, beiden landbouwer te Zandberg stelden zich aan het hoofd van de Commissie. Laatstgenoemde stierf voordat de kerk voltooid was. Waarschijnlijk wilden deze heren de kerk zo dicht mogelijk bij huis hebben en kochten daarom de grond waar thans Zandberg's kerk staat. Er waren in die dagen nogal die meenden dat het beter was bij de huidige "IJzeren Klap" te bouwen, en omdat het naar hun mening geschikter lag, en omdat er meer en goedkoper grond was te krijgen. In 1842 kocht deze Commissie van de heren Jan Seegers, Henricus Seegers en Jan Hadders een bunder grond voor de dure prijs van 800 gulden gelegen te Zandberg aan de Valthermusselweg. De Commissie had den aartspriester beloofd 3 bunder aan te kopen en pastoor Lammers was van mening dat voor hetzelfde geld dit ook heel geschikt bij de Valtherklapbrug had gekund. Het geld voor de bouw was er, het rijk subsidieerde voor 5800 gulden en de rest van het benodigde kapitaal werd opgenomen bij het Vicariaat Haren Bisdom Osnabrück. De aanbesteding had plaats en de bouw ging voorspoedig zodat reeds in de nazomer van 1843 de zeereerw. heer Antonius Lammers, totdan Deservitor te Ommerschans, als eerste pastoor in Zandberg aankwam. 

14 October 1843 schreef pastoor Lammers aan de gouverneur van Drente, dat op 19 October het hoge feest der kerkwijding zou plaats hebben en het hem zeer aangenaam zou zijn, indien het Z. Excellentie zou behagen dit feest met zijn tegenwoordigheid op te luisteren, De gouverneur moest echter diezelfde dag ook in Vries zijn en daar het moderne verkeersmiddel toen oog niet de mogelijkheid had geschapen om Vries en Zandberg, beide in de provincie Drente, in één dag te bezoeken, verkoos de gouverneur naar Vries te gaan en bood Zandberg zijn excuses aan. De Drentse Courant, welke in die dagen zelden een katlholiek bericht weergaf, schreef over de kerkwijding het volgende: “19 October j.l. heeft de plechtige inwijding plaats gehad van de nieuw gebouwde R.K. Kerk te Zandberg, gem. Odoorn. Eerst is de nieuwe begraafplaats door de Aartspriester van Salland en Drente gewijd; daarna is gemelde Aartspriester, bijgestaan door de R.K. Pastoor van Assen en die van Rütenbroek, koninkrijk Hannover met deszelfs kapelaan, overgegaan tot de inwijding van het kerkgebouw. Zowel de Aartspriester in zijn toespraak tot de gemeente, na de inwijding als de pastoor van Rütenbroek, bij zijn predikatie, herinnerden op een treffende wijze de R.K ingezetenen van de Zandberg, hoeveel verplichtingen zij hadden aan Z.M. de Koning der Nederlanden, door wiens milde bijdragen uit 's Rijks kas deze kerk was tot stand gekomen, en vermaanden hen ernstig, om door een onberispelijke wandel en gehoor- zaamheid aan de bevelen hunner overheden, de blijvende dank hunner harten voor 't grote voorrecht van het bezit ener kerk uit te drukken. De plechtigheid werd bijgewoond door een commissie uit het plaatselijik bestuur van Odoorn. Reeds enkele maanden tevoren had Mgr. Ferrieri de grenzen van de Statie Zandberg vastgesteld. Deze grensde ten Noorden aan de Pekela, ten Oosten aan het Rütenbroek Bisdom van Osnabrück, ten Zuiden aan de parochie Coevorden en ten Westen aan de parochie Assen. Zij besloot in zich de buurtschappen Zandberg, met de dorpen Weerdinge, Valthe, Exloo en Odoorn, verder de wijk Nieuw Buinen, alle in de provincie Drente gelegen; alleen Rooswinkel en de Maten bleven wegens de nabijgelegen kerk te Rütenbroek, Bisdom Osnabrück, aan de zielzorg van de pastoor aldaar gecommendeerd. In de provincie Groningen de dorpen Terapel, Sellingen, de buurtschap Horsten en een gedeelte van Stadskanaal, tot aan de zogenaamde Gele Klap, dicht bij de Drouwenermond. Overigens zouden de katholieken gehouden zijn te parochiëren, waar zij het dichtst bijwoonden.

Zandberg mag met recht genoemd worden de moeder van vele kerken. Telkens opnieuw heeft het in de ruim 100 jaren van haar bestaan in haar gebied nieuwe statie en parochiekerken zien ontstaan. Het begon in 1848 toen Stadskanaal tot een zelfstandige gemeente werd opgericht. Monseigneur Belgrado, de Superior der Hollandse Missie, bepaalde toen dat Nieuw Buinen en dat gedeelte van Stadskanaal wat zich van het Kamphuis tot de Gele Klap uitstrekte voortaan onder de statie Stadskanaal zou ressorteren. Het oprichten van de statie Nieuw Schoonebeek bracht geen wijziging van het gebied mee voor Zandberg, alleen zou het in de toekomst i.p.v. ten Zuiden aan de statie Coevorden ook aan die van Nieuw Schoonebeek grenzen. De invoering der Hiërarchie in 1853, welke de staties tot parochies maakte, bracht al evenmin grenswijzigingen voor Zandberg mee. Vier jaar later echter kwamen de Maten en Rooswinkel bij Zandberg. Tot dan waren ze de pastoor van Rütenbrock gecommendeerd geweest, maar enkelen voelden zich aan deze kant van de grens aan de goede zorgen van Rütenbrock's herder onttrokken en maakten zich schuldig aan praktijken welke allerminst katholiek genoemd mogen worden. Voortaan zouden ook de Maten en Rooswinkel bij Zandberg behoren, aldus bepaalde Monseigneur Zwijgen. Het jaar tevoren echter had pastoor Lammers wegens zijn ziekelijk lichaam een kapelaan gevraagd aan de Aartsbisschop en zo kreeg Zandberg in 1856 reeds zijn eerste kapelaan.

Pastoor Lammers werd echter niet beter, zijn gezondheid ging achteruit. Hij nam ontslag, vertrok naar Raalte en stierf daar November 1856, terwijl hij bij testament de parochie Zandberg, waar hij zoveel verdiensten voor had, extra goed bedacht. Zijn opvolger begon met de pastorie een verdieping hoger te bouwen en bovendien liet hij een catechismus kamer inrichten. De kinderen kwamen immers van ver, nat en verkleumd en konden in de winter dan moeilijk in de koude kerk godsdienstonderricht ontvangen. Het volgende jaar was de kerk heus te klein geworden en werd ook deze vergroot. Maar er kwamen zoveel katholieken wonen in deze streken, dat men ze ook in de verbouwde kerk niet meer kon plaatsen.

Men was van mening dat een bij kerk in Terapel de oplossing zou zijn. Na veel heen en weer schrijven gaf Koning Willem III op het feest van St. Willibrordus 1859 verlof om aldaar een kerk te bouwen. Ook Roswinkel en de Maten zouden voortaan onder deze kerk ressorteren. In de winter had de aanbesteding plaats en begon men met het graafwerk en het geschikt maken van het terrein. In het voorjaar begon men met de bouwen in de zomer kwam het eerste kerkje van Terapel gereed. De gehele bouwsom bedroeg in die dagen maar 2800 gulden, met uitzondering van het torentje, dat later voor eigen rekening nog werd bijgebouwd! Zo kon in October 1860 de Aartsbisschop als eerste Rector van de Statie Terapel benoemen de Zeereerwaarde heer A. H. Timans, tot dan kapelaan te Kleinemeer (Sappemeer) en kreeg hij als woonplaats aangewezen de pastorie te Zandberg. Terapel was gehouden jaarlijks een bijdrage te storten voor de pastoor van Zandberg, die hun Rector zo gastvrij opnam. Deze bijdrage was bedoeld opdat de pastoor van Zandberg een paard kon houden en zo gemakkelijker de verre en moeilijke wegen kon afleggen. De Aartsbisschop verleende. vervolgens aan het kerkje te Terapel alle volmachten en privilegiën welke een parochiekerk bezit. Het duurde nog tot 1877 dat Terapel een eigen parochie werd en zich van Zandberg afscheidde. Na deze scheiding telde de moederparochie nog ruim 1400 zielen, waarvan ongeveer 1000 communicanten, verdeeld over 311 huisgezinnen. Vanaf de stichting der parochie bleven er steeds nieuwe kolonisten uit Duitsland zich in de omgeving van Zandberg vestigen. Telde de parochie aanvankelijk een 300 zielen, nu was Terapel een zelfstandige katholieke gemeenschap geworden en nog bleek het reeds vergrootte kerkje te klein. Het was dan ook rond de jaren 1880 dat men zich ernstig bezon op een nieuwe kerk. Er waren er die meenden dat nu eens recht gedaan moest worden aan veel parochianen, speciaal die op de Horsten en omgeving woonden en een verplaatsing van de kerk naar Musserkanaal voorstonden. Men beriep zich nog eens op de ongeschiktheid van de huidige plaats en de modderige Kerklaan. Zandberger zakenlui en caféhouders kwamen allerheftigst in het geweer. Kerkelijke en wereldlijke overheid werd er bij gehaald van beide zijden en de strijd werd niet fair gevoerd. De Aartsbisschop gaf verlof om enkele heemplaatsen te Musselkanaal te kopen, doch schreef er uitdrukkelijk bij, dat daarom de nieuwe kerk nog niet daar behoefde te komen. Langzaam echter bedaarden de gemoederen der heethoofden aan beide zijden, en toen in de loop van het jaar 1886 een grote en noodzakelijke reparatie aan de oude kerk moest geschieden, kwam men tot de overtuiging dat het verplaatsen van de kerk naar Musselkanaal en het bouwen van een nieuwe, vooreerst wel tot de vrome wensen zou behoren. Er verliepen nog ongeveer 25 jaren voordat Musselkanaal haar lang verlangde kerkgebouw kreeg en zelfstandige parochie werd. Het gehele gebied van de nieuwe parochie werd van Zandberg afgescheiden. Zandberg hield ongeveer een 1000 katholieken over, een gemeenschap die echter weer snel groeide en het nodig maakte dat de vertrouwelijke oude kerk, die erg veel aan onderhoud ging kosten, eens vervangen werd door een nieuwe.

Dit gebeurde allemaal onder pastoor Ph. C. J. Verhaak. In 1916, het jaar van zijn benoeming, opende hij het R.K. Verenigingsgebouw, het volgend jaar maakte hij plannen voor een eigen katholieke school, welk plan in 1920 verwezenlijkt werd. Elf jaren later kon hij Mgr. Jansen, de Aartsbisschop, uitnodigen om de nieuwe fraaie parochiekerk te komen consacreren. Zandberg bleef vitaliteit en groeikracht behouden. Nadat de grote uitgestrektheid van haar oorspronkelijk gebied naar het Westen was afgebakend door Terapel en naar het Oosten door Musselkanaal, kon in 1949 ook aan de Noordkant een grens gemaakt worden door de oprichting van de parochie Mussel (Kopstukken), voor het grootste gedeelte wederom van Zandberg's parochiegebied. In die dagen, het is nog maar kort geleden, werd een zoon van de parochie, Monseigneur J. Sibon, geboortig van Valthermond, pastoor-deken van Las Vegas in de Verenigde Staten, benoemd tot Huisprelaat van Z.H. de Paus. Het is de eerste Drent die deze hoge onderscheiding te beurt viel.

Wanneer in de toekomst de situatie zich zo zal ontwikkeld hebben - en wie zal zeggen wanneer dit zal gebeuren - dat ook aan de Zuidkant van Zandberg nog een nieuwe parochie zal ontstaan, zal de meer dan een eeuw oude St. Jozefkerk de moederkerk zijn van vele kerken niet alleen, maar ook zelf nog voldoende kracht bezitten om een begerens-waardige katholieke gemeenschap te vormen en een blijvend getuigenis voor de juistheid van de zienswijze van de Aartspriester van Kessel, die ruim 100 jaren geleden liet weten: "Er moet een kerk komen op de Zandberg in de provincie Drente!"

 

Pastoorslijst van Zandberg:

A. Lammers                   1843-1856                   G. Roelofs                      1899-1905

G. J. Evers                     1856-1862                   J. H. M. Hagen              1905-1907

A. H. Timans                  1862-1874                   G. W. Hanse                  1907-1916

P. J. Ter Horst               1874-1884                   Ph. C. J. Verhaak          1916-1936

H. v. d. Berg                   1884-1892                   H. F. Wanders                1936-1945

A. Isfordink                     1892-1899                   H. Th. W. G. Giliam       1945-

 

 

 

Hoofdstuk 9

Nieuw Schoonebeek 1849. St. Bonifacius

Een eeuw geleden begon Schoonebeek's eerste pastoor, de Zeereerwaarde heer Legebeke, de eerste bladzijden te schrijven van deze parochiegeschiedenis. Nieuw Schoonebeek - zo schreef hij 100 jaar geleden - is thans een bloeiend gehucht in de gemeente Dalen, provincie Drente, waarvan de huizen in één rij staan benoorden de dijk, of de rijweg die loopt van Coevorden over Twist naar Meppen en welks bewoners zich hoofdzakelijk toeleggen op de boekweitteelt, was voor ruim 40 jaren - dus omstreeks 1800 - een uitgestrekt veld veengrond, toebehorende aan de boeren van het naburige Oud Schoonebeek. Destijds stonden hier en daar langs het watertje - Schoonebeek genaamd - dat de grensscheiding tussen de koninkrijken der Nederlanden en Hannover vormt, de in de volkstaal alhier zogenaamde "booen" of hutten, waarin de boeren of herders hun verblijf hielden, die de ossen en koeien bewaakten, die door de boeren van Oud Schoonebeek op de heide en boven gronden gedreven werden. Omstreeks het jaar 1815 werd voor het eerst door enige Hannoveranen ten Oosten aan de Hannoveraanse grenzen van de Oud Schoonebekers grond gekocht, die zich met een goed gevolg op de boekweitteelt toelegden en een bestaan vonden. Van toen af werd langzamerhand de grond, daar deze goedkoop was, tot bijna aan Oud Schoonebeek weggekocht door andere Hannoveranen, meestal afkomstig uit het hertogdom Aremberg - Meppen, zodat in het jaar 1825 reeds 27 huisgezinnen zich daar hadden neergezet. De eerste kolonist vestigde zich te Nieuw Schoonebeek voor 1806 en was een zekere Roling (Koepesboer). Zijn nakomelingen zijn omstreeks 1880 geëmigreerd naar Amerika. In 1806 vestigde zich aan de Oostgrens te Nieuw Schoonebeek Herbert Harbers, in een ruime schuurwoning en werd hij Schuren Herbert van 't Oosten genoemd, in tegenstelling met Schuren Berend later van 't middendorp. De nakomelingen van Herbert Harbers bewonen nog dezelfde "plaats" en zijn nu de oudste inwoners van Nieuw Schoonebeek. Al die kolonisten kwamen uit de katholieke streken van Emsland uit Munsterland. Een acte in 1825 opgemaakt zegt: "Er zijn thans 30 huisgezinnen, waaronder 27 Roomsen en 3 Gereformeerden, welke laatste wonen op het diaconie eigendom van Schoonebeek".

In het jaar 1823 hebben deze inwoners van Schoonebeek het eerst gemeente-belasting betaald en in hetzelfde jaar verlof gekregen om een school te hebben en in 1824 zijn de schoolplichtige kinderen in de classificatie der schoolgelden gesteld. Landsbelasting wegens grondbelasting is er nog niet betaald, behalve die tevoren op de groenlanden en op het veen reeds lag.

"In den beginne - aldus pastoor Legebeke - toen de Nieuw - Schoonebekers zich hier nederzetten, hadden zij hun verblijf in de zogenaamde booen of hutten en moesten zich dikwijls zeer bekommerlijk behelpen wegens het water, daar er geen waterleidingen waren!"

De Nieuw - Schoonebekers kerkten grotendeels in Twist, een Hannoverse buurtschap in de nabijheid der Nederlandse grens. Zij die meer westwaarts woonden gingen naar Emlichheim, daar zij meer nabij dit Hannoverse dorp in de Graafschap woonden. De Zeereerw. heren pastoors dezer beide parochiën waren deswege de nodige faculteiten door Z.D.H. de Vice - Superior der Hollandse zending verleend. Wel hadden de katholieken op Nieuw-Schoonebeek een eigen kerkhof, waartoe Jan Berend Borg een stuk grond benedendijks had afgestaan. Was er iemand gestorven, dan kwam de pastoor van Twist om hem onder de kerkelijke gebruiken te begraven. Voor de moeite ontving deze pastoor dan een "schelling".

Spoedig deed zich de behoefte aan een eigen pastoor en kerk gevoelen, want verscheidenen konden des Zondags de godsdienstoefeningen niet bijwonen, daar het voetpad en de wagenweg, die naar Twist oplopen, des winters en des zomers bij regenachtig weer bij het toenmalige gebrek aan waterleidingen letterlijk onbegaanbaar waren. En het was ook niet zelden dat de Twister broek geheel onder water stond, zodat men door het water moest waden om aldaar in de kerk te komen. Zeer dikwijls hadden de Schoonebekers en Twisters onenigheden onder elkaar, zodat zij soms in de kerk tot strijden kwamen en door de Twisters onder bijstand van de Landdragonders de kerk uitgedreven werden. En daar de Schoonebekers aan zich zelve waren overgelaten, waren zij aan allerlei buitensporigheden en bijzonder aan dronkenschap overgegeven. "Wij hebben, toen we nog geen kerk hadden, als heidenen geleefd", zo spraken zij later. Het verlangen om een eigen pastoor te hebben was reeds in 1825 uitgedrukt. In een request schreven ze: "De Roomsen van Nieuw-Schoonebeek hebben van den beginne der ontginning deses buurtschaps de openbare godsdienst bijgewoond in een kerk staande in den Twist, koninkrijk Hannover, van welke kerk zij, die het naast erbij wonen, een vierde uur verwijderd zijn, en daar onze buurtschap een uur gaans lang is, zij die het verst er af wonen, een en een vierde uur. Hiervoor moesten wij namelijk ieder Rooms huisgezin aan den heer pastoor betalen, twee gulden, zestien stuivers en een schepel rogge en twee schepels boekweite en aan den koster twee spint boekweite, kleine maat, jaarlijks en daarenboven nog van ziekenbezoek, gestorvenen, dopen en trouwen. Doch de ingezetenen van Twist moesten ons volgens gemaakt accoord een weg naar de kerk helpen in orde maken, wijl men des winters er anders onmogelijk bij hoog water naar toe konde komen wegens de moerassigheid van de grond. Dit accoord van het helpen maken van de weg hebben die van Twist verbroken, waarop wij hen hebben aangeboden de helft van het geld aan den pastoor, n.l. 28 stuivers geven en dan zouden wij de weg alleen maken, welk geld een jaar door hen is aangenomen.

Daarna weigerden zij ons om er een weg naar toe te maken (deze weg moest mede door hun grondgebied) en hebben ons den 8sten Mei met gerechtsdienaren verhinderd de godsdienst in de kerk bij te wonen. Wij belanghebbenden weten dus niet waar de godsdienst bij te wonen.

"Te Coevorden is de eerste Roomse kerk in ons lande waar wij het naaste bij zijn, en echter zijn de inwoners van ons buurtschap, die het naast er bij wonen, vier uur daarvan verwijderd, en die er het verst afwonen dus vijf uur. De naaste kerken, n.l. Roomsen, behalve die in Twist, zijn te Heesp en te Emmelenkamp in het koninkrijk Hannover, van welke beide kerken wij drie uren gaans verwijderd zijn, en van alle kanten is onze buurtschap door een moeras omgeven, zonder dat er ergens een behoorlijke weg naar enige plaats is. Daar wij nu het voorrecht om den openbaren godsdienst bij te wonen niet mogen genieten, vinden wij ons genoodzaakt onze toevlucht te nemen tot onze Overheid of Regering en eerbiedig te verzoeken, dat het ons mag vergund worden om zelf in ons buurtschap een pastoor te mogen hebben, die bij ons in een huis of school den openbaren godsdienst waarneemt, en daarbij van Landswege enige ondersteuning tot onderhouding van dezelven; wijl wij thans wegens het gering getal der inwoners, alsmede wegens de nieuwe ontginning daartoe onmachtig zijn; maar daar ons buurtschap nog staat vergroot te worden, wijl er nog jaarlijks van de ingezetenen van Schoonebeek door Roomsen wordt aangekocht, en wij, wanneer wij onze landerijen in enen behoorlijken staat bearbeid hebben, hopen beter in staat te komen dan thans, zullen wij, ons dunkens, in vervolg van tijd zelf in staat zijn om enen pastoor te kunnen onderhouden". Aldus naar waarheid opgemaakt te Nieuw Schoonebeek 25 Juni 1925. Deze brief was getekend door J. H. Schulte, Berend Mars en Herbert Harbers.

Niet alleen schriftelijk, ook persoonlijk hebben de Nieuw Schoonebekers zich met het verzoek om een pastoor en kerk te krijgen gewend tot de Hoogeerwaarde en wijdberoemde heer J. Muller, Aartspriester van Salland en Drente, en pastoor te Zwolle. Deze liet zich echter eerst voorlichten door zijn familie in Meppen, een plaats in Hannover en 5 uren van Schoonebeek verwijderd. De familie van de Aartspriester was van mening dat een kerk in Schoonebeek geheel overbodig was en de Aartspriester beaamde dit. Maar de  Schoonebekers gaven de moed niet op. Twee boeren, die voor zaken in Assen moesten zijn, gingen daar eens bij den pastoor aan om inlichtingen te vragen hoe ze het aan moesten leggen om een eigen kerk te krijgen. Ze troffen het wel heel goed, want in die dagen was de Zeereerw. heer H. van Kessel, de latere Aartspriester, pastoor in Assen. Lang en breed bespraken ze met deze apostolische man de situatie en het gevolg was dat pastoor, van Kessel een zeer lange brief schreef naar Aartspriester Muller, waarin hij de mogelijkheden en opportuniteit voor een parochie te Nieuw Schoonebeek nog eens uiteenzette. Het getal zielen was sinds het bezoek van de Aartspriester aan Drente, te Nieuw Schoonebeek gestegen van 150 tot 330, verdeeld over 52 gezinnen. Ongeveer 200 van deze mensen wonen 4 tot 5 uur gaans van een R.K. kerk. Ook schreef pastoor van Kessel aan de Aartspriester het volgende: "Dat zij daarvoor (n.l. om een kerk en pastoor te krijgen) reeds hadden gesproken met den burgemeester van Dalen, waar onder Nieuw Schoonebeek behoort, maar dat deze heer hen telkens had afgewezen met de opmerking:

  • dat zij niet in staat waren kerk en pastorie te stichten,
  • dat zij alle geen ingeërfden waren,
  • dat het niet nodig was ter kerke te gaan.

 De boeren raadpleegden pastoor van Kessel of ze niet eens naar de gouverneur van Drente zouden gaan, doch de pastoor wees hun er op dat ze dan in een kringloop kwamen, daar de gouverneur toch weer de burgemeester om advies zou vragen met hetzelfde resultaat. Verder wees van Kessel hun er op, en hij schreef dit alles ook naar de Aartspriester, dat dergelijke aangelegenheden allereerst bij de kerkelijke overheid thuis hoorden en niet bij de burgerlijke.

Om in Nieuw-Schoonebeek te komen tot een katholieke kerk, schreef Assens pastoor van Kessel op 29 November 1836 nog eens een lange brief naar aartspriester Muller. Hij had de boeren van Schoonebeek eerst een aantal schriftelijke vragen gesteld en de beantwoording hiervan legde hij nu over aan de aartspriester. Hieruit blijkt dat er toen in Nieuw-Schoonebeek 54 gezinnen waren, waarvan 51 R.K., aantal zielen 354, waarvan 338 R.K. De laatste tien jaren was de gemeente vermeerderd met 23 gezinnen. Allen waren door koop eigenaar geworden van de grond waarop ze woonden. Armen waren er niet, althans geen die ondersteuning nodig zouden hebben. Alle huisvaders waren voor de oprichting van een parochie en niemand ertegen. Er was een stuk hoge zandgrond, eigendom van de ingezetenen, dat zeer geschikt was voor een te bouwen kerk, en alle inwoners van Nieuw - Schoonebeek konden die plaats des zomers en des winters bereiken. Dit en nog veel meer werd door pastoor van Kessel naar de aartspriester Muller geschreven en ongetwijfeld kwam nu voor deze prelaat de situatie te Nieuw-Schoonebeek in een beter daglicht te staan. Het moet hem nu wel duidelijk zijn geworden, dat hij door zijn familie in Meppen verkeerd en minstens onvolledig was ingelicht. Een half jaar later stierf aartspriester Muller. Nieuw - Schoonebeek trof het wel bijzonder, want de nieuw benoemde aartspriester voor Salland en Drente werd hun raads heer pastoor van Kessel van Assen, die zeer ijverde voor de katholieke zaak in Drente en zijn sporen hiervoor reeds had verdiend. Binnenkort kon nu de oprichting van de parochie verwacht worden. Maar helaas, nu ging de grote eensgezindheid van de Nieuw-Schoonebekers in verdeeldheid over. Was men het allen erover eens dat er een kerk moest komen, men was het er sterk over oneens wáár de kerk gebouwd moest worden. Het Oosten wilde de Oostkant, het Westen de Westkant, en zij die in het midden woonden, wilden bij hen de kerk. Niemand gaf ook maar iets toe. De belangstellende partijen vervoegden zich nog wel bij de toen allerminst katholiek gezonde burgemeester van Dalen en bij de gouverneur te Assen om hun zin te krijgen. Dat dit voor aartspriester Van Kessel erg pijnlijk was, spreekt voor zich. Hij schreef dit ronduit aan de Schoonebekers en wees hun erop, dat zij de hiërarchische weg moesten bewandelen, dat ze eensgezind weer moesten worden, dat de kerk behoorde te staan op een geschikte plaats voor allen en dat aller heil gezocht werd en niet van één groep. J. H. Schulte, de schoolmeester van Nieuw - Schoonebeek, bracht allen van dit schrijven op de hoogte. Maar men bleef kankeren en eensgezindheid was er nog bij lange na niet. Maar de hoogwaardigste heer van Kessel bleef bij zijn stuk. 21 Maart 1848 schreef hij nog eens: "Wat ik uwe edelachtbare geschreven heb, blijft geschreven en wel de plaats voor de te bouwen kerk blijft bepaald bij Hendrik Wilms.

Geen burgemeester, geen hoofdingenieur heeft daaromtrent iets te beschikken. Het hangt van de geestelijke overheid af, waar zij het goed vindt, dat de kerk gebouwd worde. En enige tijd later liet hij de Schoonebekers weten: "U mag dit gerust aan de belang hebbenden zeggen en hun verklaren, zo er pogingen aangewend worden de kerk elders geplaatst te krijgen, zij er op kunnen rekenen van geen pastoor te bekomen, al was het zelfs dat er een kerk gebouwd was." De Schoonebekers besloten zich nu maar te onderwerpen en omdat dit in hun eigen voordeel was en omdat de aartspriester toch niet van zijn stuk was te brengen.

Er werd een commissie benoemd, die zich met de oprichting van kerk en parochie zou belasten en die door allen werd erkend.

Daarin hadden zitting de volgende heren: J. H. Schulte, G. H. Wubbels, J. H. Leveling, J. H. Bekel en G. R. Roosken. Aan hen werden de belangen van de kerkelijke gemeente in dit stadium toevertrouwd totdat een pastoor met kerkmeesters benoemd zou zijn.

Deze commissie heeft hard gewerkt, veel brieven geschreven, veel geconfereerd, veel ongunstige stemmingen opgeruimd. 11 Jan. 1849 ontving ze het bericht, dat de Minister van Eredienst geen bezwaar had tegen een kerk in Nieuw Schoonebeek, mits men wilde garanderen dat kerk en pastorie gebouwd zouden worden op het terrein van J. H. Wilms en vervolgens dat het ontbrekende kapitaal het gouvernement gaf 4500 gulden, zou worden aangevuld. Twee maanden later had reeds de aanbesteding plaats. Het archief tekent omtrent de plaats waar nu de kerk nog staat aan: "De plaats waar zich thans de kerk en pastorie bevindt met derzelver aanleg was vroeger een waterplas, waar altijd water stond (uitgenomen bij een buitengewoon droge zomer) en des winters werd schaatsen gereden. Op sommige plaatsen moesten ongeveer 5 voeten zand opgehoofd worden". 6 Sept. van hetzelfde jaar kwam de oprichtings breve van Mgr. Belgrado, de Vice-Superior van de Hollandse Missie.

We nemen daar de volgende punten uit over:

1) Met het Apostolisch gezag waarmede wij bekleed zijn, wordt volgens volgorde en inhoud   

    van deze brief een nieuwe parochie opgericht in het dorp Nieuw Schoonebeek van het

    district Drente van de Missie van Holland.

2.) Deze nieuwe statie wordt begrensd in het Westen door de statie Coevorden, in het

    Noorden door de statie Zandberg, in het Oosten en Zuiden door het Bisdom Osnabrück.

3) De dorpen Oud Schoonebeek en Nieuw Schoonebeek worden gescheiden van de statie

    Coevorden, terwijl het dorp genoemd Emmen onder Coevorden blijft.

4) Daar in de uitgestrekte landstreek, die de nieuwe statie omvat, nergens de uiterste grens

    vastgesteld kan worden, en de grenzen van de burgerlijke gemeenschappen in meerdere

    bovengenoemde dorpen, wijken en plaatsen zich verder uitstrekken dan het midden

    tussen deze en gene statie en daardoor geen geringe last zou kunnen ontstaan voor de

    gelovigen die daar reeds wonen of zich later zullen vestigen in die dorpen, wijken of

    plaatsen, indien deze dorpen, wijken of plaatsen met de gehele burgerlijke omvang

    werden ondergebracht bij een of andere bepaalde statie, bepalen wij en stellen vast, dat

    zij die langs de openbare weg dichter bij de statie Nieuw Schoonebeek wonen, ook onder

    deze zullen behoren, terwijl daarentegen zij die dichter bij de omliggende kerken wonen in

    dit missiegebied onder deze blijven behoren.

