Cocksianen in Drenthe

Nieuwe drentse volksalmanak 1984

Cocksianen in Drenthe

GEBEURTENISSEN ROND DE AFSCHEIDING IN DRENTHE, 150 JAAR GELEDEN

DRS. S. J. TH. HOMAN*

 

Inleiding

Dit jaar is het een bijzonder jaar voor de kerken die 'gereformeerd' in hun naam voeren.

Het is 150 jaar geleden dat een aantal mensen zich onder leiding van hun kerkeraad en hun predikant Hendrik de Cock afscheidde van de hervormde kerk. Het gebeurde te Ulrum in de provincie Groningen. Op 14 oktober 1834 ondertekenden daar 137 mensen de zogenaamde Acte van Afscheiding1. Deze publieke daad werd spoedig gevolgd door meer mensen in de hervormde kerk. Ook in de provincie Drenthe had De Cock volgelingen2.

Deze bijdrage bedoelt een indruk te geven van de Afscheiding van 1834 in Drenthe.

Opgemerkt moet worden dat onlosmakelijk met de Afscheiding in Drenthe is verbonden de oprichting van een schooltje te Smilde op 10 november 1834. Over de achtergronden en het ontstaan van diverse 'vrije' scholen in Drenthe willen we op deze plaats niet uitweiden, maar volstaan met te verwijzen naar de gedegen studie van Bouma3.

Veel van de gegevens die we in het volgende vermelden, hebben we ontleend aan een brief die Luitsen Jochems Dijkstra in de jaren vijftig van de vorige eeuw schreef aan Helenius de Cock die voornemens was een biografie van zijn vader Hendrik de Cock samen te stellen4.

Over de schrijver, Luitsen Jochems Dijkstra, die zo'n eminente rol in de Afscheiding speelde, veroorloven we ons enige uitweidingen5. Geboren te Gorredijk in Friesland op 31 juli 1798 als zoon van Jochum Jeens en Pytjen Sakes werd hij schaapherder. Te Smilde huwde hij 15 maart 1822 Grietje Alberts Eendvogel. Zij was te Smilde geboren op 5 januari 1801, dochter van Albert Anthoni Eendvogel en Hebeltje Hendriks. Als beroep van Luitsen staat in de huwelijksakte boerenknecht vermeld, maar hij werd te Smilde al spoedig turfmaker. In 1842 werd Dijkstra predikant te Steenwijk en bleef aldaar tot zijn dood in 1871. Onder zijn gehoor bevond zich soms ook niemand minder dan Groen van Prinsterer die te Steenwijk een buitenverblijf had.

Dijkstra was een zwaargebouwd man met grote lichaamskracht.

 

Kort overzicht van hetgeen aan de Afscheiding vooraf ging

Naar de mening van velen was de hervormde kerk in het begin van de negentiende eeuw niet meer de gereformeerde kerk van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw en dat niet alleen vanwege een andere naam. Per 1 januari 1807 waren de Evangelische gezangen ingevoerd in de liturgie. Overal rees verzet tegen deze sirenische minneliederen die alleen maar dienden '. . . om de Gereformeerden al zingende van hun zaligmakende leer af te helpen'6. Bij Koninklijk Besluit van 7 januari 1816 nr. 1 werd het 'Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden' in de plaats gesteld van de aloude Dordtse kerkenorde van 16 18/ 19.

 

De koning, Willem I, bijgestaan door een synode waarvan de leden door hem werden benoemd, trok het bestuur en het beheer aan zich.

Leervrijheid werd indirekt gesanctioneerd doordat de toekomstige predikanten verklaren moesten dat ze instemden met de 'leer welke, overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomen formulieren van enigheid is vervat'7.

De reakties op voornoemde, van bovenaf opgelegde maatregelen uitten zich vooral in het niet of ongeregeld deelnemen aan de openbare godsdienstoefeningen. Weliswaar kwam dat ook in de 18e eeuw wel voor, maar na 1816 in verhevigde mate. De mensen zochten en vonden steun in particuliere samenkomsten, de zogenaamde conventikels. Zo werd bijvoorbeeld op 17 juni 1817 te Vledder, waar kerkvisitatie plaatsvond, aan de visitatoren te kennen gegeven dat de predikant aldaar begonnen was met het catechiseren over de bijbelse geschiedenissen, maar dat zijn leerlingen uit Nijensleek de catechisatie hadden verlaten en naar Eesveen in de provincie Overijssel gingen, waar een catechiseermeester het leerboek van Hellenbroek behandelde8.

Reeds lang vóór 1834 bleek dat met name in de buitendorpen de mensen niet meer naar de kerk in het hoofddorp gingen. Door de uitgestektheid der meeste gemeenten en de geringe bevolkingsdichtheid kon van een intensieve bearbeiding door de predikant geen sprake zijn. Bovendien waren 's winters de wegen veelal onbegaanbaar. In de buitendorpen waren catechiseermeesters en al of niet rondreizende oefenaars die de Waarheid trouw bleven. De predikanten daarentegen waren vaak besmet met de 'geest der eeuw", de moderne cultuur die zich baseerde op de autonomie van de mens9.

Oorspronkelijk hadden de oefenaars toestemming van de kerkeraad nodig om in een particuliere samenkomst van gemeenteleden een stichtelijk woord te spreken. Aan het eind van de achttiende eeuw nam men het niet zo nauw meer met deze bepaling en nam het aantal rondreizende oefenaars sterk toe. De oefenaars 'preekten' op den duur tijdens de officiële kerkdiensten in samenkomsten bij iemand thuis uit bevindelijke geschriften van de Nadere Reformatie en boeiden daarom het gewone volk10. Catechiseermeesters waren officieel aangesteld om leiding te geven aan de publieke catechisaties voor volwassenen; zij gaven godsdienstig onderwijs meestal op een avond in de week.

 

Contact met ds. De Cock

Een van de weinige predikanten die het volk via woord en geschrift opwekte trouw te blijven aan de 'leer der vaad'ren', de leer zoals vastgesteld door de Nationale Synode te Dordrecht in 1618/19, was Hendrik de Cock te Ulrum. Deze predikant doopte ook kinderen van ouders buiten Ulrum. De ouders meenden geen volmondig ja te kunnen zeggen op de doopvragen omdat ze vonden dat hun predikant niet de ware leer verkondigde.