5) Vervolgens: overeenkomstig volgorde en inhoud van de bepalingen van deze brief

    herroepen wij iedere geestelijke jurisdictie welke tot nu toe verleend was aan de Zeereerw.

    heren pastoors van de parochie van Twist en Emlicheim van het diocees Osnabrück wat

    betreft de katholieken die aan ons onderhorig zijn van de dorpen Oud Schoonebeek en  

    Nieuw Schoonebeek. De Eerw. Heer pastoor in Rütenbrock van hetzelfde diocees  

    Osnabrück blijft zich verheugen in de aan hem gegeven jurisdictie wat betreft de aan ons

    onderdanige katholieken in Roswinkel en Maten totdat het anders door ons wordt

    bepaald".

28 Sept. d.a.v. schreef de Aarstpriester aan de Commissie: "Door dezen heb ik de eer U te kunnen berichten, dat de pastoor van uw gemeente benoemd is. Het is de Weleerwaarde heer W. Legebeke, pastoor te Ommerschans. Nu zal de wijding der kerk eertijds kunnen geschieden". 8 Oct. schreef Mgr. van Kessel: "Alsnu kan ik, met zekerheid de dag opgeven, op welke bij gezondheid en welvaart Uwe kerk zal worden ingezegend, nl. op Dinsdag de 16de dezer maand, des morgens om 8 uur te beginnen". En zo is het gebeurd, 16 october 1849 ging 't grote hartsverlangen van de Nieuw-Schoonebekers in vervulling. Eveneens was het een heerlijke dag voor de Aartspriester van Kessel, die nu het mooie gevolg zag van zijn vele adviezen en ijverige arbeid voor de totstandkoming van deze nieuwe parochie.

Onder pastoor Legebeke, de eerste herder van Nieuw Schoonebeek begint dan de geschiedenis van de St. Bonifaciusparochie. Daar de plaats praktisch voor 100% katholiek is gaat de geschiedenis van het parochieleven en van het burgerlijk sociale leven er sindsdien hand in hand. Geestelijk werd er door de 12 pastoors die Schoonebeek bestuurden veel gepresteerd. Het was nog niet lang na de inwijding der kerk dat grote vooruitgang te bespeuren was. "Toen we nog geen kerk hadden hebben we als heidenen geleefd" bekenden de parochianen toen reeds, daardoor aangevend, dat ze nu beter Gods wetten onderhielden. Niet minder dan 25 roepingen, priesters en religieuzen, zowel mannelijke als vrouwelijke kwamen uit deze gemeenschap voort. Er bloeide een diep godsdienstig leven waarvan nog steeds kan gezegd worden dat het in diepgang toeneemt. Een eigen katholieke school in 1924 door pastoor Huurdeman gesticht, vangt de jeugd op om de goede opvoeding die deze van huis uit mee krijgt te helpen uitbouwen. De liefde voor het kerkgebouw is groot bij de Schoonebekers. Meer dan 100 jaren hebben ze steeds grote offers willen brengen wanneer het ging om de versiering of aankleding der kerk. Door het veen afgesloten van andere gemeenschappen wisten ze iets eigens te vormen dat de moeite waard is om het nog lang te behouden en niet prijs te geven, wanneer er niet iets beters voor in de plaats komt.

Strekte aanvankelijk de zorg van Schoonebeek's pastoor zich uit over zulke grote gebieden van Oost Drente, dat hij zelf nauwelijks de grens ervan wist, in de loop van deze eeuw werd deze moederkerk, het centrum van een parochie van gelijke parochianen, allemaal Schoonebekers. Talrijke namen die 100 jaren geleden op de rapporten voorkwamen om te komen tot een eigen kerk, zijn nu nog de namen van de afstammelingen die Schoonebeek bevolken. Het bleef een homogene bevolking. De vestigingen naderhand kwamen bijna steeds uit Duitsland en de enkele anderen die zich van elders in Schoonebeek vestigden, wisten zich geheel aan deze agrarische bevolking aan te passen. Kerk en pastoor werden in Schoonebeek ook op sociaal gebied een grote zegen. Onder leiding van de pastoor kwam in 1904 de verharding van de "grote weg" tot stand, in 1910 werd de ijverige pastoor toegezegd dat er een tram verbinding en een hulppostkantoor zouden komen, in 1911 volgde de oprichting van het Groene Kruis, in 1918 van de R. K. Werklieden vereniging, in 1931 werd het Groene Kruis veranderd in het Witgele Kruis, derhalve op zuiver katholieke basis, en in hetzelfde jaar kwam er een voetbalclub. Het waren ook katholieken uit Nieuw Schoonebeek die als eerste pioniers uit de provincie Drente emigreerden naar Amerika en de grote trek die om het midden van de vorige eeuw de nieuwe wereld opzocht, voorafgingen! Een eeuw lang leefden de katholieke Nieuw Schoonebekers naast de niet-katholieke Oud Schoonebekers. (Sinds kort is "Oud" voor de plaatsnaam weggevallen). Het Bonifaciuskerkje op het hoogveen, vervallen en verwaarloosd, herinnerde er nog aan, dat in lang vervlogen tijden, toen Nieuw Schoonebeek nog een onbegaanbaar veen was, op Oud Schoonebeek een katholiek parochieleven bloeide. Sinds de hervorming leefden daar practisch geen katholieken. Maar ook daar keerde het getij. De rijke bodem welke diep in haar schoot olie bleek te bevatten, trok van heinde en ver mensen naar deze plaats. Waar nu in Nederland veel mensen samenkomen, daar zijn er altijd katholieken onder. Zo was het ook in Oud Schoonebeek. Het getal katholieken werd daar in korte tijd even hoog als waarmede men 100 jaar geleden het aandurfde de parochie Nieuwe Schoonebeek te beginnen. Ruim een jaar geleden kon dan ook daar een katholiek kerkgebouw door Deken Veltman worden ingewijd.

Laat ons allen de goede God danken voor Zijn genaden welke Hij rijkelijk gaf aan de parochie van St. Bonifacius te Nieuw Schoonebeek.

 

Pastoorslijst van Nieuw Schoonebeek:

W. Legebeke                  1849-1857                   F. Epping                        1900-1904

G. Th. Holtkamp              1857-1863                   F. B. F. Stroetman         1904-1912

G. J. Wiegink                  1863-1873                   G. Kars                           1912-1917

L. W. Brugman              1873-1881                  D. Huurdeman               1917-1930

E. Th. Roelofs                1881-1891                   M. N. van der Steele      1930-1939

J. W. Jonker                  1891-1900                   J. H. Streppel                 1939-

 

 

 

Hoofdstuk 10

 

Meppel 1861 .St. Stephanus

Sinds de bepalingen van Willem Lodewijk was in Meppel langzaam maar zeker de katholieke godsdienst uitgeroeid. De plakkaten werden er in al hun gestrengheid gehandhaafd en behalve dat er geen katholieken meer woonden - het waren in elk geval zo weinIg dat men er nauwelijks over kan spreken - werd er in die eeuwen ook een felle anti-katholieke stemming gekweekt. Eerst moest dan ook de Staatsomwenteling van 1795 plaats hebben, voordat het een katholiek mogelijk werd zich in het Drentse Rotterdam te vestigen. Handel en binnenlandse scheepvaart deden het plaatsje groeien tot een welvarend stadje, een koopplaats voor de verre omgeving. Geen wonder dat nu bij de talrijke vestigingen in Meppel, waar een goed stuk brood te verdienen was, ook verschillende katholieken weer binnen haar muren kwamen wonen. We kunnen bij de herkomst der katholieken in Meppel geen bepaalde streek aangeven. Ze kwamen van verschillende plaatsen en streken en dat ze zich te Meppel vestigden was ofwel om den brode, ofwel lag het aan zeer toevallige omstandigheden. We treffen onder hen afstammelingen van Duitse handelsreizigers - ze werden toen nog marskramers genoemd - spoorwegbeambten die aan het spoor te Meppel hun werk hadden, losse arbeiders, die in deze plaats hun kost wilden verdienen. Maar hadden de katholieken in Meppel het materieel niet slecht, het geestelijk voedsel moesten ze wel ver halen. De dichstbijzijnde kerk was Steenwijkerwold, later Steenwijk en daar in die dagen de moderne vervoersmiddelen nog niet bestonden, maakte men deze lange afstand per voet. Volgens sommige getuigen kwam er van het kerken dan ook niet veel terecht, volgens andere getuigen ontbraken de Meppelers des Zondags nooit te Steenwijk. De waarheid zal wel zijn, dat sommigen zeer trouw hun plichten nakwamen, anderen zelden kerkten en langzaam van de katholieke godsdienst vervreemden. De geestelijke belangen vorderden derhalve dat wilde men de katholieken het wonen in Meppel mogelijk maken, dat er een gelegenheid werd geschapen waar men kon kerken. Het stadje en de verre omgeving telden in 1860 nog maar 63 katholieken, maar men mocht aannemen, dat dit getal - wanneer een kerk in Meppel gebouwd zou zijn - zich zou uitbreiden en groeien.

Na het indienen van verzoekschriften aan Z.M. de Koning en aan Z.D.H. de Aartsbisschop kwam alles dan ook voor elkaar. Ingevolge de machtiging van de kerkelijke overheid was het eerste werk van de Steenwijker pastoor B. van den Berg, om voor dit doel geschikte gebouwen te zoeken. Hij meende deze gevonden te hebben op de Prinsegracht bij de z.g. "Tip". Hiermede zou men voorlopig geholpen zijn, want het ene perceel kon tot kerk en het andere tot pastorie dienen. Deze twee percelen (kadastraal bekend W.k. 8 No. 85986) werden 7 December 1860 aangekocht. Daar het getal katholieken te Meppel veel te klein was om de koopsom, groot f 5660.94, op te brengen, schonk de opvolger van St. Willibrord, Mgr. Zwijsen, deze gehele som ineens. Nadat bij Koninklijk besluit van 3 Maart 1861 de oprichting van een katholieke parochie te Meppel was goedgekeurd, verscheen de 14e van dezelfde maand het Aartsbisschoppelijk schrijven, waarbij in de grootste stad van Drente, onder de bescherming van de eerste martelaar Stephanus, een parochie op canonieke wijze werd in het leven geroepen. Zonder alle plaatsen, straten en andere gegevens te noemen, kunnen we zeggen, dat practisch geheel Zuid-West Drente onder de nieuwe parochie ging behoren. De paar katholieken, die hier woonden, temidden van ongeveer 18.000 andersdenkenden, kan men wel als geheel verscholen beschouwen. Als eerste herder sinds de dagen der Beroerten werd te Meppel aangesteld de Z. Eerw. Heer Pastoor Henricus Wilhelmus Teunissen. Bloeimaand ziet Meppel de nieuw benoemde pastoor komen, die gemachtigd werd om de noodkerk te benediceren, doch in stilte en slechts met de benedictio novae domus!

In hetzelfde schrijven van de Bisschop wordt toegestaan dat de noodkerk te Meppel dezelfde faculteiten en privilegiën krijgt welke aan parochiale kerken zijn verleend. Eindelijk op 9 Mei 1861 - het was het hoogfeest van Pinksteren - brak voor Meppel de gedenk-waardige dag aan waarop pastoor Theunissen in het bijzijn van de meeste leden der kleine parochie, de eerste H. Mis opdroeg. Het kerkje was overvol. Voor zover er nog plaats was werd deze ingenomen door nieuwsgierige andersdenkenden, terwijl honderden op straat de plechtigheid volgden. Waarschijnlijk was dit de eerste keer na 260 jaar dat hier in Meppel niet in het geheim de H. Mis werd opgedragen en we kunnen ons dan ook de grote belangstelling van andersdenkenden voorstellen. De tweede pastoor van Meppel, die dit  alles op schrift heeft vastgelegd, tekent er bij aan: "Wel viel bij deze gelegenheid, evenmin als in het vervolg, geen stoornis te betreuren". Wat dit betreft verschilde de "inkomst" van de katholieke godsdienst te Meppel dus wel van Assen! De noodkerk was een voormalig donker pakhuis, dat in de laatste tijd tot postkantoor had gediend en zich thans alleen van zijn vroegere bestemming onderscheidde, doordat het hoogstnodige was aangebracht vereist voor de viering van de H. Geheimen. De eer van het Godshuis alsook de behoefte der kleine parochie, die langzaam groeide, vereisten een betere en ruimere kerk. Daarom besloot pastoor Theunissen dan ook in de zomer van 1863 met inzamelingen te beginnen, om zo de grondslag te leggen voor een nieuw kerkgebouw. Bij overlevering weten de oudste katholieken te Meppel nog veel te vertellen over de merkwaardige bedeltochten van deze priester. Overal in het Aartsbisdom, maar speciaal in Twente en Friesland, trachtte hij geld te krijgen. Gezien zijn grote bedeltalenten had hij steeds veel succes. Het nadeel was dat pastoor Theunissen geen mensen in nood kon zien. Wat de ene hand ontving, gaf de andere weer weg en daar nu nog in Meppel zijn milddadigheid meer bekend is dan zijn bedeltalent, valt het niet moeilijk te begrijpen dat zijn pastoraat eindigde met veel dankbare mensen, maar ook met veel schuldeisers! Het archief tekent hierover aan: "Spoedig begon de pastoor zijn afmattende bedelreizen, niet slechts binnen de palen van het Aartsdiocees, maar zelfs hier en daar in de 4 overige bisdommen onzer Kerkprovincie en - alhoewel gewoonlijk door been wonden gekweld,- bleef Zijn Eerwaarde bij tussen pozen hiermede voortgaan tot het laatste voorjaar van zijn verblijf alhier. Voor dit gewis niet benijdenswaardige ambt was de pastoor bij uitstek berekend, want al is het ons niet vergund zelfs bij benadering het kapitaal te noemen, hetgeen bij gegoeden en minder mogenden in den lande werd gecollecteerd, wij weten toch dat het een hoog cijfer bereikt moet hebben. Toen na verloop van anderhalf jaar ook het Rijk subsidie toezegde, meende pastoor Theunissen dat alle reden aanwezig was om de nieuwe kerkbouw te beginnen. Door onderhandse koop kwam men in het bezit van een stuk grond aan de hoofdstraat, n.l. het Zuideinde, voor de som van 3800 gulden. Een gothieke kerk werd er gebouwd met een sierlijke toren en een ruime pastorie. 2 September 1866 werd bij machtiging van Mgr. Zwijsen de kerk door de pastoor in stilte ingewijd en de volgende dag droeg Mgr. van Kessel onder feestelijk medeleven van geestelijkheid en gelovigen er solemneel de H. Mis op. Langzaam en welberekend ging het te Meppel nu vooruit. Wat voor bloeiende parochies soms een kwart eeuw tijds vraagt, gebeurde hier in tien jaar. De pasgebouwde kerk werd opgeluisterd met drie gothische altaren, een preekstoel gedeeltelijk in dezelfde stijl vervaardigd, een schone uit steen gehouwen doopvont gesloten met een prachtig gegraveerd koperen deksel, een uit eikenhout gesneden communiebank en een gepolychromeerd beeld van St. Stephanus de patroonheilige.

Pastoor Theunissen vond een mooi kerkgebouw, smaakvol aangekleed, en een rijzige toren niet voldoende om het katholicisme in Meppel te vertegenwoordigen. Drie klokken moesten er komen om over stad en land te melden wanneer de H. Geheimen voor slechts weinig gelovigen werden gevierd. En de klokken kwamen er. Eén werd gewijd aan de Allerheiligste Verlosser, één aan de H. Maagd en één aan de kerkpatroon St. Stephanus.

Nog had men geen eigen kerkhof, maar ook dat zou er komen. Zelfs pastoor Theunissen moest er verschillende jaren over doen om dit tot stand te brengen, maar uiteindelijk gelukte het. Toen na het indienen van herhaalde verzoekschriften de stedelijke regering onder nadrukkelijk beding dat de katholieke begraafplaats 50 vierkante roeden oppervlakte zou hebben, een subsidie van 1000 gulden wilde verlenen, droeg de pastoor onder goedkeuring van het kerkbestuur zorg dat een stuk grond werd gekocht nabij de stad, doch onder de gemeente Staphorst. Weldra begon men met de aanleg van het kerkhof, liet de bodem ophogen, met rasterwerk omheinen en een kleine kapel optrekken, waarin een groot Christusbeeld werd geplaatst. Het beloop der kosten moet volgens deskundigen tot de voor die tijd hoge som van 3000 gulden zijn gekomen. Persoonlijk voltrok pastoor Theunis- sen de inwijding van deze dodenakker 19 Maart 1873. Idealen had pastoor Theunissen genoeg! Na alles wat hij tot stand bracht meende hij dat de tijd gekomen was om een Katholieke school te stichten en, wel in die tijd voor de kleine katholieke Meppeler gemeenschap. Mgr. Schaepman verplaatste hem echter naar Laren bij Hilversum, waar hij enkele jaren later (1879) gesterkt door de genademiddelen der H. Kerk op 54 jarige leeftijd overleed. Hij liet na een dankbaar katholiek Meppel en een aantal schuldeisers! Zijn opvolger pastoor G. J. Kerstens kreeg dan ook de moeilijke en niet benijdenswaardige taak om de financiële zorgen van de parochie Meppel te verlichten. Hij is daarin bijzonder geslaagd dank zij zijn grote vrijgevigheid, de milddadigheid van Utrechts Aartsbisschop en de schenking van een aanzienlijk legaat. Blijkbaar om tot een zuivere financiële verhouding te komen werd in 1876 ook de oude noodkerk op "De Tip" voor een hoge prijs van de hand gedaan. De panden stonden leeg en renteloos en een goede prijs was welkom! Bij de visitatie in 1883 merkte de Hoogeerw. Deken op dat alles prima in orde was en de financiële situatie nu gunstig was geworden.

Pastoors hebben sinds de oprichting gedurende langere of kortere tijd met veel toewijding de parochie Meppel bestuurd. De geschiedenis van deze parochie verschilt niet aanmerkelijk van andere. Er is een blijvende langzame vooruitgang geweest. Wel dient er op gewezen te worden dat het niet waar is dat katholiek Meppel haar groei zou te danken hebben aan de schoenfabriek, die vanuit de Langstraat naar hier werd geplaatst. Er kwamen een aantal Brabantse vaklui mede, doch hun katholicisme kan geen roem verdragen en ze vertrokken allen weer naar elders. Apostolisch werk is er verricht door de Elizabeths-vereniging, welke zich uitsluitend bezig hield met het lichamelijk werk van barmhartigheid de zieken te bezoeken. Zij heeft laten zien wat katholieke charitas vermag bij ziekte en dood in de huisgezinnen. Er bestond jarenlang een bloeiende K.A.B.-afdeling, welke het hare bijdroeg voor de godsdienstige en maatschappelijke verheffing van de werknemer. Het kleine aantal zielen bij de oprichting groeide aan tot 203 in 1900, 207 in 1925 en ruim 500 in 1950. Het ontbreken van katholiek onderwijs was oorzaak, dat velen Meppel weer verlieten, wanneer de kinderen schoolgaand werden. Dat in 1951 onder pastoor Paanakker een katholieke school kon worden gebouwd, doet vermoeden dat het ideaal van Meppel's eerste pastoor om door deze instelling katholiek Meppel te doen groeien in diepgang en getalsterkte, in de komende jaren werkelijkheid gaat worden.

P'astoorslijst van Meppel:

H. W. Theunissen                   22 April 1861 - 30 Sept. 1875

G. J. J. Kerstens                     22 Febr. 1887

F. A. Besselink                        26 Aug. 1899

B. A. de Wit,                            11 Aug. 1905

G. J. Reinlders,                       30 Oct. 1907

J. W. Evers,                            4 Juli 1913

J. .B. J. Kaeter,                       29 Sept. 1919

J. T,h. Roeleveld,                    Dec. 1926

J. G. Ailferink,                         20 Febr. 1934

F. A. van der Meer,                 3 Sept. 1941

H. A. Paanakker,                    5 Sept. 1941 -1953

J. Moreau                                1953 -heden.

 

Hoofdstuk 11

 

Erica 1866 - Maria Onbevlekt Ontvangen

In het populaire boekje "Het Morgenrood in de Drentse venen", schreef evangelist W. Jonker omstreeks 1885 over Erica het volgende: "Het eigenlijke Erica, waarvan de Roomse kerk het middelpunt uitmaakt, ligt ongeveer tien minuten ten Noorden van de Verlengde Hoogeveense vaart. Er staan enkele woningen en boerderijtjes. Er zijn een paar winkels. De kerk, in 1854 gebouwd, ligt lief in het groen verschoten. De oorspronkelijke bewoners kwamen meest van het overwegend Rooms-Katholieke Slagharen in Overijsel; zij hadden het er op gezet om deze nederzetting Nieuw-Slagharen te noemen; men had in die buurt immers een Nieuw Schoonebeek, Nieuw- Amsterdam, Nieuw-Dordrecht? Maar de toenmalige burgemeester van Emmen, de heer Tymes, die zo trouw de belangen zijner ge- meente behartigde en inderdaad een burgervader was, wilde van geen Nieuw-Slagharen weten en plaatste op een goede dag op de hoofdweg van het gehucht midden op de hei een bord, waarop geschilderd stond "Erica", en sinds is het Erica gebleven ook. "Evangelist Jonker vertelt hier derhalve waar de naam "Erica" vandaan komt en hoe het plaatsje er in 1885 uitzag. Maar zo was het nog niet lang geweest. In de lijst van priesters die de bediening van Erica's parochie hebben gehad, staat als eerste aangetekend de zeereerw. heer H. J. Boermans, die 13 Sept. 1866 het bericht ontving van Mgr. Zwijsen, dat hij het had goedgevonden hem met de parochiële zorg der opgerichte parochie te Nieuw-Amsterdam te belasten." Er was hier niets dan heide en water te vinden; door het aanhoudend regenen was het veen geheel doorweekt, doch de komst gelukte van Nieuw Schoonebeek uit met lange waterlaarzen!", aldus genoemde lijst. En pastoor Boermans heeft zelf ook enkele aantekeningen gemaakt die wel erg duidelijk laten uitkomen dat Erica 100 jaar geleden alles behalve begerenswaardig was. Hij schrijft: "Deze parochie die vroeger behoorde tot de parochie van Nieuw Schoonebeek, werd onder de titel van Onze Lieve Vrouw Onbevlekte Ontvangenis opgericht door Z.D.H. J. Zwijsen, aartsbisschop van Utrecht, Apostolisch Administrator van het Bisdom 's Hertogenbosch, den 13den September 1866. Deze veenstreek was op de hoogte van - of in de omtrek, waar thans de kerk en pastorie staat, in het jaar 1863 nog geheel en al onbewoond. De eersten die hier een hutje opsloegen, de wed. H. Korterik en J. H. Veltrop, waren van Slagharen aangekomen; daarna verscheen hier en daar een hut, die uit dennen en plaggen samengesteld, in een dagwerk gebouwd werden.

Pastoor Holtkamp, die de toen nog zeer uitgestrekte parochie Nieuw Schoonebeek bestuurde, had aan Mgr. van Kessel te Zwolle, de Deken van Drente, een uitvoerige brief geschreven, waarin hij een nauwkeurig verslag gaf van zijn uitgestrekte gemeente en er een kaart bijvoegde, waaruit duidelijk bleek, dat vooral in de winter een bediening vanuit Nieuw Schoonebeek een onmogelijkheid was. Immers niet alleen te Erica en Nieuw Amsterdam, maar zelfs op het Compascuum, ruim een uur achter Nieuw Dordrecht, vier uur afstand van Nieuw Schoonebeek, stonden een menigte keten door Katholieken gebouwd en bewoond. Pastoor Holtkamp schreef in deze brief verder dat in de korte dagen, langs ongebaande wegen door het veen, waar men bij nat weer tot aan de knieën doorzakte, het hem volkomen onmogelijk was om de zieken de genademiddelen der H. Kerk te brengen. Ja zo schreef hij letterlijk: "Twee malen heeft het me bijna het leven gekost. Eens kwam ik 's avonds om elf uren thuis en eens 's nachts van Zaterdag op Zondag, na herhaalde malen onder water te zijn geweest, afgemat en doornat te huis."

Neen zo kon het niet langer. Mgr. van Kessel bepleitte het voorstel van Nieuw Schoonebeek's pastoor en er kwam een parochie te Nw. Amsterdam in naam, in werkelijkheid te Erica. 28 October 1866 werd door pastoor Boermans de eerste H. Mis in de noodkerk gelezen.

Precies een jaar later wederom op de feestdag van de apostelen Simon en Judas 1867 werd in het nieuwe kerkje voor het eerst de H. Mis opgedragen.

Wat behoorde zoal tot de parochie Erica van pastoor Boermans? Ten Noorden en Noord-Oosten grenst de parochie aan Zandberg, ten Oosten aan het Bisdom Osnabrück, ten Zuiden en Zuid-Oosten aan Nieuw-Schoonebeek, ten Westen en Zuid-Westen aan Coevorden. Zij bevat de gehele burgerlijke gemeente Emmen, echter zonder het kerkdorp Roswinkel met deszelfs grondgebied, wijders de gehele burgerlijke gemeente Sleen, benevens een gedeelte van de burgerlijke gemeente Dalen. De gehuchten onder deze gemeente behorend zijn: Westenesch, Noord en Zuidbarge. Weerdinge, Angelslo, Den Oever, Nieuw Amsterdam, Nieuw Dordrecht en het Compascuum.

Het was derhalve een geweldige uitgestrektheid, en voor wat de venen aangaat, was er heel weinig aantrekkelijks. Maar in die dagen waren er meer streken in Nederland, welke als woonplaats niet in trek waren. Pastoor Boermans vertrok van Erica, na hier enkele moeilijke jaren te hebben meegemaakt, naar Lutte, "een achterbuurt in Twente", volgens een aantekening van zijn opvolger.

Dan komt pastoor Vroom, een groot pionier van Z.O. Drente, wiens naam onlosmakelijk verbonden is met de parochies Erica en Compascuum, die met grote toewijding en vroomheid, als kenner van mensen en plaatselijke toestanden hier allervruchtbaarst werkte. Hij trok over de venen bij dag en nacht, legde op kaart vast de namen van alle gezinnen en tevens tekende hij de plaats van herkomst aan van ieder afzonderlijk. Deze aantekeningen zijn alle bewaard en zijn kostbare gegevens voor de geschiedenis van z.o. Drente. Op Compascuum woonden in 1872 Schoemakers, Kramer, Soelman, Sandman, Nieters, Ottens, Teiken, Schalting, Haitel, Borghuis, Bentlage, Brinkman, Keuter, Müter, v. d. Aa, Soelman, Krüger, Bos, Többen, Scholten, Pranger, Heine, Ameln, Rolfes, Tholen, Schulte, Feringa, Hoffard, Lubbers, Husers, Tholen, Schreurs, Wessels, Robben, Fischer, Soelman, Oomen, Kemper, Berendsen, Wilken, Hartman, Koop, Geroes, Berendsen, Gebbeken, Westen, Soelman, Lubbers, Feringa, Luttel, Borgman, Husers, Jansen, Reis, Book, Veltrop, Büter, Broekman, Robben, Gerwick, Wubkes, Kuihl, Albers, Brunner, Jasken, Bos, Buurman, Berken, Brüning, Broekman, Bolmer, Heinen, Hemel, Ras, Luttel en Kocks.

Op Nieuw Dordrecht woonden in 1872 Hüsers, ter Haar, Mensing, Jansen, Lubbers, Koop, Conen, Hoge, Veltrop, Lovers, Gozevoort, Wubkes, Broekman, Gebbeken, Nusse, Sets.

Bij Emmen, Westenesoh, Noord-en Zuid Berge: Tempelaars, van Mook, Gerlach, Scholtens, Wolters, Franken, Snieders, Schepers, Kramer, Moorman.

Op Erica: Tim, Veltrop, Wittendorp, Tappel, Rohlinik, Buseman, Vinkers, Benkers, Schepers, Peters, Vaarweg, Schnieders, Broekman, Bert, Roeven, Plas, Töler, Wehkamp, Höppe, Wehkamp, Peters, Wijermars, Maatje, Veltrop, Juster, Slepers, Berendsen, Rohlink, Stout, Kuhl, Bruns, Sibum, Berendsen, Wehkamp, Sommer, Bakker, Brouwer, Wesselink, Heijnen en Ellenbeek.

Aan de Zuidzijde van het Hoogeveense kanaal woonden: Staarman, Lankhorst, Blauwgeers, Assen, Middendorp en Sibum.

Amsterdamseveld aan de Zuidzijde van het Dommerskanaal: Sibum (3 gezinnen), van Os, Peters, van Limbeek.

Tussen de kanalen: Lovers, van Ommen, Prinsen, WesseIs, Wesselink, Moes, Vos, Wittendorp, Blauwgeers en Veltrop.

Aan de Noordzijde van de Hoogeveense Vaart: Masenier, Hijeman, Postema, Kröze, Kerkhof, Jansen, Pelekers, Meijer, Enkt, van Omen, Buseman, Waanders, Korten, Binkhuis, van Leeuwen en Bückner.

Over deze kinderrijke gezinnen, wonend op het onafzienbare bovenveen, werd pastoor Vroom aIs herder aangesteld, met als standplaats Erica. Het was voor niemand in die dagen aantrekkelijk, ook voor hem niet en hij beschrijft het zelf heel eerlijk: "Na mijn aanstelling, in Ulft (Gld.), waar ik kapelaan was, ontvangen te hebben, maakte ik geen grote haast om mijn schreden naar deze niet Zeer aantrekkelijke plaats te richten, ik deed zelfs de moeite niet uit een zekere pathie - of dit anti- of sympathie was moet ik aan de lezer overlaten - om aan den goedlhartigen heer Boermans, die reikhalzend zijn opvolger verbeidde, om aan dezen de overtollige meubels over te doen, te schrijven, dat aan mij de beurt gekomen was om dit huis in pastoors waardigheid te moeten bewonen. Deze mijn onverschilligheid had zowel voor de gewezen als voor den nieuw benoemden pastoor zeer nadelige financiële gevolgen. Voor den pastoor Boermans, die, daar hij mij niet kende, zijn meubelen moest inpakken en versturen naar Lutte, een achterbuurt in Twente, voor mij, wijl toen ik Zaterdagsavonds hier aankwam, ik het huis schoon en ledig vond."