Ook te Smilde woonden mensen die hun kinderen niet wilden laten dopen door H. Doorenbos, de predikant ter plaatse. Hendrik Sickens en zijn vrouw Arendje Paas lieten hun kinderen Albertje (geb. 7 april 1830) en Jantien (geb. 23 januari 1833) dan ook ongedoopt. Hendrik Hein en zijn vrouw Derkje Eendvogel handelden evenzo ten aanzien van hun zoon Kristiaan Hein. Toen zij echter van De Cock vernamen, gingen ze naar Ulrum en lieten daar, op 27 oktober 1833, hun kinderen dopen na van harte 'ja' te hebben geantwoord op de hen gestelde vragen. Op 17 november 1833 werden te Ulrum gedoopt Albert (geb. 14 juni 1832), zoon van Luitsen Jochemns Dijkstra en Grietje Alberts Eendvogel, en Aaltje (geb. 27 okt. 1833), dochter van Jan Joffers en Jantien Middelbos.

Op verzoek van De Cock schreef Luitsen Dijkstra enige 'dichtregelen' als weerlegging van een 'spotagtig blaauwboekje'11. Hij bracht ze zelf naar Ulrum en kwam daar zaterdagavond 21 december 1833 aan, twee dagen nadat De Cock door het classicaal bestuur was geschorst. Te Ulrum broeide wat, want zondag 22 december zou de consulent dienst doen in de hervormde kerk.

Dijkstra, logerend bij de weduwe Koster, hoorde van snode plannen om het preken van de consulent te beletten, maar hij wist de beramers der plannen te weerhouden. Zondagochtend besteeg de consulent de kansel. Niet een enkel lid van de kerkeraad was

aanwezig. De Cock en de zijnen verzamelden zich in het huis van de weduwe Koster. Hij vroeg Dijkstra of deze een stichtelijk woord wilde spreken. De veenarbeider uit Smilde was het voorgaan wel gewend: hij was oefenaar. Ook 's avonds leidde Dijkstra opnieuw een bijeenkomst. In het begin van 1834 werd alom instemming betuigd met het optreden van De Cock. Op 1 maart 1834 schreef een landbouwer uit Drenthe o.a. dat de hervormde predikant te Smilde voor lege banken stond te 'schreeuwen', terwijl zij in de oefening soms 300 A 400 mensen hadden12.

De procedure tegen het optreden van De Cock ging onverminderd voort. Hij werd verzocht dinsdag 11 maart om 11 uur te verschijnen voor een commissie van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen die nader onderzoek moest doen13.

Acht mensen, de ouders van de 4 dopelingen, uit Smilde gingen op 11 maart ook naar Groningen om zich eventueel te verantwoorden voor het dopen van hun kinderen in Ulrum in plaats van in Smilde, 'maar zij begeerden ons niet'. De Cock kreeg een week de tijd om de hem gestelde vragen te beantwoorden. Inmiddels was het logement waar de commissie vergaderde volgelopen met studenten die samen met 'het grauw' De Cock probeerden te molesteren toen deze zijn vrienden uit Smilde naar buiten de poort wilde begeleiden. In de Heerenstraat was een menigte te hoop gelopen. Voor wat er verder gebeurde geven we door wat Dijkstra schreef in zijn eerder genoemde brief: 'wat ons daar ontmoete kan ik haast niet meer beschrijven als lastren, schelden, dreigen: met zand en kleine steentjes beginnen te goojjen: roepende en tierende als wilde en woeste menschen: en zoo gingen wij de straat zagjes door: wegens het gedrang der menschen: maar ik hield het oog: dan op de schare en

dan op u vader want daar was het op gemunt: want dat riepen zij in hun woede nog uit: die kok heeft die menschen ook al verleid, weg met die oproermaker en doordien dat ik wegens het vol dat voor ons was niet ver vooruit konde zien, zoo zag ik gelukkig drie man te paard op ons aankomen en die waren zoo kort voort aan u vader aan mijn linkerhand: dat er was voor u vader geen ontwijken aan: en als ik dit zag en om u vader te helpen: zoo greep ik hem met mijn beide handen bij de kraag van zijn jas en slingerde hem van de grond voor mij langs dat hij niet onder de paarden zou komen en zoo schoten de paarden mij aan de linkerzij voorbij: en ook waren gelukkig onze broederen die agter ons waren wat geweken en zoo wierden wij allen bevrijd en zommige van de vijanden werden nog van de paarden gekwest: en toen kwam er een geroep en geschreeuw: door middel van die paarden: als of er moord en doodslag geschiede: en toen kwamen verscheiden poliesie dienaars: met blanke sabels in de handen van agteren door het volk dringen tot dat zij bij ons kwamen en deze dienaars hielden haar getrou: zij beschermden ons met blanke sabels: en in het midden van dit oproer maakten zij ruimte voor ons: eenige die gingen voor ons: en anderen die gingen agter ons tot aan de herenpoort: daar bleeven de dienaars staan en keerden het volk op: en zoo nam u vader afscheid van ons en wij scheiden met tranen van elkander en wij vervolgden onzen weg na de Smilde'.

Zonder dat ze zich voor de commissie van onderzoek konden verantwoorden, gingen de ouders onverrichterzake terug.

Het Provinciaal Kerkbestuur bekrachtigde 1 april 1834 de schorsing van De Cock. De kerkeraad besloot een commissie waarin o.a. De Cock te benoemen, die een verzoekschrift persoonlijk aan de koning ter hand moest stellen. Eind april 1834 vertrokken de leden der commissie. Te Assen aangekomen '. . . kwamen daar de vromen al zoo wat bij elkander. Wij mogten daar nog al eenigermate spreken over de belangen, die Gods koningrijk aangaan, elkander opwekken en vermanen, en biddende en zegenwenschende afscheid van elkander nemen'14. 's Avonds kwamen ze te Smilde '. . . waar wij hartelijk en broederlijk ontvangen werden.' Ze bleven de nacht over te Smilde om daarna de reis te vervolgen. Het bezoek aan de koning leverde niet het zo graag gewenste resultaat op. Het verzoek van de kerkeraad van Ulrum werd 'gewezen aan de hand'15. De verdere ontwikkelingen in de zaak De Cock laten we voorshands rusten. Elders werd hierover uitvoerig geschreven. We beperken ons zoveel mogelijk tot de gebeurtenissen in Drenthe.

In mei en juni 1834 werden door inwoners van Assen, Smilde en Meppel rekwesten gezonden aan de koning en aan de synode der hervormde kerk, ten gunste van De Cock.