Op reis naar zijn nieuwe standplaats deed pastoor Vroom de gastvrije pastorie aan van de Paters Franciscanen te Coevorden. Dezen vertelden hem, hoe het er zoal op het veen uitzag en de goede man zonk het hart bijna in de schoenen. Maar het viel nogal mee, toen hij te Erica aankwam. Wel was de pastorie helemaal leeg en had hij geen enkel meubelstuk, doch enkele parochianen gaven hem te eten en zorgden voor een bed. Het was Zaterdagavond. Des Zondags hield hij zijn begroetingspredikatie en ging 's Maandags op reis naar Pekela, waar zijn vader woonde, om meubels te bestellen. Eind van de week was hij weer terug, de meubels zouden worden gestuurd. Successievelijk kwamen dezen, doch de verzending was zo duur, dat het wel leek of ze opnieuw moesten betaald worden. Dit was het moeilijke begin van het merkwaardig vruchtbaar apostolaat van pastoor Vroom te Erica.

Pastoor Vroom begon met 't navorsen van Erica's katholiek verleden - het was nog maar enkele jaren oud - en legde dit vast op papier. Zo weten we van hem dat kerk en pastorie aldaar gebouwd werden in 1867 onder pastoor Boermans, nadat eerst enige tijd een noodkerk had dienst gedaan. Bestek van kerk en pastorie werden gemaakt door architect Trooster uit Zwolle, aannemer was Weertman uit Coevorden voor nog geen 18.000 gulden, en Vosman uit Zwolle werd tot opzichter aangesteld. Hoe kwam het geld bijeen voor de bouw? Mgr. Zwijgen gaf 10.000 gulden, de aartspriester-deken van Kessel 1000 gulden, de regering van Zijne Majesteit 5000, en de provincie Drente 2000, samen 18.000 gulden.

Vervolgens trok pastoor Vroom op verkenning uit over de uitgestrekte venen. Zo kon het niet blijven, en omdat dit onafzienbare gebied niet door één geestelijke kon bewerkt worden en omdat de katholieken van Compascuum veel te ver van de kerk woonden en over het natte veen de wegen voor hen onbegaanbaar waren. Hij had gehoord dat er plannen waren om te Compascuum een kerk te bouwen. Terstond heeft hij zich met alle energie gegeven aan de voltooiing van dit plan. Compascuum kan pastoor Vroom niet dankbaar genoeg zijn voor zijn herhaaldelijk pleiten bij de kerkelijke instanties, voor zijn moeite-volle tochten, voor zijn tactvol en geduldig doorzetten, zodat deze parochie enkele jaren later kon worden opgericht, geheel volgens de ideeën van pastoor Vroom, tot heil van Compascuum's katholieken en eveneens tot groot voordeel van de parochie Erica. Hij beschreef dit alles uitvoerig in het boek "Compascuum" dat sinds 1873 aldaar wordt bewaard.

De noodkerk waaide in 1870 bij een vrij sterke stormwind om. Men wilde deze herbouwen als bergplaats, doch pastoor Vroom wist gedaan te krijgen dat dit onooglijk geval niet weer werd opgericht, men bouwde een nieuwe schuur achter de pastorie en de ingang van de pastorie werd in het midden gelegd. Dan komt het jaar 1871. De ijverige pastoor vond de omgeving van kerk en pastorie vrij troosteloos. Met zijn parochianen begon hij aan het omspitten van de grond rondom de kerk, liet een vijver aanleggen en begon met het planten van het Ericase kerkbos tot vandaag een sieraad voor de verre omgeving. Dit bos had de volle aandacht van geheel zijn pastoraat. Van heinde en ver werden bomen aangevoerd, dan weer kreeg hij wat planten gratis, dan weer kocht hij er, en er stond geen boom in het mooie bos of elke boom en struik werd door hem persoonlijk geplaatst en geplant. Hij was deskundig in bosaanplanting en had een goede smaak zodat reeds enkele jaren daarna het groene bos een heerlijke oase was op de kale hoogveen vlakte. Het volgend jaar nam hij de bedelstaf weer te hand en eind van het jaar tekent hij aan: "In het najaar van 1872 collecteerde ik in Friesland, Dokkum, Leeuwarden, Franeker en Harlingen en de opbrengst werd veelal door het omwerken der gronden en het aanplanten van hout doelmatig besteed, zodat uit de wilde gronden in een paar jaar tijds een heerlijke Engelse tuin werd aangelegd".

Zoals we reeds schreven, werd verreweg het meeste werk door hemzelf verricht. Alle eiken, iepen en dennebomen werden door hem persoonlijk geplant, verder alle vruchtbomen, alle berkebomen en zonder uitzondering al het struikgewas, b.v. lusters etc., die door hem bij zijn vrienden tussen Zwolle en Deventer, vooral te Heino en Liederholthuis werden gecollecteerd. De ontbrekende werden aangekocht. Ook werden door pastoor Vroom alle zoden langs de paden persoonlijk gelegd en eveneens werd het groen - daar hier nog niets te vinden was - uit kweken (rad. graminis) geplant en gekweekt. In 1872 werd het grond,bezit - drie bunder - nog uitgebreid door schenkingen van Ottens uit Heseper Twist, Stofhuis uit Neuenhausen, Borg en Swieters van Nieuw Schoonebeek en onmiddellijk werd dit door Engelse aanleg met het bezit van Erica's kerkbestuur verenigd.

Over het ontstaan en de geschiedenis van Erica's kerkbos valt een boek te schrijven. Het is het blijvende en levende monument voor pastoor Vroom, de zwoeger Gods in Drente, in de tweede helft der 19de eeuw.

Het volgende jaar bereikt hij het ideaal dat Compascuum een eigen parochie wordt en de zeereerw. heer Th. Klaver daar als pastoor wordt geïnstalleerd. Dan wordt een nieuw orgel aangeschaft waarvan de gelden door de arme parochianen zelf zijn betaald en Hemelvaart 1874 trekt voor het eerst de processie door zijn schepping, het kerkbos, hetgeen zo tot stichting van allen was, dat men 15 Augustus opnieuw trok en bepaald werd dat dit jaarlijks zou gebeuren. Nadat nog de hele kerk was gepolychrimeerd vierde pastoor Vroom onder hartelijk medeleven van velen zijn zilveren priesterfeest te Erica. De Aartspriester van Kessel was zelfs overgekomen uit Zwolle evenals de zeereerw. heer Aukes, secretaris van het Aartsbisdom, uit Utrecht. De parochianen schonken een klok in de toren cadeau met het opschrift "Moedermaagd, zonder smet ontvangen, bescherm de bewoners van Erica". Het wemelt van belangrijke gebeurtenissen in de nu volgende jaren welke de aandacht van de parochie hadden, o.a. eerste H. Mis van de eerw. heer Savenije, O.F.M., pastoor Vroom wordt voor de rechtbank te Assen gedaagd omdat hij clandestien huwelijken zou hebben ingezegend, doch zonder bewijs vrijgesproken, het pannen dak van kerk en pastorie wordt door een van lei vervangen, het haveloze kerkhof wordt opnieuw aangelegd, er komt een nieuw orgel, Mgr. Schaepman dient het H. Vormsel toe, het jubileum wordt gevierd, uitgeschreven door Paus Leo de Dertiende, wegens zijn verheffing op de Pauselijke Troon, er wordt een Missie gepredikt door de Paters Capucijnen, er komt een nieuwe doopvont en daar de kerk te klein werd, werden nieuwe plaatsen bijgemaakt. Dit alles en nog veel meer gebeurde tijdens het pastoraat met bijzondere verdiensten van pastoor Vroom, voordat hij 14 Mei 1877 werd overgeplaatst naar Bedum.

Dan komt in Erica de Zeereerwaarde heer J. H. Geerdes, geboortig van Dedemsvaart, wiens voorvaderen uit dezelfde streek kwamen als de Ericase kolonisten, het pastoraat uitoefenen. De moeilijkste jaren zijn nu voor Erica voorbij en pastoor Geerdes is er graag. Daar hij nogal eens ziekelijk was, kreeg hij gedurende lange tijd de Eerwaarde heer Kleinschmit, geboortig van Sneek, een oud-Zouaaf, als assistent. Wat er dan zoal gaat gebeuren, gaat parallel met de kwantitatieve en kwalitatieve groei der parochie, waar dan al veel boekweitboeren veenarbeider moeten worden, de boeren zelf wat royaler kunnen gaan leven en er een middenstand ontstaat. Temidden van de kolonisten vestigden zich lieden die een vak machtig waren en meestal tevens een winkel dreven. Het café, "De Kroeg" genoemd, en speciaal de stille kroegen hebben er jarenlang een florerend bestaan gehad.

Hoewel we veel goede dingen van Erica's bewoners uit het verleden kunnen zeggen, evenals van degenen die de omliggende plaatsen koloniseerden, mogen we toch niet verzwijgen dat een ongeregelde gehechtheid aan de zwaar alcoholische dranken bij velen, niet het minst bij het jongere geslacht, hoogtij vierde. Het blijft een grote verdienste van de katholieke geestelijkheid van Z.O. Drente in het verleden, dat ze tegen dit misbruik zich met hart en ziel heeft verzet, niet alleen een negatieve houding aannemend in het te verbieden, maar positief te werken door ontspanning en aan vrijetijdsbesteding aandacht te schenken. Erica heeft dit altijd gedaan door godsdienstige, culturele of sociale verenigingen in de plaats welkom te heten, zodat er wel nauwelijks een vereniging is geweest of nog is, die leden zou kunnen krijgen in deze parochie, en het niet gepland is geworden.

Om de tien jaren kwamen er paters de Missie prediken en het was altijd onder grote toeloop van volk, met dit verschil dat jaren geleden de paters grotere offers moesten brengen dan nu, omdat het bereiken en verlaten van Erica wegens de slechte verbindingen over het veen een groot karwei was en de gelovigen door het trouw bezoeken van de morgen en avondoefeningen, komend langs onbegaanbare wegen en steeds in het wintergetij, wel een heel bijzondere offervaardigheid aan de dag legden. Het jaar 1904 bracht enige veranderingen. Klazienaveen was zodanig bewoond geworden, dat een eigen kerk nodig bleek. De herders van Schoonebeek, Compascuum en Erica konden het niet eens worden over de plaats waar deze kerk wel moest komen. Erica's zienswijze, nl. dat de plaats “op of in de nabijheid van de Dortsebrug" het geschikst was, won het. De vergroting van de eigen kerk behoefde nu niet door te gaan, daar velen voortaan in Klazienaveen konden kerken. Mei 1906 draagt pastoor Lubbers de eerste H. Mis op, geasslisteerd door de heren Vinke en Weenink, in het splinternieuwe parochiekerkje te Barger Oosterveld. Erica verloor aan deze nieuwe parochie Zuidbarge, Emmen en alle parochianen die aan de overkant van het Oranjekanaal woonden. Zodra het confessioneel onderwijs gelijke rechten kreeg in onze eeuw en overal katholieke lagere schoolen werden gebouwd, bleef Erica in deze niet achter. De bijzonder lange en strenge winter van 1923 op 1924 belette wel een vlugge afbouw, doch 3 November 1924 kon de St. Gerardusschool haar vruchtbaar werk in de parochie beginnen.

            In 1928 volgde opening van de R.K. Bewaarschool. Erica's parochie groeide; ondanks dat Klazienaveen, Barger Oosterveld en Amsterdamseveld een eigen kerkgebouw hadden gekregen, bleef de moederkerk te klein. Belhalve dat werd ze oud en de tribunes, in 1931 geplaatst, konden geen oplossing bieden. 13 Maart 1933 moest dan ook de aanbesteding plaats hebben van een nieuw kerkgebouw, dat gegund werd aan de Gebr. Brons uit Almelo voor bijna 38.000 gulden. Men moest zich tijdens de bouw behelpen met een noodkerk, doch kon ook nog juist voor Kerstmis van datzelfde jaar de mooie nieuwe

parochiekerk in gebruik worden genomen. In Januari van het volgende jaar werden de deuren geopend van het nieuwgebouwd parochiehuis, dat voor Erica met zijn record van verenigingen wel bijzonder in een behoefte voorzag. Tot slot nog enkele gegevens uit de statistieken van deze parochie. Erica telde in 1866 160 communicanten, er werden er in dat jaar 4 gedoopt en er stierf er 1. In 1872, 669 communicanten, 30 doopels en 11 sterfgevallen. Na de scheiding van Compascuum in 1873: 315 communicanten, 36 doopsels en 14 sterfgevallen. In 1900: 1210 zielen, waarvan 765 communicanten. Na de afscheiding van de parochie Klazienaveen in 1904 nog 668 communicanten en na de afscheiding van Barger Oosterveld in 1906 nog 762 communicanten. Tot op heden groeide dit getal jaarlijks, evenals het geestelijk leven en de sociale welstand van Erica.

Pastoorslijst van Erica:

H. J. Botermans,                     October 1866 - September 1869

A. O. N. A. Vroom,                 September 1869 - Mei 1877

J. H. Geerdes,                        Mei 1877 - April 1889

H. J. Rosendaal,                     April 1889 - December 1898

W. J. M. Ketelaar,                   December 1898 - Mei 1905

J. L. J. Peters,                         Mei 1905 - December 1913

W. G. J. Hoogveld,                 December 1913 - Juni 1921

H. W. van Soest,                     December 1921 - October 1930

H. H. R. van Esveld,               October 1930 - Maart 1942

H. A. A. Ninteman,                  April 1942 - Juli 1949

J. M. Ch. Kwanten,                 Juli 1949 - Augustus 1950

J. A. M. van Kesteren,            Augustus 1950 - heden

 

 

Hoofdstuk 12

Bargercompascum 1873 .St. Jozef

Bij gelegenheid van het 75 jarig bestaan van de St. Jozefparochie te Bargercompascuum schreef de heer J. B. Kuis een parochiegeschiedenis waarin hij ook een hoofdstuk opnam getiteld "Van gesloten tot vrije gemeenschap". Hij behandelt hierin de levensomstandigheden en gewoonten der eerste bewoners van Compascuum en het lijkt ons goed deze hier te laten voorafgaan. Bargercompascuum, aldus de heer Kuis, vormde met de Maatschappij samen, en ook elk deel weer ieder op zich, een gesloten gemeenschap, die uit de aard der zaak vanzelf ontstond. Waren immers door de geïsoleerde ligging van de kolonies, want geen enkele goede weg verbond hen met de buitenwereld, niet allen op elkaar aangewezen? Bij alle werkzaamheden en moeilijkheden, bij leed en rouw hadden ze elkaar nodig en niemand onttrok zich aan die naoberplicht. Er ontstonden buurtschappen, die volgens een vast systeem van rangvolgorde in de buren, hulp boden, vooral bij overlijden. Deze buurtschappen hebben de tijden overleefd. Toen de eerste bewoners in Maatschappij en Compascuum kwamen, werden aanvankelijk heel primitief de woningen opgebouwd, waarbij de een de ander hielp. Niet ieder was hierin echter even bedreven, zodat er van het begin af al verschillen waren op te merken. Op een paar lage wallen van zoden werden enige dennenstammen, meestal drie, aan elke kant schuin omhoog gezet en van boven met elkaar verbonden. Daar overheen werden, overdwars, dunnere berkenstammetjes aangebracht, waarop heideplaggen kwamen te liggen. Bovenin bleef steeds een opening vrij voor de rook. Schoorstenen kwamen pas later en waren dan ook nog van hout. Ook vaatjes werden er vaak voor gebruikt. In de voorzijde, die eveneens uit plaggen was gemaakt, soms gedeeltelijk uit planken bestond, werden kleine vensters aangebracht. De deuropening was gewoonlijk in het midden van een der zijwanden; om de hoogte te krijgen iets verder naar binnenspringend. Deuren en vensters, en ook de zwaardere balken, waren vaak afkomstig van een of ander afbraakje verder weg. De veenbodem in de woning werd al spoedig met een laag leem verhard, dat over de Heerenstreek van Nieuw Dordrecht werd gehaald. Zelfs in de laatste tijd ging men nog wel op leem uit naar Bargeroosterveld, waar de sloot om het kerkhof een vindplaats was. De woning bestond aanvankelijk uit één vertrek en herbergde zowel mens als dier. Denken we ons alles goed in, dan vinden we het vanzelfsprekend, dat er in deze woningen soms wanhopige toestanden heersten. Het water voor dagelijks gebruik werd gehaald uit zelfgegraven putten in de veenbodem. Dit water had een donkerbruine kleur en was niet ongezond, maar niet buitengewoon geschikt voor de was. Het was echter aanvankelijk een hele luxe als men over een regenton beschikte, want dit veronderstelde pannen en goten! De voeding bestond meestal uit roggebrood, dat aanvankelijk van Hebelermeer werd gehaald. Vermoedelijk had Vocks hier de eerste bakkerij in de Maatschappij. Bakker Jan Westen liet een bakkerij en molen bouwen, maar ging na enkele jaren failliet. Bij de voeding was echter de permanente armoede van grote invloed, zodat vaak driemaal daags de aardappel de hoofdschotel vormde, soms zelfs dooreengestampt met water en wilde groente. Op de boekweit waren ze zuinig, dit toch was bestemd om, zo vaak de gelegenheid zich voordeed, in geld te worden omgezet. En wat er gedronken werd? Jammer genoeg meer sterke drank dan de geldpositie kon lijden. Moeder de vrouw of Böppe (grootmoeder) brandde ook nog koffie, vaker echter van rogge dan van echte koffiebonen. Er waren veel stille kroegen en de hierdoor bevorderde drankgewoonte heeft de vooruitgang van velen geremd. Baar geld was er jarenlang schaars op Maatschappij en Compascuum. Er waren twee wettige vergunningen n.l. van J. B. Wilken en G. Schoemakers. Ondanks alles werden de woningen geleidelijk aan groter en beter.

Naar gelang de welstand der bewoners in langzaam tempo toenam, verscheen een stenen onderbouw, een stenen of zelfs houten vloer en timmerde men vertrekken en bedsteden af. Om de vloer een fraai aanzien te geven werd er geregeld geel zand gestrooid. Stro werd hier en daar gedeeltelijk vervangen door dakpannen. Het gezegde: "In 't Old Compas is geen spieker of steen bekend", was na een jaar of zes al niet meer waar.

Evenmin was het toen nog mogelijk dat, terwijl het bruidspaar naar Emmen of naar de kerk was, de buren de woning opbouwden, of het zal dan als een tijdelijk onderdak bedoeld geweest zijn. Door de verveners werden later (omstreeks 1910 en daarna) op het boven veen zowel als op de dalgrond nieuwe arbeiderswoningen gebouwd. Voor grote gezinnen (en Barger-Compascuum had steeds het hoogste gezinsgemiddelde, n.l. ongeveer 6), was het in deze woningen ook vaak nog behelpen. De mensen, die dicht bij de Runde woonden, hadden een wal voor de woning aangelegd, want in de natte periode kreeg de Runde op sommige plaatsen wel een breedte van 200 tot 300 meter. Ook over de Rundebruggen kon men dan alleen maar droog aan de andere kant komen als men goede "stevels" droeg. Begon het te vriezen, dan was dit een ideale ijsbaan, evenals het Zwarte Meer. En gelegenheid maakt genegenheid, zodat de Compascumers over het algemeen goede schaatsers waren. Gelukkig was bij velen reeds voor de laatste oorlog het welstandspeil zodanig gestegen dat ze een eigen huisje konden bouwen op een met eigen geld gekocht heem op de dalgrond. Door de nieuwe bepalingen, die een komvorming bevorderen en lintbebouwing tegengaan, werden hierbij wel enigen, die niet tijdig gereed waren, gedupeerd.     Het euvel der samenwoning doet echter nu weer ontzettend veel afbreuk aan deze toe te juichen vooruitgang, zodat nog vele Compascumers verlangend uitzien naar het toenemend aantal gemeentewoningen, waarvan Compas reeds zijn deel kreeg en nog zal krijgen.

Met de hygiëne, maar ook met de medische voorziening was het aanvankelijk droevig gesteld. In een rijmpje heet het nog: "En deu oes mou, er 't lief wat zeer; dan mos de dokter van Möppen heer.. " De dokter van Haren was hier misschien nog beter bekend. Bij de geboorte van een kind ontbrak alle medische hulp en was de moeder geheel aangewezen op de deskundigheid van een der buurvrouwen. Pas in 1924 begon het Wit-Gele Kruis zijn zegenrijke arbeid. Nog heeft de naam zuster Seemann in aller oren een prettige klank Maar toen woonden de dokters nog niet dichterbij dan Klazienaveen en Emmer-Compascuum. In 1932 vestigde zich een geneesheer te Zwarterneer. In 1934 kwam ook het Groene Kruis hier werken. Voor een gebroken arm of been ging men naar de "Knoaken-dokter" in Holthausen, even over de Eems, van wie nog steeds frappante staaltjes worden aangehaald. Deze had de gave van "bezetten", wat neerkwam op het aanraken der te genezen plaatsen en het bidden van verschillende gebeden. Ook enig en te Barger-Compascuum konden dit. Thans hoort men er practisch nooit meer van. Wel stammen nog verschillende huismiddeltjes, waarvan sommigen het recept bewaarden, uit de dagen dat men geheel en al op elkander was aangewezen. Mag het "bezetten" door een of ander soms zijn uitgemaakt als bijgeloof, het aanvaarden van "veur- beduudsels" en "spouken" was dit zeer zeker. In de lange winter- avonden werden de griezelverhalen hierover, die door de allermeesten echter met een korreltje zout aanvaard werden, breed uitgesponnen. Zo waren er die beweerden dat ze het afbranden van een huis of schuur lang van tevoren hadden gezien. In alle ernst - althans zo deed men - werden zelfs de bewoners gewaarschuwd, met het oog op verzekeren tegen brandschade. Dikwijls had men ook lichten waargenomen daar waar later een weg zou komen. Dat waren dan de lichten van later te bouwen huizen (of autolampen?). En waar men zeilen zag, kwam in de toekomst een kanaal. De tram, die haar route zou krijgen van Coevorden over Klazienaveen-Noord naar Terapel, was al jaren tevoren door iemand waargenomen in de vorm van dichte zwarte schaduwen, die hem de een na de ander inhaalden.

En zo waren er legio van schaduwen, vlammende lichten, geluiden, geuren en wat al niet, die natuurlijk aanvankelijk niet goed begrepen, later terdege een betekenis bleken te hebben. Verder zag men nog vele dingen, die men niet tot de "veurbeduudsels" kon rekenen, zoals witte gedaanten; lichtjes die zich verplaatsten, het silhouet van een kalf of hond en nog vele andere vreemde verschijningen! Dit alles gaf aanleiding tot de griezeligste spookverhalen. Menigeen liepen de rillingen over het lijf, en als men tegen bedtijd (negen uur) naar huis terugkeerde was men blij als men niet alleen hoefde gaan. Vocks heeft in zijn boek "Kleine Hein" dat grotendeels hier speelt, er ook een en ander van verhaald. Ook "behekst" worden behoorde tot de mogelijkheden. Zo'n heksengeval betrof vaak een kind, bij wie in het kussen een veren krans werd gevonden. Gelukkig dat men dit bijtijds ontdekte want wee anders het kind! Die krans werd in het vuur verbrand, waardoor de heks, een of andere lelijke vrouw uit de buurt, met brandwonden zou worden overdekt. 't Was dus het veiligste, als men zich brandde, hier maar niets van bekend te laten worden, om niet voor heks te worden uitgekreten! Nog sterker was het volgende. Mensen, die oneerlijk geweest waren, liepen er na hun dood weer, omdat ze geen rust konden vinden. Familieleden gingen dan soms naar Rasfeld's Gine te Rütenbrock. Die gaf opheldering en dan kon de oneerlijkheid nog weer goedgemaakt worden, waarmede de zielerust van den overledene terugkeerde. Dat sommigen op een Maandag nooit met een nieuw werk durfden te beginnen, om geen ongelukken te krijgen, en dat men op de Kruisdagen geen bonen pootte, daar dit bonen werden met kromme koppen, was daarbij maar een kleinigheid. En zo zijn er nog voorbeelden te over, waar men nu hartelijk om kan lachen, maar die in de geïsoleerde gemeenschap van vroeger wel eens wrijving hebben veroorzaakt en door mensen "uit de stad" niet altijd waren weg te redeneren.

Zoals reeds meermalen naar voren werd gebracht was de boekweitteelt het hoofdmiddel van bestaan. De boekweit stelt geen hoge eisen aan de grond, maar is zeer gevoelig voor nachtvorsten en tijdens de bloei ook voor al te veel wind. In die tijden werden in het najaar en in de winter de voor het boekweiten bestemde stukken met "hakken" losgemaakt, hier en daar werden greppels uitgediept of opnieuw gegraven, om de bovenlaag maar zo droog mogelijk te krijgen. In het volgend voorjaar werd uitgekeken naar gunstig weer en gunstige wind om de bovenlaag in brand te kunnen steken. Uit een vuurpot schudde men de stukken vuur over het veld, verspreidde dit vuur met krabbers en schoppen en als alles vlot verliep kon men elkaar na een tijdje niet meer zien staan van de rook. Omdat dit branden practisch in de gehele omgeving tegelijk gebeurde, was de veenrookontwikkeling zo enorm, dat deze in Overijsel, ja zelfs in Gelderland merkbaar was. De veenas diende als meststof. Als het land voor het eerst gebrand werd, kon in deze as, zonder dat ploegen nodig was, de boekweit gezaaid worden. Anders was ploegen nodig. Vanzelfsprekend hadden de paarden hierbij trippen onder. Eenzelfde veld kon niet vaker dan 8 hoogstens 10 keren achtereen worden gebruikt, en heette dan doodgebrand. Was de boekweit goed en wel ingezaaid en gingen de mannen zich wijden aan het graven van eigen brandturf, dan begon de zorg voor de eventuele nachtvorsten. Was alles voorspoedig gegaan en was ook de bloei gunstig verlopen, zonder teveel wind en regen en hadden de bijen vlot hun werk kunnen doen, dan was de Compascumer dubbel blij: behalve een flink voorraadje boekweit zou hij ook nog behoorlijk wat honing kunnen oogsten. Tussen en langs de velden stonden namelijk zeer veel bijenkorven, meest van imkers onder de bewoners zelf. Nog is de bijenteelt in Compas in hoge ere!

Omstreeks "Meerkaarmse", dat was dus begin September, begon het "weitemaaien". De voorzichtig afgemaaide boekweit stond in lange rijen op het veld te drogen en werd na enige dagen naar de met leem verharde dorsdeel gebracht, onder dak of buiten, en op kleden uitgedorst. Dan zorgden de vrouwen - die trouwens ook bij de overige werkzaamheden, zelfs bij het branden, meehielpen - dat de korrels marktklaar kwamen. 0 wee als er in de oogsttijd veel regen viel! Dan moest alles in bulten worden opgetast, ongedorst, met veel kans, dat het er de gehele winter niet weer uitkwam en soms in het voorjaar waardeloos was. Zo was de bouw zeer wisselvallig. In 1871 waren de nachtvorsten oorzaak van een totale mislukking, in 1877 en 1879, zoals pastoor Klaver aantekende, was het de voortdurende regenval. In 1877 stonden er alleen bij het Zwarte Meer over de honderd bulten waar waarschijnlijk niets van terecht is gekomen. In normale tijden echter werd de boekweit partijtje voor partijtje verkocht aan opkopers te Emmen of Zuidbarge, die het te Coevorden of Groningen aan de markt brachten. Ook werd de boekweit met de andere producten door hen zelf naar Coevorden gebracht en daar op de markt verkocht. Kopers waren meestal boeren uit Dalen of Schoonebeek, die het gebruikten als veevoer. Later ging het vanaf Erica, nog later van Zwartmeer over het vaarwater met de "snikke" naar Coevorden, dat toen nog het handelscentrum van de Zuidoosthoek was, maar later veel van zijn relaties moest overdoen aan het in opkomst zijnde Emmen. Als eindelijk de kunstmest, omstreeks 1900, meer en meer opgang begon te maken en men de ervaring opdeed, dat het mogelijk was met behulp hiervan meer rogge te verbouwen, raakte de teelt van boekweit meer en meer op de achtergrond. Toen was slechts één ding nog jammer: dat zij, die als huurders waren begonnen, tot in de volgende geslachten huurder zijn gebleven op enkele uitzonderingen na.

En hiervan is de voortdurende geldschaarste de grote oorzaak geweest. We hebben in het bovenstaande voldoende toegelicht, waardoor dit werd veroorzaakt.

Toen voor de invoering van de kunstmest velen, onder de jongeren vooral, geen bestaan vonden, verhuisden er verschillende Compascumers naar Amerika, zoals in de depressieperiode van 1923 zeer velen naar Limburg, Eindhoven en Enschede zouden verhuizen. Ook verhuurden sommigen zich als remplacant, meisjes dienden al jong bij Duitse boeren als Kauheerde, ook jongens trouwens, zoals o.a. blijkt uit "Kleine Hein". Eén ding is er nog, dat niet vergeten mag worden, namelijk de aanleg van het Süd-Nördkanaal. Hier werkten ook veel Compascumers, die er goed geld konden verdienen. Dit kanaal, ongeveer 80 km lang, van Hankenfähr tot Rütenbrock, is geheel met de schop gegraven in de periode van 1870-1892. De betekenis hiervan voor Compascuum springt al uit deze jaartallen naar voren. Jammer, dat veel van het verdiende geld reeds in de Duitse Schenkwirtschaften bleef hangen, zodat Compas er weinig van bespeurde. Toch werd in die tijd de Duitse en ook de Hannoveraanse munt naast de Nederlandse munt gebruikt. Men rekende hier even vaak met groschen en pfennigen als met dubbeltjes en centen.