Alle rekwesten, ook uit andere provincies, werden van de hand gewezen16. Op 8 september 1834 werd Luitsen Jochems Dijkstra vanwege herhaaldelijk oefenen in juli te Grootegast door de Rechtbank van Eersten Aanleg te Groningen veroordeeld tot een boete van f 75.- en de helft van de proceskosten (f 16.90½)17. Over wat zich voor de rechtbank afspeelde schreef Dijkstra: 'de rigter vroeg mij hoe oud ik was waar ik geboren was en waar ik woonde en wat mijn beroep was: en als ik hem antwoorde dat ik arbeider van beroep was: zoo zeide hij spottend tegen mij: ik dagt dat gij predikant waard: want hebt gij dan niet gepredikt of gekatigezeerd of een redevoering gedaan. Hij wist haast niet hoe spottend dat hij het zoude uitdrukken. Ik antwoorde Jaa mijn heer ik heb daar geoefend maar zeide de prezident gij weet tog wel dat gij dat niet doen moogt: want het is tegen de wet des konings: waarop ik hem antwoorde: het kon wel wezen: dat ik tegen de burgerwet des konings gezondigt had, maar de wet van de Koning der koningen die sprak mij vrij, Ja die gebood het mij: ik vroeg of ik spreken mogt en dat werd mij toegestaan, toen zeide ik tot alle de heeren die mij alle scherp aanzagen: mijn heeren ik heb de grondwet van die grote koning in mijn zak: kom aan, laat ik u een artikel uit die wet voorlezen, ik las haar voor uit mijn bijbel 1 Petri 4 vers 10 en zeide verder tegen haar: mijn heeren, ik heb in mijn jongheid den heere menigmaal gebeeden: dat hij mij genade gaven en bekwaamheid mogte schenken en nu God mijn bede vervuld heeft: nu wens ik ook gaarne mijn klein talentje op winst te leggen: en Gods Woord dat beveeld het mij om te doen: en mijn geweten dat zegt hetzelfde en ik word er veele toegeroepen en aangespoord: en gijlieden verbied het mij: maar wat is best uwlieden meer te gehoorzamen dan Gode: de riger antwoorde ik was tog geen predikant: ik wees hem op 1 Petri 4 vers 10 en zeide maar ronduit, mijn heeren, ik kan prediken en een gedeelte van Gods Woord verklaren, is er een van u mijn heeren die mij eens ondervragen wil of ik bekwaam ben of niet, ik ben voort bereid om te antwoorden en toen was het maar zwijg en wierde uit de vergadering gebragt.'

 

Afscheiding

Nadat op 14 oktober 1834 de Acte van Afscheiding was ondertekend en de Afscheiding een feit was geworden, liep de spanning zo hoog op, dat de burgemeester van Ulrum verzocht om bijstand die hij 25 oktober kreeg in de vorm van ruim 100 militairen onder commando van kapitein Vrij.

In Smilde werd men op de hoogte gesteld van het gebeurde in Ulrum. Vóórin het notulen-boek van de Gereformeerde kerk te Smilde staat wat zich vervolgens afspeelde: 'Op donderdag den 6 november werd des avonds in het biduur te Boven Smilde door L. Dijkstra de noodzakelijkheid en roepingen Gods omtrent de afscheiding van de zoogenaamde Hervormde Kerk voorgesteld en door alle de aanwezige broeders en zusters goedgekeurd en aangenomen. Op zondag den 9 november is L. Dijkstra naar het voormiddag gezelschap van de Beneden Smilde gegaan om daar ook de afscheiding voor te stellen, dat daar ook naar wegneming van eenige zwarigheden werd goedgekeurd, en besloten om des woendags avonds daartoe zamen te komen. Des nademiddags van de 9 november werd dit openlijk in de oefening afgekondigd en bekend gemaakt,wanneer L. Dijkstra de verklaring deed en D. van der Werp de toepassing, alles toepassende op de afscheiding van de valsche kerk en terugkeering en aansluiting aan de ware kerk (maandag 10 november begon het eerste gereformeerde schooltje van ons land; Douwe van der Werp, gewezen ondermeester te Houwerzijl was de onderwijzer-SH). Op woensdag den 12 november zijn wij daartoe openlijk in de oefeningschuur zaamgekomen en daar na afsmeking van des Heeren aangezigt door den ouden broeder R. Strik en een voorstel des bijbels door L. Dijkstra, besloten om des vrijdags de afscheiding te teekenen, en thans ieder lidmaat uitgenoodigd, om zich daartoe met handteekening te verbinden. Het werd gesloten door een dankzegging door broeder H. Hein. Op vrijdag den 14 november is de acte van afscheiding voorgelezen en goedgekeurd door alle broeders en zusters. Zij is geteekend door 38 ledematen, welke hunne attestatien vroegen of het doordoen hunner namen uit de valsche kerk en 2 broeders verkozen om er mede naar do. Doorenbos te gaan. Dit alles is eenparig openlijk geschied, in tegenwoordig-heid der vijanden. Op zaturdag den 15 november is L. Dijkstra als afgevaardigde der broeders en zusters naar Ulrum gereisd om do. de Cock, wien wij nu als onzen Herder en Leraar erkenden en aan wiens Gemeente wij ons aansloten, uit te noodigen om onze afgescheidene Gemeente te ordineeren en de grondslagen van de Geref. Gemeente te leggen. Op dien zelfden zaturdag zijn de beide broeders R. Strik en H. Sikkens met de afscheiding naar den heer Doorenbos gegaan, doch deze weigerde hun te laten trekken, voor zij het bij den koning verzocht hadden. Daar hij zeer kwaadaardig was, deed hij de broeders allerlei ongerijmde verwijtingen, doch zij wierden verwaardigd zich krachtig tegen hem te ver-dedigen.'

Op zaterdag 15 november 1834 ging Dijkstra dus naar Ulrum om De Cock te vragen de afgescheidenen te Smilde te helpen een gemeente te vormen.

Wat dat weekeinde Ulrum en de dagen erna te Smilde plaatsvond werd o.a. beschreven door De Cock zelf18 en door Dijkstra. Bovendien beschikken we over mededelingen van de burgemeester van Smilde19.

Dijkstra was 15 november niet de enige Drent, ook Gerrit Jan Raidt, oefenaar te Hoogeveen en Jetse Bottinga, oefenaar te Meppel, waren te Ulrum.

Zondag 16 november preekte de Cock 's morgens in een schuur te Hornhuizen. Omdat de burgemeester De Cock verbood om 's middags weer te preken, verzocht De Cock Dijkstra een stichtelijk woord te spreken. Dit bleef niet geheel zonder gevolgen, zoals Dijkstra later schreef: 'toen ik des avond om half tien bij het vuur zat, kwam er die godloze kaptein