De veenafgraving, altijd in het wilde weg beoefend ten behoeve van de voorziening in brandturf voor eigen gebruik, begon stelselmatig kort na 1900. Vanuit het Vanechtenskanaal vorderden drie hoofdwijken steeds verder noordwaarts, met telkenjare meer zijwijken. De eerste reactie was een verhuizing van enkele gezinnen naar Bargeroosterveld, waar dank zij de toepassing van kunstmeststoffen het boerenbedrijf kon worden voortgezet. Verschillende van de oude bewoners echter hebben het niet meer gelaten bij de wilde graverij, maar zijn van lieverlede ook in de regelmatige turfput terecht gekomen en raakten zodoende boer af. Ze maakten hierdoor al de ups en downs van de arbeidsmarkt mee. Reeds kort na 1920 kampte de gemeente Emmen met het werkloosheidsvraagstuk, zodat de uitgravingen voor de straatwegen reeds in werkverschaffing werden uitgevoerd. Ja, oud-Compascumers kwamen zelfs terecht in Witteveen en Slenerzand. Vaak waren het de pastoors die zowel over de geestelijke als de materiële zijde van de kwestie met de autoriteiten confereerden en zekere successen boekten. Pastoor Bergervoet ijverde al voor objecten dichter bij huis en pastoor Schweigmann fietste naar Emmen om de grensgangers niet de dupe te laten worden van valutaverschillen.

Nu heeft ook het veen zijn tijd gehad, al wordt er nog gegraven en gebaggerd, maar de nieuwere tijden brengen nieuwe problemen mee, maar het vitale volk van Compas kan deze problemen aan en zal ze met de haar eigen gemeenschapszin weten op te lossen, tot heil van haar bewoners.

In de tweede helft der 18e eeuw nam de Vorstbisschop van Munster het initiatief tot kolonisatie van het bovenveen op het grote Boer-tangermoeras. Hij had hiermede een tweevoudig doel. Eerstens zouden vele eenvoudige gezinnen een bestaan vinden en vervolgens vond hij een bewoonde grens de beste verdediging die men zich denken kon. Zo ontstonden aan de Drentse grens in Duitsland omstreeks 1790 een veertiental nieuwe bovenveenkoloniën, nl. Neurhede, Neudresum, Neusustrum, Twist (Heseper en Rühler Twist), Schwartenpohl, Neuverszen en Tunnel, Hebelermeer, Rütenbrock, Barenfeer, Hahnentange, Schwartensenberg en Lindloh, Neudörpen, Neulehe, Neuaremberg, Neuvrees, Neubörger en Breddenbörg. De kolonisten hiervan kwamen uit alle delen van het Duitse rijk en er wordt zelfs gezegd dat er Hollanders en Brabanders bij waren. Dit zijn de plaatsen waar de Katholieken van Oost-Drente hoofdzakelijk vandaan stammen. Zij zochten immers bij hun boekweitcultuur steeds nieuwe venen en vonden die in overvloed in Oost-Drente. De Katholieken van Bargercompascuum stammen hoofdzakelijk uit Rütenbrock, Wesuwe en Hebelermeer. Ook Zandberg en Slagharen leverden hun aandeel, doch ook dit waren mensen die zelf of in hun voorouders uit de Duitse grensstreek kwamen. Wanneer we ons afvragen wie deze kolonisten tot een parochiegemeenschap samenbond, dan komt de naam van pastoor Vroom, een der grootste figuren uit de laatste honderd jaar voor Katholiek Drente, allereerst daarvoor in aanmerking. Hij was de zoon van een zakenman in Nieuwe Pekela, werd te Warmond in 1850 priester gewijd en kwam 14 September 1869 als pastoor naar Erica. Zeker kreeg hij een zware taak, want in die dagen werd Erica de moeilijkste parochie van heel het Aartsbisdom genoemd. Hij zag als een der noodzakelijkste dingen een eigen parochie voor de Compascumers, voor wie het gevaar niet denkbeeldig was, dat ze wegens al te grote afstanden met onbegaanbare wegen steeds minder zouden kerken en in het Geloof zouden verslappen. In Utrecht kon men het geval Bargercompascuum moeilijk bekijken en de Aartsbisschop was van mening, dat het een Rectoraat moest worden, evenals Ter Apel van Zandberg. Er zou dan een kapelaan worden benoemd in Erica, die des Zondags de H. Mis zou lezen te Bargercompascuum en er de H. Sacramenten zou toedienen. Gelukkig dat hier nooit iets van terecht kwam, want de kapelaan van Erica zou vaker des Zondags niet in Barger-compascuum zijn geweest dan wel, daar een groot deel van het jaar een onmetelijke moerassige veen- en watervlakte Compas van Erica gescheiden hield. Pastoor Vroom wenste zich eerst goed op de hoogte te stellen en ging naar Bargercompascuum. Meer dan drie uren moest hij daarvoor lopen en baggeren over de veenwegen en kwam afgemat, koud en nat aan bij Janberend Wilken, die zich als herbergier, winkelier en boekweitboer aldaar had gevestigd. Hier wordt aan de haard alles breed en diep besproken en na thuiskomst laat hij de Aartsbisschop weten, dat zijn mening is dat de kerk moet komen te staan in het midden van Compascuum en wel in de nabijheid van de school, aan de weg, die van N. Dordrecht het Compascuum doorsnijdende tot aan de Pruisische grenzen loopt. Vervolgens bepleit hij een zelfstandige parochie op te richten en geen rectoraat en bovendien Nieuw-Dordrecht (het huidige Klazienaveen en Bargeroosterveld) niet bij Erica te laten, maar te voegen bij de nieuw op te richten parochie, en omdat ze er dichter bij liggen en omdat de verbindingswegen beter zijn. Alle drie voorstellen werden door Utrecht echter niet aanvaard en de opdracht bleef het bouwen van een kapel met een kamer, waar Erica's kapelaan kon logeren. Pastoor Vroom bepleitte nogmaals zijn zienswijze, waarop hij wel geen direct antwoord kreeg, doch het feit dat in 1873 de parochie Bargercompascuum werd opgericht overeenkomstig de inzichten van pastoor Vroom, doet ons vermoeden dat zijn zienswijze toch bij nader bekijken als de juiste werd beschouwd.

Maar het was nog geen 18 Jan. 1873, de oprichtingsdatum van de parochie Bargercompas. Eerst zouden er nog heel wat brieven geschreven, heel wat conferenties gehouden en moeizame en afmattende tochten gemaakt moeten worden. 1870 was ook al geen gunstig jaar om op te schieten want de Aartsbisschop Mgr Schaepman, woonde het Vaticaans Concilie te Rome bij en in die tijd werden er geen beslissingen hier genomen. De hoogeerw. heer Deken kon wegens de slechte wegen Erica niet eens bereiken, laat staan Bargercompascuum. Maar in de tweede helft van 1870 was hij op kerkvisitatie te Erica en maakte toen ook met pastoor Vroom via Zuidbarge, Den Oever, Bargeroosterveld de tocht naar 't Compas. Bij Janberend Wilken werd weer vergaderd, een stuk terrein in ogenschouw genomen en plannen besproken. Men was nu toch op reis en ging meteen maar even door om de nieuwe Maximiliaankerk te Rütembrock te bekijken. Er ging een voorstel naar Utrecht om 11 bunder grond te kopen. Het werd goedgevonden en er kwamen nog enkele voorstellen bij. Monseigneur wilde nl. de grond onder goede leiding laten bewerken en dan geschikt maken voor de boekweitverbouw. De Bisschop zou zelf het zaad bekostigen en de parochianen moesten gratis hun arbeidskrachten leveren. De opbrengst zou dan zijn voor de nieuwe kerk. Pastoor Vroom die dit de boeren voorstelde kreeg te horen dat het beter was de grond te verhuren dat zou meer opbrengen. Utrecht hield vast aan het plan dat was voorgesteld. Daar stond de goede pastoor Vroom in het verre eenzame veengedeelte van Drente. Hij liet zijn kerkelijke overheid weten dat hij direct niet kon vergaderen daar tussen Erica en Compascuum alles blank stond. Toch gelukte het hem kort daarna de Compascumers bij Wilken bijeen te laten roepen, op dezelfde morgen waarop hij nog een elders ongekende begrafenis moest doen te Erica. Het betrof een oude vrouw uit Nieuw Dordrecht die hij vier dagen tevoren nog met grote moeite had kunnen bedienen. Men kwam uren te laat met het lijk aan de kerk. Vier mannen droegen de kist, die met touwen op een ladder was vastgebonden. Van onder tot boven was de kist met modder bespat; ze hadden nu eens het lijk gesleept, dan weer gedragen en daarna moest pastoor Vroom naar Compascuum om te vergaderen. Er kwam nu een ander voorstel nl. om voor de betaling van 3 bunder tegen Mei te willen zorg dragen en om voor de omhakking van de negen bunder te willen zorgen. Bovendien werd besloten een colecte te houden in Rütenbrock, Haren, Wesuwe en Hebelermeer en eventueel nog in andere gemeenten. Er volgde een periode van bewonderenswaardige ijver van pastoor Vroom die de Compascumers achter zich wist en 1 Mei 1871 kon de koopprijs betaald worden voor de aangekochte grond. Maar nu werd pastoor Vroom ziek en hij ging geruime tijd naar zijn ouderlijk huis te Nieuwe Pekela om weer op krachten te komen. Maar in het begin van 1873 was alles in orde en kwam de oprichtingsbrief met de aanhef: "Er wordt in de gemeente Emmen een nieuwe parochie opgericht, die de naam draagt van het Compascuum en gesteld wordt onder het patronaat van den H. Jozef". Pastoor Vroom moet toen wel een der mooiste dagen van zijn leven hebben beleefd. 17 April d.a.v. kwam de eerste pastoor Th. de Klaver naar Compascuum en werd met grote feestelijkheden ingehaald. Iedereen vierde dit feest mee. Nadat de nieuwe pastoor zijn parochianen had toegesproken en bedankt voor de feestelijke verwelkoming, werd er bij Wilken door de mannen nog wat nagevierd, de vrouwen gingen naar huis en de kinderen werden getracteerd op school. Pastoor de Klaver had echter noch een kerk noch een pastorie. Hij kreeg gastvrij onderdak bij Janberend Wilken, een der grote pioniers van het katholiek leven in de Oosthoek, die om zijn grote verdienste op hoge ouderdom het gouden erekruis Pro Ecclesia et Pontifice van de H. Vader ontving. Voor kerk zou eerst de schuur van genoemde Wilken dienst doen, een eenvoudige schuur met stro bedekking staande dicht bij Wilkens huis.

Over deze eerste H. Mis op Compascuum's bodem schrijft de heer Kuis: "Pastoor de Klaver las de eerste H. Mis in het nederige schuurkerkje op de wijde veen vlakte op Zondag 20 April 1873. Slechts het "priesterkoor" was bevloerd, de overige ruimte was leembodem. Het altaar evenals de altaarsteen waren geleend door pastoor Spitzen te Heino. Het kerkbestuur te Hebelermeer had dit geweigerd, let wel: de Kirehvorstand, niet Vicar Ahrends, want die was de goedheid in persoon! Kelk, ciborie en monstrans waren (van Zandberg. Aan ornamenten ontbrak nogal iets. De kaarsen stonden de eerste tijd op spijkers en aan de lage balken hingen een paar doodgewone petroleumlampen, waarvan de brandvlekken

nu nog worden getoond. Was het over het geheel armoedig, die lamp was eigenlijk een luxe, want in vele woningen op het Compas was de oude tuitlamp nog in ere!" Dat was het kerkje. De pastoor was, zoals we reeds zeiden, gehuisvest bij Janberend Wilken, die zijn mooiste kamer, "geplaveid met blauwe vloeren" aan de herder had afgestaan. De eerste pastoor zat daar wel eenzaam op Compascuum. Omgang had hij nogal met Vikar Ahrends van HebeIermeer, die bekend stond als een "famos Schachspieler", terwijl hij op Nederlands gebied aangewezen was op zijn collega's te Zandberg en Nieuw Schoonebeek. Wanneer ze elkaar bezochten, moesten ze altijd wel een nacht blijven logeren daar anders de verre en moeilijke tocht de moeite niet loonde. Pastoor Klaver's eerste taak was nu om voor zichzelf en voor de Heer een nieuwe woning te bouwen. Als in die dagen gebruikelijk nam hij de bedelstaf hiervoor op en trok door de Noordelijke dekenaten. De heer Molenaar uit Sneek zou kerk en pastorie gaan bouwen. De pastorie werd in onderdelen te Sneek klaar gemaakt en via het Oranjekanaal zo dicht mogelijk bij het Compascuum gebracht. (Praefaricated house!!). 10 Augustus lag de pastorie in onderdelen te Noordbarge voor de wal en konden de boeren van Compas met kar en wagen alles gaan afhalen. Timmerlui uit Sneek kwamen over, die elzen palen uit Roswinkel lieten bewerken, er werd nog wat steen en hout aangevoerd en reeds 2 October kon pastoor Klaver zijn woning op het bovenveen betrekken. Ook kon hetzelfde jaar Deken van Santen de kerk komen inwijden.

Voor de parochianen was sinds de parochie-oprichting een geweldige verbetering ingetreden. Voor niemand was de afstand nu nog groter dan anderhalf uur gaans. Wat dit echter nog betekende in het barre jaargetijde, als abnormale wateroverlast de mensen noodzaakte hun weg te kiezen over de wendingen der akkers in plaats van over de eigen weg, begrijpt ieder. Pastoor Klaver zocht daarom bij voorkeur contact met de verst verwijderden. Nabij het Zwarte Meer, waar hij evenals te Dort en Compascuum en in de Maatschappij geregeld zijn parochianen bezocht, maar ook met hen vanuit de schuilhutten gaarne jacht maakte op de vele wilde eenden, want hij was een hartstochtelijk jager, bouwde hij voor eigen rekening een boerderij. Deze stond aan de Westelijke oever van het meer en was het eerste huis met stenen onder,bouw en gevel in deze streek. Op de windvaan stond de spreuk "Modo udum, modo sudum", wat betekent: nu eens nat, dan weer droog, wat een zinspeling was op het 111 Hectare grote Zwarte Meer en op de uitgestrekte veenvlakte zelf.

Nog enkele keren moest een lijk helemaal naar Erica worden vervoerd om aan de schoot der aarde te worden toevertrouwd, doch sinds 1876 was ook dat gelukkig ten einde en had men een eigen kerkhof te Bargercompascuum. Tegelijk met dit kerkhof werden op het boven veen aangelegd een moestuin, een siertuin met vijver en een prachtig wandelbos We vermelden dit wandelbos extra, want twee schrijvers uit Bargercompascuum, n.l. de heren Bos en Vocks, die beiden een roman schreven over deze streek, werden door dit bos dikwijls geïnspireerd. Het was het enige bos in verre omgeving op het hoogveen. In die dagen werd er nog intense armoede geleden op Bargercompascuum wanneer de boekweitoogst mislukte. De winter van 1879 - 1880 moet wel bijzonder nat zijn geweest. Pastoor Klaver schrijft in zijn notities dat in de huizen zijner parochianen toen alleen maar water en vuur was en hij vroeg zich verwonderd af Waar de goeie mensen toch wel van leefden. Het gemeentebestuur deed iets om de armoede te verlichten, doch verreweg de voornaamste figuur die de nood kwam lenigen was pastoor Klaver zelf, die elders in den lande aan rijkere geloofsgenoten om hulp vroeg voor zijn zwaar getroffen mensen.

Dan begint een gestage groei van de parochie en steeds dieper wordt het katholieke Geloof geleerd en beleefd. De groei van het aantal katholieken is drie keren de oorzaak dat nieuwe parochies in de buurt worden gesticht en Bargercompascuum een stuk van zijn uitgestrekt domein gaat verliezen. In 1904 had de alom bekende pastoor A. C. Dames, na zijn veelbesproken bedeltochten, de kerk te Klazienaveen gereed en verloor Compascuum Nieuw Dordrecht en verder alles wat bezuiden het Vanechtenskanaal lag. Pastoor Weninck te Bargercompascuum en zijn ambtsgenoot pastoor Vincke - hun namen blijven bij ons altijd in eerbiedige herinnering - stichtten in 1906 de parochie Bargeroosterveld. Velen van het Compascuum hadden n.l. daar de zandgronden ontgonnen en bewoond en hun kerkgang naar Compascuum was wegens de hoogveenvlakte en de slechte wegen die beide plaatsen scheidden, erg moeilijk.

Dezelfde pastoor Weninck was ervan overtuigd dat het houten kerkje en de sobere pastorie op het .bovenveen eenmaal moesten worden vervangen door een stevige en stijlvolle kerk en pastorie. Hij begon dan ook al met geldinzamelingen om dit ideaal te bereiken. Pas na de viering van het gouden jubileum van de parochie kon dit echter werkelijkheid worden. Op 14 Juli 1925 werd de nieuwe kerk op de dalbodem gelegen in het centrum van het dorp, gebouwd, onder architectuur van de heren Jos en Pierre Cuypers,  door Mgr. H. van Wetering geconsacreerd.

Dit was in het kort de geschiedenis van de wording van de St. Jozefparochie te Bargercompascuum, welke gegevens we hoofdzakelijk putten uit de geschriften van Bargercompascuum's historicus de heer J. B. Kuis. We eindigen met nog enkele jaartallen te geven uit de laatste tijd,

1921 Oprichting van de parochie te Zwartemeer, oudtijds gebied van Compascuum.

1923 Bij gelegenheid van het gouden feest der parochie ontvangt Janberend Wilken, een

         groot pionier van Bargercompascuum, van de H. Vader het erekruis.

1929 Oprichting van de katholieke lagere school.

1932 Stichting van het parochiehuis.

Vanaf de oprichting bestuurden 15 pastoors de parochie. Uit Bargercompas kwamen voort de apostolisch prefect Mgr. Harmelink, vier priesters en drie kloosterzusters.

Bargercompascuum crescat et floreat!

 

Lijst van pastoors die Bargercompascuum bedienden:

Th. de Klaver                    1873 - 1880                       F. Langedijk                   1908 - 1910

B. Eppink                          1880 - 1885                       B. F. Savenije                1910 - 1915

J. A. .Eekman                   1885 - 1890                       J. J. van den Burg         1915 - 1921

Ch. J. Wolf                        1890 - 1894                       B.Th. Bergervest            1921 - 1927

G. H. F. Groothuis            1894 - 1900                       Ch. H. Schweigmann    1927 - 1934

P. Boermans                     1900 - 1902                       J. F. M. Verheuvel         1934 - 1941

G. G. Batenburg               1902 - 1902                       J. L. Hassink                  1941-

B. H. Weninck                   1902 - 1908

 

Hoofdstuk 13

Zorgvlied 1884 .St. Andreas Apostel

Zorgvlied, gelegen temidden van een wonderlijk mooie natuur, is al jarenlang gezocht als een oord waar men zijn zorgen laat vlieden. Stellig zochten de heren mr. Julius en Lodewijk Verwer het in 1880 niet met die bedoeling toen zij tegen 1880 huize "Zorgvlied", ook wel "Castra vetera" genaamd, aankochten en er gingen wonen. Deze twee mannen hadden kennelijk sociaal-apostolische bedoelingen toen ze geweldige complexen grond aankochten van de Maatschappij van Weldadigheid. Ze wilden namelijk veel katholieken, speciaal uit Brabant en Limburg, die het op hun woonplaats arm hadden, hierheen halen om ze in de bos en grondcultuur een beter bestaan te verschaffen. Toen Z.D.H. Mgr. Snickers de aartsbisschop van Utrecht op 30 Mei 1880 door Z.H. Paus Leo de Dertiende in audiëntie werd ontvangen - denkelijk bij diens bezoek ad limina -, verkreeg hij voor de heren Verwer van Huize Zorgvlied de gunst dat zowel zij als al hun dienstbaren op welke wijze dan ook -waaronder wel alle katholieken die er woonden vielen - voortaan hun Zondagsplicht konden vervullen in de huiskapel van Huize Zorgvlied door daar de Heilige Mis te horen. Alleen op grote feestdagen waren ze gehouden dit in hun parochiekerk te Steenwijkerwold te doen. Er was zelfs een huiskapelaan, zeker de enigste die in deze functie in Drente na de Hervorming heeft dienst gedaan. Zijn naam was J. W. v. d. Burgt. Tot de oprichting van de parochie in 1884 had hij de zielzorg van de kleine groep katholieken in en om de villa van de heren Verwer. Genoemde heren wilden een katholieke kolonie stichten en de bedoeling was dat de kleine gemeenschap zou uitgroeien tot een parochie. Het verslag van de Gedeputeerde Staten van Drente in 1884 geeft het volgende te lezen: "Op verzoek van den Vicaris-Capitularis van het Aartsbisdom van Utrecht om de toelage eener rijksjaarwedde van 600 gulden te bevorderen ten behoeve van den pastoor eener nieuw op te richten R.K. parochie te Wateren (Zorgvlied), gemeente Diever, en zo mogelijk voor den bouw eener kerk aldaar een rijkssubsidie van 3000 gulden te verleenen, werd door den Minister van Financiën te kennen gegeven, dat de nog zeer geringe bezetting ter voormelde plaatse het toestaan der uit 's lands kas gevraagde gelden niet zou rechtvaardigen en het verzoek mitsdien afgewezen werd." Inderdaad woonden er toen de Zorgvlied nog maar negen gezinnen met vijftig gezinsleden, maar de parochie strekte zich verder uit dan het mooie plekje dat Zorgvlied heette, en er waren dus ook meer katholieken. Ondanks de subsidie uit de schatkist werd afgewezen, ging de bouw van een kerkje met pastorie en de oprichting der parochie door. De heren Verwer waren ook hierbij de grote weldoeners. Het parochie-archief vertelt het bijzonder sober met de volgende woorden: "De parochie van de Heilige Andreas in Wateren, dekenaat Heerenveen, is opgericht bij breve van 3 September 1884 door den AartsbIsschop van Utrecht, Z.D.H. Mgr. Petrus Matthias Snickers. De daaropvolgende Zondag is de brief, waarin ook de grenzen van de nieuwe parochie staan aangegeven, in de kerk voorgelezen. 18 September d.a.v kwam de Hoogeerw. Heer deken L. B. Mulder, in gezelschap van de Zeereerw. heren Gerrits, pastoor van Steen wijk, en Roberink. pastoor van Steenwijkerwold, de kerk plechtig inzegenen en daarna werd als eerste pastoor geinstalleerd Petrus Joannes Conradus van Haagen."

Hiermede was de taak van de huiskapelaan op Huize Zorgvlied ten einde en begon de pastoor van Wateren zijn taak. Dat Zorgvlied niet uitgroeide tot een mooie parochie van landbouwers, heeft niet gelegen aan het idealisme en de offers van de heren Verwer, misschien wel aan hun zakelijke kennis en in elk geval hebben ze de tijd niet meegehad. Kleine boeren werden naar Zorgvlied gehaald. Ze kregen wat bos en heidegrond en een huisje. Het wil ons voorkomen, dat deze mensen de landbouw niet voldoende kenden, want dikwijls waren ze na enkele jaren nog op de liefdadigheid van de heren Verwer aangewezen. Na een sukkelend bestaan vertrokken ze dan meestal weer na enkele jaren. Met de industrie lukte het al evenmin. Sigaren en klompen-industrie maakten een korte opgang en een snelle neergang mee. Nadat ze nog de bekende Sint Antonius Stichting in het leven hadden geroepen als een tehuis voor ouden van dagen, en na talrijke mislukkingen te hebben meegemaakt, verkochten de heren Verwer hun uitgestrekte schone bezittingen.

In 1923 kreeg pastoor N. J. Epping verlof om een nieuwe kerk te bouwen. Volgens de methode van die jaren moest hij daarvoor de bedelstaf opnemen en zo de benodigde gelden bijeen krijgen. Hoewel de tijd toen gekenmerkt werd door grote armoede, wist deze pastoor in korte tijd het benodigde bedrag te bemachtigen en reeds het volgende jaar kon Deken Vaas van Wolvega de kerk plechtig inwijden. En al was Zorgvlied nu ook nog zo schoon, de geringe groei van het aantal parochianen - er kwamen steeds minder en er gingen steeds meer vertrekken - werd men genoodzaakt het te uniëren met de parochie Veenhuizen. Dit gebeurde in 1933. Toen in 1936 de paters Franciscanen de parochie Veenhuizen overnamen, kregen zij ook de geestelijke zorg voor de katholieke gemeenschap van Zorgvlied.

Bij toeristen is dit prachtige stukje Drente zeer in trek, en in de zomermaanden lijkt het wel een congresplaats voor de jeugdbeweging in al haar schakeringen. Het was goed gezien dat twee jaren geleden de Katholieke Centrale voor Jeugdherbergen en

Vacantiehuizen er een jeugdherberg opende. Voor de toerist en vacantieganger blijft Zorgvlied haar naam eer aandoen!

 

Pastoorslijst van Zorgvlied:

J. C..van Haagen1884 -1891               N.J. Eppings                     1921 - 1926

G. J. Vaas                         1891 -1897               H. E. Elbetsen                   1926 - 1930

C. Th. F. Laarhoven          1897 -1900               H. v. d. Brink                     1930 - 1933

J. H. Leemkoel                 1900 -1907               A. H. Oerbekke                 1933 - 1936

F. J. Boseslaar                  1907 -1912               H. J. H. Smits O.F.M.       1936 - 1950

J. H. A. A. Brugman         1912 -1916               P.D.v. d. Werf O.F.M.      1950-

P. J. Boekhorst                 1916 -1921

 

 

 

 

Hoofdstuk 14

 

Munsterseveld 1889 en 1895 - St. Willehad

De kerkelijke kalender wees aan de feestdag van Sint Franciscus 1887, toen pastoor N, Nieuwesteeg van Terapel de volgende brief richtte aan Mgr. Snickers de Aartsbisschop van Utrecht.

Monseigneur,

Het zij mij geoorloofd Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid de toestand der gemeente Stadsterapelkanaal zo duidelijk mogelijk te beschrijven. De R.K. gemeente alhier bestaat uit circa 775 Communicanten, waarvan circa 300 - hetzij om de verre afstand - hetzij uit onverschilligheid in een andere gemeente de H. Mis bijwonen of hun Zondagsplichten niet vervullen, enigen wonen twee uren gaans van hun parochiekerk. De zedelijke toestand laat op die verre afstand veel te wensen over. 1) De opvoeding der jeugd wordt zeer verwaarloosd en door verzuim van de catechismus en ook door verzuim des Zondags de H. Mis bij te wonen. 2) Om de onmiddellijke nabijheid der Duitse grenzen heerst er een voortdurende sluikhandel of smokkelarij met alle treurige gevolgen U.D. Hoogwaardigheid bekend. 3) De naburige gemeente Roswinkel, bijna uitsluitend protestant en die zich in het Emmercompascuum meer en meer uitbreidt, geeft dikwijls aanleiding tot gemengde huwelijken.

"Enige grondeigenaars hebben daarom twee bunders grond geschonken met de wens daarop een R. K. kerk te bouwen. Fondsen zijn daarvoor niet aanwezig, tenzij ongeveer 600 gulden en enigen van hen hebben hun toezegging gedaan zoveel in hun vermogen is tot de bouw der kerk bij te dragen. De bijdragen zullen echter de som van 400 gulden niet te boven gaan. De bevolking neemt echter aan het gedeelte waar de geschonken grond ligt jaarlijks toe, zodat het tijdstip niet ver verwijderd zal zijn dat 500 Communicanten aldaar gevestigd zullen zijn. Mag ik Uwe Doorluchtige Hoorwaardigheid met alle bescheidenheid vragen of er mogelijkheid bestaat een nieuwe parochie op te richten?

In 1877 bij het oprichten van de parochie Terapel, is zijne Excellentie de gouverneur van Groningen met goed gevolg de tussenpersoon geweest om van de regering een jaarlijkse toelage van 400 gulden voor de pastoor te verkrijgen. De beweegredenen hiervoor waren de exploitatie der venen, de nederzetting van Hannoveranen bijna uitsluitend Katholiek, die de grond bebouwen, alsmede de onzedelijke toestanden, die door de sluikhandel ontstonden. Indien Z. Excellentie de Gouverneur van Drente om dezelfde beweegredenen als bemiddelaar bij de regering wilde optreden tot het verkrijgen van een jaarlijkse rijkstoelage vanaf 400 gulden voor een rector, dan zou naar mijn bescheiden mening de tijd spoedig aanbreken, dat het Emmercompas of Munsterseveld een zelfstandige parochie werd. De beweegredenen voor het Emmercompas zijn dezelfde en het Rijk zal ook daar toch door jaarlijkse grondlasten, Personeel enz., hare baten hebben die ruimschoots opwegen tegen de toelagen aan een Rector of Pastoor gegeven.

Met de meeste eerbied onderwerp ik mij aan alle raadgevingen en besluiten, die U. D. Hoogwaardigheid in deze zo noodzakelijke toestand voor het heil der zielen neemt. De twee bunder grond zullen in de maand November worden getransporteerd. Mag ik daarom voorlopig in kennis worden gesteld om de grond op de R.K. parochie van Terapel te laten overschrijven, omdat voor het Munsterseveld of Emmercompascuum geen rechtspersoon bestaat; en tevens wat van mijn kant moet gedaan worden om de zaken tot een goede uitslag te brengen."