met 12 gewapende soldaten in huis en omringden mij geheel, ik bleef stil en bedaard zitten, toen kwam de kaptein voor en zeide: waar is die kerel die vannamiddag te Hornhuizen gepredikt of gekatigezeerd heeft, ik antwoorde hem: dat heb ik gedaan en hier ben ik, hij antwoorde mij op een vreeslijke en krijgsmans wijze: ik antwoorde hem heel zagtmoedig: gelukkig, mijn heer, dat ik buiten u bereik en magt was, want als dan u wil gebeurd was dan had ik mijn leven verloren en dit kon voor u nooyt geen eere wezen: als kaptein om mijn dan maar dood te schieten, die u niets misdaan heeft: toen vloekte en tierde hij als een onzinnig mens trok zijn deegen uit en zette mij die op de borst en dreigde mij te doorsteken: toen nam hij zijn rotting in de hand en stiet mij op mijn voeten dat het mij zeer deed: toen sprong ik overend en ging voor de kaptein en zijn soldaten staan en vroeg heel beleeft en zagtmoedig of hij mijn rigter was: hij antwoorde neen: toen zeide ik tot hem, dat weet ik heel goed, dat gij mijn rigter niet zijt: waarom stoot gij mij dan en waarom dreigt gij mij te doorsteken. Heb ik gezondigt, breng mij in de handen van den rigter: en laat die mij na de wet straffen, toen werd hij als razend: en viel met verschriklijk vloeken tegen mij uit: ik zeide ten laatsten tegen hem: mijn heer, spaar maar u wreedheid tegen mij te toonen: want ik ben niets voor u vervaard: ik heb wel meer wrede mannen onder oogen gezien als gij: en toen liet ik hem mijn handen eens zien: en zeide ten laatsten tot hem, mijn heer, als het anders niet was als u persoon: hoe wreed dat gij ook zijt, ik zou spoedig een klein mannetje van u maken: maar ik heb geleerd om mijn ovrigheden onderdanig te zijn, de soldaten die stonden onbeweeglijk stil, als ik zoo met den kaptein sprak, toen zat daar digte bij mij een schone jongedogter hard op te weenen en haar tranen, die verzagte niet allen het gemoed der soldaten: maar ook enigzins van den kaptein, want een der soldaten die vroeg haar: waarom ween je zoo, zoo was haar antwoord, omdat gij die man zoo mishandeld wijzende op mij, die man die doet hier geen kwaad: want als hij hier voorleden jaar niet was geweest dan had het hier wel een bloedbad kunnen worden en dat doet mij van harten zeer, dat gij die man zoo behandeld, toen vroeg mij de kaptein, wat ik in Ulrum deed en hoe lang dat ik er nog bleef, ik antwoorde hem dewijl hij mijn rigter niet was, zoo was ik aan hem geen rekenschap verschuldigt, had ik tegen de wet gezondigt, dat was voor mij: hij moeste mij maar aan de rigter overleveren. Nu zeide hij dan zal ik u morgen wel voor het burgerlijk bestuur laten roepen: ik zeide best, mijn heer, maar ik zal u morgen ook voort verklagen en hooren, als gij rigter zijt en doen moogt wat gij wilt.

 

 

Fragment uit de brief van Luitsen Jochems Dijkstra aan Helenius de Cock, waarin hij het optreden van de kapitein beschrijft (foto Gemeentelijke Archiefdienst Rotterdam).

 

 Des maandaagsmorgen om tien kwam de veldwagter om mij te halen voor het burgerlijk bestuur te Ulrum: de burgermeester vroeg na mijn naam beroep en woonplaats en dat zeide ik hem, dat ik op de Smilde woonde: hij vroeg mij waarom dat ik te Ulrum was ik antwoorde hem om met dom. de Kok te spreken over kerkelijke zaken, toen vroeg hij mij of ik des zondaagsnamiddag te Hornhuizen had goefend, ik antwoorde en zeide: ja mijn heer: hij vroeg mij verder hoe ver dat de Smilde van Ulrum lag ik antwoorde hem bijna 14 uur. Wel zeide hij: loopt gij 14 uur om dom. De Cock, ik antwoorde hem: de waarheid is ons wel 14 uur reizenswaardig en toen kwam die godloze kaptein ook voor het bestuur: en toen vroeg ik aan de burgemeester of de kaptein een alba was, met last en magt voorzien, om maar te handelen: met de menschen na eigen willekeur: en toen vroeg hij mij in t bijwezen van de kaptein, hoe ik van hem was behandeld en als ik hem de gehele toedragt van die zaak vertelde: toen werd het geval van de kaptein afgekeurd en ik werd geheel regtvaardigt.'

Te Smilde werd zondag 16 november geoefend door Douwe van der Werp. Voorzanger was Hendrik Sickens, landbouwer te Bovensmilde. Van deze bijeenkomst werd procesverbaal opgemaakt.

Maandagavond 17 november vergaderde de kerkeraad van Ulrum en behandelde o.a. het verzoek van Dijkstra en de afgescheidenen te Smilde. In het handschrift van De Cock werd genotuleerd20: '. . . na de voorstelling des Leeraars om L. Dijkstra als lidmaat aan te nemen na voorafgaande belijdenis en tevens als oefenaar voor de Gemeente van Smilde die hem als zodanig reeds eenigen tijd aangenomen hadden, in welk opzicht zijne genadegaven ook alle de leden des kerkenraads bekend waren; is hij nadat ons zijn geheiligde kennis en genade-gaven gebleken waren als zodanig aangenomen en met aller goedkeuring en toestemming door onzen leeraar zegenwenschend in die bediening ingewijd met de belofte onder opzien tot den Heer om het ampt aller geloovigen aan te nemen en alle zijn vermogens aan te wenden tot verheerlijking van God, tot heil zijns naasten en tot opbouwing Zijner kerk en Gemeente.'

Dinsdagochtend om 3 uur vertrok Dijkstra in gezelschap van De Cock met de schuit naar Groningen, vervolgens te voet naar Assen, waar De Cock achter bleef omdat zijn schoen knelde. Op 19 november werd hij opgehaald vanuit Smilde21.

Over de aldaar plaatsvindende gebeurtenissen beschikken we behalve over het voorwoord in het notulenboek van de gereformeerde kerk te Smilde en naast de ooggetuige verslagen van De Cock en Dijkstra ook over processen-verbaal die door burgemeester Kymmell van Smilde werden opgezonden aan de officier van Justitie bij de Rechtbank van Eersten Aanleg te Assen22.

Om 18.00 uur, waarschijnlijk was het toen reeds donker, vond een bijeenkomst plaats in de schuur van Jan Lamberts Dik, timmerman te Smilde, de plaats waar Dijkstra ook steeds oefende. De komst van De Cock was ook aangekondigd in de omliggende plaatsen zodat vanuit Hoogersmilde, Diever, Dwingeloo, Beilen, Hijken, Halen en Assen de mensen naar Smilde kwamen om ds. De Cock te zien en te horen. Te 19.30 uur waren ongeveer 300 mensen aanwezig in de schuur. De Cock preekte naar aanleiding van Matthëus 1:21. De preek werd met gebed en psalmgezang afgewisseld. Hendrik Sickens fungeerde als voorzanger. Vervolgens deelde De Cock aan de mensen mee, dat 38 volwassenen zich gevoegd hadden bij de kerk te Ulrum en dat Dijkstra door de kerkeraad te Ulrum was onderzocht en toegelaten als lid en oefenaar. Op de vraag of zich nog meer mensen wilden aansluiten onder de voorwaarden in de Acte van Afscheiding vermeld, besloten 37 mensen deze vraag met ja te beantwoorden. De Cock noteerde de namen. Daarna werd de bijeenkomst besloten met gezang en dankzegging. De volgende dag bemerkten de mensen die met een wagen waren gekomen dat 's avonds te Smilde door kwaadwillenden de lunzen voor de wielen waren weggehaald. Zonder te beseffen wat er aan de hand was, waren deze mensen aan groot gevaar ontsnapt.

Donderdagmiddag 20 november 1834 waren wel 400 mensen bijeen in de schuur van Dik toen de bijeenkomst om 14.00 uur begon. 's Morgens waren nog mensen uit Assen en Beilen geweest die na voorafgaande belijdenis hun kinderen door De Cock lieten dopen.

Na gebed en psalmgezang - Hendrik Sickens trad weer als voorzanger op - stelde De Cock voor dat degenen die zich hadden afgescheiden van het hervormd kerkgenootschap een kerkeraad zouden kiezen. Tot ouderlingen werden gekozen Roelof Strik en Hendrik Hein en tot diakenen Jan Nuis en Hendrik Sickens23. Na gepreekt te hebben uit de Brief aan de Efeziërs 2:8, 9 en 10, werden de verkozenen in hun ambt bevestigd.

Bovendien werd Dijkstra tot oefenaar aangesteld. Vervolgens werden 12 kinderen en 1 volwassene gedoopt24. Omstreeks 17.00 uur werd de bijeenkomst besloten met psalm-gezang en dankzegging.

Te Smilde was de eerste Christelijke Afgescheiden gemeente in Drenthe geïnstitueerd.

De Cock ging nadat hij vrijdag 21 november de kerkeraad '. . . nog onderscheidene ver-ordeningen en raadgevingen medegedeeld . . .' had naar Assen in gezelschap van Luye ter Loo uit Meppel.

We zullen eerst de verdere gebeurtenissen rond de afscheiding te Smilde in 1834 vermelden alvorens we onze aandacht richten op de gebeurtenissen in Assen.

'Op dienzelfden nademiddag van den 21 is de voorganger (L. J. Dijkstra - SH) met de beide ouderlingen naar de burgemeester geweest om hem met de afscheiding bekend te maken en vrijheid voor het schoolwezen en bescherming voor den godsdienst te verzoeken, welke hun naar den gouverneur heeft verwezen.

Op zaterdag den 22 zijn zij naar den heer gouverneur deze provincie gegaan, om die het bekend te maken en bescherming te vragen, die hun naar den Koning ging verwijzen, daar hij naar zijn zeggen hun moeste vervolgen, zoolang de wetten des Konings niet veranderd waren, hun beschuldigende van twist en tweedragt verwekken. Op den 23 november werdt voor het eerst door den voorganger L. Dijkstra des voor- en nademiddags geoefend en des avonds twee gezelschappen gehouden, welke huizen vol volk waren, op welke dag de Heere zo bijzonder zijne goedkeuring gaf dat dezelve voor de meesten eene zonderlinge feestdag was. Den 24 november 1834 is ten huize van den voorganger L. Dijkstra de eerste kerken-raadsvergadering gehouden van de afgescheiden Gereformeerde Kerk van Smilde, door de volledige kerkenraad. Welke vergadering door psalmgezang en gebed werd geopend, onder-scheidene voorstellen en besluiten gedaan door de broederen des kerkenraads omtrent de verscheenen zijnde personen.

Waarvan er 7 leken (doopleden - SH) werden aangeteekend en een lidmaat na overgeving van eene voldoende attestatie als lid aangenomen, op voorstel van met ons lief en leed te moeten dragen. Er werd besloten om de Koning met de afscheiding bekend te maken en bescherming te verzoeken, welk adres verordend aan den Koning, werd voorgelezen en goedgekeurd. Hierna werden er nog eenige voorslagen gedaan, met elkander overwogen en er besluiten in de vreeze des Heeren over gegeven. Voorts werd nog onderling besloten om naauw te waken voor insluipende dwalingen, daartoe stipt op de leer en wandel der Gemeente toe te zien en de Christelijke ban naar den regelmaat des geloofs juist uit te oefenen. En eindelijk om des voordemiddags door onzen voorganger vrije stoffen en des-nademiddags den catechismus te laten verhandelen en dat dan ook tevens door den school-onderwijzer D. van der Werp voordemiddags het capittel der tekst en desnademiddags telkens een hoofdstuk des waren geloofs te laten voorlezen.

Alles broederlijk en in liefde afgeloopen zijnde, hebben wij onze bijeenkomst des kerken-raads met dankzegging en psalmgezang besloten. Op donderdag den 27 hebben wij het adres van afscheiding aan Zijn Majesteit opgezonden. Hem bekend makende met de afscheiding, vragende nu bescherming op grond der grondwet, benevens vrijheid van schoolonderwijs'25. De kerkeraad vergaderde vervolgens nog in 1834 op 1 december ten  huize van R. Strik, op 8 december ten huize van H. Hein, op 15 december ten huize van H. Sickens, op 22 december ten huize van J. Nuis en op 31 december ten huize van L.Dijkstra. Hij vergaderde dus bij toerbeurt bij de voorranger en de leden van de raad.

Uit de notulen blijkt dat de jonge gemeente bescherming verwachtte van de overheid. De overheid daarentegen was van mening dat de bijeenkomsten der Afgescheidenen onwettig waren. De justitie trad op tegen de samenkomsten op grond van wetsartikelen uit de Franse tijd26. De Rechtbank van Eersten Aanleg te Assen vonniste dienovereenkomstig.

Bij vonnis van 17 december 1834 werd Jan Lamberts Dik schuldig bevonden aan overtreding van art. 294 van de Code Pénal en veroordeeld tot een geldboete van f 15.- en in de kosten der procedure f 1.58. Hij had met name op 16, 19, 20, 23 en 30 november zonder vergunning van het plaatselijk bestuur zijn schuur ter beschikking gesteld voor het houden van gods-dienstige bijeenkomsten met meer dan 20 mensen27.

Diezelfde dag werd Douwe van der Werp wegens het houden van een redevoering in een godsdienstige bijeenkomst op 16 november en het optreden als voorzanger op 23 november veroordeeld tot een boete van f 15.- en in een deel van de proceskosten.