Deze brief is wel het eerste bekende officiële pogen om Munsterseveld, dat in het Zuiden overgaat in het Emmercompascuum. tot parochie te verheffen. Wat was er op deze uitgestrekte hoogveenvlakten van het Boertangermoeras, welke enkele tientallen jaren daarvoor nog geheel onbewoond waren, gebeurd? Eerstens waren de verveningen in volle gang gekomen. Meestal begon men met de vervenigingen vanuit een bruikbare waterweg een kanaal te graven, het zogenaam,de hoofddiep. Aan beide zijden van het kanaal werd de turf dan over een aanzienlijke breedte weggestoken. Dan begon men met de aanleg van wijken, 200 meter van elkaar, loodrecht op het hoofd diep, en nu werd het veen tussen deze wijken weggestoken. De turfgravers vestigden zich langs de wijken in hutten en kleine huisjes. Langs het hoofddiep bouwden de handwerkslui, zakenlui en de boeren, wanneer het veen verwijderd was en tot dalplaats was geworden. Zo ontstonden de langgerekte veenkoloniën, zo ontstond ook Emmercompascuum. Munsterseveld was; eigendom van de boeren uit Munsterland, terwijl Emmercompascuum behoorde aan de gezamenlijke boeren van Emmen en Westenesch. Beide namen zeggen nu nog wie eens de gronden van hun dorp bezaten. Toen de stad Groningen het Stadskanaal verder wilde doortrekken, naar Z.O. Drente, moesten ook contracten worden afgesloten met de veeneigenaren. Dit gebeurde in 1875, terwijl het Compascumer Kanaal II gegraven werd enkele jaren later. Het kanaal werd gegraven vanaf Terapel naar Emmercompascuum door de gronden van de Schwartsen-berger boeren, het Munsterseveld. Als vergoeding moesten deze boeren een strook grond van 125 meter breed, langs het kanaal aan Groningen afstaan, die het dan kosteloos mocht vervenen. Na tien jaren, als de turf er af was, kregen de boeren het weer in eigendom terug, behalve om de 500 meter een heem grond voor een brugwachterswoning. Deze kanalisering veroorzaakte een grote trek van Schwartsen berger boeren. Ze verlieten hun oude woon-plaatsen om zich op Drents gebied te gaan vestigen, waar ook hun gronden lagen. Nu het nieuwe kanaal gegraven werd bestond er een behoorlijke verkeersweg te land en over het water, ze konden hun land nu beter bewerken omdat ze er nu midden op woonden. Ook kwamen er wel die om militaire redenen Duitsland ontvlucht waren; doch dat waren er maar heel weinig in deze streek. De streek kreeg de naam Munsterseveld, en strekte zich uit vanaf het Munnekemoer - veen of moeras der monniken - tot Emmercompascuum. Naast deze immigratie van boeren naar het Munsterseveld kwamen op het Emmercompascuum, naast boeren zich vooral veenarbeiders en zakenlui vestigen, doch deze kwamen meestal niet van Duitsland. In 1879 stonden op het Emmercompascuum nog maar enkele veenketen, in 1881 verrees er langs het kanaal de eerste woning op het zand. De grote intocht der bevolking begon echter pas toen het kanaal een eindweegs in het veen gegraven was. De zuidgrens van de waterschappen, Emmercompascuum en Emmererfscheidenveen is heden ongeveer de grens tussen twee koloniale groepen, n.l. een Drents en een Gronings sprekende bevolking, terwijl het Munsterseveld in haar taal haar Duitse afkomst niet verloochend heeft.

Naast de mensen die zich bijvend gingen vestigen, kwamen er ook veel tijdelijke werkkrachten hun brood verdienen uit de oudere veenkoloniën en van elders. Tegen de tijd dat de turfgraverij zou beginnen kwamen deze arbeiders, meestal in groepjes en zonder hun gezinnen, en vonden tegen een geringe vergoeding onderdak of inkwartiering bij reeds gevestigde veenarbeidersgezinnen. Zoals de taal de herkomst der kolonisten aangeeft, zo doet het ook de godsdienst. Munsterseveld werd bewoond door katholieke boeren uit het Munsterse Emmercompascuum met zijn verschil in godsdienst als in een grote stad in het Westen des lands, weet zij mensen behalve uit Duitsland ook van talrijke andere plaatsen uit het Noorden afkomstig.

De leefwijze van de boeren was sober en men moest hard werken om vooruit te komen. Men stond gewoonlijk om 6 uur op. Het morgeneten bestond uit zelfgebakken brood, gedoopt in het vet van uitgebakken spek. De koffie die erbij werd gedronken brandde men zelf. Dan begon het landwerk, boekweitteelt, en daarnaast wat aardappelen en koren. Op de boerderij werd wat vee gehouden, koeien en varkens, en later ook veel schapen. Ook had elke boer een paard en een hok vol kippen. Het middagmaal was stamppot met pap of pannekoek met spek. Des avonds werd gegeten wat des middags was overgebleven, aangevuld met wat boterhammen. Er moest hard gewerkt worden. Vrije tijd bleef er aanvankelijk niet over en voor de ouderen bestond het probleem van de vrijetijdsbesteding niet, dan hadden ze rust nodig. Wanneer men des Zondags de lange kerkgang lopende had gemaakt, ging men thuis de traditie voortzetten der Duitse boeren en een flinke middagslaap doen. Mocht er in de winteravonden nog wat tijd over zijn, dan ging men bij de naobers en vrienden op visite en speelde men het solokaartspel. Het koren werd gemalen bij molenaar Albert Brunnink op Roswinkel, later bij Rudolf Hoge te Munsterseveld, toen deze zich een stoommolen had aangeschaft. Had men een dokter nodig, dan moest men daarvoor een tocht maken van 3 uren naar Haren in Duitsland, dichterbij woonde er geen geneesheer. De dokter hield wel af en toe spreekuur in het cafétje van Kocksmeike in Rütenbrock, maar dat was voor spreekuurgevallen.

De arbeidersbevolking had een veel moeilijker leven. Man, vrouw en kinderen, allen werkten in het veen. De man deed het zwaardere werk als turfgraven en wijkgraven, de vrouwen en meisjes het minder-zware werk verbonden aan het droogmaken van de turf. Na de wettelijke regeling van de kinderarbeid en het invoeren van de leerplichtwet kwam aan het werken van de kinderen in het veen langzaam een einde. Wanneer een plaats in ontginning kwam, liet de vervener voor het arbeidersgezin dat zijn veenplaats moest bewerken, een "woning" bouwen. De arbeider kon hierin gaan voor een geringe huur, doch was verplicht voor de vervener te werken. Dikwijls bestond er een gedwongen winkelnering. Des winters moest men leven van wat des zomers was overgehouden, en dat was meestal niet veel. Daar onder de arbeidersbevolking bovendien de drankzucht nogal heerste, was een verhoging van het welvaartspeil allermoeilijkst in die dagen.

Jenever werd er onder de arbeidersbevolking van Emmercompascuum toen het in vervening was veel gedronken! Bij geboorte en begrafenis, bij huwelijk, bij het wijkgraven en het turfgraven, bij het begin en het einde van een karwei, bij het verschepen der turf, bij het bouwen van een keet, altijd was er jenever bij. In kleding en voedsel was men uiterst sober en ook aan de woninginrichting werden nauwelijks eisen gesteld. De kleding moest "warm" zijn, het voedsel moest "goed helpen" en de woning moest "onderdak" verschaffen. Hun veestapel bestond uit een paar geiten. Van de arbeider moet gezegd worden dat ze voor hun werk een groot verantwoordelijkheidsgevoel hadden en de veenbazen hen rustig zelfstandig konden laten werken.

Behalve boeren en arbeiders kwamen op Emmercompascuum ook neringdoenden. De eerste neringdoenden vestigden zich b.v. op de kruispunten van wegen en kanalen of bij de bruggen, dus op plaatsen waar ze in de toekomst een centrum verwachten. Als eersten kwamen de verveners die er vaak ook een winkelbedrijf op na hielden. Vrij spoedig volgden de leveranciers van bouwmaterialen en de herbergiers. Geleidelijk kwamen de ambachtslui als timmerlieden, smeden, metselaars, huisschilders enz. De neringdoenden openden doorgaans ook een winkel en men was wel genoodzaakt veel zaken tegelijk aan te pakken om een behoorlijk bestaan te hebben. Oorzaak was dat de arbeiders te weinig verdienden; ze moesten dus "borgen" en de winkeliers maakten erg kleine winsten.

Doordat de mensen op elkaar waren aangewezen, was er een sterke gemeenschapszin en wederzijds hulpbetoon. Vele van deze vrijwillige diensten die men elkaar bewees, deed men volgens ongeschreven wetten en werden naobersplichten genoemd. Elk huisgezin had tien naobers (buren), aan elke zijde van het huis vijf. In drukke tijden en in geval van nood moesten ze elkaar bijstaan. Zo moesten D.V. de naaste buren bij een sterfgeval bericht sturen aan de overigen, die op hun beurt weer de tijding moesten brengen aan familie, vrienden enz. Uit elke dertien burenhuizen kwam er een om het lijk te helpen afleggen. De eerste buren - altijd twee - moesten zorgen voor de aangifte op het gemeentehuis. Gezamenlijk werd de doodskist gehaald. Op een boeren wagen, waarop voor het stoten stro gelegd was, werd de gestorvene naar het kerkhof gebracht. De buurvrouwen zorgden voor het doodskleed en het goede verloop van de begrafenismaaltijd na afloop aan het sterfhuis.

Zo leefden en werkten de mensen van Munsterseveld en Emmer- Compascuum in de jaren na 1870 ook men pastoor Nicolaas Nieuwesteeg van Terapel in 1887 rapport uitbracht aan de aartsbisschop van Utrecht. Monseigneur deed wel enkele toezeggingen maar niets definitiefs. Een jaar later was men nog niets verder en pastoor Nieuwesteeg probeerde nu eens de Deken er warm voor te maken. "Ruim een jaar geleden heb ik Monseigneur de aartsbisschop de toestand van mijn gemeente voorgesteld en aangetoond dat noodzakelijk in de geestelijke behoeften moet worden voorzien, aangezien velen des Zondags geen Mishoren, de kinderen om de verre afstanden slecht onderricht worden, er tot heden elk jaar een gemengd huwelijk is en door het naburige Roswinkel nog meer gevaar voor gemengde huwelijken bestaat. Degenen die in Pruisen ter kerke gaan, dit op onwaardige wijze doen eensdeels door smokkelen en ten andere door dronkenschap etc. er is daar in het Munsterseveld een onhoudbare toestand. De gemeente breidt zich aan die kant voortdurend uit. Uwe zeereerw. kan Monseigneur nog mededelen dat iemand een gift van 100 gulden schonk, zodat ik op het ogenblik over 700 gulden beschikken kan. Wel zeer gering, doch wanneer ik het volgende jaar kan beginnen, zal ik zoveel mogelijk mijn moeite aanwenden om fondsen te krijgen".

Dit werd de Aartsbisschop ter kennis gebracht in 1888. Het volgende jaar werd te Munsterseveld, op het plein achter de huidige kerk, een bijkerk gebouwd. De ergste moeilijkheden waren nu opgelost. Elke Zondag kwam ofwel de pastoor ofwel de kapelaan van Terapel per rijtuig naar Emmercompascuum om aldaar de H. Mis op te dragen. De namiddagoefening, een Kruisweg of het Rozenkransgebed, werd door een leek van Munsterseveld geleid. Een ideale oplossing was dit echter nog allerminst. Vooreerst was het nodig dat dagelijks een priester aanwezig was op het Munsterseveld, zowel opdat hij de parochianen beter kon bereiken alsook opdat de parochianen gemakkelijker bij hem konden komen. Daar kwam nog bij dat de weg van Terapel naar Munsterseveld nog niet bestraat was en de dienstdoende geestelijke elke Zondag een moeilijke tocht had te maken.

Spoedig was men dan ook in Utrecht overtuigd dat een zelfstandige parochie moest worden opgericht. De benoeming tot eerste pastoor kreeg de bijna legendarisch geworden persoon van pastoor H. J. Vinke, zeker een der grootsten uit de 100 Jaren Hiërarchie, voor Drente. Hij moest allereerst een pastorie bouwen bij de noodkerk om temidden van zijn gelovigen te kunnen wonen. 11 December 1895 werd hij als pastoor geïnstalleerd en 22 December had de officiële oprichting plaats van de parochie, gesteld onder de bescherming van St. Willehad, de voornaamste geloofsverkondiger van de provincie Drente uit de dagen toen Nederland gekerstend werd. Op Zondag 15 December werd de oprichtingsbrief voorgelezen in de noodkerk te Munsterseveld en in de parochiekerk te Terapel. De toenmalige pastoor van Rütenbrock had geen bijzonder hoge gedachte van de nieuwe parochie en hij vroeg pastoor Vinke: "Waar wil je eigenlijk van leven?" Het rake antwoord van de nieuwe pastoor werd in de eerste jaren nogal eens bewaarheid: "Desnoods van jouw schapen!" Op godsdienstig gebied legde deze herder de grondslagen voor een parochie die spoedig zou uitgroeien tot een der mooiste in de verre omgeving. Hij ijverde reeds voor de komst van Zusters naar Emmer-Compascuum, welk ijveren pas 20 jaar later bekroond werd. Vanuit Emmercompascuum, waar hij ook herdelde over Emmerveen, werd hij mede stichter van de parochie Bargeroosterveld. Zijn zielzorg droeg een sterk persoonlijk. karakter, de reden waarom nu na vijftig jaar de ouderen in de parochie nog dankbaar aan hem terugdenken.

Ook bemoeide hij zich met de sociale noden van de bevolking, wel wetend dat de bloei van een gezond parochieleven allermoeilijkst is onder asociale omstandigheden van de parochianen. Het bruggetje over het kanaal bij de kerk draagt nog zijn naam, omdat ook dit Vinkenbruggetje door zijn bemoeienis tot stand kwam. Hij had grote interesse voor de veenstreek en hoge liefde voor de bewoners. Hij werd zo één met hun leven en noden dat hij het grootste offer moest brengen toen hij als pastoor gepromoveerd werd naar Oude Pekela. Tot aan zijn levenseinde dacht en droomde hij aan en over het katholieke leven in Drente, waar hij zijn hart verloren had.

Hier volgen nog enkele data:

1902  Gedeputeerden van Drente geven verlof tot het bouwen van een catechismuslokaal.

1906  Oprichting van de parochie te Bargeroosterveld.

1915  De Zusters van Amersfoort komen naar Emmercompascuum.

1925  Eerste steenlegging van de R. K. Huishoudschool.

1924  Nieuwe kerk van Munsterseveld ingewijd.

1925  R.K. ULO-school in gebruik genomen.

1927  Pater Enninga S.V.D. doet Zijn eerste H. Mis.

Deze en talrijke andere belangrijke gebeurtenissen tot op heden, waarvan we er maar enkelen noemden, bewijzen het gezonde leven van de parochie, toegewijd aan Drente's apostel St. Willehad.

 

Pastoorslijst van Munsterseveld:

H. J. Vinke                        1895 - 1906              J. J. Swildens                    1920 - 1949

T. Th. Andriessen              1906 - 1918              Th. W. Egiberts                 1949 - heden  

J. H. Smeenk                    1918 - 1929

 

Hoofdstuk 15

Klazienaveen 1904 - St. Henricus

Klazienaveen, de centrale plaats voor het Katholieke leven in de Oosthoek van de provincie, de hoofdplaats van het Dekenaat, werd als nederzetting van mensen rondom de eeuwwisseling gesticht door de groot-industrieel Scholten, en genoemd naar zijn moeder Klaziena Sluis. Geheel KIazienaveen was ruim vijftig jaar geleden nog hoogveen en de bewoners hielden er zich bezig met de vervening. De behoefte aan een nieuwe kerk in de veenstreken had zich reeds omstreeks 1900 al lang doen gevoelen. Voor de parochie Bargercompascuum, wijl velen der parochianen die in het Zwartemeer aan de limiet of aan de grens van het Nieuw Schoonebeek woonden, of in het geheel geen kerk, of althans maar zelden hun parochiekerk bezochten, voor Nieuw Amsteroam of Erica, wijl de kerk daar de steeds talrijker toestromende gelovigen, niet meer kon bevatten en als gevolg daarvan de bankenpacht steeds hoger klom. Na de dekenale visitatie van 1900, waarop de kerkmeesters hun nood hadden geklaagd, schreef Erica's pastoor naar de Aartsbisschop. Sedert lang had men zich hier met de hoop gevleid, dat er in de venen een nieuwe parochiekerk zou komen en bestond daarop geen kans, dan zou de kerk van Erica vergroot moeten worden Daarop kwam uit Utrecht het antwoord, dat de heer Deken was opgedragen het voor en tegen van een eventuele vergroting te onderzoeken. De conclusie van het onderzoek was, dat werd aangeraden een nieuwe parochie in de venen op te richten en een kerk te bouwen die de overbevolking van Erica en de verst af wonenden van Compascuum zou opnemen. Schoonebeek kon er dan ook nog enigen aan kwijt raken. Maar waar moest die nieuw te bouwen kerk komen te staan? Daarover konden aanvankelijk de veenpastoors het allerminst eens worden. Ieder trok naar zich toe, zo scheen het. In Compascuum had men altijd gedacht dat er een kerk in het Zwartemeer moest komen, Nieuw Schoonebeek dacht aan een kerk midden in het veen, zo ongeveer tussen Erica, Nieuw Schoonebeek en Compascuum. Erica achtte de beste plaats op of in de nabijheid van Dortschebrug. De kanalen zijn hier immers de grote verkeerswegen, dat is de hier baan, daarlangs verrijzen de dorpen. Het veen is maar tijdelijk en geeft geen toekomst. Tenslotte werden Erica en Compascuum het eens om als plaats voor de nieuwe kerk te nemen, even voorbij de Dortschebrug tegenover Scholtenskanaal, op 5 kwartier afstand van Erica, van Compascuum, en 2 uur Van Nieuw Schoonebeek.

20 Juli 1901 ontbiedt Monseigneur van de Wetering bij zich kapelaan A. C. Dames en laat hem weten dat hij bouwpastoor zal worden van Klazienaveen. Nog geen maand later volgt de officiële benoeming en krijgt hij de titel: assistent van Compascuum. De bedoeling was dat kapelaan Dames op Compascuum zou gaan wonen, om vandaar uit de voorbereidingen voor de nieuw op te richten parochie te leiden. De twee jaren welke nu volgden voor de parochie Klazienaveen een feit werd, is assistent maar heel weinig op Compascuum geweest, hij was meer te Zwolle en trok onafgebroken door heel het Bisdom om giften en gaven voor Klazienaveen te bedelen. Hij heeft deze bedeltochten vastgelegd in een boekje: "Mijn reis door het Aarstbisdom en de stichting van Nieuw Dordrecht". Dat dit geschrift goed heeft gedaan aan de naam van Drente en de Oosthoek in het bijzonder, betwijfelen we ten sterkste. Wel werd assistent Dames met interesse aanhoord en zijn geschriften gelezen en het financiële succes staat vast. We geven uit dit boekje enkele citaten waarin hij schrijft over Klazienaveen's beginperiode. "Acht maanden in het jaar is de pastoor van Compascuum verplicht zijn laarzen aan te trekken, wil hij zijn naast buurman Jan Berend bezoeken of een brief in de brievenbus posten. Dit ongerief kent de pastoor van Klazienaveen niet. Ten eerste woont Nieuw-Dordrecht's herder in een stenen pastorie, een gebouw dat ieders goedkeuring wegdraagt, alleen in de ogen van een Nurks te mooi is voor een veen pastoor, die, zo hij geen prettig tehuis heeft, niets op de wereld zal genieten. Zijn tehuis maakt dat de pastoor in de enen de moeilijkheden van zijn tochten alras weer vergeet.

Ten tweede, hoewel voor, achter en aan de zijden nog alles veen is, zijn kerk en pastorie van uit het welzand op stiepen gebouwd die overwelfd zijn, en is de veenbodem van voren met zand opgehoogd, zodat Nieuw Dordrechts pastorie aan de zandweg staat, welke langs de Verlengde Hoogeveense Vaart tot Duitsland doorloopt. Overigens, wat parochiale bediening betreft, ook hier is zulks precies hetzelfde als in Compascuum. Slechts elf huisgezinnen wonen op het zand; een paar honderd communicanten wonen op een half uurtje van het zand in het veen, maar al de overigen kan de pastoor niet anders bereiken dan door onmiddellijk uit zijn huis op het veen te stappen. Langs het kanaal heerst een bouwwoede. 16 Augustus 1901 werd ik aangewezen voor Nieuw Dordrecht. Ik was de eerste die bouwde tegenover de turfstrooiselfabriek Klazienaveen, en thans huizen als kastelen spiegelruiten die in Groningen niet groter kunnen zijn".

In zijn bedelpreken luidde het aIs volgt: "Ik vraag uw aalmoezen opdat ook uw broeders en zusters in het geloof een eigen kerk mogen bezitten op veel geringere afstand dan nu. Nu moeten zij opgaan naar Compascuum, een afstand van een, twee, drie uren over het veen. En wat is veen? Een drassige bodem, die 8 maanden in het jaar niet is te betreden. Mijn laarzen zijn 85 c.m. hoog en nog dikwijls te kort. Helaas mijn benen zijn niet langer. En heeft het een weinig gevroren, dan is het veen glad als ijs; heeft het gesneeuwd, een weg zoeken is gevaarlijk, wegen toch zijn er geen enkele, en heeft het hard gevroren, dan loopt men als op opgezette ijsschollen. Wee uw benen, zet uw voet niet verkeerd, uw laars is doorsneden en de lidtekens blijven in het vlees achter. En die weg moet de priester betreden, wanneer hij geroepen wordt de stervende de troostmiddelen van onze H. Godsdienst te schenken; die weg moeten opgaan, zij die de H. Mis moeten en willen bijwonen, die weg moeten de kinderen opgaan ter catechismus. Is het te verwonderen dat er zijn die 10, 11 ja 12 jaar oud nog nooit een kerk hebben gezien? Langs zulke wegen moet het kind ter doop worden gedragen en de dierbare dode naar zijn laatste rustplaats worden gebracht. Doch de mode is in Klazienaveen even zo sterk als overal. Ook bij mij zijn de dames graag mooi. Begin hier gerust een zaak, maar dan in gemaakte spullen, want naaien kent bijna niemand en de dames hebben het in hare huizen gemakkelijk. Stoffen doen zij niet, alles is immers stof, en dweilen? De vloer? Maar lieve mensen, de vloer is turf, de muren zijn turf, de bedstede is turf, wat er in ligt is niet veel beter als turf, alles is turf, alleen de mensen en de pastoor zijn geen turven!"

Men zal ,het met ons eens zijn wanneer we durven beweren, dat pastoor Dames het op zijn manier zag en beschreef, maar in onze ogen schromelijk overdreven! Daar komt bij dat Klazienaveen niet met Compascuum mag vergeleken worden. Wel was de veenbodem gemeenschappelijk, doch de bevolking van Compascuum was verbonden tot een hechte eenheid door gemeenschappelijke afkomst en eenheid in het Geloof, terwijl deze beide kenmerken de oorspronkelijke bevolking van Klazienaveen miste.

30 October 1903 kreeg pastoor Dames de volmacht van de Aartsbisschop om de kerk in te wijden, ook al was deze nog niet geheel voltooid. Kerstmis van dat jaar worden de gelovigen voor het eerst in de kerk toegelaten en 4 Januari 1904 had de officiële oprichting van de parochie plaats. "De parochie van de H. Henricus te Nieuw-Dordrecht wordt begrensd ten Zuiden door het Amsterdamseveld of Noordersloot, ten Oosten door de Duitse grens, ten Noorden gaat de parochie tot van Echtenskanaal, verder gaat de grenslijn over dit kanaal langs de zomervaart, van hieruit over de geprojecteerde brug van Scholtenskanaal door de grote weg, lopende van Bargercompascuum langs Nieuw Dordrecht en de zogenaamde Wijk 21 naar Bladderswijk, zodat ten Noorden over van Echtenskanaal tot de parochie Nieuw Dordrecht behoort het gedeelte liggende tussen Scholtenskanaal en de Groenenweg alsmede Vastenow en Nieuw Dordrecht tot aan de grote weg Bargercompascuum en Bladderswijk, die hen van het Bargeroosterveld scheidt. Ten Westen (Noordwesten) gaat de grenslijn langs de Hoogeveensevaart tot aan de brug bij het stoomgemaal in het Oranjekanaal of eigenlijk Bladderswijk, n.l. van het punt waar Bladderswijk aansluit aan het Oranjekanaal; ten Zuidwesten langs de Hoogeveense vaart tot aan het wegje dat van het kanaal in Zuidelijke richting loopt op de zogenaamde Derksweg of weg Elf, die de scheiding uitmaakt tussen Blok 10 en Blok 9 en denkbeeldig doorloopt tussen de nummers 276 en 277 door Blok 14 en Blok 7 aan het Amsterdamseveld (Noordsesloot)".

Deze parochiegrenzen moesten bij de oprichting van nieuwe parochies, Zwartemeer, Amsterdamseveld en Bargeroosterveld weer worden herzien en ingekrompen.

4 December 1903 betrok pastoor Dames de pastorie die hij "St. Cunegunda" noemde en hij kan nauwkeurig toezicht houden op de afbouw van de kerk en zich bezig houden met de opbouw der parochie. Een half jaar later -16 Juli 1904 - was Monseigneur van de Wetering naar Klazienaveen gekomen om de geheel voltooide kerk plechtig te consacreren en hiermede begon de parochie van St. Henricus te Klazienaveen haar eigen leven.

 

22 Juli 1905: Wijding van het kerkhof,

1 September 1907: De parochie is reeds in aantal verdubbeld, er wordt een kapelaan            benoemd.

October 1909: Pastoor A. C. Dames vertrekt naar zijn nieuwe standplaats Rossum.

Mei 1910: Eerste Veertigurengebed in de parochiekerk gehouden.

22 September 1912: Inzegening van de bij kerk aan de Duitse grens, toegewijd aan de H. Antonius. Later kwam hier de parochie Zwartemeer.

April 1924: Wordt begonnen met de vergroting der kerk.

17 September 1928: Komst van de eerwaarde Zusters in Klazienaveen en oprichting van het Wit-Gele Kruis.

1936: Uitbouw van het klooster. Er wordt een gebouw opgericht voor ziekenverpleging en rustbehoevenden.

3 October 1950: Begin van de R.K. U.,L.O. school.

Mei 1952: Opening van een bemiddelingsbureau voor kraamhulp van de Provinciale bond v. h. Wit-Gele Kruis.

 

Pastoorslijst van Klazienaveen:

A. C. Dames                     1900 - 1909           B. Jongerius                1924 - 1935

E. Ph. J. M. Verhaak        1909 - 1912           H. B. Goossens           1935 - 1947

J. H. Th. Hermsen            1912 - 1918           J. A. Middelkoop         1947 –

P. J. van Schaik               1918-1924

 

 

 

 

Hoofdstuk 16

Hoogeveen 1905 - O. L. Vrouw Visitatie

Toen Hoogeveen in 1625 haar geschiedenis begon had de Hervorming in Drente reeds een zodanige doorwerking dat een Katholiek leven op Hoogeveen's bodem nauwelijks denkbaar was. Vanaf het begin heeft het zware Calvinisme hier haar grote aanhang gehad en een gunstig klimaat voor Katholieken is het nooit geweest. Bij het herstel der Bisschoppelijke Hierarchie nu 100 jaar geleden, bracht Hoogeveen een eigen protest uit aan Z.M. den Koning waarvan we hier een gedeelte laten volgen en om te zien wat hier aan Katholieken toen leefde, en om de gezindheid te peilen van de Calvinistische bevolking van Hoogeveen in die dagen. "Sire! De provincie Drente mag, in een geheel enig opzicht, een Protestantse genoemd worden. Voor weinig jaren bestond er alleen te Coevorden een Rooms bedehuis.

In onze gemeente, welker bevolking tot aan de 9000 reikt, zijn bij de laatste telling 40 belijders der Roomse kerkleer hier en daar verspreid gevonden, terwijl voor weinig jaren zelfs het derde deel hiervan nog niet bestond. Sedert zijn er op verschillende plaatsen drie kerkgebouwen bijgekomen, zonder dat de bevolking zich eraan ergerde, schoon de kosten daartoe, ten behoeve van slechts zeer weinige belijders, ook uit 's Rijks en Provinciale fondsen bestreden werden. Slechts weinigen zagen hierin geheime bedoelingen van de Roomse Propaganda. Nu echter de komst van het Metropolitaan- en Suffragaan-Bisschoppen, in de hoge betekenis daarvan in de dagbladen wordt aangekondigd, meent de eenvoudige Provinciaal in de aanwinst der Roomse kerk, ook in deze provincie verkregen, slechts voorbereidselen te zien, om ook hier de Roomse godsdienst van lieverlede bedektelijk, en bij graden en trappen opnieuw in te voeren. Naar mate zich het gerucht verspreidt, worden bezorgdheid, angst en argwaan algemeen, en velen zien in hun verbijstering reeds het zwaard, dat nog eens zal aangegord moeten worden, om het bezit van het dierbaarste, de godsdienst, te verdedigen.

Sire! Niet van Bisschoppen noch van de verblindende pracht van kerk-ceremonieel, maar van de harten levenvernieuwende Evangelische waarheid en den Geest van Christus in ons, wachten wij heil voor Nederland. Hierom leggen wij onze bekommeringen met de innige begeerte van ons hart, voor den troon Uwer Majesteit neder, met de ootmoedige bede, dat het Hoogstedenzelven behagen moge, om volgens de magt bij art. 65 der grondwet den Koning toegekend, de vergunning niet te geven tot de voorgestelde verandering. De God van Nederland en der Doorluchtige Voorvaderen Uwer Majesteit schenke Uwe Majesteit in het beramen der middelen de nodige wijsheid, welke uit den grond onzes harten Uwe Majesteit wordt en blijft toegebeden." Hoogeveen 10 April 1853. etc.

U ziet dus 100 jaar geleden telde Hoogeveen en de verre omgeving maar 40 Katholieken. Het getal was omstreeks 1800 wat hoger. De ontveningen in West Drente, had nogal krachten getrokken uit het Katholieke Munsterland en enkele van elders uit Nederland.

Daar zij hier echter geen gelegenheid vonden om hun godsdienstplichten waar te nemen trokken ze zuidelijker af en vestigden ze zich o.m. in Dedemsvaart. De ondernemers zagen dit ongaarne. Mede door hun toedoen richtte de Directeur-Generaal voor de zaken van de R.K. Eredienst in het jaar 1819 met een circulaire tot de Gedeputeerde Staten van Drente, waarin hun de vraag gesteld werd, of in de provincie ook R.K. kerken gebouwd of herbouwd moesten worden; de Regering zou gaarne haar hulp verlenen. Gedeputeerden vroegen aan de Aartspriester Mgr. Muller te Zwolle advies en dit advies was zeer gunstig. Gedeputeerden adviseerden nu o.m. om een R.K. kerk te bouwen in Hoogeveen. Verder dan dit advies is het in de werkelijkheid niet gekomen. De Directeur-Generaal had n.l. als voorwaarde gesteld dat ook de burgerlijke gemeenten een gedeelte moesten bijdragen in de stichtingskosten, daar deze er volgens de Directeur-Generaal ook belang bij hadden.

Het gemeentebestuur van Hoogeveen was er echter niet voor te vinden om financieel bij te dragen voor een R.K. kerk. "Zij konden niet dulden, dat God op een andere wijze dan de hunne werd gediend."

Practisch bleven er dan ook geen Katholieken wonen in of om Hoogeveen. Een enkele keer begon er een katholieke zakenman, doch wanneer hij een gezin wilde stichten vond hij het toch maar beter om weer elders te gaan wonen. Per ongeluk kon het ook gebeuren dat een rijksambtenaar of een spoorwegman katholiek was. Ook deze deden hun uiterste best met solliciteren om hier spoedig hun taak te kunnen beëindigen. Kerkelijk behoorden ze onder Slagharen dat 16 km zuidwaarts ligt. Toen eenmaal het spoor was aangelegd ging men meer naar Meppel ter kerke, een nog veel langere afstand. Het getal Katholieken was echter wel zo klein dat in de gewone omstandigheden hier nog lang geen parochie was gekomen. De Paters Carmelieten echter die vanuit hun klooster te Zenderen, overal in het Noorden assistenties verleenden en wegens de slechte reisgelegenheden van die dagen soms niet eens in een hele dagreis hun plaats van bestemming konden bereiken, zochten een plaats in de Noordelijke provinciën waar ze een dependance zouden kunnen vestigen. Toen ze deze gedachte aan de Aartsbisschop Mgr. H. van de Wetering bekend maakten, wees deze hun op Drachten en Hoogeveen. Terwille van de schitterende verbinding met spoor, tram en waterwegen, koos men Hoogeveen. De Aartsbisschop bepaalde dat men er ook een parochie moest oprichten opdat de weinige katholieken die er woonden geestelijke verzorging zouden hebben en de mogelijkheid geopend werd dat katholieken zich er in de toekomst vestigden. Men nam aan dat Hoogeveen niet graag grond beschikbaar zou stellen voor het doel om er een klooster op te bouwen. Daarom werd door middel van een bevriende leek uitgezien naar de aankoop van een terrein. Aanvankelijk werd onderhandeld over het buitengoed "Daalwijk", doch zonder resultaat. Eindelijk slaagde men er in het perceel te kopen gelegen aan de Stationsweg en Radastraat, waar thans het klooster staat. Een parochiekerk achtte men overbodig, daarvoor was het getal parochianen te gering. De kapel van het klooster zou meteen parochiekerk kunnen zijn. 12 Februari 1905 was de bouw zover gereed dat de Hoogeerwaarde pater Provinciaal de H. Mis kon opdragen in Hoogeveens katholieke kerk.

Eind April van hetzelfde jaar werd een brief voorgelezen van de aartsbisschop waarin bepaald werd dat met ingang van 7 Mei 1905 er en nieuwe parochie zou worden opgericht te Hoogeveen onder de titel van O.L. Vrouw Visitatie. Pas 10 jaren later, 8 Febr. 1915, bij een schrijven van de Aartsbisschop werden de grenzen van de parochie vastgesteld. "Zij wordt gescheiden van Avereest door de grens tussen de burgerlijke gemeenten Zuidwolde en Hoogeveen vanaf Alteveer tot aan de Hoogeveense vaart en verder door deze tot aan Echtenersluis. Zij wordt gescheiden van Meppel door de grote Steenweg van Echtenersluis over Echten en Ruinen naar Ansen en de grote weg van Ansen over Dwingeloo tot aan de grenzen der burgerlijke gemeente Diever bij Dieverbrug. Zij wordt gescheiden van Wateren door de grenzen vanaf Dieverbrug tussen de burgerlijke gemeenten Diever en Dwingeloo tot Yenesluis en van hier door de Smildervaart tot Pieter Hummelsbrug. Zij wordt gescheiden van Assen door de Beilervaart van Pieter Hummelsbrug tot Beilen en van hier door de grote weg langs Westerbork tot de grens tussen de burgerlijke gemeenten Westerbork en Zweeloo. Zij wordt gescheiden van Coevorden door de grenzen lopende tussen de burgerlijke gemeenten Westerbork en Zweeloo, Westerbork en Oosterhesselen, Hoogeveen en Oosterhesselen tot de Jeulenwijk. Zij wordt gescheiden van Lutten of Slagharen door de Jeulenwijk en de Kibbelwijk tot Alteveer".

Pater Alphonsus van den Bergh werd de eerste pastoor. Na een jaar vroeg hij naar de Missie in Brazilië te mogen vertrekken en kreeg daarvoor verlof. Pater Augustinus Breek die jarenlang de parochie bestuurde volgde hem op.

Pastoor Breek werkte met een bewonderenswaardige ijver. Jaren lang hield hij het archief bij van klooster en parochie. Groei was er nauwelijks onder de katholieken. In 1908 tekende pastoor Breek aan: "Een voorname oorzaak waarom de katholieke bevolking hier niet aangroeit, is het feit, dat Hoogeveen haar kracht zoekt in haar isolement. Ieder vreemdeling wordt beschouwd als een ongewenste indringer, en het valt ook niet te ontkennen, dat dit wantrouwen in en de minachting voor de vreemdeling stijgen, wanneer deze vreemdeling katholiek is." Toen deze ijverige pastoor ruim 10 jaren later in ons klooster overleed was de situatie weinig veranderd. Eerst de laatste tientallen van jaren brachten een grondige verandering. De industrieën die zich te Hoogeveen vestigden trokken mensen van allerlei levensbeschouwing naar Hoogeveen. De oorlog 1940 - '45 deed allen samenwerken en men leerde elkaar beter kennen als mens en als Christen. En al zouden we, nu we opgaan naar het gouden feest van deze parochie het klimaat voor de Katholiek in Hoogeveen nog niet bepaald gunstig willen noemen, toch "het daagt in het Oosten!"

 

Pastoorslijst van Hoogeveen:

Pater Alphonsus van den Bergh O. Carm.

Pater Augustinus Breek O. Carm.

Pater Stanilaus van Wamel O. Carm.

Pater Plechelmus Croonen O. Carm.

Pater Bernardus Dekker O. Carm.

Pater Venantius Leemreize O. Carm.

Pater Basilius Dommershuysen O. Carm.

Pater Willehad Kocks O. Carm.

Pater Timotheus Bruggeman O. Carm.

 

 

Hoofdstuk 17

Bargeroosterveld 1906 - St. Gerardus Majella

De 3e Juni 1906, het was op een Zondag, werd van de preekstoel in het kleine nieuwe kerkje op de heide van Bargeroosterveld, de volgende brief voorgelezen van Mgr van de Wetering, de Aartsbisschop van Utrecht.

"Overwegende, dat het voor het zielenheil der gelovigen van Bargeroosterveld wenselijk is, dat aldaar een nieuwe zelfstandige kerkelijke parochie zal worden opgericht, hebben wij, met naleving der kerkelijke voorschriften ten dezen, besloten, gelijk wij doen bij dezen, tot de oprichting ener parochie te Bargeroosterveld over te gaan en alzo te bepalen:

1)   Er wordt te Bargeroosterveld een nieuwe kerkelijke parochie opgericht onder den titel van den H. Gerardus Majella.

2)   De grensbeschrijving zal zijn als volgt: Ten Noorden vanaf den duiker van de Slenerstroom in rechte lijn het dorp Weerdinge, de Nieuwe weg naar Roswinkel tot veenplaats 48; ten Oosten plaats 48 (zijnde de rooilijn tussen plaats 47 en 48) de geprojecteerde Johanvaart, tot plaats 121; vandaar de veenweg die het Noorderdeel van het Zuiderdeel scheidt tot aan Scholtenskanaal hetwelk verder ten Oosten de parochie begrenst; ten Zuiden de weg naar Nieuw Dordrecht, tot aan Bladderswijk; ten Westen Bladderswijk en het Oranjekanaal; zodat tot de parochie Bargeroosterveld behoren: het Bargeroosterveld, den Oever, Noord en Zuid Barger, Emmen, Weerdinge, Angelslo, een gedeelte van het Emmererfscheidenveen, Klazienaveen Noord, en Scholtenskanaal van beiden de Westelijke oever.

3)   De parochie Bargeroosterveld zal behoren tot het Dekenaat Zwolle.

4)   Dit besluit zal op Zondag den 3den Juni 1906 van den predikstoel worden voorgelezen en den 10den Juni 1906 in werking treden.

En hiermede werd een wens vervuld van velen en waarvoor twee personen, de pastoors Vinke van Munsterseveld en Weenink van Bargercompascuum zich enorme offers hadden getroost, zodat hen de eer toekomt de stichters te zijn van deze vruchtbare parochie.

Tot omstreeks het jaar 1870 was het Bargeroosterveld practisch een onbewoonde uitgestrekte heidevlakte, zandgrond naar de richting van het Compascuum in veen overgaande. Als eersten die er gingen wonen komen in aanmerking de gebroeders Lucas en J. B. Gebken en Cornelius Kocks. Langzamerhand vestigden zich hier meer katholieke mensen die in de ontginning der gronden een bescheiden bestaan vonden. Het was 1896 toen zich de eerste katholieke gezinnen in het Emmerveen vestigden doch weldra groeide dit getal door immigranten uit Bargercompascuum die meenden hier een betere boterham te kunnen verdienen. Zolang dit gedeelte van Drente nog geen eigen kerk bezat, behoorden de bewoners van Bargeroosterveld, Angelslo, den Oever tot Bargercompascuum, en die van Emmerveen tot de parochie Munsterseveld. Als men in aanmerking neemt dat deze beide parochiekerken niet dan over een hoogst moerassige veenvlakte waren te bereiken, dan is het niet te verwonderen, dat velen niet in staat waren des Zondags de H. Mis bij te wonen, dat sommigen slechts zelden ter kerke kwamen, dat het catechismus bezoek veel te wensen overliet, dat velen in het Bargeroosterveld langzamerhand in de godsdienst verflauwden en dat daarom een dwingende behoefte aan een eigen kerk werd gevoeld. Er werden dan ook door enkele bewoners van het Oosterveld pogingen in het werk gesteld om tot een eigen parochiekerk te komen. Er gingen brieven naar de Aartsbisschop en tot twee keren toe toen Monseigneur het H. Vormsel toediende te Bargercompascuum nl. in 1892 en 1897 ging een deputatie bestaande uit de heren H. Robben, G. H. Fuhler en G. Koop, bij Monseigneur op audiëntie en bepleitten hun vurig verlangen. De verlangens konden toen echter nog niet worden ingewilligd er zouden nog enkele jaren over verlopen. Intussen groeide het aantal katholieken in en om het Oosterveld en Emmerveen.

Omstreeks 1906, het stichtingsjaar van de parochie Bargeroosterveld, woonden er de volgende families: op het Oosterveld: H. Sturre, H. Reis-Lange, H. Arends-Jansen, R. Geertjes-Arends, J. Kone-Gebken, L. Gebken-Ottens, B. Brand-Ameln, G. H. Fuhler-Bentlage, H. Ottens-Fuhler, H. Vocks-Bentlage, H. Eilers-Soelman, H. Broekman, fam. Hilger-Robben, B. de Groot-Sturre, H. Winters- Kloppenburg, A. Sturre-Seikman, H. Robben-Wielage, A. Robben- Soelman, J. Lange-Kocks, H. Sturre-de Vries, J. G. Koop-Diezen, W. Kocks-Fuhler, G. H. Jansen-Bolmer, G. Fuhler-Kocks, H. Mul- ler-Franke, H. Muller-Voskuil, J. Schoemaker-Haitel, B. Haitel-Arends, W. Siekman-Kocks, A. Exel-Koehl, J. H. Exel-Broekman, B. Hemme-v. Ommen. Op Emmerschans woonde de familie J. H. Keuter-Baks en in het Emmerveen: H. H. Kocks-Ottens, J. Lange- Geerdes, K. Albers-Hemmen, A. Hartman-Arends, H. H. Gerdes- Glasmeijer, H. Wessels-Arling, B. Wessels-Bentlage, H. Soelman- Bentlage, H. Borghuis-Fuhler, J. B. Reis-Bentlage en J. Müter-Vos.

Al deze mensen waren in meerdere of mindere mate landbouwer. De kunstmest kende men nog niet zodat bijna ieder schapen hield en om bemesting te hebben voor het land en om de wol en het vlees ten gelde te maken. Er waren in die dagen veel schaaps-kooien op het Oosterveld. De grote heidevlakten gaven volop voedsel voor deze dieren. Velen van deze mensen hadden ook enkele koeien. Een straatweg was er nergens bekend, slechts enkele wagensporen over de hei moesten dienen voor weg en straat. Zo werd het 1904, het jaar waarin te Klazienaveen een parochiekerk kwam. Velen meenden dat Barger- oosterveld nu geen kerk meer zou krijgen, immers het Klazienaveen was nog wel ver af, doch de weg daarheen was meestal droogvoets af te leggen en derhalve gingen nu ook verschillende bewoners van het Oosterveld in Klazienaveen kerken. Maar toen de bewoners van Oosterveld zelf de moed opgaven met betrekking tot een eigen kerk, begonnen twee pastoors, nl. de heren Vinke en Weenink die we reeds noemden, zich bijzonder voor deze taak te interesseren. Pastoor H. J. Vinke was geboortig van Winschoten, sinds 1895 de eerste pastoor van Munsterseveld en als zodanig herderde hij ook over de gelovigen van het Emmerveen. Weenink schreef eens van hem dat hij was "een trouwe en hartelijke vriend en. buur, een man stoer van leden en stoer van ziel, breed in zijn optreden en onaantastbaar van karakter, groot en goed en edelmoedig in zijn bedoelingen, een man om lief te hebben, meer dan velen, wanneer men het geluk mocht hebben, zich door het ietwat strakke uiterlijk niet te laten afschrikken, maar door te dringen tot de kern, het gouden hart Pastoor B. H. Weninck had de zielzorg te Bargercompascuum en bewoonde de houten pastorie in het bekende kerk bos aldaar. Van hem kunnen al evenveel schone woorden gezegd worden.

Onder hem viel het eigenlijke Bargeroosterveld, gescheiden van zijn parochiekerk door uitgestrekte onbegaanbare hoogvenen. Deze twee pastoors waren behalve buren ook goede vrienden van elkaar. Dikwijls kwamen ze samen en vaak maakten dan de katholieken van Oosterveld en Emmerveen het voorwerp uit van gesprekken. Beiden waren van mening dat er voor deze mensen een eigen kerkje moest komen. Samen zouden zij er hun schouders eens onder zetten onder het motto: "Een onderneming die ge eens begint, geef dien niet op totdat ge overwint". Ze stelden hun pogen onder de bescherming van de toen nog pas zaligverklaarde Gerardus Majella en beloofden de kerk aan hem toe te wijden als de eerste in Nederland, wanneer hun streven met succes bekroond zou worden.

Na gemeenschappelijk overleg schreef pastoor Vinke in 1904 de volgende belangrijke brief aan de Aartsbisschop. "In het belang van het zielenheil meen ik dat het ten hoogste nodig wordt het volgende onder de aandacht van U.D. Hoogw. te brengen. Op anderhalf tot twee uur afstands van hier ligt het zogenaamde Emmerveen en Oosterveld.

Deze streken worden bewoond door een 200 tal katholieken. Van deze 200 wonen er een zestig in het Emmerveen, dat kerkelijk behoort onder de parochie Munsterseveld, terwijl het andere gedeelte, dat woont in het Oosterveld, een deel uitmaakt van de parochie Bargercompascuum. Ook het Oosterveld is ruim 5 kwartier van de moederkerk te Compascuum verwijderd. Wat mijn gedeelte (Emmerveen) betreft, hierover valt tot nu nog niet te klagen, want niettegenstaande dien afstand gaan ze nog geregeld ter kerke. In het Oosterveld echter is de toestand zo dat geen ¼ gedeelte meer ter kerke gaat. Reeds vroeger is over deze zaak bij gelegenheid van de toediening van 't H. Vormsel door enige personen, met Uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid gesproken, maar wegens grote financiële bezwaren kon men op deze zaak niet ingaan; vooral echter werd erop gewezen dat hun getal nog te klein was. In die dagen echter was mijn gedeelte nog onbewoond. Zoals ik schrijf bevinden er nu echter tezamen een kleine 200 katholieken. Blijft de toestand zoals ze nu is, dan kan het niet uitblijven of ook de mijnen, die nu nog goed zijn, zullen langzamerhand ook beginnen te verflauwen. Ja, misschien zullen er na verloop van enige jaren gevonden worden, die zich om hun geloof weinig meer bekommeren. In deze toestand zou verandering kunnen komen wanneer onder de aldaar wonende bevolking een zogenaamd hulpkerkje werd opgericht dat dan des Zondags door een geestelijke (die te Compascuum zou kunnen inwonen, daar dit niet zover vandaar verwijderd is als van hieruit), bediend kan worden, zodat de mensen des Zondags ten minste geregeld konden Mishoren".

Monseigneur maakte in zijn antwoord nogal moeilijkheden, Men kon toch niet overal waar enkele katholieken ver van de kerk woonden een hulpkerkje bouwen? Wanneer de mensen ver van Compascuum waren, dan zou de assistent die eventueel voor hen te Compascuum moest wonen toch ook ver van de mensen verwijderd zijn! De geestelijke verzorging te Bargeroosterveld zou maken dat er nog meer katholieken gingen wonen en het zou uitgroeien tot een parochiekerk en tenslotte, had pastoor Vinke aan de ping ping gedacht? De twee buurtpastoors hielden lang en breed beraad en antwoordden aan Monseigneur: a)  Het is volkomen waar dat men niet voor elke kleine groep kerkjes kan gaan bouwen maar de Drentse venen met haar onbegaanbare wegen kunnen op een lijn gesteld worden met elders. Het is de mensen hier onmogelijk hun godsdienstplichten waar te nemen en daarom verflauwen ze niet uit onwil. b)   De geestelijke die te Compascuum zal komen wonen, moet er maar wat voor over hebben. Hij kan met een wagen en anders te voet gaan. In elk geval moet daar wat op gevonden worden. c)   Wanneer dit kerkje het begin zou zijn van een parochie de hemel zij gedankt wanneer dat gebeurt, want in deze opkomende bloeiende veenstreken moet de hand aan de ploeg geslagen worden tot bevordering van het Katholiek Geloof en juist door een parochiekerk aan de katholieken gelegenheid gegeven worden zich daar gerust zonder gevaar voor hun zieleheil te kunnen vestigen. En wat het geld betreft? Wel als Monseigneur 500 gulden gaf dan zouden pastoor Vinke en Weninck de rest bij elkander brengen! Het antwoord van de Aartsbisschop was nu veel gunstiger, hij vroeg nog enkele inlichtingen en eindigde met, in de 500 gulden als gift voor de totstand- koming zit de moeilijkheid niet. Die gift van 500 gulden hebben wij gaarne voor de goede zaak over. 12 November 1904 ontving pastoor Vinke post van het Aartsbisdom, o.a. inhoudende: "met het door uwe eerwaarde in overleg met den pastoor van Compascuum gedane voorstel betreffende het Oosterveld, nemen wij genoegen!" Hiermede was een fase afgesloten. Er was nu verlof voor de bouw. Beide herders stond nu het schriftwoord voor de geest: " Want wie van u, die een toren wil bouwen, gaat niet eerst de kosten zitten berekenen, of hij wel de middelen bezit, om het werk te voltooien. Anders zou hij misschien wel de grondslag leggen, maar niet af kunnen bouwen. Dan zouden allen, die het zagen, hem uit gaan lachen, en zeggen: Die man is begonnen te bouwen, en is blijven steken". (Luc. 14: 28-30).

Allereerst moest er een geschikt terrein worden aangekocht. Pastoor Weninck schreef hierover: "Ons eerste werk nu was naar een geschikt terrein voor de kerk uit te zien".

Aangezien bij het bouwen op het veen de kerk niet anders kon worden dan een hulpgebouw, dat evenals in Compascuum voortdurend veel aan onderhoud zou kosten en aangezien dat de kerk zoveel mogelijk in het midden van de bevolking moest staan, kwamen wij tot het besluit dat de kerk op een zandbodem en wel in het Bargeroosterveld moest worden gebouwd. Zonder dat onze bedoeling aan iemand kenbaar werd, maakten wij samen tot tweemaal toe een voetreis door het Emmermeer en Bargeroosterveld, om zo de geaardheid van de bodem en wegen en de verschillende afstanden te leren kennen en beoordelen. Gedurende beide voetreizen in November hadden we een ongemeen slechte weg en hadden we veel last van een ijzig koude wind, die ons noodzaakte telkens eens hem de rug toe te keren om weer wat bij adem te komen. Spoedig stond het bij ons vast, dat een of ander stuk land gelegen aan de weg van Emmen naar Klazienaveen-Noord een geschikt terrein kon bieden. "In Assen werd kadaster opgevraagd en notaris Engwirda van Stadskanaal kreeg opdracht te polsen wie de gronden wilde verkopen en voor welke prijs.

Men kon alleen maar een stuk grond kopen van een zekere W. J. Kiers, wonende op Ten Boer (Gr.), eigenaar van het stuk grond waar thans de kerk staat. De koopsom was wel hoog, gezien het kale onvruchtbare heidegrond was, maar het terrein was geschikt en andere grond was niet te koop. De koopacte werd dan ook door notaris Engwirda opgemaakt en spoedig was de zaak beklonken. De grond was er voor de nieuwe kerk, nu moesten de centen komen. Zondag 19 Maart, feest van St Jozef, was er te Munsterseveld en Bargercompascuum des middags geen Lof. De mannen waren nl. opgeroepen om te verschijnen klokslag 4 uur samen met de pastoors Vinke en Weninck bij W. Kocks te Bargeroosterveld, om samen te beraadslagen over de bouw van de nieuwe kerk. Het was een vergadering waar eensgezindheid heerste. Allen stemden in om financieel bijdragen en hand en spandiensten gratis te verrichten. Niemand van de boeren wist echter dat er reeds grond gekocht was, daarom stelden enkelen gratis grond ter beschikking. Doch daar deze gronden ongelegen waren kon hier niet op worden ingegaan. De week daarop, op hetzelfde uur en dezelfde plaats, waren allen voor een tweede vergadering aanwezig, waar alles nog eens werd doorgenomen met dezelfde eensgezindheid en hetzelfde enthousiasme. De heren Vinke en Weninck waren zo opgetogen dat ze per boerenwagen naar Klazienaveen reden, om ook pastoor Dames aldaar van het vlotte verloop op de hoogte te stellen. Deze wist op zijn beurt niet beter te doen dan de plaat "Gratias agimus tibi, propt er magnam gloriam Tuam" op de gramofoon te laten draaien! Toen begon voor de bouwpastoors een moeilijke tijd. Ze moesten het ontbrekende geld in den lande bij vrienden en weldoeners samen bedelen. Illi autem profecti sunt, praedicaverunt ubique, Domino cooperante, ze trokken rond overal predikend, terwijl de Heer hen hielp, aldus getuigen ze zelf van deze tochten, liet is hier de plaats om nog eens te vermelden dat zij het werk gesteld hadden onder de bescherming van St Gerardus. Hij was nog een jonge Zalige, telde veel bewonderaars in Nederland en werd door de beide bouwpastoors een bijzondere verering toegedragen. Zij getuigden herhaaldelijk dat de grote instemming die ze overal ondervonden, de milde gaven die hen overal gewerden en het voor- spoedig verlopen van de bouw aan St Gerardus te danken is. Ook aan de congregatie van de Paters Redemptoristen, waarvan St

Gerardus lid was, heeft Bargeroosterveld veel te danken. Zaterdag 15 Juli 1905 had ten huize van J. B. Wilken te Bargercompascuum de inschrijving plaats en werd de bouw gegund aan de laagste inschrijver, nl. aan G. Dik te Emmercompascuum voor 11900 gulden.

Tijdens de bouw hielden de stichters zich bezig met de vraag waar in de toekomst de dienstdoende pastoor moest logeren. Een pastoor moest er volgens hen komen en een parochie en geen bijkerk, daar hun het woord van een bekend priester voor ogen stond: "Si vis perdere populum et clerum, erige succursale!" Aanvankelijk stuitte dit plan op veel moeilijkheden, doch nog voor de kerk voltooid was benoemde Mgr van de Wetering de Weleerwaarde heer H. J. Lubbers tot assistent te Bargercompascuum met bestemming, nadat de kerk en pastorie voltooid waren, zich als pastoor te Bargeroosterveld te vestigen. October 1905 arriveerde Bargeroostervelds eerste pastoor te Compascuum, Januari 1906 begon men met ijver en tempo aan de bouw van een pastorie. 6 Mei 1906, hoewel de kerk nog niet geheel voltooid was, had door pastoor Lubbers de inzegening plaats met assistentie van de heren Vinke en Weninck. Pastoor Weninck droeg de eerste H. Mis op en pastoor Vinke hield bij deze gelegenheid een dankbare feestrede. Het koor van Compascuum zong uit volle borst een Te Deum en alle gelovigen zongen het lied "Moge onze zang zich paren!" 20 September 1906 heeft de aartsbisschop van Utrecht Mgr van de Wetering de kerk plechtig geconsacreerd onder toeloop van veel mensen. Dit was het begin van de parochie Bargeroosterveld. Het feit dat deze kerk de eerste was in Nederland ter ere van St Gerardus gebouwd, deed reeds een maand na de kerkconsecratie op 16 October een grote schare pelgrims optrekken naar deze plaats. Door de grote bedeltochten had het kleine Bargeroosterveld grote bekendheid gekregen als centrum van de Gerardus-devotie. Door bemiddeling van de Hoogeerw. Pater Provinciaal der Paters Redemptoristen ontving de kerk twee kostbare relikwieën van Gerardus. Telkenjare daarna tot opheden trekken op Zondag onder het octaaf van 16 October en onder het octaaf van Petrus en Paulus duizenden naar hier om zich te spiegelen aan het mooie leven van de dienaar Gods St Gerardus, door zijn voorbeeld begeesterd te worden en om zijn voorspraak bij God in te roepen.

Bargeroosterveld werd zo een bedevaartsplaats, de eerste na de Hervorming in Drente.

De stichters hadden goed gezien dat Bargeroosterveld een parochie zou worden met grote levensvatbaarheid. In 1923 moest de kerk vergroot worden, want er was veel te weinig ruimte voor het groeiende aantal gelovigen. 12 Augustus 1930 kon een eigen lagere school worden ingewijd, welke startte met 5 leerkrachten en een tiental jaren later het dubbele aantal leerkrachten nodig had. Tien jaar na de uitbouw van de kerk waren de 376 zitplaatsen al niet meer voldoende om de parochianen van plaatsen te voorzien. Kerstmis 1937 kon de met 240 zitplaatsen vergrote kerk in gebruik worden genomen. Nog is de kerk niet te groot. ondanks dat in de laatste jaren Emmen en Emmerschans als zelfstandige parochies werden afgescheiden. St Gerardus parochie te Bargeroosterveld is een van de snelst groeiende in de provincie Drente, een roemvol monument voor pastoor Vinke en Weninck!

 

Pastoorslijst van Bargeroosterveld:

Stichters waren: Pastoor H. J. Vinke en Pastoor B. H. Weenink.

  1. H. Lubbers 1906 - 1909
  2. Th. van Harten                 1909 - 1915
  3. Th. Lurvink 1915 - 1921
  4. J. van Schaik 1921 - 1928
  5. Aukes 1928 - 1940
  6. Veltman 1940 - 1951
  7. J. Beltman 1951 -

 

 

 

Hoofdstuk 18

 

Amsterdamseveld 1919 - O. L. Vrouw van de Vrede

Pastoor D. Huurdeman van Nieuw Schoonebeek stelde aan het Aartsbisdom voor om een parochie op te richten tussen Klazienaveen, Nieuw Schoonebeek en Erica, voor de aldaar op het hoogveen wonende katholieken, en omdat hun gang naar de kerk langs moeilijke wegen ging en omdat intense zielzorg hier hoog nodig bleek. 5 Nov. 1917 werd op voordracht van pastoor Huurdeman, de kapelaan van de Groninger st. Martinus, P. J. Veltman, door Mgr. van de Wetering belast met de oprichting van de parochie Amsterdamseveld.

3 Juni 1919 werd de nieuwe kerk te Amsterdamseveld ingewijd door Deken Eekwielens uit Zwolle, werd pastoor Veltman geïnstalleerd en de parochie opgericht. Mei 1953 had een heiligschennende inbraak plaats in deze kerk. De tabernakelkast werd gestolen en later in het veen weergevonden. Deze heiligschennende inbraak was de oorzaak dat deze parochie in heel Nederland bekend werd en dat het een centrum werd van eerherstel en devotie tot Christus in het H. Sacrament. In de parochiekerk werd in 1932 opgericht de Broederschap van Eerherstel. 1929 werd de eerste steen gelegd voor het Zusterhuis waarin kwamen werken de Zusters Franciscanessen, Missionarissen van Maria, 1930 had de feestelijke opening plaats samen met de R.K. Lagere school.

Pastoor-Deken P. J. Veltman 1919-heden.