Bovendien had Van der Werp op 30 november ten huize van Streutker te Hoogeveen in een godsdienstige bijeenkomst een redevoering gehouden. Hendrik Sickens werd eveneens wegens het optreden als voorzanger in godsdienstige bijeenkomsten op 16, 19,20 en 30 november en het als diaken beheren der ingezamelde gelden veroordeeld tot f 15.- en in een deel van de proceskosten. Luitsen Jochems Dijkstra werd wegens het houden van rede-voeringen in de godsdienstige bijeenkomsten van 23 en 30 november vóór- en namiddag veroordeeld tot een boete van f 50.- en in een deel van de proceskosten. Bij de veroordeling van Dijkstra hield de rechtbank ook rekening met het feit dat hij reeds eerder voor eenzelfde feit was veroordeeld (zie hiervoor)28.

Hendrik de Cock werd vanwege zijn optreden op 19 en 20 november te Smilde en op 21 november te Assen veroordeeld op 25 maart 1835 tot een boete van f 50.- en in de kosten van de procedure29.

Lubbe Boxem, arbeider 'op den Duikersloot' werd 17 december 1834 veroordeeld tot een boete van f 8.- en in de kosten van de procedure wegens het toestaan van een godsdienstige bijeenkomst in zijn huis op 7 december 1834. Het mocht niet baten dat hij de mensen zelf had verzocht te komen om iets uit Gods Woord te horen uitleggen, daar hij wegens zijn leeftijd (62 jaar) en zijn achteraf gelegen woning niet in staat was de hervormde kerk te Smilde te bezoeken!

--Ds. H. Doorenbos, predikant in de hervormde kerk te Smilde en tevens schoolopziener, Schreef 11 november 1834 aan de gouverneur over het houden van godsdienstige bijeenkomsten.

Volgens hem beschouwden de separatisten het niet optreden door de overheid als '. . . eene wenk van het gouvernement, dat zulke bijeenkomsten vrij mogen gehouden worden. . .'. Luitsen Dijkstra zou beweren dat wanneer zij de handen ineen slaan zij zich dan met succes tegen de bestaande verordeningen kunnen verzetten. De mensen moeten door geweld bedwongen worden, is het eindoordeel van deze zielszorger Doorenbos.

De gouverneur antwoordde 19 november 1834 dat hij onderzoek zal doen naar de oprichting van een onwettige school en dat hij graag van een en ander op de hoogte wil blijven. Overigens adviseert hij de predikant '. . . alles te vermijden, wat tot vermeerdering der verbittering mogt kunnen aanleiding geven .30

Ook de burgemeester van Smilde, Coenraad Kymmeil, moest niet veel van de separatisten hebben31. Reeds op 29 oktober 1834 schreef hij naar aanleiding van een ruzie in zijn gemeente tussen een echtpaar 'behoorende tot de zoogenaamde vromen' en een ander echtpaar, aan de officier bij de rechtbank te Assen om een argument voor zijn schrijven te hebben o.a. '. . . welke slimme streken, om elkander verdriet te doen, wel eens schuilen onder den mantel der hedendaagsche vroomheid'. Op 14 november schreef hij '. . . dit volkje wordt allergeweldigst aanmatigend, hetwelk ik verzoek dat strengelijk vervolgd mag worden'32. Elders noemt de burgemeester De Cock een 'roervink' en verklaart de toename van het aantal Afgescheidenen uit '. . . de zucht naar geld en gemak. . .' van hun leiders33! De burgemeester wil ook voortvaren met tegen iedere bijeenkomst die boven de 19 personen telt proces-verbaal op te maken. Om dit laatste te voorkomen, gingen de Afgescheidenen te Smilde niet meer vergaderen in de schuur van Dik, maar verdeeld in tenminste 7 bijeen-komsten, verspreid over de gehele burgerlijke gemeente! Dit betekende wel dat naast Dijkstra ook andere oefenaars optraden. Ook de ouderlingen dienden eventueel als voorganger in een gezelschap. Indien de bijeenkomst 19 mensen telde, werden de overige bezoekers geweigerd.

Inmiddels werd het vonnis van 8 september 1834, geveld door de Rechtbank te Groningen tegen L. Dijkstra ten uitvoer gelegd. Omdat Dijkstra de boete niet betaald had, werd hij 2 december 1834 te Assen gevangen gezet34. Dijkstra schreef ongeveer 25 jaar later over deze episode: 'zij bragten mij in een donkere kamer, daar geen ligt was ook geen stoel nog bank, nog slaapbank, toen ik daar zoo eenzaam zat, werd ik eerst wat weemoedig, maar de heere vertrooste mij, wonder, ik werd bepaald dat Paulus en Silas psalmen zongen in de evangenis en na dat ik mij eerst in het gebed tot den heere had begeven, toen begon ik ook in het donker psalmen te zingen, dit hoorden andere gevangenen en zij kwamen, omdat zij los in die gang liepen met hun licht voor mijn kamer en bleven tot aan middennagt voor mijn deur om mij gezelligheid aan te doen. Anderdaags des morgen, toen kwam een van de regenten bij mij en vroeg hoe of ik het had en ik zeide tot hem, dat het mij zeer verwonderde, dat ik veel minder behandeld werd als landsdieven, zoo al ik het hem door daadzaken aanwees, toen kwam ik in een heldere kamer. Ik kreeg van mijn boeken om te leezen: en de broeders uit Assen hebben mij alle christlijkheid en vriendlijkheid bewezen, zij bragten mij alle middagen het eeten in de gevangenis en des avonds om 9 uur, dan bad-en dankte ik hard op: dat het alle de gevangenen bijkans hoorden en dan was er een grote stilte'.

Uiteindelijk werd de boete voor hem betaald en kwam Dijkstra weer vrij.

Keren we terug naar 21 november 1834. De Cock verliet Smilde en ging naar Assen.

Zoals we reeds eerder vermeldden, had De Cock ook te Assen medestanders waarmee hij in contact stond. Jan Arends Smeedes en Roelof Jans Veeninga hadden zelfs een tweetal pamfletten geschreven tegen de Groninger hoogleraar in de theologie Hofstede de Groot35. De Cock was ten huize van Smeedes toen hij aan Alexander Gijsbert Webster36 liet vragen ook te komen. Deze gaf ten antwoord 'dat hij ongekleed was, dat de Heer de Cock bij hem zoude komen'. Kort daarna kwam Jan Jans Koetsier (Jan 'Kuiper') die De Cock verzocht bij hem te komen. De Cock wilde, omdat indien hij te Assen was steeds bij Webster logeerde, deze niet voor het hoofd stoten en liet daarom de beslissing aan Webster over. Carel Augustus Meyer, bakker te Assen, ging daarop naar Webster om te vragen wat hij wilde. Deze verzocht De Cock bij hem te komen, maar dan moest Robertus Jans Hayer vooraf de bank in gereedheid brengen. Webster huurde van de koperslager Hayer een kamer. Van de komst van De Cock was ook op de hoogte de brigadier-veldwachter te Assen37. Hij wist dat De Cock 's avonds om ongeveer half negen in de kamer van Webster ten huize van zijn buurman Hayer een preek zou houden. De preek ging over Jesaja 6 de verzen 6 tot en met 13, vooraf werden de verzen 3, 6 en 7 van psalm 26 gezongen en na de preek Ps. 72:4,7 en 11. Er waren ongeveer 60 mensen aanwezig! De Cock las ook een akte van Afscheiding voor.

De nacht van 21 op 22 november verbleef De Cock bij Webster. Webster werd 31 december 1834 veroordeeld tot een boete van f 15.- en in de kosten van de procedure.

De burgemeester van Assen, Hendrik Jan Oosting die tot dusver nooit last had van het gezelschap vroeg in een confidentiële brief38 aan de gouverneur hoe hij diende te handelen. De gouverneur schreef terug dat de politie geen geweld mocht gebruiken, maar dat proces-verbaal opgemaakt moest worden indien een bijeenkomst door meer dan 20 personen werd bezocht. Op 21 november was het op de kamer van Webster nog niet tot officiële Afscheiding gekomen. Gedateerd 24 november werd een akte van Afscheiding, getekend door 36 personen, gezonden aan 'De leeraar en andere opzieneren' der hervormde kerk en werden afschriften verzonden aan de kerkvoogden en aan de stedelijke overheid. De Afscheiding was daarmee een feit, echter de ambten waren nog niet geïnstitueerd, dat gebeurde pas op 1 april 1835 ten huize van Geert Dalman aan de Veeneweg39.

Zaterdag 22 november moest De Cock Drenthe al weer verlaten: op 28 november moest hij voor de Rechtbank te Groningen verschijnen. Diezelfde dag werd hij voor 3 maanden gevangen gezet! Wel werden op 21 november alvast ouderlingen en diakenen verkozen:

Smeedes en Koetsier tot ouderlingen en Alje Jacobs Mulder en Veeninga tot diakenen40.

Tot voorganger werd Douwe van der Werp aangesteld.

Eveneens op 24 november 1834 vroegen enkele leden te Dwingeloo hun attestatie op bij de Hervormde kerk. In de notulen van de Christelijke Afgescheiden gemeente te UIrum41 staat dat op 8 december 1834 bericht werd ontvangen dat zich te Dwingeloo 15 personen hadden afgescheiden en zich bij de gemeente te Ulrum voegden.

Op 11 december 1834 kwam een dergelijk bericht binnen uit Hoogeveen. Hier hadden 73 personen bij brief van 4 december hun attestatie opgevraagd bij de Hervormde kerk.

Vanwege zijn gevangenschap kon De Cock te Dwingeloo en Hoogeveen in 1834 echter geen gemeente institueren. Dat zou in 1835, kort na zijn vrijlating, gebeuren.

Op 24 december 1834 werden A. Gort, G. B. Kuiper, J. L. Westerveen, J. Streutker, A. Kamp en de weduwe L. J. Kattouw, allen inwoners van Hoogeveen veroordeeld tot een boete en de kosten van het proces. Ze hadden hun woning respektievelijk op 5,25,26,30, 27 en 28 november 1834 ter beschikking gesteld voor een godsdienstige bijeenkomst, waarin meer dan 20 personen aanwezig geweest waren42. Hetzelfde lot trof H. R. Klinkien op 31 december43 omdat hij 9 december zijn woning ter beschikking had gesteld. De voorganger was Gerrit Jan Raidt geweest die daarom ook veroordeeld werd.

Douwe van der Werp had 30 november een redevoering gehouden en werd daarvoor op 17 december reeds veroordeeld (zie boven). Roelof Spijkerman oefende 14 december ten huize van W. W. Woltinge te Stuifzand in de gemeente Ruinen. Beiden werden veroordeeld44.

J. V. van der Weide te Hoogeveen stelde 20 december zijn woning ter beschikking. R. O. Eleveld te Koekange deed dat 28 december. Beiden werden veroordeeld. Jan Frederik Zeebuit had de redevoeringen gehouden45.

Omdat de veldwachter ziek was, werden twee andere mensen door de burgemeester van De Wijk op zondagavond 28 december gezonden naar het huis van Eleveld om te vernemen of er een godsdienstig gezelschap van meer dan 20 personen bijeen was. Ze getuigden van het voorgevallene voor de burgemeester, maar weigerden het door de burgemeester opgemaakte proces-verbaal te tekenen, omdat ze niet als aanbrengers te boek wilden staan46!!

De burgemeester van Meppel was van oordeel47 dat de beste wijze om het separatisme te bestrijden was er geen aandacht aan te schenken. Hij voelde dan ook niets voor een nader onderzoek in zijn gemeente naar godsdienstige vergaderingen met meer dan 20 personen. De gouverneur had 22 november aan de burgemeesters van Smilde, Assen, Hoogeveen en Meppel schriftelijk gevraagd hem bij vertrouwelijke briefwisseling op de hoogte te houden met alle belangrijke bijzonderheden aangaande de separatisten.

Aan de Minister van Eeredienst schreef de gouverneur 24 november. Hij lichtte de bewinds-man in over de gebeurtenissen te Smilde en Assen48. Aan de minister van Binnenlandse Zaken schreef Van Ewijck op 1 december dat naar zijn mening '. . . geene maatregelen van dadelijke en preventieve policie te passe kwamen, te minder daar volgens de lessen der geschiedenis daden van magt en geweld zeldzaam van goed gevolg zijn geweest om dweepende godsdienstijveraars van begrippen te doen veranderen' en met betrekking tot het eventueel inzetten van militairen: 'Naar mijne beschouwing van de zaak, kan ik tot deze daden van geweld niet adviseren, en acht ik het volgen van den weg des regts verre verkieslijk en voldoende '49.

De minister schreef 18 december50 dat het de stellige plicht van het openbaar gezag was om vergaderingen met meer dan 20 personen '. . . door alle gepaste middelen, zelfs des noods door den sterken arm, te doen uiteengaan en het daarvan op te maken procesverbaal

vervolgens aan de regterlijke magt mede te deelen'.

Dankzij de gouverneur51 kwam het in Drenthe niet tot inkwartiering van militairen bij separatisten zoals in de aangrenzende provincies wel gebeurde. Ook dankzij de maatregel van de Afgescheidenen zelf om niet meer bijeen te komen in gezelschappen met meer dan 20 personen, bleef het in Drenthe afgezien van enkele reeds gemelde gerechtelijke vervolgingen, betrekkelijk rustig in 1834.

Echter de Afscheiding ging door! Ook dr. Gerard Benthem Reddingius52, predikant in de Hervormde kerk te Assen, secretaris van het provinciaal kerkbestuur van Drenthe en als zodanig verklaard tegenstander van de Afscheiding, vermocht niet deze beweging te keren!