 

 

Zwarterneer 1921 - St. Antonius van Padua

Zwartemeer dankt de naam aan een uitgestrekt veenmeer dat een oppervlakte had van 111 hectare en zich bevond waar nu de plaats Zwartemeer ligt. Als eerste bewoners staan omstreeks 1860 aangetekend Johan Karl Rasz, geboren 1830 te Verszen met zijn echtgenote Anna Catharina Falke uit Hebelermeer. Verder Harm Luttel, gedoopt te Coevorden in 1843 en gehuwd met Maria Aleida Kappen uit Hebelermeer. Zowel zij als de meeste kolonisten die hen langzaam - na 1880 wat vlugger - volgden kwamen uit het Duitse gebied over de grens. Parochieel hebben de bewoners van Zwartemeer achtereenvolgens behoord tot Nw. Schoonebeek, Erica, Bargercompascuum en Klazienaveen. De eerste stenen woning te Zwartemeer werd gebouwd door pastoor Klaver, de eerste herder van Bargercompascuum. Deze "pastoorsboerderij" is jarenlang bewoond geweest door de familie

Fenslage. Pastoor A. C. Dames van Klazienaveen begint kort na 1904 regelmatig zijn kapelaan te sturen naar Zwartemeer om er catechismus te geven. Dit gebeurde meestal in de woning van J. H. Sulmann. In 1912 wordt een houten hulpkerkje opgericht niet ver van de plaats waar de huidige parochiekerk staat. 10 December 1918 wordt kapelaan Peters belast met de oprichting van een parochie te Zwartemeer. In 1921 had de eerste steenlegging plaats van de nieuwe kerk en nog hetzelfde jaar, 19 October, had de plechtige inwijding plaats door Deken G. B. Eekwielens van Zwolle. Ruim 10 jaren later werd de kerk door de Aartsbisschop geconsacreerd. In 1930 opende de parochie een eigen katholieke lagere school. 1932 opening van het parochiehuis. 1948 vestigt zich op Huizen 20 de R.K. Gezinszorg.

Pastoorslijst:

  1. J. Peters 1921 - 1928
  2. C. Bruggeman 1928 - 1938
  3. B. W. van Boxtel 1938 - 1952
  4. J. Andriessen 1952 -

 

 

Steenwijksmoer 1932 .St. Franciscus van Assisië

Vrij ver van Coevorden ligt de buurtschap Steenwijkermoer welks bewoners meest ook de ontginners van deze streek uitmaken. Om het hen gemakkelijker te maken hun godsdienst-plichten waar te nemen, werd in 1932 als zelfstandige parochie van Coevorden afgescheiden de katholieke gemeenschap van Steenwijksmoer. Pastoor J. B. Slosser bouwde er een mooie kerk en kleedde deze kostbaar en kunstzinnig aan. Het jaar daarop werd de R.K. lagere school ingewijd..

Pastoor J. B. Slosser         1932 - heden.

 

 

Emmen 1947. St. Paulus, Apostel

Tijdens de laatste oorlog vormde zich te Emmen een comité dat zich ten doel stelde de belangen der katholieken aldaar woonachtig te behartigen. Dit bewerkte, dat de gelovigen van Emmen niet meer in Bargeroosterveld behoefden te kerken doch dat een priester van Bargeroosterveld in Emmen de H. Mis kwam lezen. Eerst in een gehuurd zaaltje aan de Dorse straatweg, daarna in de noodkerk aan de Heidelaan. Pastoor G. C. J. Hutjens werd benoemd in 1947 tot eerste pastoor van de parochie Emmen De parochie groeide stormachtig. Er verrees een mooie St. Pauluskerk in basiliekstijl aan de Meerstraat en in 1952 werd de R.K. lagere school "Pius X" in gebruik genomen.

Pastoor G. C. J. Hutjens      1947 - heden.

 

 

Emmerschans 1948 - St. Franciscus van Assisië

Was reeds voor de oorlog onder het pastoraat van A. Aukes te Bargeroosterveld moeite gedaan om te komen tot een parochie op Emmerschans, na de oorlog dwong de uitbreiding der parochie en de groei van het aantal inwoners van Emmerschans hiertoe. Maart 1948 werd de papieren noodkerk in gebruik genomen en September van dat jaar kwam de officiële pastoors benoeming af van Th. Jacobs tot pastoor van Emmerschans.

In 1949 werd de drielokalige lagere St. Mariaschool geopend. Dominica Alba 1952 had de eerste steenlegging plaats van de nieuwe kerk en November 1952 werd deze door de Hoogeerw. Heer Deken

P. J. Veltman ingewijd.

Pastoor Th. G. M. Jacobs      1948 - heden.

 

 

 

 

Hoofdstuk 19

 

Het Carmelietenklooster te Hoogeveen

Kloosterlingen zijn mensen die gemeenschappelijk leven volgens een door de Kerk goedgekeurde Regel, en zich verbinden door geloften tot het naleven van raden welke ons in het Evangelie gegeven worden; n.l. vrijwillige gehoorzaamheid, armoede en reinheid. Ik mag hier enkele teksten uit het Evangelie in dit verband citeren.

"Zo iemand Mijn volgeling wil zijn, dan moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen". (Mt. 16, 24).

"Niet allen begrijpen dit woord, maar zij alleen aan wie het gegeven is. Er zijn onhuwbaren, die zo geboren zijn van de moederschoot af; en er zijn onhuwbaren die door de mensen onhuwbaar gemaakt zijn; en er zijn onhuwbaren, die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt om het rijk der hemelen. Wie het vatten kan hij vatte het". (Mt. 19, 11-12).

"Zo ge volmaakt wilt zijn, ga dan verkopen wat ge bezit en geef het aan de armen en ge zult een schat in de hemel bezitten; kom dan en volg Mij." (Mt. 19, 21).

Reeds in de eerste eeuwen der Kerk waren er mannen en vrouwen die zich uit de wereld terugtrokken en de Evangelische raden gingen beleven en een bijzonder verstorven leven leidden. Ze zijn ons bekend uit de geschiedenis als asceten en godgewijde maagden.

In de derde eeuw trokken verschillende christenen zich terug uit de steden en gingen wonen in de woestijn of onherbergzame oorden om daar een leven vrij voor God te leiden, het waren de kluizenaars of anachoreten. Hun eenzaam leven zonder leiding leidde dikwijls tot fanatisme en excessen op godsdienstig gebied. Daarom stonden er mannen op als St. Antonius en St. Pachomius die deze alleen levende mensen in gemeenschappen gingen samenbrengen. Dit was het begin van de huidige kloosterorden die overal over de wereld verspreid thans leven, doch allen gebonden zijn door dezelfde geloften.

Ook Drente heeft in vroeger eeuwen de kloosterlingen gekend. Onze kerstening was hoofdzakelijk het werk van monniken uit Groot-Brittannië en Ierland en volgens een nog algemeen aanvaard gegeven moet ook St. Willehad, Drente's apostel tot de Orde der Benedictijnen hebben behoord. Met de prediking van het Christendom kwam in onze provincie de bekendheid met de monnik. Na jaren ontstonden ook hier enkele kloosters die allemaal gesteld waren onder de bescherming van Maagd Maria. Ruinen-Dickninge, Assen en Bunne waren centra van kloosterleven. Van daaruit had de zielzorg plaats in de verre omgeving, maar vandaar uit had ook leiding plaats op maatschappelijk, sociaal en cultureel gebied. Het zou niet moeilijk zijn om een boek te vullen met lofprijzingen op het werk der monniken in ons gewest zoals dit door verschillende Drentse schrijvers in het verleden is belicht. Van deze vroegere kloosters is al heel weinig overgebleven. We weten nog de plaatsen waar ze gestaan hebben, er resten nog wat verweerde stenen, enkele handschriften en contracten in archieven, en daarnaast dragen we nog onbewust veel mee in ons leven van wat zij hier brachten aan cultuur en gebruiken.

Het eerste en als mannelijk klooster tot op heden het enige in onze provincie na de Hervorming is dat van de Paters Carmelieten in Hoogeveen. De geschiedenis van deze Orde gaat heel ver terug in het grijze verleden en verliest zich soms in het schemerduister van legende en historie. Feit is dat er de eeuwen door op het Carmelgebergte - vandaar de naam Carmelieten - in Palestina mensen woonden die Elias als hun geestelijke vader beschouwden en naar zijn voorbeeld zich overgaven aan de beschouwing van de geheimen Gods en zo het nodig was voor Gods eer naar buiten optraden.

In de tijd der Kruistochten trokken zich ook velen uit West-Europa terug in de grotten van de Carmel om zich aan het contemplatieve leven te wijden. Berthold van Limoges uit Frankrijk was een van hen en hij was het die de kluizenaars daar in 1155 tot een gemeenschap verenigde. Bertholdus zelf bestuurde als eerste prior-generaal deze monniken en verkreeg van de patriarch van Antiochië de kerkelijke goedkeuring en bevestiging als kloosterorde der Latijnse Kerk. Het Carmelgebergte werd te klein voor de steeds groeiende schare van Carmelmonniken en overal in het H. Land en langs de Phoenicische kust kon men hen vinden nog geen eeuw later. Op verzoek van de Pausen wijdden de Carmelieten zich naderhand ook aan de actieve zielzorg en alle vormen van apostolaat doch steeds bleef de con. templatie grondslag. En dit is nog de levensopgave van elke Carmeliet, dat hij met het beschouwende leven als basis en grondslag het actieve apostolaat weet te verbinden en daarenboven een bijzondere godsvrucht heeft tot Gods H. Moeder. In 1249 stichtten zij hun eerste klooster in Nederland n.l. te Haarlem. Momenteel hebben de Carmelieten in Nederland kloosters te Amsterdam, Aalsmeer, Boxmeer, Hoogeveen, Hengelo, Oldenzaal, Deventer, Oss, Zenderen en Merkelbeek.

Hoe kwamen ze in Hoogeveen om daar een Drentse Carmel te beginnen? Vanuit Zenderen waar ons klooster binnenkort het eeuwfeest viert, de Noordelijke provincies in de zielzorg behulpzaam te zijn, bleek een moeilijke opgave. Men zag uit naar een plaats in het Noorden waar men zich geschikt kon vestigen, om dan vandaar uit hulp te verlenen aan de parochies in Noord-Nederland. De Aartsbisschop van Utrecht wees op Hoogeveen en deze plaats werd graag genomen om haar bijzonder gunstige ligging voor het verkeer, Spoor, tram en waterwegen, alles was daar reeds in het begin van deze eeuw. In de eerste maanden van 1905, konden de Paters het klooster betrekken. Allereerst hadden ze de opdracht van de Aartsbisschop gekregen om de katholieken in en om Hoogeveen, weinig in getal, tot een parochie te vormen, daarnaast kwamen de werkzaamheden op allerlei gebied in de gewone en bijzondere zielzorg. Vanaf het begin heeft het hun niet aan werk ontbroken. In een der eerste jaren tekent het kloosterarchief aan: "Er werd door onze Paters druk gewerkt in de Noordelijke provinciën, vooral door het geven van missies, retraites, veertig-uren-gebeden en het houden van lezingen. Verschillende heren geestelijken maakten hier aan het klooster hun retraite en prezen de geschiktheid van ons huis. Er zal wel nauwelijks een taak in de zielzorg zijn welke door de Carmelieten van Hoogeveen niet werd waargenomen sinds de stichting van het klooster in Drente. Als pastoor of kapelaan, aalmoezenier of geestelijk verzorger van parochies, soldatenkazemes, Nederlanders in Duitsland, Engelse mariniers in de vorige wereldoorlog, Franse en Belgische vluchtelingen, Oostenrijke kinderen, verdreven katholieken uit Duitsland, kampen voor arbeidsdienst en D.U.W. kampen, kampen voor moeilijke jeugdgevallen, woonoorden voor Keizen, gezinsoorden voor onaangepaste gezinnen, kampen voor politieke delinkwenten, alle soorten van geestelijke oefeningen, kortom binnen en buitenlands apostolaat in haar vele schakeringen. De patrones van ons klooster is Maria die haar nicht Elizabeth bezocht om haar te helpen. Zo gaan de Carmelieten van Hoogeveen uit naar hun medemensen, naar het voorbeeld van hun hoge patrones om overal te helpen om Christus wil.

 

 

 

Hoofdstuk 20

 

Het Franciscanessenklooster te Coevorden

De officiële naam van de Zusters te Coevorden is "Zusters van de Congregatie van de H. Martelaar Georgius". In 1857 vroeg Pastoor Gerhard DalI te Thuine bij Freren, Kreiz Lingen (Hannover) enige zusters van de Congregatie van het H. Kruis te Straatsburg om hem te komen helpen in zijn parochie. Hij kreeg 24 Mei 1857 de twee eerste zusters, o.w. Moeder M. Anselma, die de Stichteres van de Congregatie werd. Pastoor DalI, die de zusters van Straatsburg had laten komen, vreesde dat er later wel eens moeilijkheden konden ontstaan en de zusters voor francaises konden worden aangezien al waren het ook Duitsers. (Men denke hier aan de tijdsomstandigheden, n.l. de vijandige houding tussen Duitsland en Frankrijk). Hij ijverde daarom voor een zelfstandige congregatie en afscheiding van Straatsburg, ook met het oog om de instandhouding van het liefdewerk en het aanwerven van meisjes uit de omgeving van Thuine. Na toestemming van de Bisschop van Osnabrück, het Moederhuis te Straatsburg en de vier zusters die in Thuine werkzaam waren, kwam de afscheiding van Straatsburg tot stand en werd de nieuwe Congregatie van de Francis-canessen gesticht, genoemd naar de H. Martelaar Georgius de patroon van Thuine.

Het eerste en voornaamste doel van de Congregatie is de zelfheiliging der leden in de geest van St. Franciscus van Assisi. Het tweede of bijzondere doel het beoefenen van de geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid, zowel in eigen vaderland als in de missie. Om dit doel beter te bereiken leggen de leden zich toe op een bijzondere verering van Jezus liefde en stellen ze zich Diens ontfermende liefde tegenover de mensen als een verheven voorbeeld ter navolging voor.

23 November 1875 stichtten de zusters hun eerste klooster in Nederland in het St. Nicolaasgesticht te Denekamp. Een merkwaardige uitbreiding van de congregatie volgde in de jaren daarna. Momenteel telt ze reeds 25 Huizen in Nederland, ongeveer 2000 leden waarvan ongeveer 500 in ons vaderland werkzaam zijn. Ook pastoor Bouters o.f.m. uit Coevorden wilde graag zusters in zijn parochie omdat hij overtuigd was van het grote geestelijke en maatschappelijke nut dat een zusterklooster voor een plaats kan zijn. Bij een bezoek van hem aan het St. Nicolaas gesticht in September 1935, hadden de zusters in beginsel zich bereid verklaard naar Coevorden te komen om dan eind 1936 daar hun werk- zaamheden te beginnen. Begin 1936 werd pastoor Bouters echter ernstig ziek en de onderhandelingen moesten nu eerst wel worden afgebroken.

Echter 1 Mei 1937 werd door Coevordens kerkbestuur een dubbel woonhuis aangekocht, grenzend aan de tuin van de pastorie. Het pand verkeerde in een zeer desolate toestand en het bestuur van de Congregatie had weinig verwachtingen, dat van het geheel verwaarloosde en vervallen huis nog een zustershuis zou kunnen worden gemaakt. Evenwel werd door het kerkbestuur met ijver gewerkt om er nog iets van te maken en al bleef het uiterlijk aanzien van een klein huis, er kwam toch van binnen een zodanige verbouwing tot stand, dat bij de inwijding het huis bewoonbaar was. Voor het zover was kwamen er zoals altijd nog heel wat moeilijkheden te overwinnen, de een vreesde dat er geen solide financiële basis te vinden zou zijn, anderen meenden dat een zustercongregatie een overbodige luxe was in de plaats Coevorden. Het is echter kenmerkend voor deze zusterscongregatie dat ze overal met veel moeilijkheden begonnen, doch daarin juist de groeikracht hebben gevonden. Op 3 November 1937 deden de eerste zusters hun intrede in de St. Franciscusstichting. Met grote voortvarendheid gingen de zusters aan het werk. Ofschoon te Coevorden een door het Rijk gesubsidieerde vakschool bestaat, kwamen er verschillende meisjes, ook niet-katholieke zich dadelijk opgeven voor de naaischool, die onder de leiding van de zusters werd opgericht. Mede door het slagen van vele candidaten voor lingerie en costumiere heeft de naaischool zich sinds dien in een stijgende belangstelling mogen verheugen.

Thans worden er echter geen afzonderlijke naailessen meer gegeven, omdat de naaischool in 1949 is opgenomen in een 2-jarige landbouw huishoudcursus. Aan deze cursus, die door de A.B.T.B. is opgericht, worden de naaldvakken gegeven door de zuster, die vroeger de naaischool leidde. Het kleuteronderwijs, dat door een juffrouw werd geleid, zou mede door een zuster ter hand worden genomen. Het aantal kleuters, dat de school bezocht, verdubbelde hierdoor al spoedig. Thans zijn twee zusters bij het kleuteronderwijs werkzaam. De Moeder Overste kreeg een drukke werkkring in de ziekenverzorging. Eind 1938 begon men met de verzorging van de ouden van dagen in de stichting zelf, zoals in het oorspronkelijke plan was opgenomen. Natuurlijk was het huis hiervoor veel te klein en het kerkbestuur kocht dan ook een tweede huis aan, dicht in de buurt en door de tuin met het zusterhuis verbonden. Na verbouwing kon dit begin 1941 in gebruik worden genomen. De uitbreiding van de werkzaamheden vroeg ook een groter getal zusters in Coevorden. Thans is dit getal gestegen tot 10, welke zich in hun werkzaamheden als verzorging van ouden van dagen, kleuteronderwijs, onderricht in naaien en knippen enz., wijkverpleging, verzorging van kerkwas en het versieren van de parochiekerk zich allemuttigst maken, allereerst voor de Coevorder gemeenschap en daardoor het doel van hun Congregatie, zelfheiliging en het beoefenen der werken van barmhartigheid met Christus tot voorbeeld en inspirator, beantwoorden. We hopen alleen maar dat de Zusters spoedig een ruim klooster in Coevorden krijgen, iets wat ze dubbel verdienen.

 

 

Hoofdstuk 21

 

 De Zusters van O. L. Vrouw

te Emmercompascuum en Assen

Pater Matthias Wolff S.J., pastoor van Kuilenburg, was van mening, dat het Katholiek onderwijs onmisbaar was in Noord-Nederland. De wet van 1806 gaf daartoe theoretisch wel de vrijheid maar om het practisch door te voeren kostte veel offers. Hij was ook overtuigd dat dit onderwijs het beste kon worden toevertrouwd aan religieuzen, die hun leven daaraan wijdden. Maar hoe in Noord-Nederland mensen daarvoor te vinden waar het kloosterleven nauwelijks meer bij name bekend was? (Pater Wolff kwam in 1816 naar Kuilenburg). De Voorzienigheid kwam te hulp. Twee dames die bij hem geestelijke leiding ontvingen maakten hem kenbaar dat ze graag in het klooster wilden om hun leven daar aan God te wijden. Pater Wolff stelde zich nu in verbinding met de Zusters van O.L. Vrouw te Namen, wier stichteres Mère Julie Billart was. Op de feestdag van St. Willibrord, 1819, konden de dames reeds naar Gent vertrekken om eerst in dit Vlaamse klooster de Franse taal goed te leren en daarna zich in Frankrijk verder klaar maken voor hun taak. In 1823 werden ze naar Holland teruggeroepen en betrokken een huis te Amersfoort, de plaats waar tot op heden het Moederhuis van de Congregatie staat. Wat stelt de Congregatie zich ten doel? De Associatie der Zusters van O.L. Vrouw, genaamd van de Christelijke opvoeding, is voornamelijk opgericht voor het onderwijs der arme kinderen. Zij onderrichten haar leerlingen in de waarheden van de godsdienst en alles wat er zoal op school geleerd behoort te worden. Ze belasten zich met het onderwijs van meisjes en houden pensionairen als plaats en ruimte zulks toelaten. De meerderjarigheid van 21 jaar wordt gevorderd om professie af te leggen in dit Instituut, alsook de toestemming der ouders. De eigenschappen om aangenomen te worden vereisen: een gezond verstand, een oprecht hart, een goede lichamelijke gezondheid, een onbesproken naam, talent voor het onderwijs etc.

De Congregatie was de eerste religieuze instelling in de Hollandse Missie, welke zich benoorden de rivieren met het geven van onderwijs bezig hield. Als zodanig heeft ze bijzondere verdiensten en een bijzondere naam. Momenteel telt de Congregatie over de 1100 leden waarvan 1074 in Nederland en 62 in Indonesië werkzaam zijn. Het aantal personen dat jaarlijks bij deze Zusters fröbel, lager, huishoud en hoger onderwijs ontvangt is niet gering. Hoe kwamen deze onderwijszusters in Drente? Iedereen die de ontwikkeling van het Drentse meisje ter harte ging moest enkele tientallen jaren geleden wel uitzien naar deze zusters, daar op Katholiek gebied toen binnen de provincie geen enkele inrichting met voortgezet onderwijs bestond. Bovendien hadden nog niet alle parochies een katholieke lagere school en zouden de Zusters dus bijzonder welkom zijn wanneer ze ook nog een internaat stichten. 31 Mei 1915, onder het pastoraat van de zeereerwaarde heer Andriessen kwamen de eerste zusters naar Emmercompascuum, en ze begonnen meteen. De scholen konden nog niet beginnen, want deze waren nog in aanbouw. 25 en 26 Aug. waren de dagen van de plechtige in bezitneming van het st. Henricusgesticht, het klooster der Zusters. Kort daarop begonnen de Zusters een school met 79 kinderen, daarnaast een fröbelschool. October 1927 begon het internaat haar werk waar tientallen van meisjes sindsdien dankbaar gebruik maakten van de uitstekende lessen die er gegeven werden en dankbaar zijn voor de genoten opvoeding. De eerstvolgende jaren werd het huidige st. Alfonsus-pensionaat aangekocht en verbouwd. 1923 kon de huishoudschool worden aanbesteed. Weer een jaar later kon de nieuwe Ulo school in gebruik worden genomen.Zo groeide de nederzetting der Zusters van O.L. Vrouw uit tot een centrum van onderwijs en vorming voor de vrouwelijke jeugd van de verre omgeving.

"En hoe kwamen de Zusters te Assen? Pastoor van Dijk was reeds in 1921 hiervoor ijverende. Vroeger heeft in Assen een klooster gestaan "Maria in Campis", zo wist hij, Assen heeft ook zijn ontstaan aan een klooster te danken. Assen moet daarom ook nu een klooster hebben. Hij zag er een groot voordeel in voor het geestelijk leven van de parochie wanneer er zich Zusters vestigden. Bovendien was Assen, om zijn centrale ligging, bijzonder geschikt voor internaat voor meisjes, eventueel kweekschool. Hij moest nu wel denken aan de Zusters van O.L. Vrouw, een onderwijscongregatie bij uitstek. Hij stelde zich met hen in verbinding, hopende dat ze op de plaats van de oude kerk aan de Vaart een groot klooster zouden bouwen. Het duurde nog meer dan 15 jaren voor pastoor van Dijk's idealen gedeeltelijk in vervulling gingen. Maar Zusters kwamen er in Assen. De Congregatie kocht het pand no. 7 aan de Markt aan, verbeterde het aanmerkelijk en 31 Juli 1931 kwamen de eerste Zusters weer het nieuwe "Maria in Campis" te Assen bewonen. Ze hebben er nu een pension voor ouden van dagen, een modevakschool, fröbelonderwijs, geven les in piano, stenotypen, godsdienst etc. In dit alles zetten ze een roemvolle traditie voort in Assen van het oude klooster, dat eveneens een zegen was voor de plaats en omgeving.

 

 

Hoofdstuk 22

De Dochters van O. L. Vrouw van het H. Hart

te Klazienaveen

De stichter van de Congregatie van de Dochters van O.L. Vrouw van het H. Hart, is de Hoogeerwaarde Pater Jules Chevalier, de stichteres de eerwaarde Moeder M. L. Hartzer. Het hoofddoel van de Congregatie is de missionering in de heidenlanden.

De Congregatie, die in 1882 te Issoudun in Frankrijk werd gesticht door de Hoogeerwaarde Pater Jules Chevalier, met medewerking van Moeder Marie-Louise Hartzer, heeft tot hoofddoel de missionering in de heidenlanden en heeft in alle streken van de wereld haar neder- zettingen, o.a. Frankrijk, België, Nederland, Australië, Nieuw Guinea, Java, Rabaul, Papoea, Gilberteilanden, Congo, Brazilië enz. enz. De Congregatie valt op door haar bescheidenheid. Ze beschikt niet over organen die haar meer algemene bekendheid zouden bezorgen, heeft geen eigen kweekschool, tijdschrift of grootse stichtingen. De bescheiden-heid die haar Constituties van leden en orde eisen, hebben deze Zusters voorbeeldig betracht. Zij streven er niet naar een "machtig" of een "geleerd instituut" te worden; ze moeten zich gelukkig achten "zwak te zijn, arm, onbekend of veracht, verborgen in God", en er de voorkeur aan geven, "een verlichte praktische en algehele toewijding" te betonen. Door deze uiterste bescheidenheid, waarin ze haar eigen Congregatie zien als "de kleinste en geringste in de H. Kerk", hebben deze in haar eenvoud uitermate wijze vereerdsters van Jezus' liefde, het niet zo bescheiden maar toch niet vermetele plan zich "de eerste

.plaats in de liefde van dat Goddelijk Hart" te veroveren. Ook de werkzaamheden, die de Congregatie zich ten doel stelt, zijn eenvoudig en zonder glans voor de wereld: als verpleging van zieken, opvoeding en bescherming, bijzonder van arme meisjes, en op de voornaamste plaats de Missies in de heidense landen. Dit laatste is het eerste zielewerk waartoe het Instituut van den beginne af bestemd en geroepen werd. Zo zijn de Zusters echte Missionarissen, die zich niet uitsluitend maar toch hoofdzakelijk aan het Missiewerk wijden. Alleen wijl niet alle Zusters geschikt zijn voor deze werkkring, pas geprofesten nog niet kunnen vertrekken, en in de Missie verblijvenden soms om gezondheidsredenen moeten terugkeren, neemt de Congregatie ook werkzaamheden, voornamelijk onderwijs en ziekenverpleging aan in onze landen. De feiten bewijzen dat deze eenvoudige doelstelling geen sta in de weg is voor de ontplooiing der krachten. In de Missielanden worden ze geroemd als echte missionarissen om haar groot aanpas- singsvermogen, ondernemings-geest, opofferingsgezindheid, oprechtheid en blijmoedigheid. Met evenveel toewijding geven zij zich aan de verpleging der melaatsen op de Kei-eilanden als aan de bediening van pensiongasten in Nederland. De toewijding aan Jezus liefde dringt hen tot dit alles. De eerste Zusters in Nederland van deze Congregatie vestigden zich te Waalwijk. 30 Maart 1911 en 21 Juni 1915 konden ze het nieuwgebouwde Moederhuis te Tilburg betrekken. Na nauwelijks veertig jaren telt de Congregatie in Nederland honderden geprofeste Zusters werkzaam op talrijke stichtingen in ons land en in de Missies. Het stemt tot bijzondere vreugde dat deze Congregatie met zoveel mogelijkheden ook een huis bouwde in Drente en wel te Klazienaveen onder het pastoraat van pastoor B. Jongerius, die het katholieke volksdeel van de provincie uitnemend vertegenwoordigde in de Stichting Opbouw Drente. Het klooster te Klazienaveen werd geopend in September 1928 en viert dit jaar haar zilveren jubileum. Het klooster werd geschonken en opgericht door de R.K. Vrouwenbond in Nederland, waarvan Mevrouw Steenbergen-Ennerik toen de leiding had. De eerste Moeder Overste was de vriendelijke eerwaarde Moeder Stefanie. Direct na de overdracht moest de Vrouwenbond zich op verzoek van de Aartsbisschop Mgr. H. van de Wetering, terugtrekken, zodat de Zusters geheel onafhankelijk van de Vrouwenbond in Klazienaveen konden werken. Het doel was de wijkverpleging en op katholieke grondslag mede te werken aan de opbouw van Drente. De Zusters begonnen hun werkzaamheden in de wijkverpleging, alsook door het geven van lessen aan taal, naai en fröbelschool. Na drie jaren kwam er een kookschool bij en sinds enkele jaren bestaat de Landbouw Huishoudschool met de daarvoor benodigde gediplomeerde krachten. In 1935 zijn de Zusters ook begonnen met een eenvoudig ziekenhuisje, hoofdzakelijk bestemd om oude en behoeftige mensen op te nemen en te verplegen. Let daarbij op het vele werk dat de Zusters deden voor het Wit Gele Kruis, en het vele niet bekende werk der Zusters dat door hun bescheidenheid niet werd gepubliceerd, dan mogen we zeggen dat bij hun zilveren jubileum dit jaar hun werk niet met goud is te betalen en we ook met goud onze waardering niet kunnen tonen. Hun loon is Christus Liefde waarvoor ze werkten.

 

 

 

Hoofdstuk 23

De Franciscanessen Missionarissen van Maria

te Amsterdamseveld

Begin 1877 kreeg Helene de Chappotin, Moeder Maria van de Passie, van Z.H. Paus Pius verlof om een missiecongregatie te stichten. In het historische Colloseum te Rome, de plaats waar zoveel christenen hun bloed hadden gegeven voor hun geloofsovertuiging, schreef zij de Constituties voor het religieuse instituut dat zij ging stichten. Naar St. Franciscus wiens geestelijk leven ze bewonderde, noemde ze de zusters Franciscanessen, missionarissen moesten ze heten omdat de congregatie allereerst was ingesteld om op de meest afgelegen missievelden de oogst voor Christus binnen te halen. De Congregatie werd bijzonder onder de bescherming van Maria gesteld, vandaar de Mariale naam. Wanneer ooit de vergelijking van het mosterdzaad, dat uitgroeide tot een grote boom, opging, dan is het wel met deze congregatie zo gegaan. Toen de Stichteres in 1904 haar hoofd neerlegde, nog geen dertig jaren nadat ze in het Colloseum te Rome de Constituties samenstelde, telde de Congregatie reeds 3000 zusters, verspreid over 86 huizen. Indrukwekkend is de statistiek van 1949 waaruit we o.m. de volgende getallen overnemen. Over de vijf werelddelen verspreid telt

het Instituut 382 huizen, in Europa zorgen 87 huizen voor de recrutering, de voorbereiding tot het missieleven, het onderhoud van de missies door procures of dienen als rustoorden voor vermoeide missionarissen. De weeshuizen, kinderkribben, kindertuinen, lagere en middelbare scholen, het universitaire college enz. aan de zusters toevertrouwd, tellen samen meer dan 85000 leerlingen. Men heeft 97 ziekenhuizen en materniteiten met meer dan 200.000 patiënten per jaar, 13 leprozenhuizen met ongeveer 4000 melaatsen, 162 dispensaria met meer dan 6.000.000 verplegingen gedurende het jaar. De zusters hebben 35 inrichtingen voor zuigelingenzorg, 35 tehuizen voor meisjes, met 2000 jonge arbeidsters, studentinnen en bedienden, 127 werkhuizen die aan 5320 werksters vakopleiding en een broodwinning verzekeren, 9 armenhuizen met 278 pensionaires, 26 oude mannenhuizen met 933 verpleegden enz. enz. In de catechismuslessen scharen zich meer dan 50.000 kinderen rondom de zusters, 13.000 volwassen catechumenen ontvangen van hen onderricht. In de Missielanden hebben de zusters de zorg voor meer dan 600 kerken. Op het ogenblik telt de Congregatie 9000 leden, in 382 huizen over de 5 werelddelen verspreid. Het is duidelijk dat dit een Instituut is van wereldformaat, dat, om deze werken te bereiken, moed nodig is en zegen van boven, en dat het bloed van het Colloseum hieraan niet vreemd is.