 

NOTEN

1.   Voor meer informatie over de Akte van Afscheiding kan men terecht bij o.a. J. Wesseling, De Afscheiding van 1834 in                        Groningerland, deel I, Groningen, 1972.

2.   Zie voor de kerkelijke kaart van Drenthe o.a. Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel Drenthe, Kampen,                 1983.

3.   Bouma, Een vergeten hoofdstuk, Een bladzijde uit de worsteling van de sedert 1834 wedergekeerde kerken voor                    gereformeerd schoolondenvijs, Enschede, 1959, zie ook de bijdrage van drs. T. Piersma in dit nummer (p. 37).

4.   de Cock, Hendrik de Cock, Eerste Afgescheiden Predikant in Nederland Beschouwd in Leven en Werkzaamheid.                        Eene Bijdrage tot Recht verstand van de Kerkelijke Afscheiding, Kampen 1860, 1864 (2 delen). De brief van Dijkstra               bevindt zich in het Archief de Cock dat berust in het Gemeentearchief van Rotterdam

5.   e.a. ontleend aan een korte biografie van K. Zuidersma te Steenwijk in: Jaarboekje der Christel. Gereformeerde Kerk in                  Nederland voor het jaar 1908, Utrecht.

6.   Wesseling, Afscheiding Groningerland, I, p. 20/21.

7.   De tweeërlei betekenis van het woord overeenkomstig zorgde voor de verwarring.

8.   Abraham Hellenbroek (1658-1731), een zeer bekende 'oude schrijver'.

9.   Hendrik Nieman was de catechiseermeester van De Cock geweest, zie Hel. de Cock, H. de Cock. 2e druk, Delfzijl, 1886, p.                   11.

10.  Een bekend rondreizend oefenaar in Zuidwest Drenthe was de Fries Jetse Bottinga.

11.  Te vinden in K. ter Laan en H. J. Jansonius, Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van de Afscheiding in de                         provincie Groningen, Bedum, 1973, p. 76.

12.  Deze brief is opgenomen in: Overeenstemmingdergeloovigen , uitgegeven door H. de Cock, Geref. Leeraar, Ulrum.

13.  Gegevens ontleend aan de brief van Dijkstra en aan een brief van De Cock zelf aan zijn vrouw, dd. 12 maart 1834 in het                      Familiearchief De Cock.

14.  de Cock, H. de Cock, p. 182.

15.  Keizer, De Afscheiding van 1834; haar aanleiding, naar authentieke brieven en bescheiden beschreven, Kampen,                      1934, p. 400.

16.  De rekwesten aan de koning zijn afgedrukt als bijlagen VIII, IX en X in F. L. Bos, Archiefstukken betreffende de Afscheiding               van 1834, Kampen 1939-1946 (4 delen), deel I. De rekwesten aan de Synode bevinden zich in het Archief van de                           Hervormde Synode te Den Haag

17.  Rijksarchief Groningen (RAG), vonnissen Rechtbank van Eersten Aanleg te Groningen, 8 september 1834 nr. 2007.

18.  In een brief, aangehaald door Bouma, Een vergeten hoofdstuk, 124/ 125.

19.  Gemeentearchief Smilde, uitgegane brieven van de burgemeester.

20.  Archief De Cock, inv.nr. 30.

21.  Brief van De Cock, aangehaald door Bouma, zie noot 18). Van de reis per schuit geeft Dijkstra nog een beschrijving in ziin                brief.

22.  Afschriften van de begeleidende brieven zijn aanwezig in het zgn. brievenboek van de burgemeester in het archief der gem.                 Smilde. De processen-verbaal bevinden zich in het archief van de Rechtbank van Eersten Aanleg (RbEA) in iet ijka archief              in Drenthe (RAD).

23.  In de notulen van de Geref. kerk te Smilde staat Mulder, maar volgens de processen-verbaal moet dit Sickens zijn.

24.  De Cock zelf heeft het over 15 a 16, het doopboek noemt 12, het notulenboek noemt 16, het proces-verbaal spreekt van 18                    dopelingen. In het doopboek van de Geref. kerk te Assen staan 3 namen van kinderen die te Smilde zijn gedoopt; het                   totaal aantal gedoopten die dag zal dus 16 hebben bedragen (l5 kinderen en 1 volwassene).

25.  Aldus de notulen van de Geref. kerk te Smilde. Op bevel van hogerhand moest het pas geopende schooltje weer worden                      gesloten.

26.  Met name art. 291,292 en 294 van het Wetboek van Strafrecht waren van belang.

27.  RAD - RbEA vonnisnr. 1184 dd. 17 dec. 1934.

28.  Id. vonnisnr. 1187.

29.   Id. vonnisnr. 1218.

30.  RAD - Kabinet van de Gouverneur.

31.  Dit in tegenstelling tot wat in H. Dijkstra, Na zestig jaren, een gedachteniswoord voor de  Gereformeerde kerk te Smilde,                 Breukelen, 1895, staat.

32.  Archief gem. Smilde - uitgegane brieven burgemeester.

33.   RAD - Kabinet van de Gouverneur.

34.  H. Dijkstra, Na zestig jaar, p. 24.

35.  Zie o.m. B. A. Bos, Wat God heeft gedaan in de Gereformeerde kerk van Assen, Assen, 1934.

36.  Gepensioneerd kapitein, zie Hans Seidel, 'De eerste gereformeerde van Assen: een oud   patriot' in: De Baander (juli 1980)              41-48.

37.  RAD - RbEA vonnisnr. 1183.

38.  RAD - Kabinet van de Gouverneur, dd. 23 november 1834.

39.  RAD - Kabinet van de Gouverneur, brief (geheim) van 6 april 1835

40.  Brief Benthem Reddingius, Bos, Archiefstukken, I1 p. 141/142.

41.  Archief De Cock inv.nr. 30.42

42.  RAD - RbEA vonnisnrs. 1190 t/m 1194.

43.  Id. nr. 1196a.

44.  Id. nrs. 1197 en 1198.

45.  Id. nr. 1201.

46.  Gemeentearchief van de Wijk - uitgegane brieven burgemeester.

47.  RAD - Kabinet van de Gouverneur, dd. 3 december 1834.

48.  BOS, Archiefstukken I1 p. 143.

49.  BOS, Archiefstukken I1 p. 153.

50.  RAD - Kabinet van de Gouverneur.

51.  D. J. van Ewijck, men zie over hem het opstel van M. G. Buist in: Vergezichten op Drenthe,  Meppel, 1983.

52.  Zie o.a. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Onder redaktie van P. C. Molhuysen en P.J. Blok

 

 

* Drs. S. J. Th. Homan uit Tolbert is als leraar aardrijkskunde en conrector verbonden aan het Gomams-college te Groningen.

 

www.oud-schoonebeek.nl