Het is verheugend dat deze Zusters, toen ze zich op Nederlandse bodem vestigden, het eerst naar Drente kwamen en wel naar Amsterdamseveld. Pastoor-Deken P. J. Veltman, die reeds een tiental jaren op het veen te Amsterdamseveld pionierde, had helpsters nodig.

Bovendien wilde hij dat er eerherstel gebracht zou worden voor de heiligschennis gepleegd in de Meinacht van 1925, toen het Tabernakel uit de parochiekerk aldaar was geroofd. 7 Juli 1930 bij de inwijding van het Zusterklooster door Mgr. Huurdeman, kon Deken Veltman "opgetogen van blijdschap verhalen wat er in de elf jaren van het bestaan der parochie was tot stand gekomen en hoe het godsdienstig leven sinds de beruchte Meidag van 1925 aan warmte en innigheid had gewonnen. Hoe hij door de hoge tussenkomst van niemand minder dan Zijne Eminentie Kardinaal van Rossum had weten te bereiken dat de Eerwaarde Zusters Franciscanessen, Missionarissen van Maria, naar hier waren gekomen.

Hoe tal van zwarigheden waren overwonnen tot in 1929 de heer Henri Kuipers, die -zoals de redenaar zeide - door Gods Voorzienigheid een zo belangrijke rol in de geschiedenis der parochie had vervuld, de eerste steen voor het Zusterhuis kon leggen". "De Zusters hadden schitterende plaatsen waar men hen zo graag had gezien, maar de Zusters wezen deze af om zich te vestigen in het Amsterdamseveld, een plaats die meer aan hun levensroeping beantwoordde. Het eerherstel, dat zij er sindsdien biddend en werkend brach- ten, vermogen wij met te beschrijven, we menen dat dit door God zelf wordt genoteerd. Wij kunnen voor hun moed en ijver alleen maar respect, dankbaarheid en bewondering hebben. De Zusters hebben nu te Amsterdamseveld een lagere school, bewaarschool, verzorgingshuis voor ouden van dagen en ongelukkigen en wijkverpleging. Hun werk, te Amsterdamseveld is een waardig onderdeel van de wereldomvattende taak welke de Congregatie zich ten doel stelt.

126

 

Hoofdstuk 24

 

De R. K. Boerenorganisatie in Drente

in de laatste 100 jaar

De Standsorganisaties voor de boerenstand zijn nog betrekkelijk jong. In het verleden gevoelde de boer geen behoefte aan organisatie. Door het feit, dat de boer vrijwel geheel voorzag uit eigen bedrijf in de behoeften van zich en de zijnen en hij dus betrekkelijk weinig geld nodig had, had hij weinig last van de marktwisselingen van zijn producten.

In de vorige eeuw werd dat anders.

Steeds meer begon de boer deel te nemen aan het ruilproces, hij moest leren concurreren en dus zijn bedrijf moderniseren. In deze tijd komen de verschillende Maatschappijen van Landbouw op, waarvan de meesten nu ruim honderd jaar hebben bestaan.

Dit waren echter geen organisaties van de "boeren". Lid werden de grootgrond-bezitters, notarissen, plattelandsdokters en zij, die interesse hadden voor de plattelands-bevolking. Zij hielden zich in hoofdzaak bezig met de verbetering van de landbouw en de veehouderij.

Doordat de gewone boer geen lid werd, ontbrak echter dikwijls het juiste inzicht en het ware begrip voor de noden van de boerenstand.

Toen in het laatst van de vorige eeuw een grote landbouwcrisis zich deed voelen, kwam men tot het inzicht, dat de boerenstand zelf de hand aan de ploeg diende te slaan.

Het eerst werd alarm gemaakt in Brabant en Limburg, waar nog de namen voortleven van Pater v. d. Elzen. Jan Truven. Pastoor Roes. P. van den Hoek en Frans van Dam.

In 1896 werd toen opgericht de N.B.B. Op voorstel van Dr Schaepman werd besloten, dat de leden: God, eigendom en huisgezin als de basis van een Christelijke maatschappij moesten erkennen. De N.B.B. was gecentraliseerd en kende provinciale Afdelingen. Al spoedig kwam men tot de bevinding, dat het zwaartepunt meer in de provincies moest liggen en in 1899 werd de N.B.B. omgebouwd tot een Federatie.

In 1917 werd de Aarts Diocesane R.K. Boeren en Tuinders Bond (A.B.T.B.) gesticht.

Nadat in 1918 onder leiding van Prof. Diepenhorst de protestantse boeren een eigen organisatie (C.B.T.B.) hadden gesticht en zich hierdoor hadden afgescheiden van de N.B.B., werd door de Diocesane Bonden de K.N.B.T.B. opgericht.

In het oudste jaarboek, dat ons ter beschikking staat (1919), vinden we in Drenthe 2 Afdelingen van de A.B.T.B. en wel: Frederiksoord met 38 leden en Coevorden met 85 leden.

Tot 1926 blijft dit zo. Wel schommelt het ledental van deze 2 Afdelingen iets (Coevorden komt over de 100 leden), maar in de andere parochies blijft men voorlopig zonder initiatief. In het jaarboek 1926 vinden we dan vermeld de Afdelingen: Amsterdamsche Veld, Barger Oosterveld, Barger Compascuum, Coevorden, Erica, Frederiksoord, Klazienaveen, Nieuw Schoonebeek en Coevorden. In 1928 komt Zwartemeer erbij. In 1931 verschijnt Munstersche Veld, maar in 1929 verdwijnt Frederiksoord, terwijl ook Zwartemeer in de nog te jonge veenkolonie met weinig landbouw het niet vol kan houden. In 1946 werd de Afdeling Emmerschans opgericht. Thans telt Drenthe dus 11 Afdelingen met ruim 500 leden. Omdat zowel Groningen als Drenthe te klein in getal zijn om een zelfstandige gewestelijke Kring te vormen, zijn deze samengevoegd tot één Kring: "Groningen-Drenthe".

De oorzaken van de achterstand bij de boerenstand in het laatst van de vorige eeuwen het begin van deze eeuw zijn in het kort samen te vatten in de volgende punten:

  1. Gebrek aan kennis en inzicht in de Landbouw. Te weinig ontwikkeling.
  2. Gebrek aan voldoende bedrijfskapitaal.
  3. Onvoldoende productiviteit van de bedrijfsmiddelen.
  4. Slechte pachtverhoudingen.
  5. Bedrog bij aan en verkoop.
  6. Tekort aan inzicht in de economische bedrijfsverhoudingen.
  7. Onmogelijkheid om voor het dekken van bedrijfsrisico's geschikte verzekeringen te
  8. Onvermogen van de boerenstand om voor zich zelf op te komen en dus als consequentie

     het feit, dat men geen rekening hield in het maatschappelijk leven met de landbouw.

Het is dan ook begrijpelijk, dat de activiteit van de organisaties zich richtte op deze punten. Overal werd de mogelijkheid geschapen meer ontwikkeling op landbouwtechnisch gebied op te doen door het oprichten van landbouwcursussen: Coevorden, Nieuw Schoonebeek, Barger Oosterveld, Barger Compascuum, Munstersche Veld en Zandberg. Reeds voor de oorlog werd overwogen of een Katholieke Lagere Landbouwschool bestaansmogelijkheden zou kunnen hebben. Pas na 1945 konden deze plannen tot werkelijkheid worden en op 1 Januari 1946 kwam de school tot stand te Emmer Compascuum. Deze school was reeds in 1944 opgericht als Rijksschool met de vooropgezette bedoeling om na de bevrijding over te gaan naar de A.B.T.B. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om nog cursussen te organiseren over talrijke andere onderwerpen: Cursussen in motor en tractortechniek, plantenteelt, plantenziekten, fruitteelt, kennis van rund en paard, tuinbouw, veevoeding enz.

De vorming van het plattelandsmeisje werd niet verwaarloosd. Ambulante Landbouwhuishoudcursussen werden georganiseerd te Coevorden, Klazienaveen, Munstersche Veld en Zandberg. De plannen om deze cursussen te doen uitgroeien tot Huishoudscholen te plattelande konden worden verwerkelijkt te Klazienaveen en Munstersche Veld. De plannen voor Coevorden verkeren in een vergevorderd stadium. De eerste stappen zijn gezet om ook voor Zandberg een school te verkrijgen.

Deze scholen zijn bestemd voor de gehele streek, dus niet voor het dorp apart. Een grote moeilijkheid is het aantrekken van voldoende onderwijzend personeel. Het geeft dan ook voldoening, dat de laatste jaren enige meisjes de opleiding volgen voor Lerares bij het Huishoudonderwijs te plattelande. Ook de aanwezigheid van Eerwaarde Zusters te Coevorden, Klazienaveen en Munstersche Veld maakt het aantrekken van leerkrachten eenvoudiger. Het is toch zo, dat juist de leken leerkrachten dikwijls het onderwijs weer verlaten om in het te stichten gezin de theorie in praktijk om te zetten.

Om tegemoet te komen aan het tekort aan algemene ontwikkeling wordt door de A.B.T.B. de mogelijkheid geopend tot het volgen van de Boerenleergang en Boerinnen-leergang. De leerstof bepaalt zich bij deze cursussen niet in de eerste plaats tot de technische kant van het landbouwbedrijf. Hier komen aan de orde onderwerpen van sociale, culturele en godsdienstige aard. Daarnaast worden onderwerpen behandeld van algemene aard, waarvan de ontwikkelde jonge boer en boerin toch enige kennis dienen te hebben.

Naast de A.B.T.B. werden in vrijwel alle Parochies Afdelingen opgericht van de J.B.T.B. (Jonge Boeren- en Tuinders Bond). In deze Jeugd Standsorganisatie vindt de jonge boer gelegenheid zich voor te bereiden op zijn toekomstige taak. Het werkprogramma is zeer veelomvattend. op de vergaderingen worden alle problemen aan de orde gesteld, die de vraagstukken van de jonge boeren raken. Ook worden studiedagen gehouden om speciale problemen nader te onderzoeken en te belichten. Deze jeugdorganisatie houdt bedrijfs-keuringen, zodat de jonge boer geprikkeld wordt ook technisch "bij" te blijven.

De credietmoeilijkheden in het Landbouwbedrijf werden ondervangen door de oprichting van de Boerenleenbanken. De bakermat hiervan moet weer worden gezocht in Brabant. Geleidelijk aan werden er ook banken opgericht in onze Provincie. Het fundamen-tele principe van deze banken is wel, dat aan de banken, doordat de welgestelde leden ten bate van de minder-welgestelden een onbeperkte aansprakelijkheid op zich namen, een zo groot mogelijke zekerheid werd gegeven. Het resultaat was, dat de boer tegen een redelijke rente gelden kon verkrijgen. Er zijn in ons land 2 Centrale Banken en wel te Eindhoven op R.K. grondslag en te Utrecht op algemene grondslag. Van de Centrale Bank te Eindhoven zijn Afdelingen gevestigd te Nieuw Schoonebeek (opgericht in 1906), Coevorden (1906), Barger Compascuum (1909), Munstersche Veld (1910), Barger Oosterveld (1914), Klazienaveen (1916), Erica (1929).

Vooral in het begin van deze eeuw was de gedwongen Winkelnering een sociaal kwaad. Daarnaast speelde ook het bedrog bij aan en verkoop een grote rol.

Om ook in economisch opzicht de boer en tuinder te kunnen steunen werd door de Standsorganisaties de C.A.V.V. opgericht. In onze provincie vinden we Afdelingen van "De Handelsraad van de A.B.T.B." te Barger Oosterveld, Coevorden, Erica en Nieuw Schoonebeek. In 1948 werd te Klazienaveen een Depot gesticht van de Handelsraad om ook andere Afdelingen te kunnen bedienen.

De Handelsraad wil boer en tuinder behulpzaam zijn bij de aankoop van de bedrijfs-benodigdheden en afzet van de producten. Waar het Drentse bedrijfstype geheel verschilt van dat in de Zuidelijker provincies, zijn deze Afdelingen niet uitgegroeid tot wat men er in Gelderland en Overijsel van heeft kunnen maken. Toch is alleen het aanwezig zijn van de Afdelingen al een belangrijk iets.

Daar het voor het voeren van een juiste bedrijfspolitiek en ook voor de belastingen noodzakelijk is een goede boekhouding te voeren, waartoe de boer dikwijls niet in staat is, stichtte de A.B.T.B. haar boekhoudbureaux, die haar werkzaamheden ook tot in Drente verrichten. De mogelijkheid om van deze bureaux gebruik te maken, wordt nog lang niet ten volle benut. Dit vindt zijn oorzaak in het feit, dat men dikwijls nog in een oude gewoonte of sleur voortleeft.

De boer en tuinder is in het algemeen niet voldoende kapitaalkrachtig om grote bedrijfsrisico's: brand, veeziekten, hagel, ziekenhuis enz. zelf te dragen.

De grote, speculatieve, verzekeringen hielden te weinig rekening met de boer, waardoor ofwel de premies te hoog waren ofwel zij te weinig interesse vertoonden zich op dit gebied te bewegen, ofwel te eenzijdig waren ingesteld.

De A.B.T.B. heeft dan ook op dit gebied een taak gezien, zodat nu in vrijwel iedere Afdeling de mogelijkheid bestaat de risico's te dekken bij de "eigen" verzekering. In de meeste Afdelingen zijn vertegenwoordigers aangewezen.

Het onvermogen om voor eigen zaken op te komen, sproot allereerst voort uit gebrek aan leidinggevende boeren.

Het zou ons in dit kort bestek te ver voeren om de namen te noemen van de vele pioniers, die in ons gewest de A.B.T.B. tot een levend en krachtig organisme hebben gemaakt. Deze mannen van het eerste uur moesten dikwijls werken onder zeer moeilijke omstandigheden. Zelf hadden zij de nodige vorming niet kunnen verkrijgen. Door zelfontwik- keling en zelfstudie hebben zij zich enigermate kunnen instellen op de steeds moeilijker wordende problemen. Vaak ontmoetten zij bij hun eigen bedrijfs en geloofsgenoten onwil en wanbegrip. En toch hebben zij weten door te zetten. Daarvoor past hun bij deze gelegenheid een welgemeend ere-saluut.

De tegenwoordige generatie heeft veel meer kansen. Er werd reeds gewezen op de ontwikkelingsmogelijkheden van de J.B.T.B. en Boerenleergang. Uit deze instituten zullen in de toekomst de leidinggevende figuren kunnen voortkomen. Daarnaast bezit de A.B.T.B. in Ons Erf te Berg en Dal een pracht vormingsinstituut. Steeds meer wordt hiervan door de boerenjeugd, zowel jongens als meisjes, gebruik gemaakt.

Als men "A.B.T.B." noemt, gaan de gedachten onwillekeurig uit naar een pionier van de eerste rang. Voor deze moge een uitzondering worden gemaakt en zijn naam worde hier dan ook vermeld: Pastoor Swildens van Munstersche Veld.

Met de oude garde: Baron van Voorst tot Voorst, H. Ruijter, A. de Goey en anderen was Pastoor Swildens reeds vanaf het eerste uur in touw om de A.B.T.B. gestalte te geven.

In 1929 kwam deze Friese bakkerszoon als pastoor naar Drenthe. Hier stond de organisatie nog in de kinderschoenen. Dank zij zijn grote kennis van zaken en organisatie-talent werd de jonge Drentse loot al spoedig flink en krachtig.

In het begin van de dertiger jaren deed ook de crisis zich in deze streken voelen.

Aldra werd Pastoor Swildens een van de topfiguren, die op de bres stonden voor het belang van de Drentse boer. Zijn oordeel en advies werden graag gevraagd door de overheids-instanties.

Op de gastvrije Drentse Pastorie werden heel wat conferenties gehouden. De opbloei van Drenthe in zijn tegenwoordige vorm heeft Pastoor Swildens helaas maar voor een klein deel kunnen aanschouwen vanaf zijn ziekbed. Zeer zeker heeft God hem beloond voor het zwoegen en sjouwen voor de Drentse boer en het Drentse volk.

Al is naar aantal de A.B.T.B. het kleinst, vergeleken bij de andere boerenstands-organisaties, toch neemt het volledig deel in het organisatorische leven.

De samenwerking met de C.B.T.B. en het D.L.G. is zeer goed te noemen. Ook buiten het verband van de Stichting v. d. Landbouw. O.m. wordt samengewerkt in de Proefboerderij "Kooyenburg" te Rolde en in verschillende commissies, die een onderdeel van de Drentse Landbouw wensen te bevorderen.

 

 

 

Hoofdstuk 25

 

Katholiek Drente NU

Wanneer we de 19 parochies welke Drente thans telt - we tellen de Staties Beilen en Schoonebeek dan niet mee - samen omvattende ongeveer 20.000 katholieken, vergelijken met de kleine gemeenschap van katholieken nu 100 jaar geleden, dan valt het niet alleen op dat we een reuzen groei meemaakten, maar dat we eigenlijk geen vergelijking kunnen maken, omdat we van niet zijn tot zijn kwamen in dit gewest. Drente zelf maakte een gedaanteverandering mee in deze eeuw. De oude dorpen bleven tot voor kort in hun beslotenheid voortleven, doch daarnaast werden duizenden hectares in cultuur gebracht, welke bevolkt werden hoofdzakelijk door mensen van buiten de provincie, die nu echter een nieuwe eenheid hebben gevormd met de autochtone bevolking. Geheel de Oostkant van ons gewest, vroeger hoogveen - moerassen, werd met stekker en oplegger ontveend en vruchtbare dalgronden vormden bestaansmogelijkheden voor velen, in midden en West Drente, werd bouwgrond gewonnen op de uitgestrekte heidevelden. Tot de pioniers en ontginners van deze streek in de laatste eeuw behoren voor een groot deel ook de katholieken. Ons getal zou groter zijn wanneer ze de eigenschap hadden van de hokvaste Drent, die graag op eigen bodem blijft. Velen gingen in de loop der tijden emigreren. De trek begon reeds vanuit Schoonebeek naar Amerika, voordat de Sleners om geloofswille naar de nieuwe wereld emigreerden. Stellig namen onze geloofsgenoten dit mede als afstammelingen van kolonisten in het Eemsland van hun voorouders, bij wie de trek naar Amerika veelvuldig voorkwam. Daarnaast vestigden zich in later jaren grote groepen vanuit Drente in de industriecentra van Twente en Brabant en niet minder in Zuid-Limburg.

Ondanks deze emigratie ging ons getal naar de 20.000.

Men is geneigd zich af te vragen of de kwaliteit van deze katholieken beter is dan die hier leefden honderd jaren geleden. Het valt moeilijk dit uit te maken! We zouden willen zeggen, dat hun geloof precies eender is gebleven, maar de beleving anders. Was het gezin vroeger als een veilige omheining, die de katholieke opvoeding waarborgde, het leven werd in de jaren daarna steeds gecompliceerder en vroeg om hulp in katholieke scholen, organisaties enz. Practisch telt elke parochie in Drente een katholieke school en we mogen dit als een groot voorrecht beschouwen, dat de godsdienstige beginselen van het kind hier niet neutraal worden behandeld, maar dat daar wordt verder gebouwd aan hetgeen de ouders als een heilige erfschat aan hun kinderen geven. En omdat ons godsdienstig leven nu eenmaal bij al ons handelen en werken van belang is, prijzen we het dat hier de standsorganisaties stoelend op de katholieke beginselen opgang maakten. Zonder onze scholen en organisaties zou een grote vervlakking in het godsdienstig leven nu niet zijn uitgebleven. Kenden we een eeuw geleden nauwelijks sociale organisaties - hier in Drente op katholieke grondslag, of het moest de armenverzorging zijn - thans bloeien deze hier niet minder dan elders in den lande. De zuiver godsdienstige verenigingen van toen mogen al niet meer bestaan, in andere vormen kregen ze weer gestalte. We denken hier b.v. aan het Gezelschap van de Stille Omgang, in 1935 opgericht door de heer Egbert Grol van Musselkanaal voor het Dekenaat Klazienaveen. Jaar in jaar uit groeide het getal deelnemers, dat in de koude voorjaarsnacht naar Amsterdam trekt ter ere van het Eucharistisch wonder, daar eenmaal plaats gehad! We kunnen ook moeilijk het vruchtbare werk overslaan, dat de Zusters van verschillende congregaties, welke zich in de loop der jaren weer in Drente vestigden, speciaal onder de vrouwelijke jeugd verricht hebben. Honderden vrouwen in ons gewest kunnen getuigen van de diepe vorming, die ze bij deze Zusters hebben ontvangen.

Hun werk in de ziekenverpleging is een doorlopend getuigenis van de charitas, welke Christus predikte. We menen dat het ons niet past nu na een eeuw te treuren om veel moois wat er in het verleden was, het is allemaal nog aanwezig, maar in andere vorm, zoals de tijden deze vorderen. De vreugde, welke de beleving van het Geloof meebrengt, moet ons allen bezielen in deze tijd, ons dankbaar doen zijn voor hetgeen we van de goede God ontvingen, er blij van getuigen door ons leven jegens allen waarmee we omgaan, en het ongerept doen doorgeven aan hen die na ons komen. De eenheid in het Geloof, welke we door de apostolische successie met de geslachten van de 20 eeuwen bezitten, dienen we bewust te beleven in het heden om een hechte schakel te zijn voor de komende geslachten.

Allen die dit lezen bidden we toe het geluk en de vreugde, het gevolg van Jezus verlossingswerk, waardoor we God mogen noemen Onze Vader.

 

 

LITTERATUURLIJ ST

 

van geraadpleegde werken

Hoofdstuk 1.      Drenthe's Katholiek verleden en heden. D. Huurdeman.

                           Schetsen uit de kerkelijke geschiedenis van Drenthe. Mr. J. G. Joosting enL. Knappert.

                           De Hervormde Predikanten van Drente. T. A. Romein.

                           De doorvoering van de Hervorming in Drente. P. Noordeloos.

 

Hoofdstuk 2.      Doop, Trouw en Overlijdensboeken der Drentse parochies.

                               Onuitgegeven studies van J. B. Kuis te Bargercompascuum. "Emsländische Moorkoloniën im Kreise Meppen",                               Bauer H. Blanke. "Geschichte Emsländischer Moorkoloniën", Hermann Groninger.

 

Hoofdstuk! 3.     Provinciale Drentse en Asser Courant. April en Mei 1853

                            Brieven van de Minister voor zaken der R.K. Eredienst aan Gedeputeerden van Drente. 29 Sept. 1853. 9 Nov.                                     1853.20 Oct. 1853.

 

Hoofdstuk 4.      150 jaar Franciscaansche Statie Koevorden. P. Bouters O.F.M.

                           De Roomsch Katholieken te Koevorden. P. Pluymaekers O.F.M.

                           Parochie-archief van Koevorden.

 

Hoofdstuk 5.      Liber memoriale de Frederiksoord.

                           Liber Baptismatis Frederiksoord 1822-1846.

Liber Defunctorum et Matrimoniorum Stationis in Frederiksoord incipiens   1846.

                           Correspondentie van Mgr. van Kessel met de parochie Frederiksoord.

                           Provo Drentse en Asser Courant Jan. 1953.

 

Hoofdstuk 6.      Ontstaan en ontwikkeling van de strafgestichten te Norg.

                           Registrum memoriale Veenhuizen I en II.

 

Hoofdstuk 7.      Registrum memoriale Assen.

                           Jubileumnummer Provo Drentse en Asser Courant 1823- 1923.

                           Na een eeuw. Gedenkschrift. Assen 1807-1907.

 

Hoofdstuk 8.      Liber memoriale Zandberg. Gedenkblad 1843-1943.

                           Provo Drentse en Asser Courant. Jubileumnummer 1923.

                           Verslag Gedep. Staten 1843.

 

Hoofdstuk 9.      Liber memoriale Schoonebeek.

                           Bij het eeuwfeest van de St. Bonifaciusparochie te Nieuw Schoonebeek.

 

Hoofdstuk 10.    Memoriale Ecclesiae Parochialis S. Stephani Meppel.

                           De parochie Meppel voor en na de hervorming. J. W. Evers, pastoor.

                           Meppeler Courant 14 Febr. 1936.

                           Notulen van het parochiaal kerkbestuur Meppel 1870 - 1896.

                           Meppel door de eeuwen heen. J. Poortman.

                           Meppel's oudheden. Kl. van Dijk.

 

Hoofdstuk 11.    Liber memorialis Erica.

                              Register van ontvangsten en uitgaven van het parochieel kerkbestuur van Nieuw Amsterdam, begonnen in 1869.

                             Het morgenrood in de venen. W. Jonker, evangelist.

                              Studies over pastoor Vroom. J. B. Kruis.

 

Hoofdstuk 12.    Compascuum. 1873 -1948. J. B. Kruis.

                           Aan het einde van de wereld. Bolhuis.

                           Kleine Hein. H. Vocks.

 

Hoofdstuk 13.    Register memoriale ecclesiae Parochialis S. Andreae, Apost. de Wateren.

                           Nieuwe Drentse Volksalmanak. 1905, pag. 38.

                           Verslag Ged. Staten van Drente. 1884.

 

Hoofdstuk 14.    Memoriale Parochiae st. Willehad, Munsterseveld.

                           Aantekeningen van J. Dost.

                           Studies van Mej. M. Pragt.

 

Hoofdstuk 15.    Registrum memoriale Klazienaveen.

                           Mijn reizen door het Aartsbisdom en de stichting van Nw. Dordrecht. A. C. Dames, pastoor.

                           Notulenboek der parochie van st. Henricus te Nieuw Dordrecht.

 

Hoofdstuk 16.    Archiefboek der parochie van O.L. Vrouw Visitatie te Hoogeveen.

 

Hoofdstuk 17.    Registrum memoriale Par. S. Gerardi, Bargeroosterveld.

 

Hoofdstuk 18.    Gewroken Smaad. Ant. van Welsem, pr.

                           25-jarig bestaan parochie H. Antonius van Padua, Zwartemeer.

 

Hoofdstuk 19.    Directorium Carmelitanum Vitae Spiritualis.

                           Bloemen uit Carmels Lusthof.

 

Hoofdstuk 20.    Sint Nicolaas Gesticht, Denekamp. 1875 -1950.

 

Hoofdstuk 21.    Zonnehartsbloem.

                           De Zalige Julie Billiart. P. B. Arends S.J.

 

Hoofdstuk 22.    Jules Chevalier. P. C. Keuiers M.S.C.

                           Annalen van O.L. Vrouw v. h. H. Hart. 1936.

 

Hoofdstuk 23.    Maria van de Passie. F. Darc.

                           Gelukzalige Maria Adolphine.

                           Een Missiecongregatie.

 

Hoofdstuk 24.    Studies van J. H. Scheepers, Emmercompascuum.

 

 

INHOUD:

Hoofdstuk 1.      Katholiek Drente voor 1853                                            

Hoofdstuk 2.      Waar kwamen de Katholieken in Drente vandaan         

Hoofdstuk 3.      Het herstel der Hiërarchie en de reacties daarop in Drente

Hoofdstuk 4.      Coevorden 1787. St. Willibrord

Hoofdstuk 5.      Frederiksoord. 1822. St. Joannes Evangelist.

Hoofdstuk 6.      Veenhuizen. 1826. St. Hieronimus Aemilianus.

Hoofdstuk 7.      Assen 1833. O.L. Vrouw ten Hemelopneming.

Hoofdstuk 8.      Zandberg. 1843. St. Jozef.

Hoofdstuk 9.      Nieuw Schoonebeek. 1849. St. Bonifacius.

Hoofdstuk 10.    Meppel. 1861. St. Stephanus.

Hoofdstuk 11.    Erica. 1866. Maria ,Onbevlekt Ontvangen.

Hoofdstuk 12.    Bargercompascuum. 1873. St. Jozef.

Hoofdstuk 13.    Zorgvlied. 1884. St. Andréa’s Apostel.

Hoofdstuk 14.    Munsterseveld. 1009 en 1895. St. Willehad.

Hoofdstuk 15.    Klazienaveen. 1904. St. Henricus.

Hoofdstuk 16.    Hoogeveen. 1905. O.L. Vrouw Visitatie.

Hoofdstuk 17.    Bargeroosterveld. 1906. St. Gerardus Majella.

Hoofdstuk 18.    Amsterdamseveld 1919. O.L. Vrouw Koningin van de Vrede.

                           Zwartemeer 1921. St. Antonius van Padua.

                           Steenwijksmoer 1932. St. Franciscus v. Assisie.

                           Emmen 1947. St. Paulus Apostel.

                           Emmerschans 1948. St. Franciscus van Assisie.

Hoofdstuk 19.    Het Carmelietenklooster te Hoogeveen.

Hoofdstuk 20.    Het Franciscanessenklooster te Coevorden.

Hoofdstuk 21.    De Zusters Van O.L. Vrouw te Emmercompascuum en Assen.

Hoofdstuk 22.    De Dochters van O.L. Vrouw van het H. Hart te Klazienaveen.

Hoofdstuk 23.    Franciscanessen Missionarissen van Maria te Amsterdamseveld

Hoofdstuk 24.    De R.K. Boerenorganisatie in Drente in de laatste 100 jaar.

Hoofdstuk 25.    Katholiek Drente NU

                           LITTERATUURLIJIST van geraadpleegde werken.

 

 

 

www.oud-schoonebeek.nl